Besluit van 29 juni 2016, nr. 2016001155, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Dordrecht krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van Dordrecht (hierna verzoeker) heeft Ons bij besluit van 24 juni 2014, nummer 1202483, verzocht, om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van onroerende zaken ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch.

Burgemeester en wethouders van Dordrecht hebben bij brief van 23 september 2014, kenmerk Zaak 1286880, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Burgemeester en wethouders van Dordrecht hebben bij brief van 2 oktober 2015 de onteigeningsstukken aangevuld.

Bij brieven van 2 oktober 2015 en 8 december 2015, kenmerk Zaak 1286880, en door middel van e-mailberichten van 24 maart 2016 en 18 april 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht Ons te kennen gegeven niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met de grondplannummers 1B, 2A, 8A, 14A, 14B, 16A, 19A, 19B, 19C, 22A, 22B, 22C, 24A, 24B, 27A en 27B. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 13 november 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Dordrecht en is voor de in het onteigeningsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch begrepen onroerende zaken vanaf 19 maart 2014 onherroepelijk.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemmingen Recreatie – 1, Recreatie – 2, Natuur – 1, Natuur – 2 en de dubbelbestemmingen Leiding, Leiding Hoogspanningsverbinding, Waarde – Archeologie – 1, Waarde – Archeologie – 2 en Waterstaat – Waterkering en nadere aanduidingen Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied, Wro-zone – Wijzigingsbevoegdheid 2, cultuurhistorische waarden, specifieke vorm van recreatie – parkeerterrein 2, specifieke vorm van recreatie – recreatieplas en hartlijn leiding – gas (hoofdaardgastransportleiding) toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 19 januari 2016 tot en met 29 februari 2016 in de gemeente Dordrecht en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Dordrecht van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 15 januari 2016 openbaar kennis gegeven in Dordt Centraal. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 15 januari 2016, nr. 77.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een groen- en recreatiegebied en heeft als doel een verbinding tot stand te brengen tussen de reeds bestaande natuurgebieden Dordtse Biesbosch en Sliedrechtse Biesbosch. De ontwikkeling van de verbinding is er op gericht om een groot aantal soorten en ecosystemen in de aangrenzende natuurgebieden in stand te houden en te ontwikkelen. Voor het optimale en doelmatige functioneren van de te realiseren verbinding is het van groot belang dat de gronden integraal worden ontwikkeld en vervolgens als eenheid worden beheerd in aansluiting op het beheer van de bestaande natuurgebieden.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving en het inrichtingsplan Noorderdiepzone behorende bij het onteigeningsplan.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de gemeente Dordrecht de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot volledige overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de gemeenteraad van Dordrecht tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de aanbesteding van de werkzaamheden in het tweede kwartaal van 2016 kan plaatsvinden, waarna de feitelijke werkzaamheden in het derde kwartaal van 2016 zullen aanvangen. De werkzaamheden zullen vermoedelijk in het vierde kwartaal van 2017 zijn afgerond. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. M. Cornelisse, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 20A verder te noemen: reclamant 1;

  • 2. Stichting Kros Paardenopvang Drechtsteden, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 23A, verder te noemen: reclamante 2;

  • 3. J.M. van Boetzelaer, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 19A, 19B en 19C, verder te noemen: reclamant 3.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 17 maart 2016 in Dordrecht gehouden hoorzitting. Reclamanten 1 en 2 hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Reclamant 1 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

  • 1. Reclamant betoogt dat verzoeker onvoldoende heeft getracht de benodigde grond op minnelijke wijze te verwerven. Het daarvoor benodigde minnelijk overleg heeft niet of nauwelijks plaatsgevonden. Pas sinds december 2015 heeft er serieus overleg plaatsgevonden. Reclamant voert aan dat hij niet tijdig een actueel bod heeft ontvangen. In de ogen van reclamant is dan ook onvoldoende aangetoond dat het in de onteigeningsprocedure betrokken perceel niet via minnelijk overleg kan worden verkregen.

  • 2. Reclamant betoogt dat er in het kader van het minnelijk overleg ook gesproken zou moeten worden over de verwerving van de volledige bedrijfslocatie aan de Zuidbuitenpoldersekade 1 te Dordrecht, inclusief de woning. De woning dient vanwege de aanwezigheid van een hoogspanningsleiding van Tennet, ook verworven te worden. Reclamant betoogt dat hij zijn bedrijf op een passende vervangende locatie moet kunnen voortzetten. De verwerving zou daarom niet gericht moeten zijn op het perceel bouwland, maar op de gehele locatie.

  • 3. Reclamant betoogt dat er geen duidelijkheid wordt verschaft over de noodzaak en urgentie van het uit te voeren werk. Onvoldoende duidelijk is welke werkzaamheden op welk moment worden uitgevoerd.

De zienswijze van reclamant 1 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad. 1. Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

In het bijzonder overwegen Wij dat ons uit de onteigeningsstukken is gebleken dat de verzoeker het overleg in juni 2009 is gestart. Na enkele gesprekken, briefwisselingen en een wijziging van de plannen, heeft verzoeker reclamant bij brief van 20 december 2013 een aanbod tot schadeloosstelling gedaan. Op 23 mei 2014 heeft reclamant aangegeven niet op het aanbod in te gaan, omdat hij enkel wenst te praten over verplaatsing naar een vervangende locatie. Op 26 mei 2014 heeft verzoeker het aanbod tot schadeloosstelling herhaald. Verzoeker heeft daarbij aangegeven geen grondslag te zien voor algehele verplaatsing. Op 1 juli 2014 heeft reclamant telefonisch opnieuw aangegeven dat hij enkel over verwerving wenst te spreken, wanneer daarbij tevens de verplaatsing van zijn woning en bedrijf aan de orde kan komen. In de daarop volgende periode hebben er diverse besprekingen plaatsgevonden en heeft verzoeker het aanbod tot schadeloosstelling op 7 september 2015 herhaald. Reclamant heeft daarop tijdens een overleg op 6 oktober 2015 aangegeven vast te houden aan het standpunt dat verwerving van slechts het in de onteigening betrokken perceel voor hem niet bespreekbaar is.

Het bovenstaande in aanmerking nemend, zijn Wij van mening dat er ten tijde van het verzoekbesluit redelijkerwijs vanuit gegaan kon worden dat er op dat moment geen zicht was op minnelijke overeenstemming. Tevens constateren Wij dat het overleg met reclamant na de start van de procedure is voortgezet. Het voortgezette overleg heeft nog niet tot overeenstemming geleid. Wij merken op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Ad 2. In algemene zin merken Wij op dat de onteigeningswet de verzoeker om onteigening niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Wat betreft de door reclamant gewenste vervangende locatie voor zijn bedrijf inclusief zijn woning overwegen Wij in het bijzonder dat verzoeker met reclamant op meerdere momenten heeft gesproken over de door reclamant gewenste koppeling tussen de in de onteigening betrokkenen grond en de buiten het plangebied gelegen gronden waarop de woning en het bedrijfspand van reclamant zijn gelegen. Verzoeker heeft herhaaldelijk aangegeven dat zij geen grondslag ziet om ook over te gaan tot verwerving van de woning en het bedrijfspand van reclamant. Deze zijn immers gesitueerd buiten het plangebied en zijn ook bedrijfsmatig niet verbonden aan de in de onteigening betrokken onroerende zaak. Het feit dat de woning van reclamant loodrecht onder een hoogspanningsleiding van Tennet is gesitueerd en te zijner tijd op grond van een regeling door Tennet zal worden aangekocht, doet daar niets aan af. Wel heeft verzoeker de mogelijkheid onderzocht of de gemeente de woning, vooruitlopend op de Tennet regeling, vervroegd kan verwerven. Op 13 januari 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken laten weten dat de woning op basis van een pilot regeling vervroegd aangekocht mag worden. Verzoeker heeft de woning hierop laten taxeren en zal op korte termijn, naast het aanbod op de in de onteigening betrokken onroerende zaak, een separaat bod doen op de woning van reclamant. Van een koppeling tussen de beide schadeloosstellingen is evenwel geen sprake.

Wij oordelen gezien het bovenstaande dat verzoeker zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een koppeling van de verwerving van de in de onteigening betrokken onroerende zaak met de verwerving van de volledige bedrijfslocatie inclusief de woning niet tot de mogelijkheden behoort. Daarbij heeft verzoeker voldoende serieuze inspanningen verricht om reclamant tegemoet te komen door te onderzoeken of de woning vervroegd kan worden aangekocht op basis van een separate regeling.

Ad. 3. Reclamant heeft op de hoorzitting aangegeven dat de in de zienswijze genoemde onduidelijkheden over de nut, noodzaak, en planning van de te verrichten werkzaamheden thans niet meer bestaan. Reclamant heeft daarbij aangegeven geen prijs te stellen op een nadere toelichting van verzoeker aangaande dit aspect uit zijn zienswijze. Het bovenstaande in aanmerking nemend, zullen Wij niet nader op dit aspect ingaan.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamante 2 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

  • 1. Reclamante betoogt dat Stichting Kros Paardenopvang Drechtsteden uniek is in haar soort. Daardoor is het niet mogelijk de Stichting op te delen en de paarden elders onder te brengen. Reclamante wenst de Stichting dan ook op de huidige wijze te continueren. De door verzoeker geboden financiële compensatie is echter niet toereikend om de huidige stal elders in Dordrecht voort te zetten. Reclamante is van mening dat er, alvorens tot onteigening over te gaan, meer tijd geboden moet worden om de gesprekken die zij momenteel in het minnelijke traject met verzoeker voert, voort te kunnen zetten. Mogelijk is er uitzicht op een geschikte vervangende locatie.

  • 2. Reclamante betoogt dat onvoldoende duidelijkheid wordt verschaft in de fasering en de wijze van planuitvoering.

De zienswijze van reclamante 2 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad. 1. Dit aspect van de zienswijze ziet in hoofdzaak op het gevoerde minnelijk overleg en de mogelijkheid van alternatieve oplossingen. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over het minnelijk overleg en de mogelijkheid van alternatieve oplossingen hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1 en 2. Verder merken Wij in algemene zin op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

Gelet op de overlegde stukken en verstrekte informatie, zien Wij geen reden om aan te nemen dat verzoeker geen serieuze onderhandelingen heeft gevoerd, danwel onvoldoende heeft onderzocht of er aan de wens van reclamante de werkzaamheden op een andere locatie voort te zetten, tegemoet gekomen kon worden. Verzoeker heeft op 22 juni 2010, op 20 december 2013 en op 26 mei 2014 aanbiedingen tot schadeloosstelling gedaan. Verzoeker heeft de aanbiedingen op onteigeningsbasis gedaan, na een voorafgaande taxatie vanaf de straat. De reden dat verzoeker geen taxatie heeft kunnen laten verrichten op de locatie zelf, is gelegen in het feit dat reclamante daar geen medewerking aan wilde verlenen. Reclamante heeft als reactie op de biedingen steeds laten weten niet te willen praten over verwerving, maar dat slechts verplaatsing van de Stichting naar een andere locatie onderwerp van gesprek diende te zijn. Verzoeker heeft samen met reclamante de mogelijkheid van andere oplossingen onderzocht. Partijen hebben de mogelijkheden onderzocht van reconstructie op de locaties Nieuwe Beerpolder, Zuidendijk 302 en 535, op enkele percelen nabij de Zuidenheid, en op de locatie Griendheuvel. Om moverende redenen bleek reconstructie op de reclamante voorgestane wijze echter voor wat betreft de meeste locaties niet haalbaar. Over de locatie Griendheuvel is verzoeker nog met reclamante in gesprek.

Het bovenstaande in aanmerking nemend merken wij op dat het voortgezette overleg vooralsnog niet tot overeenstemming heeft geleid. Wij merken echter op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Ad. 2. Voor zover de zienswijze handelt over de fasering en wijze van de planuitvoering merken Wij in algemene zin op dat artikel 79, onder ten achtste, van de onteigeningswet bepaalt dat een verzoek tot onteigening vergezeld moet gaan van andere documenten waaruit kan blijken welke wijze van uitvoering de verzoeker voor ogen staat.

Het bovenstaande in aanmerking nemend merken Wij in het bijzonder op dat verzoeker in de onteigeningsstukken per grondplannummer heeft aangegeven welke werkzaamheden er op de in de onteigening betrokken onroerende zaken verricht gaan worden. Dit is beschreven in een bijlage die bij de zakelijke beschrijving is gevoegd. Aangaande de fasering heeft verzoeker in de zakelijke beschrijving onder het hoofdstuk “Urgentie” in voldoende mate beschreven wanneer de geplande werkzaamheden naar verwachting van start gaan. Daarnaast heeft verzoeker op de hoorzitting toegelicht in hoeverre de fasering van de werkzaamheden op de gronden van reclamante van invloed zijn op de bedrijfsvoering en in hoeverre de mogelijkheid bestaat de bedrijfsvoering, na eventuele minnelijke overeenstemming nog tijdelijk te kunnen continueren. Wij zijn van mening dat verzoeker zodoende voldoende inzicht heeft gegeven in de fasering en de wijze van planuitvoering.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamant 3 geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Zoals hierboven vermeld heeft de verzoeker Ons te kennen gegeven dat hij op dit moment de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken die in eigendom zijn bij reclamant om hen moverende redenen niet wil doorzetten. Omdat hiermee de noodzaak van onteigening van de onroerende zaken van reclamant is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. Om die reden overwegen Wij dat de zienswijze van reclamant thans geen verdere bespreking behoeft.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Dordrecht de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de gemeente Dordrecht tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 22 april 2016, RWS-2016/17437, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van de gemeenteraad van Dordrecht van 24 juni 2014, nummer 1202483;

gelezen de voordracht van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 23 september 2014, kenmerk Zaak 1286880;

gelezen de brieven van burgemeester en wethouders van 2 oktober 2015 en 8 december 2015 en de e-mailberichten van 24 maart 2016 en 18 april 2016;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 15 juni 2016, no. W14.16.0105/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 24 juni 2016, nr. RWS-2016/26690, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch van de gemeente Dordrecht ten name van die gemeente ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Dordrecht en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 29 juni 2016

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

LIJST VAN TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Nieuwe Dordtse Biesbosch

VERZOEKENDE INSTANTIE: gemeente Dordrecht

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Dordrecht

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

1A

04

66

50

Terrein (Grasland)

04

66

50

X 81

Anthonij Vermeij, gehuwd met Bastiaantje Maria Groeneveld, overleden, Dordrecht;

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: op gedeelte van perceel E.ON Benelux N.V., zetel: Rotterdam.

               

1C

00

07

36

Wonen erf-tuin

00

45

38

Y 590

Anthonij Vermeij, gehuwd met Bastiaantje Maria Groeneveld, overleden, Dordrecht;

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: op gedeelte van perceel E.ON Benelux N.V., zetel: Rotterdam.

                   

1D

00

10

54

Terrein (Grasland)

00

37

20

Y 3083

Anthonij Vermeij, gehuwd met Bastiaantje Maria Groeneveld, overleden, Dordrecht.

                   

4A

01

08

55

Terrein (Akkerbouw)

01

08

55

Y 630

1/2 eigendom Adriaantje Pietertje Herweijer, gehuwd met Willem van den Hoek, Barendrecht;

1/2 eigendom Lena Maria Herweijer, gehuwd met Adrianus Willem van de Merwe, Dordrecht.

               

4B

03

84

98

Terrein (Grasland)

03

86

20

Y 2275

1/2 eigendom Adriaantje Pietertje Herweijer, gehuwd met Willem van den Hoek, Barendrecht;

1/2 eigendom Lena Maria Herweijer, gehuwd met Adrianus Willem van de Merwe, Dordrecht.

                   

4C

03

16

70

Terrein (Grasland)

03

16

70

Y 3082

1/2 eigendom Adriaantje Pietertje Herweijer, gehuwd met Willem van den Hoek, Barendrecht;

1/2 eigendom Lena Maria Herweijer, gehuwd met Adrianus Willem van de Merwe, Dordrecht.

                   

9A

05

08

53

Terrein (Grasland)

05

10

95

X 292

Adrianus Cornelis van Pelt, overleden, gehuwd met Pietje Korevaar, overleden, Dordrecht.

                   

11A

00

61

43

Wonen Terrein (Grasland)

00

83

00

Y 591

1/2 eigendom Willem Cornelis Tazelaar, gehuwd met Cornelia Maria Groeneveld, Dordrecht;

1/2 eigendom Cornelia Maria Groeneveld, gehuwd met Willem Cornelis Tazelaar, Dordrecht.

                   

11B

00

19

85

Terrein (Grasland)

00

19

85

Y 659

1/2 eigendom Willem Cornelis Tazelaar, gehuwd met Cornelia Maria Groeneveld, Dordrecht;

1/2 eigendom Cornelia Maria Groeneveld, gehuwd met Willem Cornelis Tazelaar, Dordrecht.

               

13A

03

21

10

Terrein (Akkerbouw)

03

21

10

X 287

Hendrik Johan Valk, Dordrecht.

               

15A

08

06

00

Terrein (Grasland)

08

06

00

Y 573

Jasper Terlouw, gehuwd met Lieneke Rianne Valk, Nieuw-Lekkerland;

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Eneco Beheer, zetel: Rotterdam;

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: E.ON Benelux N.V., zetel: Rotterdam;

opstalrecht nutsvoorzieningen: Evides N.V., zetel: Rotterdam;

opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V., zetel: Groningen;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Air Liquide Industrie B.V., zetel: Rotterdam.

                   

17A

01

02

95

Terrein (Grasland)

01

02

95

X 486

Jan Adrianus Groeneveld, gehuwd met Jeannette van der Linden, Dordrecht.

               

18A

06

96

95

Berging – Stalling (Garage – Schuur) Terrein (Akkerbouw)

06

96

95

X 270

Jan Adrianus Pols, Dordrecht.

                   

20A

01

77

35

Terrein (Akkerbouw)

01

77

35

X 275

Mark Cornelisse, gehuwd met Henriëtte Angelique Valk, Dordrecht.

               

21A

03

21

85

Terrein (Grasland)

03

21

85

X 276

1/2 eigendom Netty Marijke van der Wees, gehuwd met Melis Arie Groeneveld, Dordrecht;

1/2 eigendom Melis Arie Groeneveld, gehuwd met Netty Marijke van der Wees, Dordrecht.

                   

23A

03

91

60

Bedrijvigheid (Industrie) Terrein (Industrie)

03

91

60

X 25

Stichting Kros Paardenopvang Drechtsteden, zetel: Dordrecht.

               

26A

03

21

59

Wonen Terrein (Grasland)

04

03

34

X 286

1/2 eigendom Pieter Leendert de Baat, gehuwd met Cornelia Barbera Stehouwer, Dordrecht;

1/2 eigendom Cornelia Barbera Stehouwer, gehuwd met Pieter Leendert de Baat, Dordrecht.

                   

26B

02

22

60

Terrein (Grasland)

02

22

60

X 288

1/2 eigendom Pieter Leendert de Baat, gehuwd met Cornelia Barbera Stehouwer, Dordrecht;

1/2 eigendom Cornelia Barbera Stehouwer, gehuwd met Pieter Leendert de Baat, Dordrecht.

Naar boven