Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 39024 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 39024 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 149) en artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
Besluit:
De Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.1.1 worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;
producentenorganisatie voor aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 1379/2013;.
B
In artikel 3.5.1 vervalt de begripsbepaling ‘aquacultuurproducten’ en wordt de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling ‘aquacultuuronderneming’ vervangen door een punt.
C
Na titel 3.5 wordt een titel ingevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
project op het gebied van visserij- of aquacultuurproducten dat betrekking heeft op één of meer activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid;
organisatie van marktdeelnemers die is opgericht overeenkomstig artikel 11 van verordening 1379/2013;
een ondernemer die geheel of gedeeltelijk zijn bedrijf maakt van het fysiek in Nederland bewerken of verwerken van visserij- of aquacultuurproducten, zijnde een handeling die het oorspronkelijke product ingrijpend wijzigt door middel van onder meer verhitten, roken, zouten, rijpen, drogen, marineren, extraheren, snijden, fileren of een combinatie van dergelijke handelingen, niet zijnde de handelingen aan boord van een vissersvaartuig, fabrieksvaartuig of in een verkooppunt van een kleinhandelaar waarbij de vis, visserij- of aquacultuurproducten eigendom blijven van degene die de opdracht tot bewerken of verwerken heeft gegeven;
kleinschalige kustvisserij als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel 14, van verordening 508/2014;
vereniging van producentenorganisaties als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van verordening 1379/2013;
Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007, L 189);
Verordening (EU) 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2012, L 343).
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een afzetbevorderingsproject voor:
a. het vinden van nieuwe markten voor visserij- of aquacultuurproducten of het verbeteren van de voorwaarden voor het op de markt brengen van visserij- of aquacultuurproducten, waaronder:
1°. vissoorten met afzetpotentieel;
2°. ongewenste vangsten die worden aangeland overeenkomstig de aanlandingsplicht bij of krachtens artikel 15 van verordening 1380/2013;
3°. visserij- of aquacultuurproducten die worden verkregen aan de hand van vis- of kweekmethoden met een lage impact op het milieu;
4°. biologische aquacultuurproducten in de zin van verordening 834/2007;
b. het verbeteren van de kwaliteit of de toegevoegde waarde van visserij- of aquacultuurproducten, door het stimuleren van:
1°. de indiening van aanvragen tot registratie van producten met aantoonbare specifieke kenmerken, met name kenmerken die aan hun geografische oorsprong gerelateerd zijn, en de aanpassing door de betrokken marktdeelnemers aan de desbetreffende nalevings- en certificeringsvoorschriften overeenkomstig verordening 1151/2012;
2°. de certificering of de afzetbevordering voor onder meer duurzame visserij- of aquacultuurproducten, met inbegrip van producten van de kleinschalige kustvisserij en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;
3°. verbeterde aanbiedingsvormen of verpakkingen van producten;
c. het bevorderen van de transparantie van informatie over de productiemethode onderscheidenlijk de markt waarop een product verhandeld is;
d. het bijdragen tot de traceerbaarheid van visserij- of aquacultuurproducten;
e. het houden van regionale, nationale of transnationale communicatie- of afzetbevorderingscampagnes die de bekendheid van het publiek met duurzame visserij- of aquacultuurproducten moeten vergroten;
2. De in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel e, bedoelde activiteiten zijn niet gericht op handelsmerken.
3. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een afzetbevorderingsproject aan:
a. een producentenorganisatie voor visserijproducten of een producentenorganisatie voor aquacultuurproducten;
b. een vereniging van producentenorganisaties voor visserijproducten;
c. een brancheorganisatie op het gebied van visserijproducten of aquacultuurproducten;
d. een vereniging van producenten van visserijproducten, producenten van aquacultuurproducten, visafslagen, visverwerkers of groothandelaren in vis;
e. deelnemers in een samenwerkingsverband van twee of meer van de onder a tot en met d bedoelde partijen;
f. deelnemers in een samenwerkingsverband van één of meer van de onder a tot en met d bedoelde partijen en één of meer marktdeelnemers.
De minister verdeelt het subsidieplafond voor afzetbevorderingsprojecten op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.
De minister rangschikt een aanvraag voor een afzetbevorderingsproject, waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate deze:
a. meer bijdraagt aan afzetbevordering of waardevermeerdering (30 procent);
b. beter van toepassing is in de praktijk (15 procent);
c. een meer innovatief karakter heeft (20 procent);
d. voor een breder aantal marktdeelnemers van waarde is (20 procent);
e. een meer duurzaam karakter heeft (15 procent).
1. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie:
a. 30 procent van de subsidiabele kosten voor ondernemingen die geen mkb zijn;
b. 75 procent van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid, onderdelen a, b en c, die geen ondernemingen zijn als bedoeld in onderdeel a.
3. De subsidie bedraagt ten hoogste € 900.000 per afzetbevorderingsproject.
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde afzetbevorderingsprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, maar uiterlijk binnen 12 maanden na subsidieverlening.
2. De op grond van deze titel gesubsidieerde afzetbevorderingsprojecten worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.
Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3, beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 400.000 bedragen.
1. Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.
2. Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.
3. Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het afzetbevorderingsproject.
In de tabel behorende bij artikel 3 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016 wordt na de rij met titel 3.5 de volgende rij ingevoegd:
Titel 3.6: Afzetbevorderingsproject |
3.6.1 |
03-10-2016 t/m 03-11-2016 |
2.800.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 15 juli 2016
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (hierna: EFMZV), vastgelegd in Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad (PbEU 2014, L 149) (hierna: verordening 508/2014), is het fonds voor het Europees beleid op het gebied van maritieme zaken en visserij voor de periode van 2014 tot 2020. De Europese Unie en de Nederlandse overheid willen met het EFMZV bijdragen aan de verwezenlijking van het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid, dat is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening 1380/2013). Centraal element in dat beleid is duurzaam gebruik en instandhouding van natuurlijke hulpbronnen. Via het EFMZV stellen de Europese Unie en de Nederlandse overheid subsidies beschikbaar om de sector kansen te bieden om initiatieven te ontwikkelen voor de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. In het Operationeel Programma EFMZV zijn de thema’s vastgelegd waarop en de maatregelen waarvoor Nederland de middelen uit het fonds zal gebruiken.
In het Nederlandse viscluster is een scala aan bedrijven actief. Met deze ketenschakels is Nederland een draaischijf voor vis geworden (veel geïmporteerde vis wordt – al dan niet na verwerking – weer geëxporteerd). Elke afzonderlijke schakel in de keten heeft de eigen verantwoordelijkheid om zijn bedrijf duurzaam te laten renderen. Voor een toekomstbestendig viscluster zijn versterkte innovatie en samenwerking tussen verschillende schakels in de keten nodig. Meer samenwerking moet leiden tot meer toegevoegde waarde voor de keten als geheel. Visserij- en aquacultuurproducten zullen beter moeten voldoen aan de wensen van de afnemers op het gebied van duurzaamheid, kwaliteit, continuïteit en prijs.
Om de rendabiliteit van de visserij en de aquacultuur in een zeer concurrerende markt te garanderen, biedt het Operationeel Programma EFMZV de mogelijkheid om steun te verlenen voor afzet- en verwerkingsactiviteiten die marktdeelnemers verrichten om de waarde van de visserij- en de aquacultuurproducten te maximaliseren. In de overwegingen van het EFMZV en het Operationeel Programma EFMZV is mede hierom expliciet vermeld dat bijzondere aandacht uitgaat naar de bevordering van concrete acties die de integratie van productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten in de bevoorradingsketen ten doel hebben, of die bestaan uit innovatieve procedures of methoden.
De aanlandplicht heeft ook gevolgen voor de keten. In visserijen waarvoor de aanlandplicht geldt moeten alle maatse en ondermaatse vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden (zoals een quotum) aangeland worden en mogen deze niet meer in zee worden teruggegooid. De maatse vis mag bestemd worden voor menselijke consumptie, maar het gebruik van de ondermaatse vangsten is beperkt tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica. Met de aanlandplicht wordt beoogd dat er selectiever gevist gaat worden, zodat de hoeveelheid ondermaatse vangsten – en de vangst aan vissoorten die men niet beoogde te vangen – afneemt. Maar voor de vis die desondanks wordt aangeland moet dus gezocht worden naar nieuwe afzetmarkten buiten de humane voedingsketen. Deze uitdaging vergt samenwerking met nieuwe ketenpartners en een vernieuwde aanpak. Met het oog hierop is het daarom ook mogelijk om uit het EFMZV steun te verlenen voor de verwerking van ongewenste vangsten die voortvloeien uit de aanlandverplichting.
De module voor afzetbevorderingsprojecten is gebaseerd op artikel 68 van verordening 508/2014. Het totaal beschikbare subsidiebedrag is € 2,8 miljoen. De subsidie bedraagt ten hoogste € 900.000 per afzetbevorderingsproject, om zeker te stellen dat ten minste vier projecten steun kunnen krijgen. De minimaal vereiste subsidiabele kosten zijn op € 400.000 gesteld.
De subsidie die op grond van deze module wordt verleend is geoorloofde staatssteun. Op grond van artikel 8, tweede lid, van verordening 508/2014 zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Afzetbevorderingsprojecten vallen binnen deze categorie. De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van de verordening 508/2014 mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 508/2014 en het Operationeel Programma EFMZV dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Bovendien vallen afzetbevorderingsprojecten binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen van verordening 1380/2013 (zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Dit is door de goedkeuring van het Operationeel Programma EFMZV bevestigd.
De administratieve lasten voor deze subsidiemodule bedragen in totaal € 27.901,– voor de totale subsidieperiode en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording van projecten onder deze subsidiemodule. Dit is 1 procent van het totale subsidiebudget. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 20 bedrijven interesse hebben in de subsidiemodule, dat 10 aanvragen worden ingediend en uiteindelijk 8 projecten worden goedgekeurd.
De uitvoering van dit subsidie-instrument is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
Met onderdeel A zijn in artikel 3.1.1, met betrekking tot de algemene begripsbepalingen van hoofdstuk 3, twee begripsbepalingen opgenomen. Deze bepalingen zijn hier opgenomen omdat deze van belang zijn voor meerdere titels in hoofdstuk 3. De begripsbepaling aquacultuurproducten was eerder opgenomen in titel 3.5 (aquacultuurinnovatieprojecten), maar omdat dit begrip ook voor deze nieuwe titel 3.6 van belang is, is dit begrip verplaatst naar de algemene begripsbepalingen.
In dit artikel zijn de definitiebepalingen opgenomen die van toepassing zijn op deze titel. Met de definitiebepaling voor visverwerker is afgebakend welke ondernemingen tot visverwerkers gerekend worden en dus op grond van artikel 3.6.2, derde lid, onderdeel d, in vereniging de mogelijkheid hebben om subsidie aan te vragen voor een afzetbevorderingsproject. Vissers die aan boord vis verwerken of verpakken vallen niet onder deze definitie.
Voor de definitie voor kleinschalige kustvisserij is aangesloten bij de definitie uit verordening 508/2014. Het gaat hierbij om visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die geen gebruikmaken van gesleept vistuig (boomkor, demersale bordentrawl, bodemspannet, pelagische bordentrawl, pelagische spanner, dubbele bordentrawl) als bedoeld in tabel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (PbEU 2003, L 5).
In het eerste en tweede lid van dit artikel is bepaald voor welke activiteiten subsidie op grond van deze titel verstrekt kan worden. Hierbij is aangesloten bij artikel 68 van verordening 508/2014, dat de basis vormt voor subsidiëring van afzetbevorderingsprojecten. Enkele activiteiten waarvoor op grond van artikel 68 van de verordening subsidie verstrekt zou kunnen worden, zijn niet opgenomen in dit artikel. Van artikel 68 zijn onderdeel a (het opzetten van producentenorganisaties, verenigingen van producentenorganisaties en brancheorganisaties), onderdeel c, onder iii (de rechtstreekse afzet van visserijproducten door kleinschalige kustvissers of door vissers die te voet vissen), en onderdeel f (het opstellen, voor kleine en middelgrote ondernemingen van standaardcontracten die verenigbaar zijn met het Unierecht) niet opgenomen in deze module, omdat subsidiering van dergelijke activiteiten in Nederland niet nodig wordt geacht.
Tevens is ervoor gekozen de onderdelen d en e (onderdelen c en d van het eerste lid van artikel 3.6.2) van artikel 68 in de module nader af te bakenen. Van onderdeel d is het verrichten van marktonderzoek en studies betreffende de afhankelijkheid van de Europese Unie van invoer van vis om de inwoners van voldoende vis te voorzien niet overgenomen, omdat het erg open geformuleerd is en het effect op afzetbevordering voor Nederland beperkt zal zijn. Van artikel 68, onderdeel e, is een bijdrage aan de ontwikkeling van een voor de gehele Unie geldend milieukeurmerk voor visserij- en aquacultuurproducten niet overgenomen, omdat de Europese Commissie hiernaar nog onderzoek doet.
De in het eerste lid bedoelde concrete acties kunnen onder meer betrekking hebben op de productie-, verwerkings- of afzetactiviteiten die in de bevoorradingsketen plaatsvinden. De subsidiabele activiteiten worden hierna, waar nodig, puntsgewijs toegelicht.
Onderdeel a, onder 2°, ziet op het vinden van nieuwe markten voor ongewenste vangsten die moeten worden aangeland overeenkomstig de aanlandingsplicht. Omdat de aanlandingsplicht gefaseerd ingevoerd wordt (zie artikel 15 van verordening 1380/2013), heeft dit onderdeel ook betrekking op visserijproducten waarvoor de aanlandingsplicht nu nog niet geldt, maar in de toekomst wel gaat gelden.
In onderdeel a, onder 3°, wordt bij visserij- of aquacultuurproducten die worden verkregen aan de hand van vis- of kweekmethoden met een lage impact op het milieu gedoeld op producten die gevangen respectievelijk geproduceerd zijn met technieken die een lage nadelige impact op mariene ecosystemen hebben of tot lage brandstofemissies leiden. Bij visserij betreft het een visserijactiviteit waarbij organismen door middel van een methode of door middel van het vistuig gericht naar afmeting en soort worden gevangen, waardoor specimen van niet-doelsoorten niet worden gevangen of onbeschadigd kunnen worden teruggegooid door vissers die op kleine(re) schaal met dagreizen op een duurzame(re) manier vissen, waarbij de eigenaar op de meeste dagen aan boord (mee)werkt, en per kilogram aangelande vis lage broeikasgasemissies heeft (weinig brandstofverbruik).
Met onderdeel b kunnen activiteiten worden gesubsidieerd die de toegevoegde waarde van visserij- of aquacultuurproducten verbeteren door registratie en afzetbevordering van de specifieke geografische oorsprong van het product, door een duurzamere productiewijze van het product of door het verkrijgen van een keurmerk voor het product. Daarnaast maakt dit onderdeel mogelijk subsidie te verlenen voor activiteiten die de kwaliteit van het product verbeteren dan wel langer goedhouden middels een verbeterde of nieuwe verpakking of het product aantrekkelijker voor de consument maken door een voor het product nieuwe aanbiedingsvorm of verpakking.
In onderdeel b, onder 1°, is de tekst van artikel 68, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van verordening 508/2014 herschreven om misverstanden te voorkomen en om af te bakenen dat dit onderdeel enkel betrekking heeft op aanvragen voor erkenning van producten met een specifieke geografische oorsprong en de afzetbevordering daarvan.
Omdat consumenten in toenemende mate transparantie over de productiemethode, de route die het product heeft afgelegd en de traceerbaarheid verlangen, maken onderdelen c en d subsidiering van activiteiten die de transparantie en traceerbaarheid vergroten, mogelijk. Er worden al Europese eisen gesteld voor informatie op het etiket (artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354)) en voor de informatie met betrekking tot traceerbaarheid (artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU 2009 L 343)). Uiteraard dienen visserij- en aquacultuurproducten al aan deze wettelijke eisen voldoen. De subsidie is dan ook bedoeld voor projecten die op het gebied van transparantie en traceerbaarheid verdergaande stappen zetten of die het blijven voldoen aan de genoemde eisen vergemakkelijken.
In het tweede lid is opgenomen dat een project geen betrekking mag hebben op activiteiten die gericht zijn op afzetbevordering van producten met een handelsmerk. Doordat een handelsmerk alleen voor de betrokken onderneming van waarde zal zijn, wordt dit gezien als steun aan de eigenaar daarvan, terwijl de projectresultaten van afzetbevorderingsprojecten het liefst voor een zo breed mogelijke doelgroep van waarde dienen te zijn.
Met het derde lid is afgebakend wie een aanvraag kan indienen. Dit zijn primair de (al dan niet verenigde) producentenorganisaties (onderdelen a en b), brancheorganisaties (onderdeel c) en de verenigingen van de marktdeelnemers, genoemd in onderdeel d. Deze mogen ook in een samenwerkingsverband deelnemen (onderdeel e). Individuele marktdeelnemers, zoals producenten van visserij- en aquacultuurproducten, visverwerkers of groothandelaren en retail-bedrijven komen alleen voor subsidie in aanmerking als zij deelnemer zijn in een samenwerkingsverband met een in de onderdelen a tot en met d bedoelde organisatie of vereniging (onderdeel f), wederom om te bewerkstelligen dat het projectresultaat een zo groot mogelijke groep ten goede komt.
De subsidieaanvragen voor een afzetbevorderingsproject worden gerangschikt. De minister wordt bij de rangschikking conform artikel 3.1.8 geadviseerd door de adviescommissie EFMZV.
Dit artikel somt de rangschikkingscriteria op, op basis waarvan de minister bepaalt welk project als eerste voor subsidie in aanmerking komt. Die betreffen ten eerste de mate waarin het project kan bijdragen aan het realiseren van een hogere economische waarde van visserij- of aquacultuurproducten middels een hoger afzetvolume of aan een hogere prijs per eenheid product (onderdeel a), en ten tweede de mate waarin het project direct tot afzetbevordering leidt (onderdeel b). Bij dit laatste gaat het niet om pilotprojecten die worden opgeschaald, maar om de mate waarin het projectresultaat realiseerbaar is, gelet op de mogelijkheden voor opschaling en het productievolume, en de mate waarin met name bij de vissers en aquacultuurproducenten een rendementsverbetering wordt gerealiseerd.
Innovatieve ideeën worden hoger gescoord dan een meer traditionele aanpak (onderdeel c), om te bevorderen dat deze worden ontwikkeld en toegepast. Verder gaat de voorkeur uit naar een project waar een breder aantal marktdeelnemers van profiteert (onderdeel d), om er zo voor te zorgen dat een grote verscheidenheid aan marktdeelnemers profijt heeft van de subsidie. Tot slot worden projecten die ecologisch duurzamer zijn, hoger gerangschikt (onderdeel e). Hierbij staat centraal of het project in vergelijking met de andere ingediende projecten meer bijdraagt aan het verminderen van negatieve effecten op het milieu, hetzij bij productie, hetzij verderop in de keten. Hieronder valt ook vermindering van voedselverspilling.
Op grond van artikel 95, eerste lid, van verordening 508/2014 bedraagt de maximale steunintensiteit gewoonlijk 50 procent van de subsidiabele kosten (eerste lid). In artikel 95, vierde lid, jo. bijlage I van verordening 508/2014 is echter bepaald dat het subsidiepercentage met 20 procent moet worden verlaagd voor andere dan onder de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen vallende ondernemingen. Daarom is het tweede lid, onderdeel a, opgenomen dat de subsidie 30 procent bedraagt voor ondernemingen die geen mkb zijn. De definitie van mkb is opgenomen in artikel 1.1 van de Regeling Europese EZ-subsidies. De verordening biedt daarnaast de mogelijkheid om het maximale subsidiepercentage voor producentenorganisaties, verenigingen van productenorganisaties en brancheorganisaties te verhogen met 25 procent. In het tweede lid, onderdeel b, is daarom opgenomen dat voor dergelijke aanvragers een subsidiepercentage van 75 procent geldt, tenzij deze aanvrager tevens een onderneming is die groter is dan mkb. Voor ondernemingen die geen mkb zijn, geldt immers de maximale steunintensiteit van 30 procent.
Dit artikel bepaalt binnen welke termijn de subsidieontvanger moet starten met de uitvoering van het afzetbevorderingsproject en wanneer het project uitgevoerd moet zijn. Deze termijnen zijn gekoppeld aan de subsidieverlening, maar de aanvrager mag (voor eigen rekening en risico) al starten vanaf het moment dat hij een subsidieaanvraag heeft ingediend.
In dit artikel is, naast de algemene afwijzingsgronden uit de artikelen 2.11 en 3.1.3, een aanvullende afwijzingsgrond opgenomen. Om focus in projecten aan te brengen, richt de module zich op grotere projecten. De minister beslist daarom afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening wanneer de subsidiabele kosten van een afzetbevorderingsproject minder dan € 400.000 bedragen.
In dit artikel samen met artikel 2.14 is vastgelegd dat een voorschot van 90% van de subsidiabele kosten verstrekt kan worden. Dit voorschot wordt verstrekt op grond van gemaakte kosten. Voorschotten worden tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aangevraagd. Het voorschot kan ook op nul worden gesteld indien in een bepaalde periode geen sprake is geweest van gemaakte en betaalde kosten. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald hoeveel tussenrapportages ingediend moeten worden, afhankelijk van de looptijd van het project. Hiernaast kan een subsidieontvanger op een ander moment een aanvraag om een voorschot indienen. Deze aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het afzetbevorderingsproject. Ook wanneer geen tussenrapportage ingediend hoeft te worden, wanneer een project korter dan 12 maanden duurt, kan op basis van het derde lid een aanvraag om een voorschot gedaan worden.
Gelet op artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001, vervalt deze titel met ingang van 1 oktober 2021.
Met dit artikel is de nieuwe module afzetmaatregelen aan de tabel in artikel 3 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016 toegevoegd. In de tabel is aangegeven in welke periode aanvragen voor subsidie voor afzetbevorderingsprojecten ingediend kunnen worden en wat de hoogte van het subsidieplafond is.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-39024.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.