TOELICHTING
Met deze wijzigingsregeling wordt in de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015 een nieuwe paragraaf opgenomen over de beslechting van geschillen bij de totstandkoming
van prestatieafspraken tussen toegelaten instellingen, gemeenten en huurdersorganisaties.
Daarnaast worden de mogelijkheden voor toegelaten instellingen om leningen aan te
trekken verruimd.
Beslechting van geschillen
De Woningwet stimuleert toegelaten instellingen, gemeenten en huurdersorganisaties
(hierna: lokale partijen) jaarlijks op lokaal niveau prestatieafspraken te maken over
de volkshuisvestelijke bijdrage (woonvisie) die door de gemeente is vastgesteld. Wordt
ondanks de wederzijdse inspanningen van partijen een geschil aan de minister voorgelegd
onder de voorwaarden van artikel 44 Woningwet, omdat een geschil aan de totstandkoming
van prestatieafspraken in de weg staat, dan zal de minister een bindende uitspraak
doen over de kennelijke onredelijkheid van het standpunt van de partij die het geschil
bij de minister aanhangig heeft gemaakt. De minister zal zich hierbij laten adviseren
door een paritair samengestelde adviescommissie, alvorens een bindende uitspraak te
doen. Dit is opgenomen in artikel 40 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting
(BTIV).
Aanhangig maken geschil
Wanneer ten minste een van de lokale partijen een geschil ervaart binnen de termijn
van zes maanden, zoals genoemd in artikel 44, vierde lid, van de wet, dan worden de
overige betrokken partijen daarvan onverwijld in kennis gesteld, door de partij die
het geschil ervaart. Vanaf het moment van kennisgeving over het geschil dat wordt
ervaren, vangt er een termijn van vier weken aan, waarbinnen het geschil aanhangig
kan worden gemaakt bij de minister, mits de betrokken partij(en) besluiten het geschil
voor te leggen.
Deze termijn van vier weken kan worden benut voor het bijeen brengen van de noodzakelijke
informatie ter onderbouwing van het verzoek aan de minister (artikel 19a) en stelt
de overige betrokken partijen tevens in staat reeds een zienswijze voor te bereiden,
vooruitlopend op de twee weken termijn, zoals opgenomen in artikel 19b.
Indien de partij(en) die het geschil ervaart, binnen de termijn van vier weken besluit
om een verzoek te doen aan de minister tot geschilbeslechting, dan worden de overige
partij(en) daarvan op de hoogte gesteld door toezending van het verzoek aan de minister
en de stukken (artikel 19a, derde lid). De overige partijen kunnen vervolgens binnen
twee weken na dagtekening van het verzoek aan de minister, hun zienswijze kenbaar
maken aan de adviescommissie (artikel 19b).
Op grond van de door partijen bij het geschil verstrekte informatie zal de adviescommissie
het geschil beoordelen. Tevens kan de adviescommissie de betrokken partijen, of derden
vragen binnen een redelijke termijn aanvullende informatie te verschaffen (artikel
19c).
Beoordelingskader
De beoordeling van het geschil door de adviescommissie vindt gelaagd plaats, waarbij
op grond van de stukken door de adviescommissie wordt beoordeeld of de wettelijke
voorschriften met betrekking tot de prestatieafspraken tussen lokale partijen zijn
gevolgd, in hoeverre (verslechterde) persoonlijke verhoudingen hebben bijgedragen
tot het geschil, dan wel dat er een inhoudelijk verschil van inzicht bestaat tussen
de lokale partijen.
Blijkt uit de beoordeling van het geschil dat sprake is van een inhoudelijk geschil,
dan zal de commissie beoordelen in hoeverre de positie van partijen in het geschil
ten aanzien van het geschilpunt kennelijk onredelijk is. Het beoordelingskader voor
de adviescommissie vloeit voort uit artikel 19d, aanhef en onderdeel a tot en met
e.
Bij de toepassing van het beoordelingskader op de feiten en omstandigheden van het
geschil, houdt de adviescommissie rekening met de uitvoering van het geldende volkshuisvestingsbeleid
in andere gemeenten waar de betrokken toegelaten instelling werkzaam is.
Bindende uitspraak minister
Nadat de adviescommissie de minister over een geschil heeft geadviseerd zal de minister
een bindende uitspraak doen in het geschil. De bindende uitspraak van de minister
is erop gericht het geschilpunt tussen partijen weg te nemen, op grond waarvan partijen
alsnog kunnen besluiten tot het maken van prestatieafspraken. Het traject is er nadrukkelijk
niet op gericht dat de minister sturend optreedt in lokale aangelegenheden en individuele
casussen, omdat dit niet past binnen de filosofie die aan het stelsel van de Woningwet
ten grondslag ligt.
De wettelijke stelselherziening wordt gekenmerkt door een scheiding tussen beleid
en toezicht en door de lokale verankering van volkshuisvestelijk beleid: lokale partijen
die decentraal prestatieafspraken maken. Dat laat echter onverlet dat het voor de
toezichthouder aanleiding kan zijn om het sanctie-instrumentarium in te zetten wanneer
blijkt dat een corporatie herhaaldelijk niet acteert op bindende uitspraken van de
minister en daarmee klaarblijkelijk onvoldoende inspanningen toont om belanghebbenden
bij het beleid te betrekken en medeverantwoordelijkheid te nemen voor de totstandkoming
van prestatieafspraken op lokaal niveau. De toezichthouder zal dan niet ingrijpen
op de individuele casus, maar de corporatie bestuurlijk aanspreken op haar handelen
in het algemeen. Het volledig sanctie-instrumentarium staat daarbij tot zijn beschikking.
Aantrekken van leningen
Toegelaten instellingen kunnen op grond van artikel 21c van de Woningwet voor het
verrichten van hun werkzaamheden slechts financiële transacties aangaan met uitsluitend
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van financiële
instellingen.
In artikel 13 van het BTIV zijn categorieën financiële instellingen aangewezen met
welke de toegelaten instellingen financiële transacties mogen aangaan. Op grond van
het tweede lid van dat artikel kunnen bij ministeriële regeling andere dan de in het
BTIV aangewezen categorieën van instellingen worden aangewezen, indien zonder die
aanwijzing het aangaan van financiële transacties door toegelaten instellingen op
een wijze zou worden belemmerd die strijdig is met het belang van de volkshuisvesting.
Daartoe is in artikel 4, eerste lid, van de Regeling toegelaten instellingen 2015
bepaald dat toegelaten instellingen financiële transacties kunnen aangaan met financiële
instellingen met een B-rating. In de praktijk is gebleken dat deze beperking toegelaten
instellingen onvoldoende ruimte biedt tot het aantrekken van leningen, terwijl de
financiële risico’s voor toegelaten instellingen bij dergelijke financiële transacties
zeer beperkt zijn. Om die reden wordt het met deze wijziging mogelijk gemaakt dat
toegelaten instellingen ook financiële transacties aangaan met financiële instellingen
met een lagere of geen rating, maar uitsluitend als deze transacties het aantrekken
van leningen betreft. Dit laat onverlet dat op grond van artikel 107, tweede lid,
van het BTIV respectievelijk artikel 41, eerste lid, van de Regeling toegelaten instellingen
2015, financiële transacties welke derivaten respectievelijk beleggingen betreffen,
uitsluitend mogen worden aangegaan bij financiële instellingen die over minimaal een
A-rating beschikken.
Vaste verandermomenten
Deze regeling treedt conform het uitgangspunt van de vaste verandermomenten in werking
op 1 juli 2016. Voor artikel 1, onderdeel B, is echter een uitzondering gemaakt op
deze regel. Dat artikel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. De reden van deze afwijking van het
uitgangspunt van de vaste verandermomenten is gelegen in het feit dat bij de toegelaten
instellingen de behoefte bestaat om de uitbreiding van de mogelijkheid om leningen
aan te trekken zo snel mogelijk in werking te laten treden.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok