De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo ieder voor hun eigen bevoegdheid,

Logo Assen

 

 

overwegende:

  • dat het wenselijk is de gemeenschappelijke regeling Intergemeentelijke sociale dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo, van 23 januari 2016, te wijzigingen in verband met de invoering van de Participatiewet in 2015, en de daarmee veranderde taken van gemeenten

  • de raden van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo hun toestemming hebben gegeven om de gemeenschappelijke regeling intergemeentelijke sociale dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo te wijzigingen in de gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa.

Gelet op

de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en de Wet gemeenschappelijke regelingen

Besluiten

de gemeenschappelijke regeling Intergemeentelijke sociale dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo te wijzigen die als volgt komt te luiden:

Gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa

Inhoudsopgave:

  • -

    HOOFDSTUK I. BEGRIPS- EN INTERPRETATIEBEPALINGEN

  • -

    HOOFDSTUK II. ALGEMENE BEPALINGEN

  • -

    HOOFDSTUK III. BELANG EN TAKEN

  • -

    HOOFDSTUK IV. BESTUUR.

    • PARAGRAAF 1. HET ALGEMEEN BESTUUR

    • PARAGRAAF 2. HET DAGELIJKS BESTUUR.

    • PARAGRAAF 3. DE VOORZITTER.

  • -

    HOOFDSTUK V. INLICHTINGEN EN VERANTWOORDING AAN DE RADEN.

  • -

    HOOFDSTUK VI. ONTWERPBEGROTING EN FINANCIËLE EN BELEIDSMATIGE KADERS

  • -

    HOOFDSTUK VII. FINANCIËN

  • -

    HOOFDSTUK VIII. TOE-, UITTREDEN, WIJZIGEN EN OPHEFFEN.

  • -

    HOOFDSTUK IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

  • -

    TOELICHTING

  • -

    OVERZICHT VAN WETTEN EN WETTELIJKE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I. BEGRIPS- EN INTERPRETATIEBEPALINGEN

Artikel 1

. Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen

  • b.

    de dienst: Werkplein Drentsche Aa, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • c.

    de gemeenten: de gemeenten die deelnemen in deze regeling;

  • d.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

  • e.

    raden: de raden van de deelnemende gemeenten;

  • f.

    Gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Drenthe;

  • g.

    uitvoeringskosten: de kosten die de dienst maakt om de aan de dienst opgedragen taken en activiteiten uit te kunnen voeren;

  • h.

    programma-uitgaven: alle aan klanten te verstrekken uitkeringen en vergoedingen op grond van de opgedragen wettelijke- en gemeentelijke taken.

HOOFDSTUK II. ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 2

. De dienst.

  • 1.

    De dienst is gevestigd te Assen.

  • 2.

    Het rechtsgebied van de dienst omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK III. BELANG EN TAKEN

Artikel 3

. Doel en taken.

  • 1.

    De dienst heeft tot doel om de wettelijke taken van de gemeenten op het terrein van de Participatiewet, alsmede de gemeentelijke taken zoals die in deze regeling staan vermeld, te behartigen en uit te voeren.

  • 2.

    De dienst voert daarbij in elk geval de volgende taken uit:

    • a.

      uitkeringen verstrekken

    • b.

      inkomensvoorzieningen verstrekken

    • c.

      re-integratietaken ten behoeve van participatie of (beschut)werk

    • d.

      uitvoeren gemeentelijk minima beleid

  • 3.

    De dienst verricht de beleidsvoorbereidende taken op uitvoeringsniveau en alle uitvoerende taken in het kader van in elk geval:

    • -

      de Participatiewet;

    • -

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • -

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • -

      het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • -

      de in de deelnemende gemeenten vastgestelde of vast te stellen verordeningen en beleidsregels op het terrein van werk en inkomen zoals het gemeentelijk minimabeleid.

  • 1.

    De dienst stelt, om de gemeentelijke taken die zij behartigen en uitvoeren, goed te kunnen uitvoeren richtlijnen op en gaan projecten/trajecten aan die passen binnen de door de gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders opgestelde beleidskaders en de bij behorende regelgeving. Het gaat daarbij om niet algemeen verbindende voorschriften.

  • 2.

    Voorts is de dienst belast met:

    a.de behandeling en afhandeling van bezwaar- en beroepschriften;

    • a.

      het voeren van civiele procedures;

    • b.

      de behandeling en afhandeling van klachten op basis van de interne en externe klachtenregeling;

    • c.

      de volledige verantwoordelijkheid en uitvoering van taken op grond van en krachtens nieuwe wet en regelgeving, die in de plaats treedt of samenhangt met de in het derde lid genoemde wetten en regelgeving.

  • 1.

    De taken opgedragen in deze gemeenschappelijke regeling zullen voor zover van belang worden uitgevoerd in samenwerking met arbeidsvoorzieningsorganisaties, zorginstellingen en instanties die met de uitvoering van sociale zekerheidswetten zijn belast.

  • 2.

    De dienst ondersteunt de gemeenten in de samenwerkingsvormen binnen de Arbeidsmarkt regio Groningen zoals het werkbedrijf (dat op het moment van totstandkoming van deze regeling de naam Werk in Zicht hanteert).

Artikel 4

Diensten aan andere gemeenten

  • 1.

    De dienst kan op verzoek van een niet deelnemende gemeente diensten verlenen op de in artikel 3 genoemde taakvelden, mits het algemeen bestuur hier mee instemt. De diensten worden verleend tegen een overeen te komen prijs. Eventueel verschuldigde B.T.W. zal apart in rekening worden gebracht.

  • 2.

    Indien de diensten, zoals bedoel in lid één, van de dienst worden verleend op verzoek van het Werkbedrijf van de Arbeidsmarkt regio Groningen is de instemming van het dagelijks bestuur nodig.

Artikel 5

Extern klachtenrecht

De afhandeling van het extern klachtrecht zal worden uitgevoerd door de gemeentelijke ombudsman/vrouw van Tynaarlo.

PARAGRAAF 1. HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6

. Aanwijzen leden

  • 1.

    Het algemeen bestuur van de dienst bestaat uit twee leden van elk van de deelnemende gemeenten, die door de colleges uit hun midden worden aangewezen. De door elk college te treffen vervangingsregeling voor leden van het college werkt door naar het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan.

Artikel 7

. De werkwijze en taken

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert overeenkomstig een per jaar vast te stellen rooster en voorts zo dikwijls als de voorzitter of één van de leden onder opgave van redenen dat schriftelijk vraagt.

  • 2.

    Besluiten worden genomen bij unanimiteit van stemmen.

  • 3.

    In de vergadering van het algemeen bestuur heeft ieder lid één stem.

  • 4.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur worden bijgewoond door de algemeen directeur van de dienst.

  • 5.

    Aan het algemeen bestuur worden door de deelnemende gemeentebesturen alle uitvoerende bevoegdheden en de daaruit voortvloeiende taken, die op grond van de in artikel 3 genoemde wetten en regelgeving aan de deelnemende gemeentebesturen toekomen, overgedragen.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt voor een in de prestatieovereenkomst aangegeven periode een prestatieovereenkomst vast waarin prestatieafspraken zijn beschreven die de dienst moet leveren. Voor de eerste prestatieovereenkomst wordt uitgegaan van de periode van 18 maanden vanaf 1 juli 2016. De prestatieovereenkomst wordt via de periodieke rapportages verantwoord.

  • 7.

    Het algemeen bestuur is, met in achtneming van het bepaalde in artikel 31a Wgr, bevoegd tot oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen binnen het sociaal domein.

  • 8.

    Alle bevoegdheden die niet bij of krachtens de wet of de regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen, berusten bij het algemeen bestuur.

  • 9.

    Het algemeen bestuur is bevoegd verordeningen en andere regelingen vast te stellen omtrent de eigen organisatie en bedrijfsvoering.

  • 10.

    Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet.

PARAGRAAF 2. HET DAGELIJKS BESTUUR.

Artikel 8.

Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit een voorzitter en twee leden.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur het wenselijk acht is het mogelijk dat zij één extra (adviserend) lid van het dagelijks bestuur aanwijzen van buiten de kring van het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur wijst uit zijn midden een secretaris aan. De secretaris kan zich ambtelijk laten bijstaan in zijn taken.

  • 4.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden bijgewoond door de algemeen directeur van de dienst.

  • 5.

    Totdat in hun opvolging is voorzien, blijven de leden van het dagelijks bestuur als zodanig functioneren.

  • 6.

    In geval van (langdurige) afwezigheid kan een lid van het dagelijks bestuur worden vervangen door het lid van het algemeen bestuur dat namens dezelfde gemeente zitting heeft.

Artikel 9

. Werkwijze en taken

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander lid dit nodig acht. In dat geval vindt de vergadering binnen 14 dagen plaats.

  • 2.

    Besluiten worden genomen bij unanimiteit.

  • 3.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur heeft iedere vertegenwoordiger van de deelnemende gemeenten één stem.

  • 4.

    Vergaderingen van het dagelijks bestuur vinden met gesloten deuren plaats, tenzij het dagelijks bestuur anders heeft beslist.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt het directiestatuut vast, alsmede de wijzigingen daarop.

  • 6.

    De secretaris is belast met de voorbereiding en de uitvoering van het verhandelde in de vergadering van het dagelijks bestuur. De secretaris draagt ook zorg voor het monitoren van de door het algemeen en dagelijks bestuur genomen besluiten.

 

HOOFDSTUK IV. BESTUUR.

PARAGRAAF 3. DE VOORZITTER.

Artikel 10

. Taken

  • 1.

    De voorzitter draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken.

  • 2.

    De voorzitter en de secretaris tekenen de stukken, die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    Bij ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een ander lid van het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK V. INLICHTINGEN EN VERANTWOORDING AAN DE RADEN.

Artikel 11.

Reglement van orde

Bij het afleggen van verantwoording en het verstrekken van inlichtingen aan een raad of een lid van een raad is het reglement van orde van die raad van toepassing.

HOOFDSTUK VI. ONTWERPBEGROTING EN FINANCIËLE EN BELEIDSMATIGE KADERS

Artikel 12.

Termijnen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige kaders voor 1 februari, van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt, met in achtneming van het bepaalde in artikel 35 Wgr, de ontwerpbegroting voor 1 mei van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De zienswijze van de raden op de ontwerpbegroting alsmede de eventuele nota van wijzigingen op de ontwerpbegroting worden uiterlijk twee weken voor de vaststelling toegezonden aan het algemeen bestuur.

HOOFDSTUK VII. FINANCIËN.

Artikel 13.

Inkomsten dienst.

  • 1.

    De inkomsten van de dienst bestaan uit:

  • a.

    rijksbijdrage voor uitkeringen (BUIG);

  • b.

    het gemeentelijk beschikbaar gestelde budget voor re-integratie en begeleiding beschut werk;

  • c.

    door de gemeenten te betalen vergoeding voor de uitvoering van de aan de dienst opgedragen taken en activiteiten;

  • d.

    door de gemeenten te betalen vergoeding voor de uitvoering van aanvullende dienstverlening op grond van eigen beleid van een gemeente;

  • 1.

    De definitieve hoogte van de bijdrage per gemeente wordt vastgesteld door het algemeen bestuur via vaststelling van de jaarrekening.

  • 2.

    De deelnemende gemeenten zullen er steeds voor zorgdragen dat de dienst over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen jegens derden, die de dienst ter uitvoering van de aan hem opgedragen taken redelijkerwijs is aangegaan te kunnen voldoen.

  • 3.

    Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven, voor zover de dienst niet in staat is deze uit eigen middelen te voldoen, op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 14.

Verrekening en weerstandsvermogen.

  • 1.

    De netto programma-uitgaven voor wat betreft het uitkeringsdeel (PW, IOAW, IOAZ, Bbz2004, etc.) worden op basis van cliëntaantallen (gewogen gemiddelde), op basis van hetgeen in lid 5 is beschreven, per gemeente verrekend.

  • 2.

    De programma- uitgaven op het gebied van minimabeleid en bijzondere bijstand worden verrekend op basis van de werkelijke kosten per gemeente.

  • 3.

    Voor wat betreft re-integratie is het van de gemeenten te ontvangen re-integratiedeel van het Participatiebudget een taakstellend budget voor de dienst. Eventuele overschotten worden teruggestort naar de gemeenten of blijven, indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, binnen de dienst.

  • 4.

    Alle uitvoeringskosten worden jaarlijks verrekend op basis van het aantal cliënten (gewogen gemiddelde) per gemeente en het voor dat jaar bij de begroting vastgestelde uitvoeringstarief per klant. Tekorten of overschotten worden afgewikkeld via een weerstandsvermogen in de vorm van een bedrijfsreserve. Deze bedrijfsreserve bedraagt maximaal 5 % van de uitvoeringskosten die de dienst op jaarbasis maakt.

  • 5.

    Voor de jaarlijkse verrekening zoals in de bovenstaande leden is aangegeven wordt de wijze van berekening vastgesteld in het algemeen bestuur.

  • 6.

    De gemeenten verstrekken de dienst in 12 termijnen de begrote uitvoeringskosten, waarbij in mei 2 termijnen worden verstrekt.

HOOFDSTUK VIII. TOE-, UITTREDEN, WIJZIGEN EN OPHEFFEN.

Artikel 15.

Toetreden.

  • 1.

    Het college van een gemeente die wenst toe te treden richt het verzoek daartoe aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur zendt dit verzoek binnen drie maanden na ontvangst door aan de colleges, vergezeld van zijn advies over toetreding en de eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.

  • 3.

    Het toetreden vindt plaats als: het algemeen bestuur unaniem voor het toetreden is, elk college voor het toetreden is en elke raad daarin heeft toegestemd.

Artikel 16

. Uittreden.

  • 1.

    Het college van een gemeente kan besluiten tot het treden uit de regeling.

  • 2.

    Het college brengt het besluit tot het uittreden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk drie kalendermaanden voor het einde van het jaar waarin het college dat besluit heeft genomen, ter kennis van het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het besluit tot uittreden gaat niet eerde in dan op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur van het besluit genoemd in lid 1 en lid 2 in kennis is gesteld en het besluit tot uittreding is gepubliceerd. (publicatie in staatscourant art 26 Wgr)

  • 4.

    De financiële schade die door het uittreden aan de dienst is toegebracht wordt, inclusief de hierdoor ontstane wachtgeldverplichtingen, aan de uittredende gemeente in rekening gebracht.

  • 5.

    Voor de vaststelling van de financiële schade wordt door de dienst en de uittredende gemeente een commissie benoemd. De commissie rapporteert binnen 3 maanden na in functie treden. Het advies van de commissie is voor partijen bindend. De kosten voor het inschakelen van de commissie zijn voor rekening van de uittredende gemeente.

  • 6.

    Voor de samenstelling van de commissie wijzen de dienst en de uittredende gemeente ieder een lid aan. Beide leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan. Dit lid treedt als voorzitter van de commissie op.

Artikel 17

. Wijzigen.

  • 1.

    Het algemeen bestuur en de colleges kunnen voorstellen doen tot het wijzigen van de regeling.

  • 2.

    Als het algemeen bestuur het wijzigen van de regeling wenselijk acht, doet het een daartoe strekkend voorstel toekomen aan de colleges.

  • 3.

    De wijziging gaat in op de eerste dag na de publicatie in de Staatscourant of op een daarna in het besluit aangegeven tijdstip (artikel 26 derde lid Wgr)

Artikel 18.

Opheffen.

  • 1.

    Bij het opheffen van de dienst besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de noodzakelijke regels op.

  • 2.

    Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges van de gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 4.

    Het liquidatieplan wordt vergezeld van een personeelsplan waarin de gevolgen worden geregeld die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 6.

    De organen van de gemeenschappelijke regeling blijven ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

  • 7.

    De wijziging (opheffing) gaat in op de eerste dag na de publicatie in de Staatscourant of op een daarna in het besluit aangegeven tijdstip.

HOOFDSTUK IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

Artikel 19.

Aanwijzing gemeentebestuur.

Het college van de gemeente Assen treedt op als het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel20.

Inwerkingtreding.

Deze regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking

Artikel 21

. Citeertitel.

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa.

Aldus besloten door:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, op 10 mei 2016;

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen op 10 mei 2016;

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo op 10 mei 2016.

TOELICHTING

Algemeen

In deze gemeenschappelijke regeling staan slechts die taken, rollen en bevoegdheden die niet in de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn geregeld of op basis daarvan verder uitgewerkt moeten worden. In de Kadernota Participatiewet, Participatie de norm werk het doel, is aangegeven dat de deelnemende gemeenten naar één uitvoeringsorganisatie toe willen voor de Participatiewet. Werkplein Drentsche Aa is daaruit voort gekomen.

-HOOFDSTUK I. BEGRIPS- EN INTERPRETATIEBEPALINGEN

Dit zijn de begrippen zoals ze in de regeling gebruikt worden.

-HOOFDSTUK II. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2

De dienst is een openbaar lichaam. Dat betekent dat het rechtspersoonlijkheid heeft , waardoor het zelfstandig kan deelnemen aan het rechtsverkeer en bijvoorbeeld overeenkomsten kan aangaan.

-HOOFDSTUK III. BELANG EN TAKEN

In dit hoofdstuk is aangegeven wat de opdracht is aan de dienst. Hiermee geven we aan op welk deelgebied de gemeente haar wettelijke taken overdraagt. Voor de dienst Werkplein Drentsche Aa geldt dat het werk en inkomen terrein, gedomineerd door de Participatiewet, het kader is waarbinnen zij haar werkzaamheden uit moet voeren.

Artikel 3

Hierin staan de taken van de dienst zo duidelijk mogelijk omschreven. In het tweede en derde lid is de opsomming niet limitatief. Het beleidsterrein is sterk aan veranderingen onderhevig. Regelingen kunnen daardoor van naam of inhoud veranderen en er kunnen vanuit de gemeente additionele taken bij de dienst neergelegd worden. Kerntaak is om uitvoering te geven aan de taken in de sfeer van werk en inkomen die aan gemeenten zijn opgedragen. Hierbij is het kader altijd door de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten vastgesteld. De beleidsmatige voorbereiding van de kaders en andere beleidsmatige stukken gaat in samenwerking tussen de medewerkers van de dienst en de ambtelijk inhoudelijk betrokken medewerkers van de deelnemende gemeenten.

De dienst is tevens belast met de behandeling van bezwaar-en beroepschriften en met interne en externe klachtafdoening.(zie ook artikel 5)

Het artikel geeft in lid 6 aan dat uitvoering zo veel mogelijk plaatsvindt in samenwerking met ketenpartners. Zoals arbeidsvoorzieningenorganisaties, de welzijnsorganisatie (Vaart Welzijn Assen), zorginstellingen, UWV, Sociaal werkbedrijf (Alescon), de gemeentelijke kredietbank en overige instanties die met de uitvoering van sociale zekerheidswetten zijn belast.

Artikel 4

Dit artikel biedt de mogelijkheid om diensten te verlenen aan gemeenten die geen deel uitmaken van de regeling. Het algemeen bestuur zal bij instemming toetsen of de dienstverlening in het belang van de organisatie is. In het tweede lid is aangegeven dat als de dienst gevraagd wordt in het kader van het werkbedrijf (samenwerkingsverband tussen gemeenten, werkgevers- en werknemers vertegenwoordigers en UWV) dat het dan niet voorgelegd hoeft te worden aan het algemeen bestuur maar het dagelijks bestuur. Vanwege de samenwerking in het kader van de onder meer de banenafspraak (2013) voor mensen met een arbeidsbeperking ligt het voor de hand dat er diensten over en weer worden verricht.

Artikel 5

Dit artikel geeft aan wie belast is met de afhandeling van externe klachten. De dienst kent een eigen klachtenregeling. Inwoners met een klacht kunnen zich rechtstreeks wenden tot de dienst met hun klacht. Deze zal door dienst, indien de interne klacht afhandeling niet naar tevredenheid kan worden afgerond, opgenomen worden met de ombudsman/vrouw van de gemeente Tynaarlo. Inwoners kunnen zich ook rechtstreeks wenden tot de ombudsman/vrouw. Dit artikel is niet aangepast in deze wijziging van de gemeenschappelijke regeling.

-HOOFDSTUK IV. BESTUUR.

Paragraaf 1.HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6

Op grond van de laatste wijzigingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen bestaat het algemeen bestuur van de dienst uit zes personen. Elke college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente wijst vanuit hun midden twee vertegenwoordigers aan die in het algemeen bestuur plaatsnemen. Over het algemeen wordt dit besloten bij aanvang van de college periode. Tussentijds is het echter mogelijk om dit aan te passen.

Artikel 7

De Wet eist dat het algemeen bestuur een reglement van orde vaststelt en dat het algemeen bestuur minimaal twee keer per jaar vergadert, (art.22 Wgr). In datzelfde artikel is ook bepaald dat een aantal artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing is, voor zover daarvan in de Wgr niet is afgeweken. Het betreft de artikelen 16,17 19, 20 22,26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet, bijvoorbeeld over het quorum voor het openen van vergadering, onschendbaarheid, verschoningsrecht, handhaving orde vergadering, niet deelname aan de stemming, quorum voor geldige stemming en ambtelijke bijstand leden van het bestuur.

Voor wat betreft de stemverhoudingen is uitgegaan van het one-man-one-vote principe, ieder bestuurslid heeft één stem. Er wordt besloten bij unanimiteit.

De prestatieovereenkomst, die door het AB wordt vastgesteld, verschaft duidelijkheid omtrent elkaars (college en dienst) verwachtingen omtrent de kerntaken van het algemeen bestuur op het gebied van werk en inkomen.

Uit artikel 22 Wgr volgt dat het algemeen bestuur beraadslaagt en beslist in een openbare vergadering over het beleidsplan, de begroting en wijziging daarvan, de kwartaalverslagen, het jaarverslag en de jaarrekening, de financiële verordening (art 212 GW) en wijziging daarvan alsmede over het liquidatieplan.

Paragraaf 2. HET DAGELIJKS BESTUUR.

Artikel 8.

Artikel 14 Wgr beschrijft de samenstelling en benoemingsperiode van de leden van het dagelijks bestuur. Hoe groot het dagelijks bestuur is en aan welke criteria de leden moeten voldoen laat de wetgever aan de deelnemende gemeenten over. Het dagelijks bestuur wordt aangewezen door het algemeen bestuur, uit zijn midden.

Het algemeen bestuur kan, op grond van artikel 14, tweede lid, een lid van het dagelijks bestuur aanwijzen die geen lid is van het algemeen bestuur (extern lid). deze mogelijkheid is nu opgenomen in de gemeenschappelijke regeling. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan een vertegenwoordiger van werkgevers. Dit omdat door werkgevers een positie te geven in het bestuur focus wordt gegeven op het partnerschap met werkgevers. Het externe lid moet een ambassadeursfunctie naar werkgevers vervullen. Werkgevers zijn een belangrijke schakel in het behalen van de doelstelling werk en maatschappelijke participatie. Het externe lid is een adviserend lid en heeft als zodanig geen stemrecht.

Daarnaast is vastgelegd dat het dagelijks bestuur een secretaris aanwijst uit zijn midden. De secretaris kan zich bij zijn taken ambtelijk laten bijstaan.

Artikel 9.

Met betrekking tot de werkwijze schrijft artikel 33 b Wgr dwingend voor dat het dagelijks bestuur, met in acht neming van artikel 7, vierde lid, bevoegd is tot: het nemen van besluiten in het kader van de op grond van artikel 3 overgedragen taken; voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en ter beslissing moet worden voorgelegd; het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur; het afdoen van lopende zaken; het behartigen van de belangen van de dienst bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen waarmee contact voor de dienst van belang is; het jaarlijks opstellen van het bedrijfsplan; het opstellen van managementrapportages en bedrijfsverslagen; het houden van toezicht op het functioneren van de dienst.

Het dagelijks bestuur neemt besluiten bij unanimiteit. De deelnemende gemeenten zijn allen met 1 stem vertegenwoordigd in het dagelijks bestuur. Indien er een extern lid wordt benoemd heeft dit lid een adviserende rol maar geen stemrecht.

Paragraaf 3. DE VOORZITTER.

Artikel 10.

De voorzitter is voorzitter van zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur. Met betrekking tot de werkwijze en taken van de voorzitter schrijft artikel 33 d Wgr dwingend voor dat de voorzitter de dienst vertegenwoordigt in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

-HOOFDSTUK V. INLICHTINGEN EN VERANTWOORDING AAN DE RADEN.

Artikel11.

In artikel 16 lid 1 en 2 Wgr bepalen dat nader wordt vastgesteld op welke wijze inlichtingen worden gegeven of verantwoording wordt afgelegd. Hier wordt aangesloten bij de voor de raden gebruikelijke wijze.

-HOOFDSTUK VI. ONTWERPBEGROTING EN FINANCIËLE EN BELEIDSMATIGE KADERS

Artikel 12.

Nieuw sinds 1 januari 2016 is de toezending van de algemene en financiële kaders voor 1 februari aan de raden van de deelnemende gemeenten. In deze informatie aan de raden wordt aangegeven wat de kaders zijn voor de begroting van het jaar daarop. Dit helpt de raden om deze begroting di zij voor 1 mei zullen ontvangen beter te kunnen beoordelen en daardoor beter gebruik te kunnen maken van hun recht op het indienen van hun zienswijze. (artikel 34 en 35 Wgr)

Artikel 35 zesde lid Wgr verklaart artikelen 186 tot en met 213 van de gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Dit betreft de inhoud van de begroting.

Het algemeen bestuur verantwoordt jaarlijks de geleverde prestaties en haar financiële situatie aan de gemeenteraden in de jaarrekening.

-HOOFDSTUK VII. FINANCIËN

Artikelen 13 en 14 geven de basale financiële kaders

In het Algemeen bestuur wordt vastgelegd volgens welke berekeningsformule de verdeling vastgelegd wordt en voor welke periode.

Voor de verrekeningspercentages (de verdeling) van de deelnemende gemeenten wordt een formule gebruikt die recht doet aan de actuele stand van zaken. Daarbij wordt ook aangegeven voor welke termijn dit percentage gehanteerd zal worden en op welk moment er opnieuw een berekening wordt gemaakt. Het is de intentie om periodiek de verdelingspercentages opnieuw te berekenen en voor een bepaalde periode vast te stellen.

-HOOFDSTUK VIII. TOE-, UITTREDEN, WIJZIGEN EN OPHEFFEN.

Een gemeenschappelijke regeling kan in de loop van de tijd aanpassing behoeven, dan is een wijziging van de gemeenschappelijke regeling nodig. Ook kan het zijn dat een nog niet deelnemende gemeente wil toetreden, of juist een deelnemende gemeenten wil uittreden. Tenslotte kunnen de deelnemende gemeenten besluiten dat de gemeenschappelijke regeling moet worden opgeheven. Voor al deze gevallen moet er in de gemeenschappelijke regeling zijn opgenomen welke spelregels daarbij gelden. dit is opgenomen in de artikelen 15, 16, 17 en 18. Al deze besluiten moeten ingevolge artikel 26 Wgr bekend gemaakt worden in de Staatscourant om in werking te treden.

-HOOFDSTUK IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

Artikel 19, 20 en 21

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting

OVERZICHT VAN WETTEN EN WETTELIJKE BEPALINGEN

Wet gemeenschappelijke regelingen (selectie van de meest relevante artikelen)

Artikel 13

6.Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders, bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Het tweede tot en met het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1.Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente.

2. Wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, kunnen één of meer leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, worden aangewezen van buiten de kring van het algemeen bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer de meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken.

3.De leden van het dagelijks bestuur mogen nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur uitmaken, tenzij sprake is van een regeling als bedoeld in artikel 13, zevende lid, met minder dan zes deelnemende gemeenten.

Artikel 17

De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop door het bestuur van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie of door het gemeenschappelijk orgaan aan de raden van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen worden verstrekt.

Artikel 19a

1.Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

2.Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

3.Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.

Artikel 22

1.De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet zijn, voor zover daarvan bij deze wet niet is afgeweken, op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam van overeenkomstige toepassing.

2. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie en het gemeenschappelijk orgaan vergaderen jaarlijks tenminste tweemaal.

3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

4. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

5. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 24

1.Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam kan commissies van advies instellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling. Artikel 22 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

2. De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.

3. Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

4. De leden van commissies van advies die geen burgemeester, wethouder of lid van een gemeenteraad zijn kunnen een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie ontvangen. De artikelen 96 tot en met 99 van de Gemeentewet, alsmede de op grond daarvan gestelde nadere regelen, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, wanneer daarin sprake is van een onderverdeling in gemeenteklassen, het bepaalde voor de gemeenteklasse van 50 001-100 000 inwoners van toepassing is.

Artikel 26

1.Het gemeentebestuur dat daartoe bij de regeling is aangewezen dan wel, indien bij de regeling een openbaar lichaam, een bedrijfsvoeringsorganisatie of een gemeenschappelijk orgaan wordt ingesteld, het bestuur van de gemeente van de plaats van vestiging, zendt de regeling aan gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin de deelnemende gemeenten zijn gelegen.

2.Het gemeentebestuur dat daartoe bij de regeling is aangewezen onderscheidenlijk het bestuur van de gemeente van de plaats van vestiging maakt de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant. Artikel 140 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

3.De regeling treedt in werking op de in de regeling aangewezen dag. De regeling treedt niet in werking voordat zij is bekendgemaakt.

4.Het eerste, tweede en derde lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging, verlenging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.

Artikel 30

1.Aan het bestuur van het openbaar lichaam of van de bedrijfsvoeringsorganisatie of aan het gemeenschappelijk orgaan kunnen bij de regeling ten aanzien van de belangen ter behartiging waarvan zij wordt getroffen, en voor het gebied waarvoor zij geldt, zodanige bevoegdheden van regeling en bestuur worden overgedragen als aan de besturen van de aan de regeling deelnemende gemeenten toekomen, met dien verstande dat:

  • a.

    aan het bestuur van het openbaar lichaam niet de bevoegdheid kan worden overgedragen andere belastingen te heffen dan de belasting, bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet, de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet, de rechten bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet, de rechten waarvan de heffing krachtens andere wetten dan de Gemeentewet geschiedt en de heffing, bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • b.

    aan het gemeenschappelijk orgaan of de bedrijfsvoeringsorganisatie niet de bevoegdheid kan worden overgedragen belastingen te heffen of anderszins algemeen verbindende voorschriften te geven.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid wordt daarbij tevens de verhouding van de overgedragen bevoegdheden tot die van de besturen van de deelnemende gemeenten geregeld.

3. Voor zover een verordening van het openbaar lichaam voorziet in hetzelfde onderwerp als een verordening van een deelnemende gemeente, regelt eerstbedoelde verordening de onderlinge verhouding. Zij kan bepalen, dat de verordening der gemeente voor het gehele gebied dan wel voor een gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk ophoudt te gelden.

Artikel 31a

1.Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie besluit slechts tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien de regeling in deze mogelijkheid voorziet en dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

2.Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie te brengen.

Artikel 33

De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

Artikel 33a

1.Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

2.Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

  • a.

    het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34;

  • b.

    het heffen van rechten, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a;

  • c.

    het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.

3.De artikelen 32k en 32l zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit dat wordt genomen op grond van het eerste lid.

4.In afwijking van artikel 10:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het algemeen bestuur beperkingen stellen aan de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid.

5.Ten aanzien van de bevoegdheden die met toepassing van het eerste lid zijn overgedragen, zijn de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld met betrekking tot de uitoefening daarvan en het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33b

1.Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

  • a.

    het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

  • b.

    beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

  • c.

    regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

  • d.

    ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

  • e.

    tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a;

  • f.

    te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

2.Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 33c

Het dagelijks bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

Artikel 33d

1.De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.

2.De voorzitter kan de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

Artikel 34

1.Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

2.Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

3.Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

4.Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 34a

1. Indien het openbaar lichaam de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet ontvangt van het Rijk of middelen ontvangt van de deelnemende gemeenten, die afkomstig zijn uit een specifieke uitkering, zijn de artikelen, 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet op de informatie ten behoeve van de verantwoording over deze middelen, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    voor gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders wordt gelezen: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan;

  • b.

    de in artikel 17b, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet bedoelde opschorting betrekking heeft op de betalingen op grond van artikel 15, eerste lid, Financiële-verhoudingswet aan de gemeenten die aan de regeling deelnemen.

2.De ingevolge artikel 186, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, van de Gemeentewet gestelde regels, alsmede het vierde tot en met het achtste lid van dat artikel, zijn van overeenkomstige toepassing op het openbaar lichaam de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan, met dien verstande dat:

  • a.

    voor het college wordt gelezen: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan;

  • b.

    de in artikel 186, achtste lid, van de Gemeentewet bedoelde opschorting betrekking heeft op de betalingen op grond van artikel 15, eerste lid, Financiële-verhoudingswet aan de gemeenten die aan de regeling deelnemen.

Artikel 34b

Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 35

1.Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlijk acht weken voordat zij door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

2. De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

3.De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

4. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan, zo nodig, de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

5. Het eerste, derde en vierde lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting. In de gemeenschappelijke regeling kan worden bepaald ten aanzien van welke categorieën begrotingswijzigingen hiervan kan worden afgeweken.

6.De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens deze wet niet is afgeweken.

Gemeentewet

Artikel 212

  • 1.

    De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2.

    De verordening bevat in ieder geval:

  • a.

    regels voor waardering en afschrijving van activa;

  • b.

    grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b, alsmede, voor zover deze wordt geheven, voor de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

  • c.

    regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.

Artikel 213

  • 1.

    De raad stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.

  • 2.

    De raad wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, belast met de controle van de in artikel 197 bedoelde jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen.

  • 3.

    De accountantsverklaring geeft op grond van de uitgevoerde controle aan of:

  • a.

    de jaarrekening een getrouw beeld geeft van zowel de baten en lasten als de grootte en samenstelling van het vermogen;

  • b.

    de baten en lasten, alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen;

  • c.

    de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, bedoeld in artikel 186 en

  • d.

    het jaarverslag met de jaarrekening verenigbaar is.

  • 4.

    Het verslag van bevindingen bevat in ieder geval bevindingen over:

  • a.

    de vraag of de inrichting van het financiële beheer en van de financiële organisatie een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk maken en

  • b.

    onrechtmatigheden in de jaarrekening.

  • 5.

    De accountant zendt de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen aan de raad en een afschrift daarvan aan het college.

  • 6.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de reikwijdte van en de verslaglegging omtrent de accountantscontrole, bedoeld in het tweede lid.

  • 7.

    Accountants als bedoeld in het tweede lid kunnen in gemeentelijke dienst worden aangesteld en worden in dat geval door de raad benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 8.

    Indien de raad op grond van het tweede lid accountants heeft aangewezen die in gemeentelijke dienst zijn aangesteld, is:

  • a.

    het bepaalde bij en krachtens de artikelen 25, 25a en 27 van de Wet toezicht accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op deze accountants;

  • b.

    het bepaalde bij en krachtens de artikelen 14, 18, 19, 20 en 21 van de Wet toezicht accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op de gemeente; en

  • c.

    het bepaalde bij en krachtens de artikelen 15 en 16 van de Wet toezicht accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op de personen die de dagelijkse leiding hebben over het onderdeel van de gemeente waarbij de in de aanhef bedoelde accountants werkzaam zijn.

  • 9.

    Indien een gemeente wordt aangewezen als organisatie van openbaar belang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, zijn de artikelen 22 tot en met 24 van die wet van overeenkomstige toepassing op deze gemeente.

Naar boven