Vijfde wijziging Samenwerkingsregeling GGD Noord- en Oost-Gelderland

Logo Apeldoorn

 

Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bekend dat het Algemeen Bestuur van GGD Noord- en Oost-Gelderland in zijn vergadering van 7 juli j.l. heeft vastgesteld dat alle colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten (Aalten, Apeldoorn, Berkelland, Bronckhorst, Brummen, Doetinchem, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Lochem, Montferland, Nunspeet, Oldebroek, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Putten, Voorst, Winterswijk en Zutphen) tot de vijfde wijziging van de Samenwerkingsregeling GGD Noord- en Oost-Gelderland hebben besloten. Hiermee is conform artikel 37, derde lid, van de Samenwerkingsregeling Noord- en Oost-Gelderland deze vijfde wijziging tot stand gekomen.

De wijziging treedt een dag na deze bekendmaking in werking. De samenwerkingsregeling inclusief de wijzigingen luidt als volgt:

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen  

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • colleges: de colleges van burgemeester en wethouders die aan deze regeling deelnemen;

  • directeur: de directeur publieke gezondheid, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Wet publieke gezondheid;

  • gemeenten: de gemeenten waarvan het college deelneemt aan deze regeling;

  • GGD: de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

  • Veiligheidsregio: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2, van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland, en

  • wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd Gemeentelijke Gezondheidsdienst Noord- en Oost-Gelderland.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Apeldoorn.

Hoofdstuk II Belangen, taken en bevoegdheden

Artikel 3 Belangen

De colleges treffen deze regeling ter behartiging van de belangen van de gemeenten op het terrein van:

  • a.

    de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, en

  • b.

    maatschappelijke zorg en welzijn.

Artikel 4 Taken

  • 1.

    De colleges dragen op aan de GGD:

    • a.

      de uitvoering van de taken genoemd in de artikelen 2, tweede lid, onder a tot en met g, 5, tweede lid, onder e, 5a en 6, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, en

    • b.

      het houden van toezicht op de naleving van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, bedoeld in artikel 1.61, eerste lid, en artikel 2.19, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

  • 2.

    De colleges dragen op aan de GGD de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg, bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder h en 5, eerste en tweede lid, onder a tot en met d, van de Wet publieke gezondheid.

  • 3.

    Een college kan het algemeen bestuur verzoeken de taken, bedoeld in het tweede lid, of onderdelen daarvan, voor hem niet uit te voeren. Een college kan een verzoek als bedoeld in de vorige volzin één keer per twee jaar indienen en voor het eerst in 2017.

  • 4.

    Het terugnemen van enige taak, als bedoeld in het derde lid, geschiedt per 1 januari van enig kalenderjaar met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste één kalenderjaar.

  • 5.

    Het college dat het verzoek, bedoeld in het derde lid, doet, geeft opdracht tot het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar de financiële, personele en overige gevolgen. De formulering van de onderzoeksopdracht en de keuze van de onderzoeker komen tot stand in overeenstemming met het dagelijks bestuur. De kosten van het uitvoeren van het onderzoek komen voor rekening van het college dat het verzoek, bedoeld in het derde lid, doet.

  • 6.

    Het algemeen bestuur neemt op basis van het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, een besluit over het afhandelen van de financiële, personele en overige gevolgen van het verzoek, bedoeld in het derde lid, voor de GGD. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de betrokken gemeente de kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van honorering van het verzoek, bedoeld in het derde lid, en dat de overige gemeenten hiervan geen financieel nadeel ondervinden.

  • 7.

    Het algemeen bestuur neemt het besluit, bedoeld in het zesde lid, met een meerderheid van ten minste twee derde van de leden van het algemeen bestuur die samen ten minste twee derde van het aantal in het algemeen bestuur uit te brengen stemmen vertegenwoordigen.

  • 8.

    Het college dat een verzoek als bedoeld in het derde lid heeft gedaan, neemt na het besluit van het algemeen bestuur, bedoeld in het zesde lid, een definitief besluit.

  • 9.

    De GGD kan diensten, anders dan die bedoeld in het eerste en tweede lid, verlenen aan één of meer gemeenten, als deze daarom verzoeken en het algemeen bestuur daartoe besluit.

  • 10.

    Het algemeen bestuur kan een modeldienstverleningsovereenkomst vaststellen voor dienstverlening, als bedoeld in het negende lid. In deze modelovereenkomst wordt in elk geval geregeld:

    • c.

      de diensten en prestaties die de GGD levert;

    • d.

      de kosten die de GGD daarvoor in rekening brengt;

    • e.

      de voorwaarden voor de uitvoering van de opgedragen taken, en

    • f.

      de wijze van beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst.

  • 11.

    Bij het verlenen van diensten aan derden wordt in acht genomen dat te allen tijde het merendeel van de diensten wordt verleend aan de gemeenten.

Artikel 5 Bevoegdheden

  • 1.

    Ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, dragen de colleges hun bevoegdheden, genoemd in de wetten genoemd in artikel 4, eerste en tweede lid, over aan het bestuur van de GGD.

  • 2.

    Onderdeel van een verzoek als bedoeld in artikel 4, derde lid, en een besluit als bedoeld in artikel 4, achtste lid, is de wijziging in de overgedragen bevoegdheden voor de taken die de gemeente niet meer door de GGD wil laten uitvoeren. De regeling hoeft hiervoor niet te worden gewijzigd.

  • 3.

    Ten behoeve van de taken, bedoeld in artikel 4, negende lid, kan overdracht van bevoegdheden plaatsvinden op voorstel van het betreffende college, zonder dat hiervoor de regeling hoeft te worden gewijzigd.

  • 4.

    De directeur is toezichthouder in de zin van artikel 1.61, eerste lid, en artikel 2.19, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Aan de directeur komen de bevoegdheden als toezichthouder toe, genoemd in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

  • 5.

    Het algemeen bestuur is bevoegd tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, als bedoeld in artikel 31a van de wet.

  • 6.

    Het algemeen bestuur neemt het besluit, bedoeld in het vijfde lid, met een meerderheid van ten minste twee derde van de leden van het algemeen bestuur die samen ten minste twee derde van het aantal in het algemeen bestuur uit te brengen stemmen vertegenwoordigen.

Hoofdstuk III Het Algemeen Bestuur

Artikel 6 Samenstelling en vervanging

  • 1.

    Elk college wijst uit zijn midden één lid, te weten de portefeuillehouder die is belast met de gemeentelijke portefeuille volksgezondheid, aan voor het algemeen bestuur.

  • 2.

    De colleges kunnen uit hun midden één plaatsvervangend lid aanwijzen dat het lid, bedoeld in het eerste lid, bij verhindering of ontstentenis vervangt. Hetgeen in deze regeling is bepaald ten aanzien van een lid van het algemeen bestuur is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid, tenzij de regeling anders bepaalt.

Artikel 7 Stemmen

  • 1.

    Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, worden besluiten van het algemeen bestuur genomen met gewone meerderheid van stemmen.

  • 2.

    Het aantal stemmen dat elk lid van het algemeen bestuur kan uitbrengen, bedraagt één stem per 10.000 inwoners van de gemeenten of gedeelte daarvan.

  • 3.

    Voor de toepassing van het vorige lid wordt het aantal inwoners van een gemeente vastgesteld op de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het betreffende jaar.

Hoofdstuk IV Het dagelijks bestuur

Artikel 8 Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat, de voorzitter inbegrepen, uit ten minste vijf en ten hoogste acht leden.

  • 2.

    Onder toepassing van artikel 14, tweede lid, van de wet, kan het algemeen bestuur een lid van het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio tot lid van het dagelijks bestuur benoemen. De benoeming is van kracht na akkoord van het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio.

  • 3.

    Het algemeen bestuur bepaalt, met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, het aantal te vervullen plaatsen in het dagelijks bestuur.

Artikel 9 Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur heeft elk lid één stem.

  • 3.

    De artikelen 28, eerste tot en met derde lid, 30, 31, 56 en 59 van de Gemeentewet zijn ten aanzien van de vergaderingen van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    In de constituerende vergadering van elke zittingsperiode bepalen de leden van het dagelijks bestuur de onderlinge taakverdeling en de werkwijze.

  • 5.

    De taakverdeling geschiedt op een zodanige wijze, dat voor iedere taak of onderdeel daarvan een plaatsvervanger wordt aangewezen.

  • 6.

    De taakverdeling en de afspraken over de werkwijze worden meegedeeld aan het algemeen bestuur en aan de colleges.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen, dat aan het algemeen bestuur wordt meegedeeld.

Artikel 10 Bevoegdheden

In aanvulling op de bevoegdheden, genoemd in artikel 33b van de wet is aan het dagelijks bestuur opgedragen:

  • a.

    het voorstaan van de belangen van de gemeenten en GGD bij andere overheden en andere instellingen, diensten of personen waarmee contact voor de GGD van belang is, en

  • b.

    de coördinatie van de werkzaamheden van de commissies en de portefeuillehoudersoverleggen, bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14, ter bevordering en bewaking van de eenheid van het bestuur.

Hoofdstuk V De voorzitter

Artikel 11 Aanwijzing en bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen. Het dagelijks bestuur stelt daartoe een aanbeveling op.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst de plaatsvervangend voorzitter aan uit de leden van het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur stelt daartoe een aanbeveling op.

  • 3.

    De stukken, die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend en door de secretaris medeondertekend.

Hoofdstuk VI Portefeuillehoudersoverleggen, advies- en bestuurscommissies

Artikel 12 Portefeuillehoudersoverleggen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het bijeenroepen van overleggen van portefeuillehouders, afkomstig uit alle dan wel een gedeelte van de gemeenten, met het oog op de belangen en taken, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van deze regeling.

  • 2.

    Het portefeuillehoudersoverleg bespreekt de ontwikkelingen op zijn werkterrein.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur bepaalt welk lid uit zijn midden optreedt als voorzitter van het betreffende portefeuillehoudersoverleg.

Artikel 13 Adviescommissies

Als commissies van advies worden ingesteld, worden regels gesteld over de coördinatie van de werkzaamheden door het dagelijks bestuur, ter bevordering en bewaking van de eenheid van het bestuur.

Artikel 14 Bestuurscommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan bestuurscommissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen, bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    Voor het tot stand komen van een besluit, bedoeld in het eerste lid, is de meerderheid vereist van ten minste twee derde van de leden van het algemeen bestuur, die samen ten minste twee derde van het aantal in het algemeen bestuur uit te brengen stemmen vertegenwoordigen.

  • 3.

    Als bestuurscommissies worden ingesteld, worden regels gesteld over de coördinatie van de werkzaamheden door het dagelijks bestuur, ter bevordering en bewaking van de eenheid van het bestuur.

Hoofdstuk VII Inlichtingen en verantwoording

Artikel 15 Bestuur GGD - colleges en raden

  • 1.

    Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken aan de colleges en de raden alle gevraagde inlichtingen die door één of meer van die colleges of raden, of één of meer leden hiervan, worden verlangd.

  • 2.

    Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur geven aan de colleges en de raden ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het algemeen respectievelijk dagelijks bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

Artikel 16 Leden algemeen bestuur - colleges en raden

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft het college en de raad van zijn gemeente alle inlichtingen die door het college respectievelijk de raad, of door één of meer leden daarvan, worden verlangd. De inlichtingen worden mondeling of schriftelijk verstrekt.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan het college en de raad van zijn gemeente voor het door hem in dat bestuur gevoerde en te voeren bestuur en beleid. De inlichtingen worden mondeling of schriftelijk verstrekt.

Hoofdstuk VIII Vergoedingen

Artikel 17 Bestuurs- en commissieleden

Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21 van de wet, nadere regels vaststellen betreffende het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten, die de leden van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissies, bedoeld in artikel 14 en de adviescommissies, bedoeld in artikel 13, maken in de uitoefening van hun functie.

Hoofdstuk IX De directeur, rechtspositie en archief

Artikel 18 De directeur

  • 1.

    De ambtelijke organisatie van de GGD staat onder leiding van de directeur.

  • 2.

    De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de door hen ingestelde commissies als secretaris bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.

  • 4.

    De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 5.

    Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de directeur. Het eerste lid tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangend directeur.

Artikel 19 Rechtspositie

Het dagelijks bestuur regelt de rechtspositie en de arbeidsvoorwaarden van het personeel.

Artikel 20 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de bewaring van de archiefbescheiden.

  • 2.

    Bij opheffing van de GGD of van organisatieonderdelen worden de archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk X Financiën

Artikel 21 Begroting

  • 1.

    In de begroting wordt de bijdrage geraamd die elke gemeente verschuldigd is voor het betreffende jaar.

  • 2.

    De kosten van de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 4, eerste lid, onder a, worden verdeeld over de deelnemende gemeenten naar rato van het aantal inwoners per gemeente op 1 januari van het betreffende jaar, op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

  • 3.

    De kosten van de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 4, eerste lid, onder b, en tweede lid, worden verdeeld over de deelnemende gemeenten naar rato van het aantal inwoners per gemeente op 1 januari van het betreffende jaar, op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers. Het algemeen bestuur kan bepalen dat de kosten voor deze taken of onderdelen hiervan op een andere wijze over de deelnemende gemeenten worden verdeeld.

  • 4.

    Elke gemeente draagt de integrale kosten voor de taken die hij afneemt van de GGD op basis van artikel 4, negende lid.

  • 5.

    De gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 16 januari en 16 juli telkens de helft van de in het tweede lid bedoelde bijdrage.

  • 6.

    Artikel 35, eerste, derde en vierde lid, van de wet zijn niet van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdrage, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 22 Jaarrekening

  • 1.

    In de jaarrekening wordt het door elk van de deelnemende gemeenten over het betreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 2.

    Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 21, vijfde lid, betaalde en het werkelijk verschuldigde, vindt plaats terstond na de vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 23 Financiële middelen

  • 1.

    De gemeenten zullen er steeds voor zorgdragen dat de GGD over voldoende middelen beschikt om tijdig aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 2.

    Als het algemeen bestuur constateert dat de raad van een gemeente weigert de uitgaven voor de GGD op de gemeentebegroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Hoofdstuk XI Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 24 Toetreding

  • 1.

    De toetreding door colleges van andere gemeenten kan plaatsvinden wanneer in de vergadering van het algemeen bestuur blijkt, dat ten minste twee derde van de colleges die samen ten minste twee derde van het aantal in het algemeen bestuur uit te brengen stemmen vertegenwoordigen, daarmee instemmen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding. Aan de toetreding kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3.

    De toetreding gaat in op dezelfde dag als die waarop de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 25 Uittreding

  • 1.

    Het college dat voornemens is uit te treden, maakt dit kenbaar aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur zendt het voornemen onverwijld door aan de overige colleges.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt een voorstel op voor de financiële, personele en overige gevolgen van de voorgenomen uittreding voor de GGD. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de uittredende gemeente de kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van de uittreding en dat de overige gemeenten geen financieel nadeel van de uittreding ondervinden. De kosten voor het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar de financiële, personele en overige gevolgen komen voor rekening van het college dat voornemens is uit te treden.

  • 3.

    Het college dat voornemens is uit te treden neemt op basis van het voorstel, bedoeld in het tweede lid, een definitief besluit, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de wet. De uittreding vindt plaats per 1 januari van enig kalenderjaar met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste een vol kalenderjaar.

  • 4.

    De gevolgen van de uittreding worden, op basis van het voorstel, bedoeld in het tweede lid, vastgesteld door de colleges. Voor het tot stand komen van een besluit hierover is de meerderheid vereist van ten minste twee derde van de colleges die samen ten minste twee derde van het aantal in het algemeen bestuur uit te brengen stemmen vertegenwoordigen.

Artikel 26 Wijziging

  • 1.

    Zowel het dagelijks bestuur als een college kan voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2.

    Als het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het door het algemeen bestuur vastgestelde voorstel toekomen aan de colleges.

  • 3.

    Een wijziging is tot stand gekomen, wanneer in de vergadering van het algemeen bestuur blijkt dat ten minste twee derde van de colleges die samen ten minste twee derde van het aantal in het algemeen bestuur uit te brengen stemmen vertegenwoordigen, tot deze wijziging hebben besloten.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur stelt de colleges zo spoedig mogelijk in kennis van de tot stand gekomen wijziging.

Artikel 27 Opheffing

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven wanneer in de vergadering van het algemeen bestuur blijkt, dat ten minste twee derde van de colleges die samen ten minste twee derde van het aantal in het algemeen bestuur uit te brengen stemmen vertegenwoordigen, tot deze opheffing hebben besloten.

  • 2.

    Ingeval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regelen vast. Hierbij kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 3.

    Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges gehoord, vastgesteld.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam over de gemeenten te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

  • 5.

    Het liquidatieplan bevat tevens een personeelsplan dat voor zoveel mogelijk voorziet in herplaatsing van het personeel en in de financiële gevolgen voor het personeel.

Hoofdstuk XII Geschillenregeling

Artikel 28
  • 1.

    Voordat bij een geschil als bedoeld in artikel 28 van de wet de beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen, wordt de zaak voorgelegd aan een geschillencommissie.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur benoemt deze commissie in overleg met de betrokken gemeente of gemeenten.

  • 3.

    De geschillencommissie onderzoekt de mogelijkheden om partijen alsnog tot overeenstemming te brengen en brengt aan partijen advies uit.

  • 4.

    Betrokken partijen kunnen van tevoren overeenkomen, dat het in het derde lid bedoelde advies van de geschillencommissie, bindend zal zijn.

  • 5.

    Onder geschil wordt hier mede begrepen een aangelegenheid, die door één partij als zodanig wordt beschouwd.

Hoofdstuk XIII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29 Overgangsbepaling

Onverminderd artikel 19 geldt met betrekking tot het personeel, dat op 30 december 2004 werkzaam is ten behoeve van de GGD-taken, als bedoeld in artikel 4 van deze regeling, van de Regio Achterhoek alsmede ten behoeve van de GGD-taken, als bedoeld in artikel 4 van deze regeling, van de Regio Stedendriehoek, het Sociaal Statuut, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur van de Regio Achterhoek op 14 december 1998 en door het algemeen bestuur van de Regio Stedendriehoek op 26 maart 2003.

Artikel 30 Overgangsbepaling

Onverminderd artikel 19 geldt met betrekking tot het personeel, dat op 31 december 2007 werkzaam is ten behoeve van GGD-taken, als bedoeld in artikel 4 van deze regeling, van Regio Noord-Veluwe, het Sociaal Statuut, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur van Regio Noord-Veluwe op 3 oktober 2007.

Artikel 31 Overgangsbepaling

In afwijking van artikel 4, derde lid, kan een college direct na inwerkingtreding van deze regeling een verzoek als bedoeld in artikel 4, derde lid, doen, dat in werking kan treden op 1 januari 2017, als het besluit, bedoeld in artikel 4, achtste lid, uiterlijk op 1 oktober 2016 is genomen.

Artikel 32 Duur van de regeling en inwerkingtreding wijziging

  • 1.

    De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    De gewijzigde regeling treedt in werking op de eerste dag volgend op de bekendmaking.

Artikel 33 Citeertitel

De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling GGD Noord- en Oost-Gelderland 2016’’.

Naar boven