Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 4 juli 2016, nr. DGP/ARBVW 2016-777969, houdende de mogelijkheid tot wijziging van de functie op aanvraag van de ambtenaar

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aandachtsgebied:

het aandachtsgebied, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ll, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

b. aanvraag:

de aanvraag, bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie;

c. ambtenaar:

de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit bezoldiging politie;

d. bevoegd gezag:

het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit bezoldiging politie;

e. functie:

een functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van het Besluit bezoldiging politie;

f. LFNP:

Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel vv, van het Besluit bezoldiging politie;

g. specifieke functionaliteit:

de specifieke functionaliteit, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel mm, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

h. werkterrein:

het werkterrein, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

i. wezenlijk afwijken:

in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.

Artikel 2

  • 1. In de aanvraag maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.

  • 2. De periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid vangt niet eerder aan dan de dag waarop de ambtenaar de huidige aan hem opgedragen functie feitelijk uitoefent.

Artikel 3

  • 1. Het bevoegd gezag wijst de aanvraag toe, indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:

    • a. zijn opgedragen;

    • b. gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;

    • c. wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en

    • d. niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wijst het bevoegd gezag de aanvraag af, indien een zwaarwegend dienstbelang zich tegen plaatsing op de andere functie verzet, dan wel indien de ambtenaar verzoekt niet tot plaatsing op een andere functie over te gaan, en geeft daarbij toepassing aan artikel 5.

Artikel 4

  • 1. Indien het bevoegd gezag op basis van de aanvraag besluit om de ambtenaar een andere functie dan wel een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit toe te kennen overeenkomstig de feitelijk opgedragen werkzaamheden, legt het bevoegd gezag dit in een besluit vast.

  • 2. Aan de ambtenaar wordt de andere functie dan wel het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit opgedragen met ingang van de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 5

  • 1. Indien het bevoegd gezag besluit om de ambtenaar geen andere functie dan wel geen ander werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit toe te kennen, wordt de opdracht gegeven om de feitelijke werkzaamheden, voor zover deze afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit, te staken. Het bevoegd gezag legt deze beslissing vast in een besluit.

  • 2. Indien de feitelijke werkzaamheden die voldoen aan de criteria van artikel 3, eerste lid, zijn verricht op een schaalniveau dat uitgaat boven het schaalniveau van de functie van de ambtenaar, beslist het bevoegd gezag dat de ambtenaar eenmalig een uitkering ontvangt. Deze uitkering bedraagt het verschil tussen het naasthogere salarisbedrag in de naasthogere salarisschaal en het salarisbedrag dat de ambtenaar gedurende de periode van de opgedragen werkzaamheden heeft ontvangen, vermenigvuldigd met het aantal hele kalendermaanden dat de werkzaamheden zijn uitgeoefend.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing in het geval de feitelijke werkzaamheden aanspraak gegeven zouden hebben op een extra periodiek als bedoeld in artikel 9a van het Besluit bezoldiging politie.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing indien het bevoegd gezag de aanvraag afwijst op grond van het eerste lid van artikel 3.

Artikel 6

Voorafgaand aan een besluit als bedoeld in de artikelen 3, 4 of 5 stelt het bevoegd gezag de ambtenaar in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 7

In individuele gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het bevoegd gezag een bijzondere voorziening treffen.

Artikel 8

Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze regeling een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk aan het overleg met de Commissie, bedoeld in artikel 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

Algemeen

Bij de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is voorzien in de mogelijkheid om de ambtenaar een andere LFNP functie toe te kennen wanneer zijn feitelijke werkzaamheden tenminste één jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie. Ingevolge artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kan de ambtenaar daartoe een aanvraag indienen bij het bevoegd gezag. Deze regeling bepaalt de nadere regels hierover.

Een belangrijk verschil met de voorheen gangbare praktijk van functieonderhoud is de invulling van het begrip 'wezenlijk afwijken'. In de oude situatie was voor een aanvraag tot functieonderhoud voldoende dat werd aangetoond dat er sprake was van wezenlijk afwijkende werkzaamheden ten opzichte van de eigen organieke functie van de ambtenaar. Na een geslaagd beroep op functieonderhoud werd deze functie opnieuw beschreven en gewaardeerd. Op deze wijze ontstond er in de diverse politieregio's een veelheid aan functies en een functiegebouw dat continu aan verandering onderhevig was. Met de invoering van het LFNP is deze praktijk bewust verlaten. In de huidige situatie met een kleine honderd vastgestelde functies in het LFNP is het enkel vaststellen dat er sprake is van een wezenlijke afwijking in de bovenbeschreven zin onvoldoende. Om in de huidige situatie relevante betekenis te kunnen hebben, moet deze wezenlijke afwijking vervolgens kunnen worden vertaald naar de andere, beoogde LFNP-functie, dan wel een ander werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit.

Het LFNP kenmerkt zich door een resultaatgerichte manier van functies beschrijven, waarbij de verschillende indicatoren die het niveau (en dus ook de waardering) van de functie in overwegende mate bepalen, onderling verweven zijn. Gelet op die onderlinge verwevenheid, zal de ambtenaar aannemelijk moeten maken dat hij gedurende tenminste een jaar feitelijke werkzaamheden heeft verricht die maken dat hij voldoet aan de niveau-indicatoren van die andere LFNP-functie. Deze niveau-indicatoren, of niveaubepalende elementen, zijn in het LFNP omschreven.

Cruciaal in deze regeling is het begrip functie. Dit omvat niet alleen het vakgebied waarop de ambtenaar werkzaam is en de functie binnen dat vakgebied, maar ook het eventueel op hem van toepassing zijnde werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit. Dit betekent dat er binnen het LFNP diverse invullingen van de opgedragen werkzaamheden mogelijk zijn. Zo kan binnen het vakgebied GGP vanaf Generalist sprake zijn van de werkterreinen wijkagent, hondengeleiding, doelgroepen, jeugd, milieu, dierenwelzijn, gevaarlijke stoffen, spoor, verkeer, vreemdelingen, beredenen, nautisch of luchtwaarneming.

Binnen het vakgebied bedrijfsvoeringspecialismen is onder meer sprake van de werkterreinen personeel en organisatie en financiën. Binnen het werkterrein personeel en organisatie is sprake van verschillende aandachtsgebieden zoals rechtspositie, arbeidsvoorwaarden, personeelsontwikkeling en opleidingen.

Het is mogelijk dat een ambtenaar binnen een functie met diverse werkterreinen wordt belast: zo kan het voorkomen dat de werkterreinen wijkagent en jeugd binnen de functie generalist GGP worden gecombineerd.

Daarnaast kent het LFNP ook rollen. Aan bepaalde functies zijn bepaalde rollen gekoppeld en deze kunnen enkel worden uitgeoefend na toewijzing door het bevoegd gezag. Omdat deze rollen gekoppeld zijn aan functies en niet de zwaarte en bijbehorende waardering van de functie bepalen, valt het uitoefenen van een rol buiten het bereik van deze regeling. Het is evenwel niet toegestaan om een ambtenaar een bepaalde rol op te dragen, wanneer deze geen onderdeel uitmaakt van diens functie. Wanneer dit toch geschiedt, geldt dit als een belangrijke aanwijzing dat de andere functie is uitgeoefend.

Deze regeling is met nadruk bedoeld als vangnetregeling. Het voorafgaand en schriftelijk vastleggen van opgedragen werkzaamheden heeft te allen tijde de voorkeur. Gelet op het gezamenlijke belang van zowel de werkgever als de ambtenaar, dienen de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden een regelmatig terugkerend onderwerp te zijn van de periodieke gesprekken tussen ambtenaar en leidinggevende. In deze gesprekken zal doorlopend worden bezien of de feitelijk opgedragen werkzaamheden nog passen binnen de bandbreedte van de LFNP-functie. In het LFNP hebben functies in het domein leiding als kerntaak het toewijzen van personeel ter uitvoering van de vastgestelde plannen van aanpak. Het is bij uitstek de taak van de leidinggevende er voor te zorgen dat de betrokken ambtenaren werk krijgen opdragen dat past binnen hun functie.

Met de politievakorganisaties is overeenstemming bereikt over deze regeling.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De aanvraag van de ambtenaar, bedoeld in onderdeel b, kan betrekking hebben op twee typen aanvragen.

Allereerst kan een ambtenaar verzoeken om plaatsing op een andere LFNP-functie. Na een gehonoreerde aanvraag volgt aanstelling van de ambtenaar op de andere LFNP-functie met alle bijbehorende rechtspositionele consequenties.

Een aanvraag kan daarnaast ook betrekking hebben op een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie. Dit kan gaan om een toekenning, wijziging of uitbreiding van een bij de huidige functie behorend werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit. De LFNP-functie zelf wijzigt niet ten gevolge van honorering van laatstbedoelde aanvraag. Er zijn dan ook geen financiële consequenties aan honorering van de laatstbedoelde aanvraag verbonden.

De vaststelling of er sprake is van wezenlijk afwijken is een belangrijk element in de beoordeling van een aanvraag. De vraag of de feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken in de zin van een aanvraag tot plaatsing op een andere LFNP-functie, wordt beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die andere, beoogde LFNP-functie. Wanneer kan worden geconcludeerd dat door uitoefening van de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van die andere LFNP-functie, is er sprake van wezenlijk afwijken in de zin van deze regeling.

Bij de beoordeling of dit het geval is, wordt door het bevoegd gezag primair gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. Deze differentiërende elementen staan gedefinieerd in ‘kern van de functie’, tweede alinea van de respectievelijke LFNP-functies. De betrokken ambtenaar zal aannemelijk moeten maken dat hij binnen het bereik van de andere functie is gekomen door het feitelijk uitoefenen van de niveaubepalende elementen van die andere functie. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt.

Een voorbeeld. Een Generalist GGP, schaal 7, doet een aanvraag voor plaatsing op de functie van Senior GGP, schaal 8. Het bevoegd gezag bepaalt vervolgens aan de hand van een vergelijking van de onderdelen ‘kern van de functie’ van beide functies wat de niveaubepalende elementen zijn van de Senior GGP die discriminerend zijn ten opzichte van functie Generalist GGP. In dit voorbeeld zijn het verrichten van zaakcoördinatie en het opstellen van plannen van aanpak ten behoeve van de aanpak van veiligheidsproblematiek belangrijke niveaubepalende elementen.

Op basis van de door de ambtenaar in het kader van diens aanvraag naar voren gebrachte feiten en omstandigheden zal het bevoegd gezag moeten vaststellen of aan de niveaubepalende elementen van de andere functie in overwegende mate is voldaan.

Door de onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren en de te behalen resultaten die daarmee samenhangen, is voor een succesvolle aanvraag in de zin van deze regeling noodzakelijk dat het bevoegd gezag op basis van alle feiten en omstandigheden van de aanvraag kan vaststellen dat de betrokken ambtenaar door zijn feitelijke werkzaamheden daadwerkelijk en herkenbaar aan de niveaubepalende elementen van die andere functie heeft voldaan. Dit betekent dat de ambtenaar in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan.

In ieder geval zal de ambtenaar moeten aantonen dat door het totaal van opgedragen werkzaamheden in overwegende mate aan de andere functie is voldaan door aan te tonen dat de te behalen resultaten van de andere functie behorende bij de betreffende niveaubepalende elementen tot uitdrukking zijn gekomen.

Het hangt af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Enkele situaties ter verduidelijking.

Stel, een Generalist GGP heeft door uitoefening van de feitelijke werkzaamheden als opgedragen door het bevoegd gezag voldaan aan alle niveaubepalende elementen als beschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de Senior GGP, met uitzondering van het opstellen van plannen van aanpak aan de hand van de beschikbare formats. In een dergelijke situatie zal het afhangen van de weging van de in totaliteit verrichte overige functiebestanddelen van de andere functie of het ontbreken van dit niveaubepalende element toekenning wel of niet leidt tot afwijzing van de aanvraag tot plaatsing op de functie van Senior GGP. Daarbij dient te worden gekeken naar de verrichte werkzaamheden in de context van het werk in de betreffende organisatorische eenheid. Indien op grond van bedrijfsvoering argumenten een bepaald functiebestanddeel niet is opgedragen, dient dit te worden meegewogen bij de vaststelling of in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen is voldaan. Zo zou kunnen blijken dat in de organisatorische eenheid van de Generalist GGP uit het bovenstaande voorbeeld, geen enkele Senior GGP plannen van aanpak opstelt, omdat ervoor is gekozen deze taak exclusief bij de Expertfuncties neer te leggen. Deze enkele omstandigheid kan dan niet in het nadeel van de betrokkene worden uitgelegd. Wel geldt in alle gevallen het criterium ‘in overwegende mate’ als ondergrens van de beoordeling of plaatsing op de andere functie aan de orde is.

De zwaarte van eenzelfde niveaubepalend element verschilt overigens per functie. Het maakt verschil voor de beoordeling van de aanvraag wanneer in bovengenoemd voorbeeld een Senior GGP, schaal 8, een aanvraag doet voor plaatsing op de functie van Operationeel Expert GGP, schaal 9 en claimt dat is voldaan aan alle niveaubepalende elementen van de functie van Operationeel Expert GGP met uitzondering van het maken van plannen van aanpak. Het niveaubepalende element ‘maken van plannen van aanpak’ heeft in deze beoordeling meer gewicht dan die in het vorige voorbeeld. Immers, gelet op de verwevenheid van de niveaubepalende elementen analyse en advies, betekent het ontbreken van het element ‘maken van plannen van aanpak’ dat ook de uitoefening van de andere niveaubepalende elementen onder druk komt te staan. Dat verschil is ook zichtbaar verdisconteerd in de functiewaardering van beide functies. Om die reden zal het ontbreken van dit element in het tweede voorbeeld sneller tot afwijzing van de aanvraag leiden dan in het eerstgenoemde voorbeeld.

Een ander voorbeeld betreft de Gespecialiseerd Medewerker C, schaal 9, die een beroep doet op de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, schaal 10. Waar de Gespecialiseerd Medewerker C voornamelijk is belast met het toepassen van vastgestelde beleidsproducten volgens standaardmethodes (en het adviseren daarover), alsmede het maken van plannen van aanpak en organisatorische coördinatie (mentorschap, uitvoeringsafspraken en netwerken), ligt het accent bij de Bedrijfsvoeringspecialist B niet zozeer op de uitvoering zelf, maar op de ondersteuning vanuit de specialisatie. Daarom moet de aanvrager voor plaatsing op de functie Bedrijfsvoeringspecialist B aantonen dat hij analyseert, adviseert, implementeert en evalueert over de toepassing van beleid.

Daarnaast dient sprake te zijn van beleidsinzet, namelijk monitoren, ontwikkelen werkwijzen, methoden en technieken en de implementatie, evaluatie, bijstelling en borging daarvan.

Samengevat draait het in deze functie om de elementen praktijkinzet en beleidsinzet. De aanvrager zal aan moeten tonen dat hij de kern van deze functie in overwegende mate heeft uitgeoefend, in beginsel door het voldoen aan de niveaubepalende elementen. Slechts indien een bepaald aspect van de functie in de praktijk onderbelicht is gebleven, kan dit de aanvrager niet worden tegengeworpen.

Uiteindelijk zal voor een succesvolle aanvraag een ondergrens moeten gelden, namelijk dat de kern van de functie in overwegende mate tot uitdrukking is gekomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de niveaubepalende elementen de waardering uitgedrukt in het schaalniveau van de betreffende functie bepalen. Een Gespecialiseerd Medewerker C die niet belast is geweest met analyseren, implementeren en adviseren over beleidsinzet en de ontwikkeling daarvan, zal daarom niet met succes een beroep kunnen doen op de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B. Is de betrokkene daarentegen wel belast geweest met de totale kern van deze functie, doch ontbreekt het element ‘borgen van beleid’ dan hoeft dit plaatsing niet in de weg te staan. Een en ander zal afhangen van de weging van de in totaliteit verrichte taakbestanddelen, met inbegrip van de eventueel verrichte rol of rollen, van de functie van Bedrijfsvoeringsspecialist B of het ontbreken van dit niveaubepalende element toekenning wel of niet leidt tot afwijzing van de aanvraag tot plaatsing op die functie.

Het functiewaarderingssysteem biedt waardevolle aanknopingspunten voor de beoordeling van het bevoegd gezag of in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de kern van de beoogde functie en wat de zwaarte is van de diverse niveaubepalende elementen ten opzichte van elkaar.

Deze beoordeling door het bevoegd gezag is met nadruk gebaseerd op een materiële weging van alle ter zake doende elementen die in de aanvraag naar voren zijn gebracht, waarbij per niveaubepalend element de vraag moet worden beantwoord in hoeverre dit element is vervuld. Of bij die vervulling aan alle formele aspecten, zoals het gebruik van bepaalde formats, is voldaan, is bij deze beoordeling van ondergeschikt belang.

Om vast te kunnen stellen of er sprake is van feitelijke werkzaamheden die wezenlijk afwijken in de zin van een aanvraag tot toekenning of wijziging van een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit, wordt gekeken naar de definitie van het betreffende werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit die is opgenomen in de bijlage bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP. Wanneer er sprake is van een daadwerkelijke en herkenbare inzet op het beoogde werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit, is er voor dit type aanvraag sprake van wezenlijk afwijken in de zin van deze regeling.

Artikel 2

Bij de aanvraag tot plaatsing op een andere functie staat het de ambtenaar vrij om alle gegevens aan te dragen die aannemelijk maken dat hij ten minste gedurende één jaar hem door het bevoegd gezag opgedragen feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn eigen functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit en die niet kennelijk tijdelijk van aard zijn. Hij kan dit aannemelijk maken door bijvoorbeeld een beschrijving van zijn werkzaamheden, verslagen van functionerings- of beoordelingsgesprekken of correspondentie met zijn leidinggevende aan het bevoegd gezag te overleggen. De ambtenaar geeft aan op welke andere functie dan wel werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit diens aanvraag betrekking heeft. Een ambtenaar kan pas een aanvraag indienen wanneer de werkzaamheden ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag zijn verricht. Het tweede lid bepaalt vanaf wanneer de periode van een jaar kan gaan lopen. Voor het merendeel van de ambtenaren is dat het moment waarop het samenstel van werkzaamheden wijzigt door plaatsing op de LFNP-functie in het kader van de reorganisatie in verband met de totstandkoming van de Nationale Politie.

Artikel 3

In dit artikel wordt aangegeven wanneer het bevoegd gezag een aanvraag van de ambtenaar toewijst. Daarbij moet worden bezien hoe de aan de ambtenaar impliciet of expliciet opgedragen werkzaamheden zich feitelijk verhouden tot hetgeen in zijn functiebeschrijving is vastgelegd, met name tot de kern van de functie en de daarbij behorende activiteiten en resultaten als beschreven in de zogenoemde niveau-indicatoren behorende bij de betreffende LFNP-functie. De beoordeling van de aanvraag kan zich ook richten op het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit. Indien de ambtenaar werkzaam is geweest op een functie of werkterrein zonder dat hij de daarvoor vereiste opleiding had voltooid, kan dit niet aan hem worden tegengeworpen.

Ook moet door het bevoegd gezag worden vastgesteld of er sprake is van wezenlijk afwijken in de zin van deze regeling.

Het bevoegd gezag wijst de aanvraag af op grond van het eerste lid, onder d, wanneer de feitelijke werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard zijn. Het gaat hier om werkzaamheden die langer duren dan een jaar, maar waarvan voor alle betrokkenen vaststaat dat deze bedoeld zijn tijdelijk te zijn en te blijven. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een tijdelijke waarneming van een andere functie, waarbij vooraf helder is vastgelegd om welke werkzaamheden dit gaat en tot welke einddatum deze werkzaamheden zullen worden uitgeoefend. Echter, wanneer er onduidelijkheid bestaat over de tijdelijkheid van de feitelijke werkzaamheden, wordt de aanvraag door het bevoegd gezag verder in behandeling genomen en kan de ambtenaar, in aanmerking komen voor plaatsing op de andere functie. Of er sprake is van tijdelijke werkzaamheden of niet meer, zal blijken uit de feiten en omstandigheden van het specifieke geval en zal dan ook per aanvraag door het gezag moeten worden beoordeeld. De vraag naar het wel of niet tijdelijk zijn van de feitelijk verrichte werkzaamheden maakt vervolgens deel uit van de integrale belangenafweging als bedoeld in het tweede lid.

Wanneer een aanvraag voldoet aan de criteria van het eerste lid van artikel 3, volgt de in het tweede lid van dit artikel genoemde belangenafweging. Het bevoegd gezag wijst de aanvraag af indien een zwaarwegend dienstbelang zich tegen plaatsing op de andere functie verzet. Van een zwaarwegend dienstbelang in de zin van dit artikel zal slechts in een uitzonderlijk geval sprake zijn. Het louter ontbreken van formatieruimte is onvoldoende om een aanvraag af te wijzen op grond van het twee lid. Ook kan de ambtenaar om hem moverende reden verzoeken niet tot plaatsing over te gaan. In beide gevallen geeft het bevoegd gezag toepassing aan artikel 5.

Artikel 4

In dit artikel wordt geregeld wat de gevolgen van een gehonoreerde aanvraag zijn. Zo krijgt de ambtenaar een gewijzigd besluit met terugwerkende kracht tot de dag waarop de aanvraag is ingediend. Indien sprake is van een andere functie die is ingedeeld in een hogere salarisschaal, dan krijgt de ambtenaar vanaf het moment van de aanvraag aanspraak op het salaris in de nieuwe schaal gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot (artikelen 6 en 10 Bbp).

Aanspraak op een hoger salaris impliceert ook aanspraak op alle aan dit salaris gekoppelde uitkeringen, toelagen en vergoedingen. Aan de functie gekoppelde toelagen, uitkeringen en vergoedingen zullen uiteraard met ingang van gelijke datum (moment dat de ambtenaar de hogere salarisschaal van die functie krijgt) vervallen als deze niet gekoppeld zijn aan de nieuwe functie.

Indien sprake is van een andere functie die niet is ingedeeld in een hogere salarisschaal maar waaraan wel OVW-periodieken zijn verbonden, dan krijgt de ambtenaar op de eerstvolgende periodiekdatum na het moment van aanvraag aanspraak op het salaris in dezelfde schaal gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot (artikelen 9 en 9a Bbp).

Artikel 5

Dit artikel geeft aan wat de gevolgen zijn wanneer het bevoegd gezag een aanvraag afwijst. Afwijkende feitelijke werkzaamheden worden gestaakt. Dit geldt ook wanneer het gaat om niet-wezenlijk afwijkende werkzaamheden of wanneer het de uitoefening van een rol behorende bij een andere functie betreft. In het tweede lid is vastgelegd in welke gevallen er aanspraak is op een eenmalige uitkering. Dit is het geval indien sprake is van wezenlijk afwijkende, door het bevoegd gezag opgedragen feitelijke werkzaamheden die gedurende een jaar of langer zijn verricht op een niveau dat uitgaat boven het niveau van de functie waarin de ambtenaar is aangesteld.

Deze uitkering wordt in alle gevallen berekend op basis van het verschil tussen het huidige salarisbedrag van de betrokken ambtenaar en het naasthogere salarisbedrag in de naasthogere salarisschaal. Dat bedrag wordt vermenigvuldigd met het aantal volle kalendermaanden dat de werkzaamheden zijn uitgeoefend. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat er door deze vorm van compenseren geen recht ontstaat op de toelagen, vergoedingen of uitkeringen die bij de andere functie horen. Tevens is er geen recht op een eenmalige uitkering op grond van dit artikel de aanvraag niet voldoet aan een of meerdere in het eerste lid van artikel 3, eerste lid, genoemde gronden.

Artikel 6

Zodra het bevoegd gezag het voorgenomen besluit aan de ambtenaar kenbaar heeft gemaakt, wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. In afwijking van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht geldt deze verplichting voor het bevoegd gezag in alle gevallen dat het bevoegd gezag het voornemen heeft te besluiten de aanvraag af te wijzen, de aanvraag toe te kennen of de opdracht tot de feitelijke werkzaamheden te beëindigen.

De ambtenaar krijgt deze mogelijkheid met oog op een zorgvuldige besluitvorming.

Artikel 7

De hardheidsclausule strekt ertoe onbillijkheden te voorkomen.

Artikel 8

In deze regeling is een evaluatiebepaling opgenomen. Daarbij wordt uitgegaan van een evaluatietermijn van vier jaar. Omdat nog weinig ervaring is opgedaan met het werken binnen een LFNP-functiebeschrijving is het wenselijk dat na deze periode wordt bezien of deze regeling in de praktijk werkt dan wel of deze aanpassing behoeft.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven