Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 37730 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 37730 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken, na overleg met de Minister van Financiën;
Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 2, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 3, zesde lid, 7, 8, 10, eerste en derde lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, vijfde lid, 15, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 25, 27, eerste en derde lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, vijfde lid, 32, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 42, 43a, eerste en derde lid, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, vijfde lid, 48, derde, vierde, vijfde, en zevende lid, 56, eerste en derde lid, 59, tweede lid, 61, eerste en derde lid, en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie;
biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 410, 420, 500, 550 tot en met 559, waarvan de biogasopbrengst van de ingaande stroom tenminste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt;
Besluit stimulering duurzame energieproductie;
mengsel van gassen dat is geproduceerd door vergassing van biomassa en dat geen nadere bewerking tot methaan heeft ondergaan;
combinatie die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;
verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt, waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed;
Minister van Economische Zaken;
aantal vollasturen waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
quotiënt van het nominaal elektrisch vermogen en:
a. de som van het nominaal elektrisch vermogen en nominaal warmtevermogen in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een verbrandingsmotor, en
b. het nominaal warmtevermogen van de ketel of de geothermische bron in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een stoomturbine of een organische rankinecyclus;
maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas en wat door de leverancier gegarandeerd wordt bij continu gebruik. In het geval van geothermische productie-installaties dient het nominaal vermogen te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%;
2008: Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;
nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit;
richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);
omzetting van vaste of vloeibare biomassa door middel van:
1°. verbranding,
2°. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of
3°. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;
verschil in waterpeil voor en achter de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht waarbij het maximaal elektrisch ontwerpvermogen van de turbine of de generator wordt gerealiseerd;
biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, al dan niet aangevuld met een of meer producten genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld;
biologische afbraakreacties van verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij minder dan 5% van de massa toegevoegde stoffen per kalenderjaar een andere stof, genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, is dan verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld.
1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte op grond van de artikelen 4, 6, 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 14, 16, 18, 20, 22, 24, eerste lid, 26, eerste lid, 28, eerste lid, 30, eerste lid, 32, eerste lid, 34, 36, 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48, eerste lid, 50 en 52, die is aangevraagd in de periode van 27 september 2016, 09:00 uur, tot 27 oktober 2016, 17:00 uur, bedraagt € 5.000.000.000.
2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indien geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.
5. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid van meer dan € 400.000.000,– wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van deze beschikking een uitvoeringsovereenkomst overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in bijlage 1 tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger en onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen vier weken na afgifte van de beschikking heeft aangetoond dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsovereenkomst is afgegeven.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 en op een productie-installatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid.
7. Indien voor dezelfde periode, of gedeeltelijk voor dezelfde periode, meer beschikkingen zijn afgegeven voor dezelfde productie-installatie en dezelfde soort hernieuwbare energie, worden voor de toepassing van het vijfde lid de subsidies die de subsidieontvanger ontvangt, bedoeld in artikel 15 of 48 van het besluit, van de beschikkingen waarvan de periode waarover subsidie wordt verstrekt nog niet zijn aangevangen bij elkaar opgeteld.
1. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, 32, eerste lid, onderdeel a, 44, eerste lid, 46, eerste lid, en 48, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het besluit.
2. Productie-installaties als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, van het besluit.
3. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, en 48, eerste lid, worden, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.
4. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, en 38, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.
5. Productie-installaties als bedoeld in artikel 34, onderdeel c, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het besluit.
6. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel b, 6, 20, 22, 24, eerste lid, 32, eerste lid, 34, onderdelen b en c, 38, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48, eerste lid, 50 en 52, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit.
7. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, 6, 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 14, 16 en 18 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, derde, vierde en zesde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
8. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 20, 22, 24, eerste lid, en 26, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
9. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 20 en 24, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van het besluit.
10. Productie-installaties als bedoeld in artikel 50 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zevende lid van het besluit.
11. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, 30, eerste lid, 34, 36, 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48, eerste lid, 50, en 52 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
12. Productie-installaties als bedoeld in artikel 32, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt zonder het daarbij opgetelde verschil in kWh vanwege minder geproduceerde kWh in voorgaande jaren. Het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, kan alleen in dit volgende jaar worden benut en kan pas worden benut als het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt volledig is benut.
13. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, 36, 40, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 50, en 52 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, zevende lid van het besluit.
14. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 20, 24, eerste lid, 44, eerste lid, 48, eerste lid, en 50 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door middel van hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:
a. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter of
b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, die ingrijpend zijn gerenoveerd en waarbij ten minste de turbines nieuw zijn.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, gebruik makende van thermische drukhydrolyse, waarbij ten minste het deel van de productie-installatie, dat bedoeld is voor thermische drukhydrolyse nieuw is.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in de artikelen 10 of 12, die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling per 1 januari 2015, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
a. ≥ 8,0 m/s;
b. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
c. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s, of
d. < 7,0 m/s.
2. De productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.
3. Indien de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, wordt opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen één of meer windturbines staan of hebben gestaan, verstrekt de minister de subsidie, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt, of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging 15 jaar op de desbetreffende locatie in gebruik is geweest en op het moment van aanvragen ten minste 13 jaar voordien in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die is opgericht binnen de beschermingszones van een verbindende waterkering als bedoeld in paragraaf 2.7 van bijlage 1 van de Regeling veiligheid primaire waterkeringen dan wel binnen de kernzone of binnen de beschermingszone aan de waterkant van een primaire waterkering grenzend aan de Noordzee, de Westerschelde, de Oosterschelde, de Waddenzee, de Dollard of de Eems die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling per 1 januari 2015, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
a. ≥ 8,0 m/s;
b. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
c. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s, of
d. < 7,0 m/s.
2. Indien de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, wordt opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen één of meer windturbines staan of hebben gestaan, verstrekt de minister de subsidie, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt, of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging 15 jaar op de desbetreffende locatie in gebruik is geweest en op het moment van aanvragen ten minste 13 jaar voordien in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, en waarvan de fundering volledig in het water van een meer van minimaal één vierkante kilometer staat, waarbij het hart van de fundering op een afstand van ten minste 25 meter van de waterkant staat.
2. Indien de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, wordt opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen één of meer windturbines staan of hebben gestaan, verstrekt de minister de subsidie, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt, of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging 15 jaar op de desbetreffende locatie in gebruik is geweest en op het moment van aanvragen ten minste 13 jaar voordien in gebruik is genomen.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is, of
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht nieuw is.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of
b. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.
2. Indien de aanvrager, in aanvulling op de subsidie, bedoeld in het eerste lid, op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 of artikel 44 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 24, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas, niet zijnde biosyngas, geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008, door middel van vergassing.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 in een ketel:
a. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW en kleiner dan 5 MW, of
b. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MW.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van industriële stoom door middel van verbranding van houtpellets, in een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW waarin:
1°. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 worden verbrand, en
2°. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003: 2008 worden verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld onder 1°.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat in voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 100 MW voor de productie van elektriciteit door middel van kolen en die voldoet aan het netto elektrische rendement, bedoeld in artikel 5.12a, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer,
a. waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaande installatie waarvoor op grond van de MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen, waarin:
1°. biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt of biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 en 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 wordt vergast, en
2°. biomassa als bedoeld in NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150, 170 tot en met 179, wordt meegestookt of vergast voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld onder 1°;
b. waarbij de delen van de productie-installatie die uitsluitend gebruikt worden voor de meestook van biomassa nieuw zijn waarin:
1°. biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt, en
2°. biomassa als bedoeld in NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150, 170 tot en met 179, wordt meegestookt voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld onder 1°.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa, niet zijnde vloeibare biomassa, voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.
4. Indien sprake is van productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte verstrekt de minister subsidie voor de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit en 15% van de geproduceerde en nuttig aangewende hernieuwbare warmte.
5. De maximale productie, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte op grond van het eerste lid, bedraagt 55.555.555.555 kWh, waarbij op dit bedrag de productie waarvoor op basis van artikel 32, eerste lid van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2016 subsidie is verleend in mindering wordt gebracht.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, wordt voor een periode van 8 jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik of opnieuw in gebruik voor de meestook van biomassa.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter;
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, gebruikmakend van ten minste één olie- of gasput met een diepte van ten minste 500 meter;
c. een productie-installatie als bedoeld in de onderdelen a, of b, waarvoor op het moment van aanvragen reeds een subsidie is verleend op grond van het besluit die wordt uitgebreid met ten minste één aanvullende put met een diepte van ten minste 500 meter, of
d. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van minimaal 3500 meter.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van een of meer geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter, waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 5% bedraagt.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW voor de productie van warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 tot en met 573, 587, 592, 594, 596 en 802 van de NTA 8003: 2008 in een ketel.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008, met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 10% bedraagt.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren voorzien van een transparante isolerende laag, met een totale apertuuroppervlakte groter dan of gelijk aan 200 m² of met een totaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 140 kW.
2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien reeds op basis van artikel 4.5.2. van de Regeling nationale EZ-subsidies subsidie is verstrekt.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt, of
b. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt.
2. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt, de periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP-subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 50 MW en voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 6% bedraagt, en waarvoor op het moment van de start van de subsidieperiode van de subsidie, de resterende subsidieperiode op grond van de MEP:
a. minder dan 1 volledig jaar bedraagt of nihil is, of
b. tenminste 1 volledig jaar bedraagt.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
4. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 46, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP eindigt op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aanvangt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 46, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of
b. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.
2. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt, de periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 48, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
d. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
e. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is, of
f. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de thermofiele gisting van zuiveringsslib dat voor ten minste 50% bestaat uit secundair slib, waarbij sprake is van een centrale productie-installatie waarvoor het slib grotendeels extern wordt aangevoerd van een of meer andere rioolwaterzuiveringsinstallaties en waarbij ten minste de vergister zelf nieuw is.
1. Voor de fase genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel wordt:
a. de periode waarbinnen de aanvragen binnen moeten zijn vastgesteld van de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel tot de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel van de daarop volgende fase, de vierde fase sluit op 27 oktober 2016, 17:00 uur;
b. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 43a, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
c. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de vierde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
fase |
datum openstelling |
fasebedrag |
fasebedrag hernieuwbaar gas |
1 |
27 september, 9:00 uur |
€ 0,090/kWh |
€ 0,064/kWh |
2 |
3 oktober, 17:00 uur |
€ 0,110/kWh |
€ 0,078/kWh |
3 |
10 oktober, 17:00 uur |
€ 0,130/kWh |
€ 0,092/kWh |
4 |
17 oktober, 17:00 uur |
€ 0,150/kWh |
€ 0,106/kWh |
2. In afwijking van de fasebedragen genoemd in de derde kolom van de tabel in het eerste lid geldt voor de productiecategorieën, bedoeld in de artikelen 4, 6, 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 14, 16, 18, 28, eerste lid, 30, eerste lid, 32, eerste lid, 34, 36, 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48, eerste lid, 50 en 52, het fasebedrag in euro per kWh in drie decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, mits dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag, genoemd in de derde kolom van de tabel in het eerste lid dat voor de fase waarin de aanvraag is ingediend van toepassing is.
3. In afwijking van de fasebedragen genoemd in de vierde kolom van de tabel in het eerste lid geldt voor de productiecategorieën, bedoeld in de artikelen 20, 22, 24, eerste lid en 26, eerste lid, het fasebedrag in euro per kWh in drie decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, mits dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag, genoemd in de vierde kolom van de tabel in het eerste lid dat voor de fase waarin de aanvraag is ingediend van toepassing is.
4. Voor de vergelijking van de fasebedragen, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van het besluit bedraagt het fasebedrag voor de productie van hernieuwbaar gas het fasebedrag gedeeld door een correctiefactor van 0,706 en afgerond op drie decimalen, tenzij het fasebedrag gelijk is aan het fasebedrag in de vierde kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel, in welk geval het fasebedrag van de derde kolom geldt.
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de derde kolom genoemde bedrag,
b. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren,
c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2016 vastgesteld op:
1°. voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
2°. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in eur/kWh |
Vollasturen |
Basiselek-triciteitsprijs in eur/kWh |
Voorlopig correctiebedrag 2016 in eur/kWh |
Artikel 4, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,150 |
5.700 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 4, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,108 |
2.600 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 6 |
Afval- of rioolwaterzuiveringsinstallatie (thermische drukhydrolyse) |
0,093 |
8.000 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 18 |
Vrije stromingsenergie, valhoogte < 50 cm en golfenergie |
0,150 |
3.700 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 16 |
Osmose |
0,150 |
8.000 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 14 |
Fotovoltaïsche zonnepanelen, ≥ 15 kWp en aansluiting 3*80A |
0,128 |
950 |
0,035 |
0,044 |
Artikel 8, eerste lid, onderdeel a |
Wind op land, ≥ 8,0 m/s |
0,070 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 8, eerste lid, onderdeel b |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,076 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 8, eerste lid, onderdeel c |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,082 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 8, eerste lid, onderdeel d |
Wind op land, < 7,0 m/s |
0,093 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 10, eerste lid, onderdeel a |
Wind op primaire waterkeringen, ≥ 8,0 m/s |
0,075 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 10, eerste lid, onderdeel b |
Wind op primaire waterkeringen, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,082 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 10, eerste lid, onderdeel c |
Wind op primaire waterkeringen, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,087 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 10, eerste lid, onderdeel d |
Wind op primaire waterkeringen, < 7,0 m/s |
0,099 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
Artikel 12, eerste lid |
Wind in meer, water ≥ 1 km2 |
0,114 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,030 |
0,038 |
1. Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbaar gas het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. voor de productie van hernieuwbaar gas de basisgasprijs, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2016 vastgesteld op:
1°. voor wat betreft de energieprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
2°. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basis-bedrag in eur/kWh |
Vollasturen |
Basisenergie-prijs in eur/kWh |
Voorlopig correctie-bedrag 2016 in eur/kWh |
Artikel 20, onderdeel a |
Allesvergisting (hernieuwbaar gas) |
0,060 |
8.000 |
0,020 |
0,022 |
Artikel 20, onderdeel b |
Vergisting en covergisting van dierlijke mest (hernieuwbaar gas) |
0,076 |
8.000 |
0,020 |
0,022 |
Artikel 20, onderdeel c |
Vergisting van meer dan 95% dierlijke mest (hernieuwbaar gas) |
0,106 |
8.000 |
0,020 |
0,022 |
Artikel 22 |
Afval- of rioolwaterzuiveringsinstallatie (hernieuwbaar gas) |
0,032 |
8.000 |
0,020 |
0,022 |
Artikel 24, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting (hernieuwbaar gas) |
0,059 |
8.000 |
0,020 |
0,022 |
Artikel 24, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (hernieuwbaar gas) |
0,067 |
8.000 |
0,020 |
0,022 |
Artikel 26, eerste lid |
Biomassavergassing (≥95% biogeen) |
0,106 |
7.500 |
0,020 |
0,022 |
2. Het basisbedrag wordt voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, van het besluit, voor een productie-installatie als bedoeld in de artikelen 20, 22, 24, eerste lid, en 26, eerste lid, vastgesteld op het in de derde kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel genoemde bedrag, gedeeld door een correctiefactor van 0,706 en afgerond op drie decimalen.
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. de basisenergie- of basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 45, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
d. de correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2016 vastgesteld op:
1°. voor wat betreft de energie- of elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, of 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
2°. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, of 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basis-bedrag in eur/kWh |
Vollasturen |
Basisprijs in eur/kWh |
Voorlopig correctie-bedrag 2016 in eur/kWh |
Artikel 28, eerste lid, onderdeel a |
Ketel op vaste of vloeibare biomassa, ≥ 0,5 en < 5 MWth |
0,052 |
4.000 |
0,025 |
0,031 |
Artikel 28, eerste lid, onderdeel b |
Ketel op vaste of vloeibare biomassa, ≥ 5 MWth |
0,043 |
7.000 |
0,014 |
0,017 |
Artikel 30, eerste lid |
Warmte, Industriële stoomproductie uit houtpellets |
0,057 |
7.000 |
0,014 |
0,017 |
Artikel 32, eerste lid onderdeel a |
Bestaande capaciteit voor bij- en meestook |
0,107 |
5.839 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 32, eerste lid, onderdeel b |
Nieuwe capaciteit voor meestook |
0,114 |
7.000 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 34, onderdelen, a, b en c |
Geothermie warmte, diepte ≥ 500 meter |
0,056 |
5.500 |
0,014 |
0,017 |
Artikel 34, onderdeel d |
Geothermie warmte, diepte ≥ 3.500 meter |
0,062 |
7.000 |
0,014 |
0,017 |
Artikel 36 |
Geothermie, gecombineerde opwekking |
0,112 |
4.091 |
0,017 |
0,020 |
Artikel 38, eerste lid |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,071 |
7.000 |
0,025 |
0,031 |
Artikel 40, eerste lid |
Thermische conversie van biomassa, ≤ 100 MWe |
0,077 |
7.500 |
0,020 |
0,023 |
Artikel 42, eerste lid |
Zonthermie |
0,103 |
700 |
0,025 |
0,031 |
Artikel 44, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting (WKK) |
0,086 |
5.855 |
0,030 |
0,033 |
Artikel 44, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (WKK) |
0,101 |
5.855 |
0,030 |
0,033 |
Artikel 46, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW |
0,063 |
4.429 |
0,023 |
0,026 |
Artikel 46, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 1 jaar MEP compensatie |
0,066 |
4.429 |
0,023 |
0,026 |
Artikel 48, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting (warmte) |
0,056 |
7.000 |
0,014 |
0,017 |
Artikel 48, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (warmte) |
0,066 |
7.000 |
0,014 |
0,017 |
Artikel 50, onderdeel a |
Warmte allesvergisting |
0,060 |
7.000 |
0,025 |
0,031 |
Artikel 50, onderdeel c |
Gecombineerde opwekking allesvergisting |
0,087 |
5.742 |
0,029 |
0,032 |
Artikel 50, onderdeel b |
Warmte vergisting en covergisting van dierlijke mest |
0,078 |
7.000 |
0,025 |
0,031 |
Artikel 50, onderdeel d |
Gecombineerde opwekking vergisting en covergisting van dierlijke mest |
0,114 |
5.732 |
0,029 |
0,032 |
Artikel 50, onderdeel e |
Gecombineerde opwekking vergisting van meer dan 95% dierlijke mest |
0,150 |
8.000 |
0,039 |
0,042 |
Artikel 50, onderdeel f |
Warmte vergisting van meer dan 95% dierlijke mest |
0,109 |
7.000 |
0,025 |
0,031 |
Artikel 52 |
Rioolwaterzuiveringsinstallatie (Thermofiele gisting van secundair slib) |
0,060 |
5.729 |
0,029 |
0,032 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 7 juli 2016
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken; en
2. ...... ......, gevestigd te ..... (hierna te noemen: Ondernemer);
.....
(hierna te samen ook te noemen: Partijen);
overwegen:
a. de Minister van Economische Zaken heeft blijkens een beschikking met kenmerk ....., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verleend van meer dan € 400 miljoen op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016 (hierna: Regeling).
b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;
c. de Minister van Economische Zaken beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie bedoeld in de Beschikking tijdig in gebruik zal nemen.
Partijen komen daartoe het volgende overeen:
De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 61 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.
De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen vier weken nadat de Beschikking is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model bankgarantie.
1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.
2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.
1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.
3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, waarvan de som ten hoogste 2% van het beschikte bedrag bedraagt, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
4. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.
1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.
2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.
1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.
2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.
3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.
4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.
1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.
Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend
te .....
Ondernemer
te 's-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp
DE ONDERGETEKENDE,
....., gevestigd te ....., hierna te noemen de ‘Bank’,
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
A. ......, gevestigd te ....., (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ....., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken op ..... de ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;
B. de Ondernemer volgens artikel 2 van de overeenkomst binnen vier weken nadat een beschikking van de Minister van Economische Zaken met kenmerk .....is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot € .....,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie;
C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.
VERKLAART ALS VOLGT
1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € .....,–.
2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.
3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.
4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.
5. De Minister van Economische Zaken zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.
6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.
7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: .....
Getekend te
op
De Bank
Lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling per 1 januari 2015
Gemeentenaam |
Provincie |
Windcategorie |
---|---|---|
Ameland |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Bergen (NH.) |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
De Marne |
Groningen |
≥ 8,0 m/s |
Den Helder |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Dongeradeel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Eemsmond |
Groningen |
≥ 8,0 m/s |
Ferwerderadiel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Franekeradeel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Harlingen |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
het Bildt |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Hollands Kroon |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Leeuwarderadeel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Menameradiel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Noordwijk |
Zuid-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Schagen |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Schiermonnikoog |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Súdwest-Fryslân |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Terschelling |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Texel |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Vlieland |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Zandvoort |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Achtkarspelen |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Alkmaar |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Appingedam |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Bedum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Beemster |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Beverwijk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Bloemendaal |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Castricum |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Dantumadiel |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
De Friese Meren |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Delfzijl |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Drechterland |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Edam-Volendam |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Enkhuizen |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Goeree-Overflakkee |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Grootegast |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heemskerk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heerenveen |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heerhugowaard |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heiloo |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Hillegom |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Hoorn |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Katwijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Koggenland |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Kollumerland c.a. |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Langedijk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Leek |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Leeuwarden |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Lisse |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Littenseradiel |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Loppersum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Marum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Medemblik |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noord-Beveland |
Zeeland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noordoostpolder |
Flevoland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noordwijkerhout |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Oldambt |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Opmeer |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Opsterland |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Schouwen-Duiveland |
Zeeland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Slochteren |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Smallingerland |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Stede Broec |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Ten Boer |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Tytsjerksteradiel |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Uitgeest |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Urk |
Flevoland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Veere |
Zeeland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Velsen |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Wassenaar |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Westland |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Westvoorne |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Winsum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Zeevang |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Zuidhorn |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Aa en Hunze |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Aalburg |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Aalsmeer |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Aalten |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Almere |
Flevoland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Alphen aan den Rijn |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Amstelveen |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Amsterdam |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Assen |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Bellingwedde |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Binnenmaas |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Bodegraven-Reeuwijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Borger-Odoorn |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Borsele |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Brielle |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Coevorden |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Cromstrijen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Culemborg |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Dalfsen |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
De Ronde Venen |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
De Wolden |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Delft |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Diemen |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Dronten |
Flevoland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Emmen |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Geldermalsen |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Giessenlanden |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Goes |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Gouda |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Groningen |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haarlem |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haarlemmerliede en Spaarnwoude |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haarlemmermeer |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hardenberg |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hardinxveld-Giessendam |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haren |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Heemstede |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hellevoetsluis |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hoogeveen |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hoogezand-Sappemeer |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hulst |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
IJsselstein |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Kaag en Braassem |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Kampen |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Kapelle |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Korendijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Krimpenerwaard |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Landsmeer |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lansingerland |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leerdam |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leiden |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leiderdorp |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leidschendam-Voorburg |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lelystad |
Flevoland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lingewaal |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lopik |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Maassluis |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Menterwolde |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Meppel |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Middelburg |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Midden-Delfland |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Midden-Drenthe |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Moerdijk |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Molenwaard |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Montfoort |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Muiden |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Neerijnen |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Nieuwkoop |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Nissewaard |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Noordenveld |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oegstgeest |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oost Gelre |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Ooststellingwerf |
Friesland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oostzaan |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oud-Beijerland |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Ouder-Amstel |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oudewater |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Pekela |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Pijnacker-Nootdorp |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Purmerend |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Reimerswaal |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Rijswijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Rotterdam-West (wijk 17, 23 en 27) |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
's-Gravenhage |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Sluis |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Stadskanaal |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Staphorst |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Steenbergen |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Steenwijkerland |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Stichtse Vecht |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Strijen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Terneuzen |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Teylingen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Tholen |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Tynaarlo |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Uithoorn |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Veendam |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Vianen |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Vlagtwedde |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Vlissingen |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Voorschoten |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Waddinxveen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Waterland |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Weesp |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Westerveld |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Weststellingwerf |
Friesland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Woerden |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Wormerland |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Woudrichem |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zaanstad |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zaltbommel |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zederik |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zoetermeer |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zoeterwoude |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zuidplas |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zwartewaterland |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zwolle |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Alblasserdam |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Albrandswaard |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Almelo |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Alphen-Chaam |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Amersfoort |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Apeldoorn |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Arnhem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Asten |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Baarle-Nassau |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Baarn |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Barendrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Barneveld |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Beek |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Beesel |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Bergeijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Bergen (L.) |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Bergen op Zoom |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Berkelland |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Bernheze |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Best |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Beuningen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Bladel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Blaricum |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Boekel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Borne |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Boxmeer |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Boxtel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Breda |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Bronckhorst |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Brummen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Brunssum |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Bunnik |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Bunschoten |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Buren |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Bussum |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Capelle aan den IJssel |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Cranendonck |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Cuijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
De Bilt |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Deurne |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Deventer |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Dinkelland |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Doesburg |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Doetinchem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Dongen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Dordrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Drimmelen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Druten |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Duiven |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Echt-Susteren |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Ede |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Eemnes |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Eersel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Eijsden-Margraten |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Eindhoven |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Elburg |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Enschede |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Epe |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Ermelo |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Etten-Leur |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Geertruidenberg |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Geldrop-Mierlo |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Gemert-Bakel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Gennep |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Gilze en Rijen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Goirle |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Gorinchem |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Grave |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Groesbeek |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Gulpen-Wittem |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Haaksbergen |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Haaren |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Halderberge |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Harderwijk |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Hattem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Heerde |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Heerlen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Heeze-Leende |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hellendoorn |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Helmond |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hendrik-Ido-Ambacht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Hengelo |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Heumen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Heusden |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hilvarenbeek |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hilversum |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Hof van Twente |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Horst aan de Maas |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Houten |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Huizen |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Kerkrade |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Krimpen aan den IJssel |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Laarbeek |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Landerd |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Landgraaf |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Laren |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Leudal |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Leusden |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Lingewaard |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Lochem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Loon op Zand |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Losser |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Maasdriel |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Maasgouw |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Maastricht |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Meerssen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Mill en Sint Hubert |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Montferland |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Mook en Middelaar |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Naarden |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Neder-Betuwe |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nederweert |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Nieuwegein |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Nijkerk |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nijmegen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Nunspeet |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nuth |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Oirschot |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oisterwijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oldebroek |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Oldenzaal |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Olst-Wijhe |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Ommen |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Onderbanken |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Oosterhout |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oss |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oude IJsselstreek |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Overbetuwe |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Papendrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Peel en Maas |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Putten |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Raalte |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Renkum |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Renswoude |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Reusel-De Mierden |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Rheden |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Rhenen |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Ridderkerk |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Rijnwaarden |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Rijssen-Holten |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Roerdalen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Roermond |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Roosendaal |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Rotterdam (excl. wijk 17, 23 en 27) |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Rozendaal |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Rucphen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Scherpenzeel |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Schiedam |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Schijndel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Schinnen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
's-Hertogenbosch |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Simpelveld |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Sint Anthonis |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Sint-Michielsgestel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Sint-Oedenrode |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Sittard-Geleen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Sliedrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Soest |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Someren |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Son en Breugel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Stein |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Tiel |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Tilburg |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Tubbergen |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Twenterand |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Uden |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Utrecht |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Utrechtse Heuvelrug |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Vaals |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Valkenburg aan de Geul |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Valkenswaard |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Veenendaal |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Veghel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Veldhoven |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Venlo |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Venray |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Vlaardingen |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Voerendaal |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Voorst |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Vught |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Waalre |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Waalwijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Wageningen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Weert |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Werkendam |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
West Maas en Waal |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Westervoort |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Wierden |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Wijchen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Wijdemeren |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Wijk bij Duurstede |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Winterswijk |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Woensdrecht |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Woudenberg |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Zeewolde |
Flevoland |
< 7,0 m/s |
Zeist |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Zevenaar |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Zundert |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Zutphen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Zwijndrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
In deze regeling wordt de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit, de productie van hernieuwbaar gas en de productie van hernieuwbare warmte ingevuld voor de openstellingsronde van de subsidie voor de stimulering duurzame energieproductie (hierna: SDE) in het najaar van 2016. De basissystematiek van de onderhavige regeling komt overeen met de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie van voorgaande jaren.
De SDE+ richt zich op de grootschalige uitrol van duurzame energie. De voornaamste kenmerken zijn:
– één subsidieplafond per ronde;
– een gefaseerde openstelling waarin goedkopere technieken het eerst zullen inschrijven, en
– een basisbedrag per productie-installatie die het hoogst mogelijke bedrag waartegen de subsidie wordt berekend per productie-installatie bepaalt.
Het budget dat beschikbaar is voor de SDE wordt hierdoor kosteneffectief besteed en draagt bij aan de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. In 2016 is ervoor gekozen om tweemaal de SDE open te stellen, waarbij deze openstelling een budget van € 5 miljard voor de stimulering van de toekomstige productie van duurzame energie heeft. Deze regeling opent de tweede ronde van de SDE. Ingevolge het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) moeten aanvragen om subsidie ingediend worden met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Aanvragers kunnen hiervoor terecht op de website van RVO.nl.
Iedere technologie kan vanaf de openstelling van de regeling subsidie aanvragen. Technologieën die een lagere kostprijs kennen, zullen eerder subsidie aanvragen dan technologieën die een hoger subsidiebedrag nodig hebben. Het subsidieplafond van de SDE in de openstelling in het najaar van 2016 wordt in fases verdeeld over hernieuwbare energieprojecten waarvoor een aanvraag is ingediend. De SDE kent in 2016 minder fases en een snellere doorlooptijd.
In de eerste week is het alleen voor projecten met technologieën met een lage kostprijs zinvol om een aanvraag in te dienen, omdat het fasebedrag in de eerste week ten hoogste € 0,090/kWh bedraagt. In volgende fases is het fasebedrag achtereenvolgens hoger vastgesteld tot € 0,110/kWh, € 0,130/kWh en € 0,150/kWh. In afwijking van deze fasebedragen kunnen aanvragers per fase subsidie voor hun projecten aanvragen tegen lagere bedragen dan de hierboven genoemde fasebedragen, in eenheden van € 0,001 per kilowattuur (kWh). Ondernemers worden zo geprikkeld om projecten voor een lagere prijs in te dienen en daarmee meer kans te maken op subsidie.
Doordat op volgorde van binnenkomst – alle projecten die op dezelfde dag binnenkomen worden daarbij wat de binnenkomst betreft gelijk gesteld – wordt beschikt hebben aanvragers met een relatief kosteneffectief project meer kans dat er nog voldoende budget beschikbaar is voor hun project. Indien op één dag meer aanvragen binnenkomen dan er budget beschikbaar is, worden de projecten die zijn binnen gekomen op die dag gerangschikt op volgorde van het fasebedrag waartegen subsidie is aangevraagd of het basisbedrag voor een categorie productie-installaties. Indien de budgetgrens valt tussen projecten met een gelijk basisbedrag, wordt onder de aanvragen met een gelijk basisbedrag geloot. Voor iedere fase geldt een andere openstellingdatum. Zie daartoe artikel 54.
Voor alle projecten kan subsidie worden aangevraagd tot de sluiting van de regeling op 27 oktober 2016, 17:00 uur.
In het Besluit SDE is aangegeven dat de productiegegevens van warmte en hernieuwbaar gas worden weergeven in de eenheid kilowattuur (kWh) in plaats van normaal kubieke meter gas (Nm3) voor (hernieuwbaar) gas en gigajoule (GJ) voor warmte en warmtekrachtkoppeling (WKK). Eén kWh elektrische energie wordt gelijkgesteld met 0,102359965 Nm3 aardgasequivalent of 0,0036 GJ warmte. Alle categorieën worden in dezelfde eenheden uitgedrukt wat een goede vergelijking mogelijk maakt.
In tegenstelling tot hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte telt hernieuwbaar gas niet volledig mee voor de Europese hernieuwbare energie doelstelling. Per land is een factor vastgesteld die het gemiddelde conversierendement en het niet energetisch finale gebruik van hernieuwbaar gas weerspiegelt. Net als in 2011 tot en met 2015 telt in Nederland in 2016 een percentage van 78,5% van het in het gasnet ingevoed hernieuwbaar gas mee voor de hernieuwbare energie doelstelling. Binnen de SDE concurreren de energiedragers elektriciteit, warmte en gas met elkaar. Omdat hernieuwbaar gas voor 78,5% van de onderste verbrandingswaarde meetelt in de doelen voor hernieuwbare energie, gelden er voor hernieuwbaar gas aangepaste fasegrenzen. Aangezien hernieuwbaar gas verhandeld wordt op basis van bovenwaarde komt de uiteindelijke bijdrage lager uit, namelijk op 70,6%.
In het Besluit SDE is bepaald dat een aantal onderwerpen bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. In deze regeling wordt op grond daarvan voor het najaar van 2016 een aantal voor de subsidieverstrekking bepalende factoren vastgesteld. Het gaat onder andere om de volgende aspecten:
– het subsidieplafond;
– de categorieën productie-installaties die in aanmerking komen voor subsidie;
– de fases en bijbehorende fasebedragen;
– de basisbedragen per geproduceerde eenheid energie, per categorie productie-installaties;
– de basisenergieprijzen;
– de looptijd van de subsidieperiode;
– het maximum aantal vollasturen en P50 waarden voor berekening van de maximale productie waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd voor de verschillende categorieën productie-installaties;
– de wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag voor de verschillende categorieën productie-installaties;
– de correctiebedragen per categorie productie-installaties voor de voorschotten in 2016.
Per categorie productie-installaties is een basisbedrag vastgelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de adviezen van ECN en DNV GL ten behoeve van de vaststelling van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties (ECN-E--15-052 en ECN-N--15-029). Deze adviezen worden beschikbaar gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
De categorieën productie-installaties zijn zodanig gekozen dat zo veel mogelijk projecten voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas in aanmerking komen voor subsidie (projecten voor wind op zee zijn uitgesloten; hiervoor worden aparte tenders georganiseerd). Per categorie worden gelijksoortige technologieën omvat en tussen categorieën product-installaties bestaat een rationeel onderscheid. De installaties die binnen een categorie productie-installaties vallen, hebben bovendien een vergelijkbare kostprijs.
Voor categorieën productie-installaties die volgens de berekening van ECN en DNV GL een hoger basisbedrag hebben dan het maximum fasebedrag in deze openstellingsronde (€ 0,150/kWh voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking en € 0,106/kWh voor hernieuwbaar gas) is het basisbedrag voor deze technologieën vastgesteld op het maximum fasebedrag. Categorieën die volgens de berekening van ECN en DNV GL al rendabel zijn zonder subsidie, zijn niet aangewezen in de SDE. Dat is immers niet nodig.
In de subsidiebeschikking zal een maximumproductie per jaar worden vastgesteld waarvoor subsidie zal worden verstrekt. Voor de berekening van deze maximumproductie is in deze regeling per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen bepaald. Daarbij wordt in principe het aantal vollasturen gehanteerd dat ECN en DNV GL hebben gebruikt voor hun advies ten behoeve van de vaststelling van het basisbedrag per categorie productie-installaties. Voor windprojecten wordt het maximum aantal vollasturen per project bepaald aan de hand van het windrapport en de netto P50-waarde vollasturen.
Voor categorieën productie-installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte wordt onderscheid gemaakt in het warmtevermogen en het elektriciteitsvermogen van een installatie. Om producenten de flexibiliteit te geven om de verhouding tussen warmte en elektriciteitsproductie te variëren, krijgen installaties een beschikking op basis van het totale vermogen (nominale vermogen elektriciteit plus nominale vermogen warmte). Het totale vermogen kan echter nooit groter zijn dan het thermisch outputvermogen van de ketel of het warmtevermogen van de geothermische bron.
In de onderhavige regeling wordt per categorie productie-installaties één maximum aantal vollasturen vastgesteld waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd. Dit maximum aantal vollasturen is een gemiddelde van het aantal vollasturen voor elektriciteit en warmte gewogen naar de warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie die als uitgangspunt is genomen voor de berekening van het basisbedrag.
Een dergelijke weging naar warmte/kracht verhouding wordt ook toegepast bij het bepalen van de basisprijs en de correctiebedragen.
In het Besluit SDE staat dat de categorieën productie-installaties bij ministeriële regeling kunnen worden aangewezen voor banking. Er zijn twee vormen van banking:
1. forwardbanking: wanneer er minder energie geproduceerd wordt dan de maximaal subsidiabele jaarproductie. Het productietekort kan naar een volgend jaar worden meegenomen om daarin het productietekort en de gemiste subsidie in te halen. Het is ook mogelijk om de gemiste productie in een extra jaar aan het einde van de subsidieperiode in te halen;
2. backwardbanking: wanneer er meer energie geproduceerd wordt dan de maximaal subsidiabele jaarproductie. Het productieoverschot kan worden meegenomen naar een volgend jaar om een productietekort in een bepaald jaar aan te vullen.
Aan beide vormen van banking kan bij ministeriële regeling per categorie productie-installaties een maximumpercentage worden gesteld. Dit kan per jaar verschillen. In deze openstellingsronde van de SDE 2016 worden alle categorieën productie-installaties, behalve bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, aangewezen voor beide vormen van banking. Het maximum percentage voor het meenemen van het productieoverschot naar een volgend jaar is vastgesteld op 25% van de subsidiabele jaarproductie. Dit om te waarborgen dat de installatie (nagenoeg) de gehele subsidieperiode blijft draaien en niet vroegtijdig stopgezet wordt.
Voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is backwardbanking niet mogelijk. Wel wordt zodra de Europese Commissie dit heeft goedgekeurd, een beperkte vorm van forwardbanking toegestaan. Voor kolencentrales die op grond van deze regeling subsidie voor bij- en meestook is verleend, is het dan mogelijk om maximaal 25% van het productietekort in een betreffend jaar in het daaropvolgende jaar in te halen en daarvoor subsidie te ontvangen. Dit kan wenselijk zijn indien er technische storingen bij installaties optreden of als er tijdelijk te weinig of te kostbare biomassa verkrijgbaar is.
CertiQ is gemandateerd voor uitvoering van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit (hierna: GVO-regeling) voor wat betreft elektriciteit, HR-WKK-elektriciteit en warmte. CertiQ geeft garanties van oorsprong uit voor netlevering en niet-netlevering van elektriciteit. Op grond van beide certificaten zal subsidie worden verstrekt voor elektriciteit. Voor warmte wordt geen onderscheid gemaakt tussen eigen gebruik en netlevering. Beide zijn subsidiabel.
Vertogas is gemandateerd voor uitvoering van de GVO-regeling voor wat betreft gas. Bij hernieuwbaar gas wordt alleen subsidie verstrekt over de netlevering.
Voor drie categorieën waarbij vaste biomassa wordt ingezet is de voorwaarde dat deze aan duurzaamheidscriteria voldoet. Dit betreft de categorie ‘Bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, ‘Nieuwe capaciteit voor meestook’ en de categorie ‘Ketel industriële stoom uit houtpellets’. De duurzaamheidscriteria zijn van toepassing op verschillende soorten biomassa, zoals houtige biomassa en residuen uit de agrarische sector.
Om het aantonen van de duurzaamheid van de biomassa door certificatie en verificatie mogelijk te maken en op basis daarvan SDE te kunnen ontvangen, wordt momenteel een sluitend systeem van toetsing, accreditatie en toezicht gebouwd. De duurzaamheidscriteria worden voor deze wettelijke verankering op enkele technische punten nog aangepast. De verwachting is dat dit traject in 2017, voordat het grootste gedeelte van de bij- en meestook projecten in productie gaat, kan worden afgerond. Tot die tijd wordt handhaving gebaseerd op een rapportageverplichting.
Het is binnen de categorie bij- en meestook toegestaan om maximaal 15% aan alternatieve brandstoffen in plaats van vers hout toe te passen. Deze alternatieve brandstoffen moeten ook aan duurzaamheidscriteria voldoen. Om beperkt lokaal en regionaal gebruik van afvalhout (A-hout) mogelijk te maken, is het toegestaan A-hout onder deze 15% aan alternatieve brandstoffen mee te stoken. Hiermee kunnen deze reststromen nuttig worden toegepast. Nieuw in deze regeling is dat ook voor de categorie ketel industriële stoom uit houtpellets het verbranden van A-hout is toegestaan voor maximaal 15% van de subsidiabele productie. Op deze manier worden de voorwaarden voor de inzet van houtpellets gelijkgetrokken binnen de SDE.
De afgelopen jaren is binnen de SDE een onderscheid gemaakt tussen productie-installaties met een opgesteld elektrisch vermogen kleiner dan 10 MW en groter dan of gelijk aan 10 MW. In de praktijk blijken kleine installaties gebruik te maken van dezelfde techniek als de grotere installaties. Daarnaast zijn de meerkosten van de productie van elektriciteit ten opzichte van een biomassaketel bij kleine installaties zeer hoog. Daarom worden beide categorieën samengevoegd. Daarbij worden door ECN berekende basisbedrag en aantal vollasturen voor de grotere installaties gebruikt. Het subsidiebedrag voor de categorie WKK is substantieel hoger dan de productie van warmte alleen. Om in aanmerking te komen voor deze hogere subsidie is het de bedoeling dat een substantiële hoeveelheid elektriciteit kan worden geproduceerd. Vandaar dat een minimaal elektrisch rendement van 10% wordt vereist.
Installaties groter dan 100 MWe hebben meer schaalvoordelen dan projecten onder de 100 MWe. Door een bovengrens op te nemen wordt voorkomen dat heel grote projecten ten onrechte in aanmerking komen voor subsidie.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen meestook (directe vervanging van kolen door biomassa, die als vaste brandstof de ketel in gaat) en bijstook (inzet van biomassa na een thermische voorbehandeling, bijvoorbeeld vergassing). Bij verlengde levensduur betreft de subsidie een combinatie van deze technieken. Bij nieuwe installaties komt alleen meestook voor en daarom is de SDE voor deze categorie ook alleen op meestook toegespitst. In deze categorie wordt zowel hernieuwbare elektriciteit gesubsidieerd, alsook de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte. In het geval van WKK wordt de hernieuwbare elektriciteit en 15% van de nuttig aangewende hernieuwbare warmte gesubsidieerd. Dit komt overeen met een gemiddeld percentage aan elektriciteitsderving bij warmte-uitkoppeling bij energiecentrales.
In 2016 wordt meestook van biomassa in kolencentrales gestimuleerd in de SDE. Het betreft de categorieën verlengde levensduur van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales en nieuwe capaciteit voor meestook van biomassa in kolencentrales. De verlengde levensduur van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales betreft installaties die al eerder met de MEP-regeling biomassa hebben bij- of meegestookt en waarvoor de extra investeringen die nodig zijn om biomassa bij- of mee te stoken reeds hebben gedaan, maar die zonder aanvullende subsidie zouden stoppen. De nieuwe capaciteit voor meestook van biomassa in kolencentrales betreft bestaande en nieuwe kolencentrales waarbij de extra investeringen ten behoeve van de meestook van biomassa nog niet zijn gedaan.
Deze categorieën concurreren mee in de SDE volgens de gebruikelijke basisbedragensystematiek. Conform de afspraken in het energieakkoord moet de gebruikte biomassa aan duurzaamheidseisen voldoen. In deze regeling wordt verwezen naar de duurzaamheidseisen die in de algemene uitvoeringsregeling zijn gespecificeerd.
Conform het Energieakkoord is het maximum aan bij- en meestook bepaald op totaal 25 PJ per jaar. Over de totale looptijd van de subsidiebeschikking van acht jaar is dit ten hoogste (8 x 6.944.444.444 kWh) 55.555.555.555 kWh. Omdat de subsidies voor bij- en meestook voor 8 jaar worden verleend, is het gehele productieplafond van 55.555.555.555 kWh in de SDE van het voorjaar 2016 opengesteld. In deze regeling wordt voor bij- en meestook het resterende productieplafond opengesteld. Daarom is in artikel 32, lid 5 van de regeling bepaald dat het productieplafond voor het najaar 2016 55.555.555.555 kWh min het aantal kWh waarvoor reeds in het voorjaar 2016 subsidie is verstrekt bedraagt. Het resterende productieplafond voor het najaar 2016 zal zodra deze bekend is op de website van RVO worden geplaatst.
In de onderhavige regeling worden verschillende categorieën opengesteld voor nieuwe vergistingsinstallaties. Voorwaarde is dat ten minste de vergister nieuw is en geen gebruikte materialen bevat. De categorieën vergisting die voor subsidie in aanmerking komen zijn:
– allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
– allesvergisting voor de productie van warmte;
– allesvergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
– mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
– mestcovergisting voor de productie van warmte;
– mestcovergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
– mestmonovergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
– mestmonovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
– mestmonovergisting voor de productie van warmte;
– rioolwaterzuiveringsinstallatie – thermofiele gisting van secundair slib voor de productie van elektriciteit en warmte;
– afvalwaterzuiveringsinstallatie / Rioolwaterzuiveringsinstallatie – thermische drukhydrolyse voor de productie van elektriciteit. (van deze installatie moet het gedeelte bedoeld voor thermische drukhydrolyse nieuw zijn)
– afvalwaterzuiveringsinstallatie / Rioolwaterzuiveringsinstallatie: voor de productie van hernieuwbaar gas (hiervan moet tenminste de gasopwerkinstallatie nieuw zijn).
Om een duidelijk onderscheid te maken tussen de categorie afvalwaterzuiveringsinstallaties/rioolwaterzuiveringsinstallaties en de categorie allesvergisting, is in de definitie van allesvergisting aangegeven dat de biogasopbrengst van de ingaande stroom tenminste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt. Met dit onderscheid wordt voorkomen dat er twijfel bestaat over de categorie waarvoor in aanmerking kan worden gekomen.
Mestcovergisting is de vergisting van ten minste 50% mest. Mestmonovergisting is de vergisting van meer dan 95% mest. Alle installaties die subsidie kunnen aanvragen voor de categorie mestmonovergisting kunnen ook subsidie aanvragen voor de categorie mestcovergisting, omdat ze ook binnen de eis van ten minste 50% mest vallen. Mestmonovergisting is over het algemeen duurder dan mestcovergisting. Daarom is hiervoor een aparte categorie opengesteld, zodat producenten die kiezen voor mestmonovergisting voor een hoger bedrag subsidie kunnen aanvragen.
Bij de covergistingstechnieken (mest met toevoeging van cosubstraat) was er de afgelopen jaren sprake van gestegen biomassaprijzen, die deels werden veroorzaakt door de hoogte van de subsidie in Nederland, maar ook in omringende landen. Om het prijsopdrijvende effect van de SDE op de (lokale) co-producten te minimaliseren, zijn de door ECN berekende hogere basisbedragen ten gevolge van hogere biomassaprijzen vorig jaar niet overgenomen. Deze lijn wordt voortgezet in 2016. Daarom is bij de vaststelling van de basisbedragen voor co-vergisting uitgegaan van de door ECN aangenomen biomassaprijzen voor de SDE+ 2014.
In de onderhavige regeling worden ook enkele categorieën opengesteld voor biomassa-installaties die eerder subsidie hebben gehad op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (de MEP-regeling) of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties (OVMEP). Het betreft installaties die aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen en nog kunnen blijven produceren.
De categorieën die voor een verlengde levensduur in aanmerking komen zijn:
– allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
– allesvergisting voor de productie van warmte;
– allesvergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
– mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
– mestcovergisting voor de productie van warmte;
– mestcovergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
– thermische conversie van biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte ≤ 50 MW;
– verlengde levensduur thermische conversie biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte ≤ 50 MWe met 1 jaar MEP-compensatie;
– bij- en meestook van biomassa in kolencentrales.
In de (OV)MEP werd alleen elektriciteitsproductie gestimuleerd en niet de productie van warmte en hernieuwbaar gas. In de WKK-installaties die in de (OV)MEP werden gestimuleerd komt echter ook warmte vrij. In de SDE wordt voor de categorie verlengde levensduur de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit gesubsidieerd, dit om het nuttig gebruik van warmte te bevorderen met het oog op een kosteneffectieve exploitatie van de productie-installatie. De categorie om vergisters na afloop van de (OV)MEP door te laten draaien ten behoeve van de productie van hernieuwbaar gas of warmte is wederom opengesteld, zodat een producent er voor kan kiezen om zijn WKK-installatie stop te zetten na afloop van de (OV)MEP en over te gaan op de productie van hernieuwbaar gas of warmte.
Biomassa-vergisters die eerder subsidie hebben gekregen uit de MEP of OVMEP en die aan het einde van hun subsidieperiode van 10 jaar zijn gekomen, komen in de SDE in aanmerking voor verlengde levensduur. Een aanvraag verlengde levensduur kan worden ingediend op het moment dat de MEP- of OVMEP-subsidie voor de productie-installatie ten minste 7 jaar eerder is aangevangen en ten minste voor een deel van de tijd MEP of OVMEP subsidie van meer dan € 0,– heeft ontvangen. De aanvrager heeft dan 3 jaar de tijd om zonder onderbreking van subsidie de verlengde levensduur voor zijn productie-installatie voor te bereiden. Dit geldt voor allesvergisting en mestcovergisting. De subsidieperiode voor de SDE aanvraag verlengde levensduur kan pas ingaan als de subsidieperiode van de MEP of OVMEP is beëindigd.
Installaties voor de thermische conversie van biomassa die eerder subsidie hebben gekregen uit de MEP en die aan het einde van hun subsidieperiode van 10 jaar zijn gekomen, komen in de SDE in aanmerking voor verlengde levensduur. Een aanvraag verlengde levensduur kan worden ingediend op het moment dat de MEP-subsidie voor de productie-installatie ten minste 7 jaar eerder is aangevangen en ten minste voor een deel van de tijd MEP subsidie van meer dan € 0,– heeft ontvangen. De aanvrager heeft dan 3 jaar de tijd om zonder onderbreking van subsidie de verlengde levensduur voor zijn productie-installatie voor te bereiden. Dit geldt voor installaties met een vermogen van ≤ 50 MW. De subsidieperiode voor de SDE aanvraag verlengde levensduur kan pas ingaan als de subsidieperiode van de MEP is beëindigd.
In de categorie verlengde levensduur thermische conversie biomassa geldt een bovengrens voor het elektrisch vermogen van 50 MWe. Dit komt overeen met de bovengrens voor middelgrote biomassa-installaties uit de MEP. Hierdoor wordt voorkomen dat kolencentrales die omgebouwd worden tot biomassacentrales voor deze categorie in aanmerking komen.
De categorie bij- en meestook van biomassa in kolencentrales die in aanmerking komt voor verlengde levensduur is opgenomen bij de categorieën bij- en meestook onder paragraaf 5.1.2.
In de MEP wordt alleen elektriciteitsproductie gestimuleerd en niet de productie van warmte en hernieuwbaar gas. Voor installaties voor de thermische conversie van biomassa die MEP-subsidie ontvangen is het mogelijk voordat de MEP afloopt over te gaan op SDE+ waarbij de elektriciteitsproductie en warmteproductie wordt gesubsidieerd. Hierbij dient het nominaal elektrisch vermogen ten minste 6% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen te bedragen. Afwijkend van 2015 geldt dat deze categorie alleen nog voor 1 jaar MEP compensatie wordt opengesteld, in plaats van maximaal 5 jaar, omdat er geen projecten meer zijn die hier gebruik van kunnen maken.
De categorie uitbreiding warmte is vervallen, omdat er niet of nauwelijks projecten zijn die hier nog gebruik van kunnen maken. Het is voor projecten die MEP-subsidie ontvangen voor hernieuwbare elektriciteit mogelijk aan het einde van de MEP-subsidieperiode naar een categorie productie-installaties onder de verlengde levensduur WKK over te stappen.
Vergisting bij afvalwater- en rioolwaterzuiveringsinstallaties (hierna: AWZI/RWZI) is in veel gevallen al rendabel. Voor bepaalde situaties is echter toch subsidie nodig. In de onderhavige regeling zijn drie categorieën opgenomen. Sommige waterschappen willen echter hun rendement verhogen door een installatie met een thermische drukhydrolyse stap neer te zetten. Deze stap verhoogt de gasproductie van de vergister.
Er wordt in 2016 net als in 2012 tot 2015 een categorie opengesteld voor elektriciteitsproductie uit een vergistingsinstallatie met thermische drukhydrolyse. De vergister mag bestaand zijn. De installatie voor thermische drukhydrolyse moet echter nieuw zijn om voor subsidie in aanmerking te komen. Omdat het thermische drukhydrolyse proces een grote warmtevraag heeft, zal in de praktijk alle warmte die in de WKK-installatie wordt geproduceerd teruggevoerd worden in het eigen proces. Daarom wordt alleen elektriciteit gesubsidieerd.
Thermofiele vergisting is een duurdere technologie dan de reguliere vergistingstechnieken. De vergisting vindt plaats op een hogere temperatuur dan gangbaar, zodat ook uit secundair slib meer bio-energie gewonnen kan worden. Volgens de sector komt dit secundaire slib met name vrij bij kleinere zuiveringen die dit secundaire slib vervolgens op een centrale plek kunnen vergisten. Op dit referentieproject is ook het basisbedrag gebaseerd. In de praktijk zal tegelijk met het secundair slib ook een kleinere hoeveelheid primair slib vergist worden. De regeling is aangepast om dit mogelijk te maken. Ook voor deze categorie moet de vergister nieuw zijn.
AWZI en RWZI-vergisters komen in aanmerking voor subsidie indien de installaties die hernieuwbaar gas produceren. Ook hier is het toegestaan als de vergistingsinstallatie bestaand is, maar moet de opwerkinstallatie voor de opwerking en eventuele levering van hernieuwbaar gas nieuw zijn. Warmteproductie met een AWZI/RWZI (AWZI/RWZI WKK) is reeds rendabel en wordt daarom niet gesubsidieerd. Dit geldt ook voor stortgas dat vrijkomt door vergisting van het gestorte afval bij vuilstortlocaties.
De categorie vergassing binnen de SDE is gericht op het produceren van bio-syngas en vervolgens methaniseren en leveren aan het aardgasnet. Bij de berekening van het basisbedrag houdt ECN ook rekening met de (aanzienlijke) kosten voor methanisering. Het is ook mogelijk om biosyngas te produceren en dit in te voeden in een bedrijfsnetwerk voor de productie van chemische (half)producten. Als dit het geval is telt deze productie niet mee voor de hernieuwbare energiedoelstelling. Mocht dit biosyngas worden omgezet in elektriciteit of warmte dan kan deze productie wel meetellen voor de hernieuwbare energiedoelstelling. In de SDE van 2015 was niet duidelijk omschreven of de levering van biosyngas op een bedrijfsnetwerk ook subsidiabel was. In de regeling van 2016 is ervoor gekozen om expliciet op te nemen dat dit niet het geval is. De belangrijkste redenen hiervoor zijn: het gebrek aan garanties dat het geproduceerde gas bijdraagt aan de hernieuwbare energie doelstelling en mogelijke overstimulering. Overigens wordt de productie van biosyngas voor warmte of elektriciteit via de categorieën ketel op vast biomassa of thermische conversie met gecombineerde opwekking nog wel gestimuleerd.
Er zijn 4 categorieën voor de productie van warmte door verbranding van biomassa:
– ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW;
– ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 5 MW;
– ketel op vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW, en
– ketel industriële stoomproductie uit houtpellets ≥ 10 MW.
De categorieën ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW’ en ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 5 MW’ zijn verschillend omdat de grootte van de installaties invloed heeft op het basisbedrag en het correctiebedrag. Het basisbedrag van de categorie ketel op vloeibare biomassa is afwijkend van de categorieën ketels op vaste biomassa zodat hiervoor een aparte categorie is gemaakt.
Voor de categorie ‘ketel op vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW’ wordt het mogelijk om een subsidieaanvraag in te dienen voor een productie-installatie waarvoor reeds eerder subsidie is verleend. Het blijkt dat er installaties zijn die door gewijzigde omstandigheden meer vollasturen kunnen draaien dan voorheen mogelijk bleek. Aangezien in het basisbedrag voor dit type installatie geen rekening wordt gehouden met de kostprijs van een ketel leidt dit niet tot overstimulering. Daarnaast is het zo dat de eerdere beschikking volledig benut moet worden voordat subsidie op de latere beschikking wordt uitgekeerd.
In de categorie industriële stoomproductie uit houtpellets wordt industriële stoomproductie uit houtpellets gestimuleerd waarbij de productie van warmte uit stoom wordt gesubsidieerd. Deze categorie geldt voor ketels met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW. Nieuw in deze categorie is dat naast pellets uit vers hout, ook maximaal 15% pellets uit A-hout mogen worden verbrand. Hiermee wordt naar verwachting een nieuw potentieel ontsloten dat bijdraagt aan het halen van de duurzame energiedoelstellingen. Hiervoor zullen de zelfde afspraken over duurzaamheidscriteria gelden als voor bij- en meestook, zie paragraaf 4.5. De lengte van de subsidie wordt teruggebracht van 12 naar 8 jaar. Dit sluit beter aan bij de afschrijvingstermijn voor dit type installatie. Hiermee wordt ook aangesloten bij de subsidietermijn voor de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales.
In de SDE is een categorie opgenomen voor fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van meer dan 3 * 80 A (grootverbruiker-aansluiting). Kleinschalige systemen met zonnepanelen worden in de SDE niet gesubsidieerd. Eigenaren van deze systemen kunnen de verbruikte en geleverde elektriciteit salderen en worden hierdoor in voldoende mate gestimuleerd. Ook de systemen met een vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van 3 * 80 A of minder (kleinverbruiker-aansluiting) kunnen gebruik maken van de mogelijkheid tot saldering.
Voor zon-PV projecten waarbij een aanvrager, verdeeld over meerdere aanvragen, voor meer dan 500 kWp SDE-subsidie aanvraagt, is een haalbaarheidsstudie verplicht. Daarnaast is in de SDE ook een categorie opgenomen voor zonthermische systemen met een totale apertuuroppervlakte van tenminste 200 m2 of een vermogen van tenminste 140 kW. Met het toevoegen van een vermogenseis wordt beter aangesloten bij de verschillende uitvoeringsvormen van zonnecollectorsystemen die verkrijgbaar zijn in de markt. Zo kunnen vacuümbuis zonnecollectoren met een kleiner apertuuroppervlak een hoger vermogen generen dan bij vlakkeplaatcollectoren gebruikelijk is. Een ondergrens op vermogen is technologieneutraal en doet meer recht aan de diversiteit aan beschikbare technologieën. Voor systemen kleiner dan 200 m2 is de Investeringssubsidie voor Duurzame Energie (ISDE) van toepassing. Om over-subsidiëring van zonthermische systemen te voorkomen is in artikel 42, lid 2 van de regeling bepaald dat systemen waarvoor reeds op basis van de ISDE subsidie is verkregen, niet in aanmerking komen voor subsidie op basis van de SDE.
Voor de categorie wind op zee wordt een aparte tenderregeling gepubliceerd, die met deze regeling voor de tweede helft van 2016 open gaat. De SDE staat in 2016 open voor:
– Wind op land ≥ 8m/s
– Wind op land ≥ 7,5 en < 8 m/s
– Wind op land ≥ 7,0 en < 7,5 m/s
– Wind op land < 7,0 m/s
– Wind op primaire waterkeringen ≥ 8 m/s
– Wind op primaire waterkeringen ≥ 7,5 en < 8 m/s
– Wind op primaire waterkeringen ≥ 7,0 en < 7,5 m/s
– Wind op primaire waterkeringen < 7,0 m/s
– Wind in meer ≥ 1 km2.
In de SDE-systematiek tot 2014 werd geen onderscheid gemaakt tussen projecten in windrijke en wind-arme gebieden. Om de SDE+ efficiënter te maken, is in 2015 een systeem uitgewerkt waarbij alle gemeentes in Nederland zijn ingedeeld in vier windcategorieën, afhankelijk van de lokale windsnelheid. Het maximum bedrag waarvoor subsidie kan worden aangevraagd is afhankelijk van de gemeente waarin het project wordt gebouwd. De indeling van de gemeentes wordt gebaseerd op een door het KNMI gemaakte windkaart. Voor subsidie aanvragen in categorieën wind in de SDE voor het najaar van 2016 wordt gebruikgemaakt van de gemeentelijke indeling per 1 januari 2015.
Nieuw in de SDE+ 2016 is dat voor het opstellen van de windenergie-opbrengstberekening een maximale gemiddelde windsnelheid wordt voorgeschreven op basis van een Windviewer die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) online beschikbaar stelt. De Windviewer geeft voor elke locatie in Nederland op elke hoogte vanaf 20 tot en met 160 meter de gemiddelde windsnelheid weer. Deze gemiddelde windsnelheid is gebaseerd op de KNMI winddata over de periode 2004-2013. Met de introductie van de Windviewer SDE+ vervalt de eis dat de organisatie die de windrapporten opstelt onafhankelijk moet zijn.
In een aantal gevallen brengt het plaatsen van een windmolen op een waterkering extra kosten met zich mee zoals funderingskosten, bouw- en civiele kosten en netaansluitingen. Om aan de vraag van de sector tegemoet te komen is hiervoor in 2015 een nieuwe categorie voor wind op verbindende waterkeringen geopend. Er is echter gebleken dat genoemde meerkosten ook spelen bij de plaatsing van windmolens op sommige andere waterkeringen. Het gaat daarbij om de plaatsing van windmolens in de kernzone of in de beschermingszone aan de zeezijde van zeewaterkeringen. Daarom wordt de categorie wind op waterkeringen met deze groep uitgebreid.
De in 2015 geïntroduceerde categorie ‘één op één vervanging wind op land’ is in 2016 vervallen. Met de introductie van deze categorie werd beoogd overstimulering die zou kunnen optreden bij vervanging van een bestaande windturbine door een nieuwe, vergelijkbare windturbine te voorkomen. Nader onderzoek door ECN wijst uit dat significante kostenvoordelen bij één op één vervanging niet meer aan de orde zijn indien de te vervangen windturbine minimaal 15 jaar in gebruik is geweest, of wanneer er sprake is van vervanging van een bestaande windturbine door een windturbine met een aanmerkelijk hoger vermogen. Omdat er geen aanleiding is om de vervanging van een windturbine die korter dan 15 jaar heeft geproduceerd door een gelijkwaardige windturbine te stimuleren is de vervangingscategorie in 2016 geschrapt onder gelijktijdige aanscherping van de definitie van de windcategorieën die wel worden opengesteld. Met deze wijziging kan in geval van vervanging uitsluitend subsidie worden verstrekt indien de te vervangen turbine minimaal 15 jaar in gebruik is geweest op de desbetreffende locatie en op het moment van aanvragen tenminste 13 jaar daarvoor in gebruik is genomen of indien per te vervangen turbine sprake is van een opschaling van tenminste 1 MW vermogen. In alle andere gevallen waarbij sprake is van vervanging zal geen subsidie worden verstrekt.
De minimale afstand van 25 meter van de waterkant in de categorie wind in meer is opgenomen om te verzekeren dat er daadwerkelijk sprake is van meerkosten door de plaatsing van turbines in het water. Turbines die dicht bij de waterkant worden geplaatst hebben niet de meerkosten waarmee in deze categorie rekening wordt gehouden. De minimale afstand van 25 meter waarborgt dat er sprake is van genoemde meerkosten.
In 2016 kunnen voor geothermie projecten worden ingediend in de volgende categorieën:
– geothermie warmte met een diepte van minimaal 500 meter;
– geothermie warmte met een diepte van minimaal 500 meter, waarbij bij één of beide putten van het doublet gebruikt gemaakt wordt van bestaande olie of gasputten;
– geothermie warmte met een diepte van minimaal 500 meter, uitbreiding van een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten,
– geothermie warmte met een diepte van minimaal 3.500 meter;
– geothermie WKK.
De categorie ‘geothermie ≥ 500 meter’ is uitgebreid door toe te staan dat er gebruik wordt gemaakt van bestaande olie en gasputten en door uitbreiding van bestaande geothermieprojecten door het boren van een extra put toe te staan.
Analoog aan de andere projecten in de SDE, als hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas, zal RVO de budgetreservering vaststellen op basis van het aangevraagde vermogen en de daarbij behorende productie. Ten behoeve van een betrouwbare inschatting van de energieproductie wordt sinds 2014 een geologisch rapport ter onderbouwing van de budgetclaim gevraagd.
Voor projecten met een budgetbeslag groter dan € 400 miljoen wordt een subsidiebeschikking verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na het afgeven van de subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst wordt ondertekend. Bovendien moet binnen vier weken na het afgeven van de subsidiebeschikking een bankgarantie die voortvloeit uit de uitvoeringsovereenkomst aan de Staat wordt overgelegd. In de uitvoeringsovereenkomst verplicht de producent zich tot het realiseren van het project binnen de in de onderhavige regeling vastgestelde maximale termijn, op straffe van een boete van maximaal 2 procent van het beschikte bedrag. Deze regel is ingesteld om te voorkomen dat projecten een groot deel van het beschikbare budget kunnen reserveren, zonder dat deze tot uitvoering komen. Voor kleinere projecten zou de uitvoeringsovereenkomst een onevenredig risico met zich meebrengen en realisatie juist bemoeilijken. De opschortende voorwaarde van een uitvoeringsovereenkomst is niet van toepassing op grootschalige, onder de RCR vallende windenergieprojecten en op projecten met betrekking tot de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales. De belangrijkste reden waarom dergelijke projecten niet tot realisatie komen, is gelegen in de vernietiging van benodigde overheidsbesluiten (inpassingsplannen en vergunningen). Hierop heeft de producent die het windenergieproject gaat uitvoeren geen invloed.
Om te voorkomen dat projecten lang budget vasthouden indien ze niet gerealiseerd worden geldt er een ijkmoment na één jaar. Dan moeten de opdrachten voor de bouw van de installatie zijn verstrekt. Indien voor dezelfde productie-installatie een volgende beschikking wordt aangevraagd terwijl de productie ten behoeve van de eerdere beschikking nog niet is gestart, geldt dat een uitvoeringsovereenkomst nodig is als de optelsom van de beschikkingen groter is dan € 400 miljoen. Daarmee wordt geborgd dat grote projecten die gefaseerd opstarten tot uitvoering komen.
Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basisprijzen van belang voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijkse subsidiebedrag.
De basisprijzen vertegenwoordigen de laagste waarde van de desbetreffende energieprijzen waarmee zal worden gecorrigeerd. Dit is de grens van waar de desbetreffende energieprijzen worden aangevuld met subsidie tot het basisbedrag.
Met de vaststelling van de basisprijzen wordt voorkomen dat het subsidiebedrag bij blijvend dalende energieprijzen kan blijven oplopen. Tevens wordt voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal positieve beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het beschikbare budget.
De basisprijzen vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basisprijs, zal het subsidiebedrag immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per geproduceerde eenheid energie volledig te dekken. In de basisbedragen is een premie opgenomen ter compensatie van het risico dat een producent loopt als gevolg van de basisprijzen.
De basisprijzen zijn vastgesteld op 2/3 van de voor de lange termijn verwachte energieprijs die voor de desbetreffende categorie relevant is.
In deze regeling worden de volgende lange termijn prijzen gebruikt:
– de elektriciteitsprijs (excl. zon-PV) is € 0,058/kWh;
– de elektriciteitsprijs (zon-PV) is € 0,056/kWh;
– de gasprijs is € 0,029/kWh.
De lange termijn verwachte energieprijs is het gemiddelde van de verwachte energieprijzen over of 15 jaar volgens modelberekeningen van ECN (ECN-N–15-023). Voor zover bekend zijn marktprijzen op basis van de termijnmarkt meegenomen. De lange termijnprijzen zijn gebaseerd op de Nederlandse Energie Verkenning (NEV). ECN berekent de correctiebedragen en de basisprijzen. ECN en DNV GL tezamen berekenen de basisbedragen.
Voor de categorieën van windenergie (wind op land, wind op primaire waterkeringen, en wind in meer) en zon-pv worden de prijsbepalende elementen die in het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag worden meegenomen, eveneens verwerkt in de basiselektriciteitsprijs. Voor al deze categorieën gaat het daarbij om onbalanskosten en profielkosten. Onbalanskosten zijn kosten voor afwijking van het vooraf opgegeven leveringsprogramma. Profielkosten zijn kosten (of opbrengsten) die ontstaan omdat de waarde van elektriciteit op de momenten dat een productie-installatie produceert, niet overeenkomt met de gemiddelde marktwaarde van elektriciteit. De profielkosten voor zon-pv worden verrekend door de piekprijs van elektriciteit als marktindex te hanteren in de berekening, in plaats van de basislastelektriciteitsprijs, en wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,94. Voor windenergie zijn de profiel- en onbalanskosten ten behoeve van de basisprijzen door ECN berekend op gezamenlijk € 0,013/kWh. Bovengenoemde prijsbepalende elementen spelen geen rol voor alle andere categorieën productie-installaties die in deze regeling worden onderscheiden.
Voor warmte en gecombineerde opwekking wordt de basisprijs afgeleid van de lange termijn gasprijs. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten toepassingen van warmte:
Bij toepassingen op middelgrote schaal zou warmte normaliter eveneens in een gasketel worden opgewekt. Daarom is de basisprijs gebaseerd op een gasketel met 90 procent rendement. Voor middelgrote toepassingen wordt gerekend met het tarief van de vierde schijf van de energiebelasting, behorend bij een jaarlijks gebruik van meer dan 1 miljoen t/m 10 miljoen kubieke meter gas.1
Bij toepassingen op grote schaal zou warmte normaliter in een gasgestookte warmtekrachtinstallatie worden opgewekt. Voor deze toepassingen is het uitgangspunt dat het prijsniveau van de warmte 70 procent bedraagt van de gasprijs. Voor grootschalige toepassingen wordt gerekend met een energiebelastingtarief van 0, omdat gasverbruik voor installatie met een elektrisch rendement van ten minste 30% is vrijgesteld van energiebelasting als gevolg van artikel 64 van de Wet belastingen op milieugrondslag. De lange termijn gasprijs voor warmte is € 0,029.
In formulevorm worden de basisprijzen als volgt berekend:
– basisprijs voor warmte op middelgrote schaal = (langetermijngasprijs * 2/3 + energiebelasting * omrekenfactoren kWh/ m3) / gasketelrendement = (0,029 €/kWh * 2/3 + 0,0255 €/m3 / 31,65 MJ/m3 * 3,6 MJ/kWh) / 90% = 0,025 €/kWh
– basisprijs voor warmte op grote schaal = (langetermijngasprijs * 2/3 + energiebelasting * omrekenfactoren kWh/m3) * 70% = (0,029 €/kWh * 2/3 + 0,0000 €/ m3 / 31,65 MJ/ m3 * 3,6 MJ/kWh) * 70% = 0,014 €/kWh.
Bij installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, wordt één basisprijs bepaald. Deze basisprijs bedraagt twee derde van het gewogen gemiddelde van de lange termijn elektriciteitsprijs en de lange termijn warmteprijs. De lange termijn prijzen worden gewogen naar de warmte/kracht verhouding die als referentie is gebruikt door ECN en DNV GL voor de berekening van de basisbedragen. Net als bij het bepalen van het subsidiabele aantal vollasturen wordt hierbij rekening gehouden met eventuele elektriciteitsderving die optreedt bij warmte-uitkoppeling.
In deze regeling worden voor alle opengestelde categorieën hernieuwbare energie de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting voor 2016 vastgesteld. Deze regeling geeft daarmee invulling aan de artikelen 14, vijfde lid, 31, vijfde lid en 47, vijfde lid van het Besluit SDE.
De jaarlijks vast te stellen correctiebedragen zijn van belang voor de berekening van de jaarlijkse subsidiebedragen voor de verschillende categorieën productie-installaties. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek van de subsidiehoogte en het gebruik van correctiebedragen hierbij wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit houdende wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, welke begin 2015 in werking is getreden.
De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld.
Het correctiebedrag voor beschikkingen afgegeven naar aanleiding van de openstellingrondes van de SDE+ in 2016 ten behoeve van de bevoorschotting, de voorlopige correctiebedragen voor 2016, worden berekend op grond van de marktprijzen van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015. Een overzicht van de berekeningswijzen van de correctiebedragen is beschreven door ECN in ECN-N-15-024.
In de onderhavige regeling is per categorie productie-installaties vastgelegd wanneer een productie-installatie uiterlijk in gebruik moet worden genomen. Dit is uitgedrukt in een aantal maanden of een aantal jaren na inwerkingtreding van de beschikking. In de meeste gevallen is de datum van afgifte van de beschikking de datum van inwerkingtreding van de beschikking. Indien de beschikking niet in werking treedt op het moment van afgifte van de beschikking, dan staat dit expliciet in de beschikking vermeld. Indien hierover niets vermeld is, is de datum van afgifte de datum van inwerkingtreding van de beschikking.
De wijzigingen in deze regeling hebben geen invloed op de regeldruk.
Op grond van deze regeling zullen subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de regeldruk verbonden aan deze regeling is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.
Kenmerkend voor subsidie op grond van deze regeling is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten zullen zich concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie.
Omdat zon-pv projecten en projecten waarbij duurzaamheidseisen voor vaste en gasvormige biomassa aan de orde zijn (dit betreft de categorie ‘Bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, ‘Nieuwe capaciteit voor meestook’ en de categorie ‘Ketel industriële stoom uit houtpellets’) qua investeringskosten en regeldruk over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit de andere categorieën, is voor deze projecten de regeldruk afzonderlijk bepaald.
De regeldruk voor deze regeling is slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het Besluit SDE. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie is de regeldruk als percentage van het opengestelde subsidiebudget berekend waarbij rekening is gehouden met alle administratieve lasten die samenhangen met de onderliggende regelgeving van het Besluit SDE. Bij de bepaling van de hoogte van de regeldruk is onderscheid gemaakt tussen zon-pv, de categorieën waarbij duurzaamheidseisen voor vaste en gasvormige biomassa aan de orde zijn en alle andere categorieën.
Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. Afwijking van het kabinetsstandpunt is in dit geval toegestaan omdat er sprake is van private voordelen bij een vroegere invoering (uitzonderingsgrond 1). Potentiële subsidieaanvragers zijn door middel van correspondentie van de Minister van Economische Zaken met de Tweede Kamer en door voorlichting door RVO.nl in eerdere stadia reeds op de hoogte gesteld van de meest relevante kenmerken van de regeling voor 2016. Daarnaast wordt voldoende tijd gelaten tussen het moment van publicatie van deze regeling en het eerste moment waarop subsidie kan worden aangevraagd, zodat potentiële subsidieaanvragers gelegenheid hebben om de aanvraag voor te bereiden.
Deze regeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 desbetreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels desbetreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-37730.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.