Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 30 juni 2016, kenmerk ACM/DE/2016/203228 houdende de vaststelling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 12b van de Gaswet betreffende voorwaarden voor invoeding op regionale gastransportnetten

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op de artikel 12f, eerste lid, van de Gaswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Aansluit- en Transportcode Gas – RNB wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2.5.1.2 worden elf artikelen toegevoegd, luidende:

2.5.1.3

De voorwaarden in de paragrafen 2.5 en 3.4 zijn van toepassing op de invoeding van gas zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet en dat voldoet aan de kwaliteitsspecificaties zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit.

2.5.1.4

In geval van invoeding van andere gassen dan bedoeld in 2.5.1.3, kan de netbeheerder in overleg met de invoeder voor onderdelen van paragrafen 2.5 en 3.4 aanvullende of afwijkende voorwaarden overeenkomen op basis van maatwerk, voor die gevallen waarin de in genoemde paragrafen opgenomen voorwaarden niet voorzien.

2.5.1.5

De regionale netbeheerder bepaalt de druk waarbij en de plaats in het net waarop het gas wordt ingevoed.

2.5.1.6

De regionale netbeheerder maakt op verzoek van de invoeder binnen een maand een verkenning naar invoedingsmogelijkheden op basis waarvan de invoeder kan beslissen om over te gaan tot een offerteverzoek aan de netbeheerder voor een aansluiting van een invoedingsinstallatie. De invoeder doet bij dit verzoek een opgave van de beoogde invoedingslocatie en de gewenste invoedingscapaciteit. Aan de uitkomsten van deze verkenning kunnen geen rechten worden ontleend.

2.5.1.7

De regionale netbeheerder brengt binnen twee maanden na een schriftelijk verzoek daartoe een offerte uit voor de aansluiting van een invoedingsinstallatie, waarbij de maximaal geoffreerde capaciteit is gebaseerd op de op grond van 2.5.1.6 uitgevoerde verkenning.

2.5.1.8

De regionale netbeheerder handelt offerteaanvragen, zoals bedoeld in 2.5.1.7, af in volgorde van binnenkomst.

2.5.1.9

De in 2.5.1.7 bedoelde offerte heeft een geldigheidstermijn van drie maanden.

2.5.1.10

Gedurende de periode vanaf het schriftelijk verzoek, zoals bedoeld in 2.5.1.7, tot het aflopen van de geldigheidstermijn van de offerte, zoals bedoeld in 2.5.1.9, reserveert de regionale netbeheerder een hoeveelheid transportcapaciteit conform de offerteaanvraag van de invoeder, zoals bedoeld in 2.5.1.7, tot maximaal de hoeveelheid zoals vastgesteld in de verkenning op grond van 2.5.1.6.

2.5.1.11

Indien geen verkenning, zoals bedoeld in 2.5.1.6, is uitgevoerd voorafgaand aan de offerteaanvraag, zoals bedoeld in 2.5.1.7, bepaalt de netbeheerder de hoeveelheid transportcapaciteit die ten behoeve van deze offerteaanvraag gereserveerd wordt, tot een maximum van de transportcapaciteit zoals verzocht in de offerteaanvraag.

2.5.1.12

Indien een invoeder niet binnen de in 2.5.1.9 bedoelde geldigheidstermijn van de offerte overgaat tot opdrachtverstrekking voor aansluiting van de invoedingsinstallatie, vervalt de in 2.5.1.10 en 2.5.1.11 bedoelde reservering van transportcapaciteit.

2.5.1.13

Indien op grond van 2.5.1.12 een reservering van transportcapaciteit vervalt, beoordeelt de netbeheerder de consequenties hiervan voor andere lopende offerteaanvragen voor aansluiting van een invoedingsinstallatie en informeert de aanvragers hierover. Bij de herverdeling van beschikbare transportcapaciteit handelt de netbeheerder in volgorde van aanvragen.

B

Na het nieuwe artikel 2.5.1.13 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

2.5.1a De aansluiting van de invoedingsinstallatie

2.5.1a.1

De aansluiting van de invoedingsinstallatie is voorzien van een monsterafnamepunt. Indien tussen de regionale netbeheerder en de invoeder op grond van 2.5.2.5a wordt overeengekomen dat door de netbeheerder niet op afstand kan worden ingegrepen via de voorziening voor automatische afschakeling in de invoedingsinstallatie, zoals bedoeld in 2.5.2.5, is de aansluiting tevens voorzien van een door de regionale netbeheerder te bedienen afsluitklep, om de invoeding op afstand te kunnen afschakelen.

2.5.1a.2

De leidinglengte tussen het monsterafnamepunt en de plaats waar op grond van 2.5.2.4a injectie van odorant plaats vindt, bedraagt tenminste 100 maal de leidingdiameter.

2.5.1a.3

Indien de injectie van het odorant, zoals bedoeld in 2.5.2.4a, plaats vindt aan de netzijde van de meetinrichting, bevindt het overdrachtspunt van de aansluiting zich, in afwijking van 2.1.1.4 jo. 2.1.2.3, op de eerste koppeling van de inlaatafsluiter van de aansluiting van de invoedingsinstallatie, zoals bedoeld in 2.5.1a.1, gezien vanuit de invoedingsinstallatie.

C

Artikelen 2.5.2.1, 2.5.2.3 en 2.5.2.4 komen te luiden:

2.5.2.1

De invoedingsinstallatie is voorzien van een drukregeling en drukbeveiliging conform NEN 1059:2010 “Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 – Gasvoorzieningssystemen – Gasdrukregelstations voor transport en distributie” indien de werkdruk ten hoogste 0,5 bar is en conform NEN-EN 15001-1 “Gasinfrastructuur – Gasinstallatieleidingen” indien de werkdruk hoger is dan 0,5 bar en ten hoogste 40 bar. De instelling van deze drukregeling geschiedt in overleg tussen de invoeder en de regionale netbeheerder.

2.5.2.3

De invoedingsinstallatie is voorzien van twee in serie geschakelde gasgestuurde drukbeveiligingen, ten behoeve van de automatische afschakeling van de invoedingsinstallatie ingeval de invoedingsdruk boven een in overleg tussen regionale netbeheerder en invoeder vast te stellen waarde komt. Beide drukbeveiligingen werken bij voorkeur volgens een onderling verschillend principe.

2.5.2.4

De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening voor de meting van de temperatuur van het in te voeden gas.

D

Na artikel 2.5.2.4 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

2.5.2.4a

De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening voor injectie van odorant zoals bedoeld in bijlage 2 van de Regeling gaskwaliteit. Deze voorziening bevat een bewaking van de volumevoorraad odorant en een controlemogelijkheid voor de odorisatie.

2.5.2.4b

De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening om partikels met een diameter groter dan 0,3 micrometer te weerhouden met een doeltreffendheid van minimaal 99,95%. Van deze voorwaarde wordt afgezien wanneer:

  • i) de invoeder een rapport overlegt aan de netbeheerder waaruit blijk dat er geen schadelijke organismen kunnen voorkomen of zich kunnen vormen in het in te voeden gas;

  • ii) de netbeheerder de inhoud van het rapport heeft geverifieerd, en de juistheid daarvan heeft kunnen vaststellen;

De netbeheerder informeert de invoeder over zijn bevindingen ten aanzien van de juistheid van het overlegde rapport uiterlijk 4 weken na overleggen van dit rapport.

2.5.2.4c

De invoedingsinstallatie is voorzien van een gaskwaliteitsmeetinrichting, die voldoet aan de voorwaarden in hoofdstuk 5a van de Meetcode gas RNB, ten behoeve van registratie en vaststelling van de fysische eigenschappen en hoedanigheden van het in te voeden gas, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit.

E

Artikel 2.5.2.5 komt te luiden:

2.5.2.5

De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening ten behoeve van automatische afschakeling waarmee de invoedingsinstallatie wordt afgeschakeld, indien de kwaliteit van het in te voeden gas buiten de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit bedoelde grenzen voor de gaskwaliteit komt, blijkend uit het signaal van één of meer van de in 2.5.2.4 en 2.5.2.4a bedoelde bewakingsvoorzieningen of uit de doorlopende kwaliteitsbewaking, zoals bedoeld in 5a.2.5 van de Meetcode gas RNB. De afschakeling duurt zo lang de gaskwaliteit zich buiten de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit bedoelde grenzen bevindt.

F

Na artikel 2.5.2.5 wordt artikel 2.5.2.5a ingevoegd, luidende:

2.5.2.5a

Door de netbeheerder kan op afstand worden ingegrepen via de voorziening voor automatische afschakeling, zoals bedoeld in 2.5.2.5, om de invoeding te kunnen onderbreken, tenzij de netbeheerder en de invoeder zijn overeengekomen dat de aansluiting van de invoedingsinstallatie is voorzien van een door de regionale netbeheerder te bedienen afsluitklep. Deze automatische afstandschakeling vindt plaats conform het Modbus/IEC 60870-5 protocol.

G

De artikelen 2.5.2.7 en 2.5.2.8 komen te vervallen.

H

Na artikel 2.5.2.9 wordt artikel 2.5.2.10 toegevoegd, luidende:

2.5.2.10

De voorwaarden zoals genoemd in 2.5.2.1 tot en met 2.5.2.3 zijn niet van toepassing indien tussen de netbeheerder en de invoeder wordt overeengekomen dat de in deze artikelen genoemde voorzieningen worden opgenomen in de aansluiting van de invoedingsinstallatie en worden beheerd door de netbeheerder.

I

Na paragraaf 3.1 wordt paragraaf 3.1a toegevoegd, luidende:

3.1a Het recht op transport – aanvullende voorwaarden voor invoeders

3.1a.1

In afwijking van 3.1.2 heeft de invoeder recht op transport van het in te voeden gas binnen het netgebied tot een hoeveelheid ter grootte van de momentane gasafname in dit netgebied mits de bedrijfszekerheid in het netgebied, in de zin van het drukbeheer in het netgebied, niet in gevaar komt.

3.1a.2

Indien op grond van 3.1a.1 transportcapaciteit aan een invoeder is toegekend en de invoeder maakt hiervan na toekenning geen (volledig) gebruik, heeft de netbeheerder de mogelijkheid om in overleg met en na instemming van de invoeder de transportcapaciteit in te trekken. Zo nodig stelt de netbeheerder de invoeder een redelijke termijn van tenminste een half jaar, indien de invoeder bij voortduring geen (volledig) gebruik maakt van de toegekende transportcapaciteit, alvorens deze toekenning voor het niet gebruikte deel wordt ingetrokken.

3.1a.3

Indien binnen een netgebied, waarop reeds één of meer invoedingsinstallaties zijn aangesloten en invoeden, een nieuwe invoedingsinstallatie wordt aangesloten en wil invoeden, en deze nieuwe invoedingsinstallatie de aan de bestaande invoeder(s) beschikbaar gestelde transportcapaciteit nadelig kan beïnvloeden door de instellingen van de drukregeling, treft de netbeheerder zo mogelijk maatregelen in het net om deze nadelige invloed op te heffen.

3.1a.4

Indien de in 3.1a.3 genoemde maatregelen ontoereikend zijn, worden maatregelen getroffen in de aansluitingen van zowel de bestaande als de nieuwe invoedingsinstallaties, zodat de overeengekomen transportcapaciteiten met de bestaande invoeders blijven gewaarborgd.

3.1a.5

De invoeders zullen bij de toepassing van 3.1a.4 de netbeheerder toestaan om maatregelen te (laten) treffen die nodig zijn om dit door middel van volume- en drukregeling te kunnen regisseren.

3.1a.6

De in 3.1a.3 bedoelde nieuwe invoedingsinstallatie mag invoeden voor zover het momentane invoedvolume niet groter is dan het verschil tussen de momentane afname in het netgebied en het momentane invoedvolume van de reeds eerder aangesloten invoedingsinstallaties.

3.1a.7

Om de uitvoering van 3.1a.6 mogelijk te maken, staat de invoeder toe dat de netbeheerder, van de individuele invoeders in een netgebied, continu volumegegevens van de invoeding ontvangen.

J

De paragrafen 3.2 en 3.3 komen te vervallen.

K

Na artikel 3.4.3 worden acht artikelen toegevoegd, luidende:

3.4.4

Bij de eerste ingebruikname van een invoedingsinstallatie wordt de invoeding niet eerder gestart dan nadat de invoeder aantoont dat de invoedingsinstallatie voldoet aan 2.5.2 en dat de kwaliteit van het in te voeden gas stabiel binnen de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit bedoelde grenzen voor de gaskwaliteit is en blijft, blijkend uit de kwaliteitsbewaking, zoals bedoeld in 5a.2.2 en 5a.2.3 van de Meetcode gas RNB en de rapportage bedoeld in 5a.4.1.3 van de Meetcode gas RNB.

3.4.5

De invoeding wordt door middel van automatische afschakeling direct onderbroken indien de kwaliteit van het in te voeden gas buiten de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit bedoelde grenzen voor de gaskwaliteit komt, blijkend uit het signaal van één of meer van de in 2.5.2.4 tot en met 2.5.2.4c bedoelde bewakingsvoorzieningen. De invoeding wordt niet eerder herstart dan nadat uit het signaal van één of meer van de in 2.5.2.4 tot en met 2.5.2.4c bedoelde bewakingsvoorzieningen is gebleken dat de kwaliteit van het in te voeden gas binnen de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit genoemde grenzen voor de gaskwaliteit is gekomen.

3.4.6

De invoeding wordt direct onderbroken indien de kwaliteit van het in te voeden gas buiten de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit bedoelde grenzen voor de gaskwaliteit komt, blijkend uit de periodieke kwaliteitsbewaking, zoals bedoeld in 5a.2.5 van de Meetcode gas RNB, indien sprake is van een nog steeds voortdurende overschrijding van de genoemde grenzen. Bij overige gesignaleerde overschrijdingen geeft de invoeder aan dat de oorzaak van de opgetreden overschrijding inmiddels is weggenomen.

3.4.7

Indien de invoeding op grond van 3.4.6 is onderbroken vanwege een overschrijding, anders dan van de grenswaarden voor de Wobbe-index en/of de componenten die de Wobbe-index bepalen, dient de invoeder te onderzoeken wat de oorzaak is van het niet voldoen aan de gaskwaliteit en over welke periode van invoeding niet aan de gestelde eisen is voldaan. De invoeding wordt niet hervat dan nadat de invoeder heeft aangegeven welke maatregelen hij treft om herhaling er van te voorkomen en hij over deze maatregelen overeenstemming heeft bereikt met de regionale netbeheerder.

3.4.8

De invoeder maakt tenminste vijf werkdagen van te voren bekend wanneer hij voornemens is een invoedingsinstallatie in onderhoud te nemen, dan wel deze om andere redenen buiten bedrijf te stellen, dan wel wanneer de invoeding van gas om andere redenen gepland zal worden onderbroken.

3.4.9

De invoeding wordt direct onderbroken indien één of meer van de in 2.5.2.1 tot en met 2.5.2.6 genoemde voorzieningen niet goed functioneert.

3.4.10

De regionale netbeheerder kan, in gevallen zoals bedoeld in 2.5.1.4, nadere eisen stellen aan de invoeder van gas over het controleren van het in te voeden gas. De invoeder van gas legt de regionale netbeheerder een procedure voor waarin is aangegeven hoe de invoeder de controle zal uitvoeren. Na goedkeuring van deze procedure van de netbeheerder kan invoeding plaats vinden.

3.4.11

De regionale netbeheerder kan op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het bij aangeslotenen af te leveren gas zelf controlemetingen (laten) uitvoeren op de aansluiting waar gas wordt ingevoed.

L

Bijlage 3 komt te vervallen.

ARTIKEL II

De Meetcode Gas RNB wordt als volgt gewijzigd:

A

Na hoofdstuk 5 wordt hoofdstuk 5a toegevoegd, luidende:

5A GASKWALITEITSMETING BIJ INVOEDINGSINSTALLATIES

5a.1 Voorwaarden met betrekking tot de uitvoering van gaskwaliteitsmeting
5a.1.1

Met betrekking tot de plaatsing, de bedrijfsvoering, het beheer en het onderhoud aan de gaskwaliteitsmeting toont de invoeder aan dat:

  • a. hij de gaskwaliteitsmeting en de overige voorzieningen, zoals bedoeld in 2.5.2 van de Aansluit- en transportcode Gas – RNB bedrijft en onderhoudt volgens de voorschriften van de leveranciers van deze voorzieningen. Het bedienend personeel is dienovereenkomstig opgeleid.

  • b. het onderhoud en de inspectie aan de in onderdeel a bedoelde voorzieningen worden uitgevoerd door gekwalificeerd en competent personeel.

  • c. de periodieke controle van de in onderdeel a bedoelde voorzieningen en de onderhoudsprocessen alleen worden uitgeoefend door personen of organisaties in het bezit van een geldig certificaat waaruit blijkt dat deze persoon of geoormerkt deel van de organisatie is gekwalificeerd voor de uitvoering van gaskwaliteitsmeting, afgegeven door een binnen- of buitenlandse geaccrediteerde certificeringsinstelling (bijvoorbeeld een ISO 9001- of 14001-certificaat of een daarmee vergelijkbaar certificaat).

5a.2 De gaskwaliteitsmeetinrichting
5a.2.1

De door middel van de gaskwaliteitsmeting te meten waarden van samenstelling of eigenschappen worden op basis van de volgende normen, meetmethoden en frequentie vastgesteld,

Doorlopende metingen/bepalingen

Componenten of eigenschappen

Eenheid

Bepalingsmethode

Interval

Onzekerheid

CH4

mol%

ISO 6974

5 min

 

CO2

mol%

ISO 6974

5 min

5% rel.

N2

mol%

ISO 6974

5 min

 

O2

mol%

ISO 6974

5 min

10% rel.

Anorganisch gebonden zwavel (H2S)

mol%

ISO 6326

5 min

20% rel.

Wobbe Index

MJ/m3(n)

ISO 6974 + 6976

5 min

0,5% rel.

Calorische waarde

MJ/m3(n)

ISO 6974 + 6976

5 min

0,4% rel.

Waterdauwpunt

(°C)

ISO 6327

5 min

10% rel.

Druk

(bar(a))

ISO 15970

5 min

 

Temperatuur

(°C)

ISO 15970

5 min

 

De totale onnauwkeurigheid van het gasmengsel dient te voldoen aan de Wobbe- en calorische waarde specificaties, zoals in deze tabel.

5a.2.2

Indien de invoeder met een andere meetmethode, gelijkwaardig aan die zoals bedoeld in 5a.2.1, de gaskwaliteit wil bepalen, wordt dit in overleg met de netbeheerder toegestaan, indien de invoeder aantoont dat deze meetmethode gelijkwaardige meetresultaten oplevert. Metingen dienen te geschieden met gelijke bepalingsintervallen zoals genoemd in 5a.2.1. Indien de toegepaste meetinstrumenten leiden tot afwijkende onderhouds- en beheerfrequentie, dient dit te worden goedgekeurd door de in 5a.1.1, onderdeel c, bedoelde persoon of organisatie.

5a.2.3

In aanvulling op 5a.2.1 wordt tevens een bewakingssignaal aangeboden voor de bewaking van de THT-voorziening.

5a.2.4

Indien de invoedingsinstallatie is voorzien van een bijmenginstallatie van stikstof, zal het gehalte aan stikstof via een gaschromatische meting worden vastgesteld, tezamen met een flowmeting van het gas of de gassen die bijgemengd worden, tenzij de invoedingsinstallatie beschikt over een gaskwaliteitsmeting waarmee de Wobbe-Index kan worden bepaald zonder het gehalte aan stikstof te bepalen. In aanvulling op 5a.2.1 worden deze bewakingssignalen aangeboden.

5a.2.5

Met een halfjaarlijks interval wordt een monstername van het gas gedaan. Hierop wordt een laboratoriumanalyse conform onderstaande tabel uitgevoerd. Daarbij geldt dat:

  • a. voor de componenten THT, CO en Siloxanen de gaschromatografische bepalingsmethode moet worden toegepast of apparatuur met gelijkwaardige eigenschappen;

  • b. voor de THT-bepaling de invoeder in gelegenheid wordt gesteld om door middel van het monsternamepunt zoals omschreven in 2.5.1a.2 van de Aansluit- en transportcode Gas – RNB een monster te nemen;

  • c. in de opstartfase van de invoeding de netbeheerder in overleg met de invoeder een afwijkende frequentie kan vaststellen;

  • d. voor de componenten CH4, CO2, N2 en O2 de totale onnauwkeurigheid van het gasmengsel moet voldoen aan de Wobbe- en calorische waarde specificaties, zoals vermeld in 5a.2.1; en

  • e. in de rapportage van de laboratoriumtest voor micro-organismen wordt aangegeven wat de wijze van monsterneming, de wijze van analyse en het criterium voor een positieve test is.

Periodieke kwaliteitsbepaling: vaststelling van kwaliteitswaarden d.m.v. laboratoriumanalyse

Component

Eenheid

Bepalingsmethode(s)

Onzekerheid

CH4

mol%

ISO 6974,

4)

CO2

mol%

ISO 6974

4)

N2

mol%

ISO 6974

4)

O2

mol%

ISO 6974

4)

Anorganisch gebonden zwavel (H2S)

mg/m3(n)

ISO 6326

20% rel.

Zwavel (totaal)

mg/m3(n) als S

ISO 6326

20% rel.

THT 2)

mg/m3(n)

Gaschromatografische bepalingsmethode1)

20% rel.

Aromatische koolwaterstoffen

mol%

ISO 6974 of 6975

10% rel.

H2

mol%

ISO 6974 of 6975

20% rel.

CO

mol%

Gaschromatografische bepalingsmethode1)

20% rel.

PE-waarde

 

Labtest

Stof

mg/m3(n)

Labtest

Siloxanen

ppm

Gaschromatografische bepalingsmethode1)

25% rel.

Micro-organismen: aanwezigheid van pathogene, methaanoxiderende, sulfaatreducerende en ijzeroxiderende bacteriën

 

Labtest 5)

 

Koolwaterstofdauwpunt

oC

Labtest

 
5a.2.6

De monstername bedoeld in 5a.2.5 vindt plaats zoals beschreven in NEN-EN-ISO 10715:2000 “Aardgas – Richtlijnen voor monsterneming”.

5a.2.7

De meetwaarden en bewakingssignalen worden ten minste vijf jaar opgeslagen in een niet vluchtige databuffer.

5a.2.8

Systematische afwijkingen van de gaskwaliteitsmeting dienen terug te worden gedrongen door middel van de CUSUM techniek, conform ISO/TR 7871:1997 “Cumulative sum charts – Guidance on quality control and data analysis using CUSUM techniques” of een daarmee vergelijkbare techniek.

5a.3 Gaskwaliteitsmeetgegevens en rapportage
5a.3.1

Een lokaal data acquisitiesysteem registreert op de plek van de meting voor elke analyseslag de verkregen analysewaarden en bepaalde waarden volgens 5a.2.1 en 5a.2.2, alsmede het tijdstip van registratie.

5a.3.2

De klok van het lokale data acquisitiesysteem wordt tenminste dagelijks gesynchroniseerd met een centrale klok.

5a.3.3

Het lokale data acquisitiesysteem legt met de data tevens de door de meetinstallatie gegenereerde storingsinformatie vast.

5a.3.4

De geregistreerde waarden, zoals bedoeld in 5a.2.1, worden door de invoeder aangeboden aan de regionale netbeheerder door middel van een on-line verbinding.

5a.3.5

De invoeder dient de geregistreerde waarden van de gaskwaliteitsmeetinrichting, zoals bedoeld in 5a.2.1, vijf jaar te archiveren.

5a.3.6

Twee maal per jaar verstrekt de invoeder de rapportage met de resultaten van de metingen en analyses zoals bedoel in 5a.2.5, alsmede de conclusie daaruit, aan de regionale netbeheerder.

5a.3.7

De samenstelling (keuze en concentratie van de componenten) van het testgas en het kalibratiegas wordt bepaald op basis van de samenstelling van het procesgas.

5a.3.8

Kalibratiegassen worden gravimetrisch aangemaakt conform NEN-EN-ISO 6142:2006 “Gas analysis – Preparation of calibration gas mixtures – Gravimetric method“ en van een certificaat voorzien conform NEN-EN-ISO 6143:2006 “Gas analysis – Comparison methods for determining and checking the composition of calibration gas mixtures”. De onnauwkeurigheid van het mengsel op basis van Wobbe en calorische bovenwaarde, dient te voldoen aan de in 5a.2.1 gestelde specificaties.

5a.3.9

Alle werkzaamheden aan de gaskwaliteitsmeetinrichting worden vastgelegd in een logboek. Door middel van de volgende rapportages wordt de regionale netbeheerder één keer per jaar geïnformeerd over de performance van de gaskwaliteitsmeetinrichting:

  • CUSUM resultaten van de gaskwaliteitsmeting;

  • Maandelijkse resultaten van de (nulpunt)drift (indien van toepassing);

  • Keuringsrapport(en) resultaat discontinue controlemetingen.

5a.3.10

De invoeder draagt zorg voor periodieke inspectie ter bepaling van het juist functioneren van de kwaliteitsmeetinrichting en legt conform de aangegeven periodes zoals aangegeven in hoofdstuk 5a van de “Meetcode gas RNB” de bevindingen hiervan vast in een keuringsrapport.

5a.4 Inbedrijfname, beheer en onderhoud van de gaskwaliteitsmeetinrichting
5a.4.1 Inbedrijfname en beheer van de gaskwaliteitsmeetinrichting
5a.4.1.1

Voor aanvang van de invoeding wordt er een gaskwaliteitsmeetprotocol opgesteld. In het gaskwaliteitsmeetprotocol legt de invoeder vast hoe de gaskwaliteitsmeting wordt uitgevoerd. In het gaskwaliteitsmeetprotocol wordt ten minste beschreven:

  • Het gaskwaliteitsmeetsysteem;

  • Data-acquisitie, -verwerking, -logging en communicatie;

  • Kwaliteitsborging en onderhoud van het gaskwaliteitsmeetsysteem;

  • Onzekerheid van het gaskwaliteitsmeetsysteem;

  • Afhandeling van herberekeningen.

5a.4.1.2

De goedkeuring van de gaskwaliteitsmeetinrichting kan door de invoeder plaats vinden en dient tenminste vijf werkdagen voor aanvang van de geplande invoeding gemeld te worden aan de regionale netbeheerder.

5a.4.1.3

De invoeder geeft een schriftelijke verklaring over het juist functioneren af aan de regionale netbeheerder en dat de metingen aangeven dat het geproduceerde gas conform de specificaties is, voorafgaand aan de start van invoeding in het regionale gastransportnet en vertrekt hiertoe de volgende documenten:

  • Gemeten waarden en conclusies over kwaliteit van het gas n.a.v. de monstername;

  • Keuringsrapport van de gaskwaliteitsmeetinstallatie;

  • Tekeningen gaskwaliteitsmeetinstallatie;

  • Standaard gaskwaliteitsmeetprotocol;

  • Gemeten continue waarden van tenminste 24 uur met een opgave of aan de criteria voor invoeding voldaan wordt;

  • Goedkeuring van de kwaliteitsmeting door de netbeheerder.

5a.4.1.4

De gaskwaliteitsmeetinrichting dient initieel gekalibreerd te worden met een kalibratiegas dat op het werkgebied van het procesgas ligt, volgens de NEN-EN-ISO 10723:2002 “Natural gas – Performance evaluation for on-line analytical systems”. Deze kalibratie wordt herhaald na het overschrijden van de afkeurgrens of CUSUM-grens van de testgasprocedure.

5a.4.2 Beheer van de gaskwaliteitsmeetinrichting
5a.4.2.1

De invoeder voert een keer per maand testgasprocedure uit.

5a.4.2.2

De invoeder inspecteert tenminste één keer per maand de gaskwaliteitsmeting uitwendig en controleert of de hoeveelheden draaggas, testgas en kalibratiegas toereikend zijn.

5a.4.2.3

De invoeder controleert tenminste één keer per maand de compleetheid van de gegevens in het logboek en valideert deze op basis van:

  • de werking van de gaskwaliteitsmeting op basis van de CUSUM kaarten;

  • tijdsynchronisatie van de gaskwaliteitsmeting en de meetperiode;

  • aanwezigheid van alle metingen en een waarde.

5a.4.2.4

De invoeder controleert tenminste één keer per maand de werking van het bedieningspaneel en de gaskwaliteitsmeetinrichting na storingen (die geen consequenties hebben gehad voor het functioneren van de gaskwaliteitsmeetinrichting).

5a.4.2.5

De invoeder justeert de gaskwaliteitsmeetinrichting door middel van kalibratie als daartoe aanleiding is op basis van de maandelijkse validatie door de testgas procedure.

5a.4.2.6

De invoeder controleert of de houdbaarheidsdatum van het testgas en kalibratiegas, die op het bijbehorende certificaat vermeld staat, niet verstreken is.

5a.4.3 Onderhoud
5a.4.3.1

Componenten van de gaskwaliteitsmeetinrichting dienen conform de fabrikantspecificaties uitgewisseld, geplaatst, onderhouden en beheerd te worden.

5a.4.3.2

Indien de gaskwaliteitsmeetinrichting onderhoud behoeft, dient de invoeding gestaakt te worden.

5a.4.4 Testgasprocedure
5a.4.4.1

Ter controle van de juiste werking van de gaschromatograaf, deel uit makend van de gaskwaliteitsmeetinrichting, voert de invoeder periodiek een testgas analyse uit.

5a.4.4.2

Het testgas bestaat uit de hoofdcomponenten CH4, CO2, O2, N2.

5a.4.4.3

De testgassen zijn voorzien van een certificaat waarvan de Hs (MJ/m3(n)) waarde is vastgesteld op basis van een laboratoriumanalyse.

5a.4.4.4

De gaskwaliteit van het testgas voor een gaschromatograaf moet liggen in het gerealiseerde werkgebied van de betreffende gaschromatograaf.

5a.4.4.5

De testgas-test omvat minimaal 3 analyses. Er wordt gerekend op basis van het gemiddelde van de laatste twee analyses. Bij een verschil tussen analyse resultaat en het certificaat groter dan 0,3% wordt een onderzoek ingesteld, zo nodig gevolgd door een correctieve actie aan de gaschromatograaf, en dient de invoeder een voorstel tot correctie van de meetwaarden conform 4.1.7 of 4.6.5 van de Meetcode gas LNB te doen.

5a.4.4.6

In het testgas-proces vindt een bewaking plaats op systematische afwijkingen. Deze bewaking vindt plaats volgens ISO 7871 of een vergelijkbare methode. Deze methode staat bekend als de CUSUM methode, zie 2.7.3 van de Meetcode gas LNB.

5a.4.4.7

De afwijkingen vanuit de testgasprocedure worden in een CUSUM controlekaart bijgehouden.

5a.4.4.8

Als de kalibratie is uitgevoerd, wordt de nieuwe kalibratielijn in de gaskwaliteitsmeetinrichting geregistreerd (de feitelijke justering) en wordt de testgasprocedure nogmaals uitgevoerd met beide testgassen. Daarmee wordt de nieuwe kalibratielijn gevalideerd.

5a.5 Omgang met storingen gaskwaliteitsmeting
5a.5.1

De invoeder houdt alle correcties in de data in logboeken bij. In deze logboeken worden minimaal vermeld de originele meetwaarde, de vervangende meetwaarde, de reden van wijziging, de wijze van wijziging, het tijdstip van wijziging en de uitvoerder van de wijziging.

B

De artikelen 6.3.1 en 6.3.2 komen te luiden:

6.3.1

De regionale netbeheerder beslist na overleg met de aangeslotene over de toelaatbaarheid van een bestaande (gaskwaliteits)meetinrichting die voor de inwerkingtreding van deze regeling is geïnstalleerd en die niet aan de in hoofdstuk 4 of 5a genoemde eisen voldoet. Indien de bestaande meetinrichting geheel of gedeeltelijk niet toelaatbaar wordt geoordeeld, stelt de regionale netbeheerder een redelijke termijn binnen welke de aangeslotene de meetinrichting alsnog aan de eisen genoemd in hoofdstuk 4 moet laten voldoen.

6.3.2

De in 6.3.1 genoemde termijn bedraagt maximaal vijf jaar voor de in hoofdstuk 4 genoemde eisen en maximaal 2 jaar voor de in hoofdstuk 5a genoemde eisen.

C

Na artikel B1.3.1.1.5 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

B1.3.1.1.6

Om de juiste werking van het EVHI te kunnen garanderen, kan het noodzakelijk zijn om de instellingen van de parameters van het EVHI te wijzigen. Hiervoor zijn onderstaande verplichtingen van toepassing:

  • a. De plicht van de invoeder om informatie over de gassamenstelling van het door hem ingevoede gas aan de regionale netbeheerder door te geven. Het gaat hier om de jaarlijks gemiddelde waarden van het ter plekke geproduceerde gas.

  • b. De plicht van de regionale netbeheerder om, op basis van de aangeleverde informatie, vast te stellen of instellingen aan het EVHI, van de invoeder, moeten worden aangepast. Het gaat daarbij om onderstaande instellingen:

    • calorische bovenwaarde,

    • relatieve dichtheid,

    • molair percentage CO2,

    • molair percentage N2,

  • c. Indien een aanpassing van de instellingen van het EVHI noodzakelijk is, de plicht van de regionale netbeheerder om deze instellingen door te geven aan de erkende meetverantwoordelijke.

  • d. De plicht van de erkende meetverantwoordelijke om, conform de opgave van de regionale netbeheerder, de instellingen van het EVHI te wijzigen.

ARTIKEL III

De Allocatiecode Gas wordt als volgt gewijzigd:

A

De titel van paragraaf B5.6 komt te luiden:

B5.6 Extra voedingspunten naast netgebieden, waaronder invoedingsinstallaties

B

Artikel B5.6.1 komt te luiden:

B5.6.1

Als een regionale netbeheerder gas niet alleen ontvangt vanuit het landelijk gastransportnet van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet maar daarnaast ook gas ontvangt vanuit andere transportnetten, bergingen of invoedingsinstallaties, zal de betreffende regionale netbeheerder hiermee bij de allocatie rekening moeten houden. Het gas dat ontvangen wordt vanuit andere transportnetten, bergingen of invoedingsinstallaties, wordt toegekend aan de erkende programmaverantwoordelijke voor de betreffende aansluiting en kan verhandeld worden als ware het gas ingevoed in het landelijk gastransportnet.

C

In artikel B5.6.8 wordt “bijvoorbeeld biogasinjectie” vervangen door: invoeding van gas op een regionaal gastransportnet.

D

In artikel B5.6.8 wordt “biogasinjectie in het distributienet van de regionale netbeheerder” vervangen door: invoeding van gas op een regionaal gastransportnet.

E

Na artikel B5.6.8 worden vijf artikelen toegevoegd, luidende:

B5.6.9

Gas dat wordt ingevoed op een regionaal gastransportnet, wordt aan de (erkende programmaverantwoordelijke van de) invoeder toegerekend met de werkelijke gemeten calorische waarde van het ingevoede gas.

B5.6.10

Indien de calorische waarde op de aansluiting van de invoedingsinstallatie niet conform hoofdstuk 3 van de Meetcode gas LNB wordt gemeten, wordt in afwijking van B5.6.9 gas dat wordt ingevoed op een regionaal gastransportnet aan de (erkende programmaverantwoordelijke van de) invoeder toegerekend met de actuele calorische uurwaarde van het gas dat vanuit het landelijk gastransportnet in het desbetreffende netgebied wordt ingevoed.

B5.6.11

In afwijking van B5.6.9 wordt tot uiterlijk 1 december 2016 altijd B5.6.10 toegepast.

B5.6.12

Indien B5.6.10 of B5.6.11 wordt toegepast, overlegt de invoeder aan de netbeheerder jaarlijks een rapport van de gerealiseerde calorische waarden per uur.

B5.6.13

Gas dat door verbruikers wordt afgenomen in een netgebied wordt aan (de erkende programmaverantwoordelijken van) deze verbruikers toegerekend met de gewogen gemiddelde calorische waarde voor het desbetreffende netgebied, bepaald op basis van de hoeveelheden en calorische waarden volgens paragraaf 4.1 en de informatie en gegevens als bedoeld in B5.6.9 tot en met B5.6.11.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 juni 2016

De Autoriteit Consument en Markt, namens deze: F.J.H. Don bestuurslid

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA, ’s-Gravenhage.

TOELICHTING

1 Samenvatting

Netbeheer Nederland heeft een voorstel ingediend voor wijzigingen van de van de Aansluit- en transportcode Gas – RNB (hierna: ATcGR), de Meetcode Gas – RNB (hierna: McGR) en de Allocatiecode Gas (hierna: AcG). Met deze wijzigingen worden de voorwaarden voor aangeslotenen welke gas invoeden op regionale gastransportnetten gewijzigd. Het voorstel betreft een aanpassing van de voorwaarden voor de invoeding van gas op regionale gastransportnetten en de introductie van voorwaarden voor de gaskwaliteitsmeting. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) acht de voorstelde wijzigingen in overeenstemming met de Gaswet en stelt deze vast.

2 Aanleiding & Procedure

Met dit besluit geeft ACM uitvoering aan artikel 12f, eerste lid, van de Gaswet. Op grond hiervan stelt ACM voorwaarden vast naar aanleiding van een voorstel van de gezamenlijke netbeheerders. De gezamenlijke netbeheerders worden statutair vertegenwoordigd door de Vereniging Netbeheer Nederland (hierna: Netbeheer Nederland).

Op de voorbereiding van dit besluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Bij brief van 14 januari 2014, ontvangen op 17 januari 2014 heeft Netbeheer Nederland bij ACM een voorstel ingediend tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in artikel 12b van de Gaswet (hierna: het oorspronkelijke voorstel). Het voorstel bevat wijzigingen van de ATcGR, McGR en de AcG.

ACM heeft bij brief van 2 april 2014 Netbeheer Nederland verzocht het voorstel aan te vullen. In de brief van 18 juni 2014, ontvangen op 19 juni 2014 heeft Netbeheer Nederland deze aanvullende informatie aangeleverd.

Bij brief van 6 augustus 2014 heeft ACM Netbeheer Nederland opgedragen het voorstel te wijzigen op grond van artikel 12f, derde lid, van de Gaswet (hierna: de wijzigingsopdracht). In de brief van 3 september 2014, ontvangen op 5 september 2014 heeft Netbeheer Nederland een gewijzigd voorstel ingediend (hierna: het eerste gewijzigde voorstel).

Als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft ACM het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken vanaf 2 april 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.

Omdat het voorstel technische voorschriften bevat als bedoeld in de Notificatierichtlijn (98/34/EG), heeft ACM het ontwerpbesluit aangeboden aan de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (hierna: CDIU). Dit is de rijksinstelling die namens de Nederlandse Staat ontwerpen van technische voorschriften ter notificatie aanbiedt aan de Commissie. Het voorstel is op 22 april 2015 aan de Commissie verzonden. De termijn bedoeld in artikel 9 van de Notificatierichtlijn is verstreken zonder dat Nederland een aanwijzing van de Europese Commissie heeft ontvangen om het ontwerp van het besluit aan te passen.

Op 18 mei 2015 vond een hoorzitting plaats waarbij de Vereniging Groen Gas Producenten (hierna: VGGP) in de gelegenheid is gesteld tot het indienen van een mondelinge zienswijze. Het verslag van de hoorzitting is gepubliceerd op de internetpagina van ACM.

ACM heeft daarnaast schriftelijke zienswijzen ontvangen van GASS Solutions (hierna: GASS), Cornelissen Consulting Services BV (hierna: CCS), Energie-Nederland, Netbeheer Nederland en de Vereniging Meetbedrijven Nederland (hierna: VMNED). Deze zienswijzen zijn gepubliceerd op de internetpagina van ACM.

ACM heeft geoordeeld dat de zienswijze van VMNED niet-ontvankelijk is vanwege overschrijding van de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze. ACM heeft tevens geoordeeld dat de zienswijzen van GASS en CCS niet-ontvankelijk zijn vanwege niet-belanghebbendheid van de indieners. Voor zover relevant heeft ACM de inhoud van deze zienswijzen betrokken bij de beoordeling van het voorstel.

ACM heeft desgevraagd op 22 oktober 2015 en 28 oktober nadere informatie ontvangen van Netbeheer Nederland respectievelijk van de VGGP.

De ontvangen zienswijzen en nadere informatie heeft ACM aanleiding gegeven tot heroverweging van het oordeel zoals weergegeven in het ontwerpbesluit. In bijlage 2 bij dit besluit heeft ACM haar reactie op de ingebrachte mondelinge en schriftelijke zienswijzen gegeven. Als gevolg hiervan heeft ACM op 30 november 2015 Netbeheer Nederland opgedragen het voorstel te wijzigen. Op 22 december 2015 heeft ACM een gewijzigd voorstel ontvangen.

3 Voorstel

De aanleiding voor het indienen van het voorstel houdt volgens Netbeheer Nederland verband met het feit dat de bestaande voorwaarden voor de invoeding van gas op regionale gastransportnetten niet compleet zijn. Dit is een gevolg van het feit dat er relatief weinig ervaring met de invoeding van gas op regionale gastransportnetten was. Met het voorstel beoogt Netbeheer Nederland te komen tot complete, volwaardige voorwaarden voor het aansluiten van invoedingsinstallaties op een regionaal gastransportnet. Het voorstel geeft daarmee duidelijkheid aan (potentiële) invoeders waarmee de bestaande systematiek van aanvullende voorwaarden kan komen te vervallen.

Netbeheer Nederland heeft het voorstel vastgesteld en besproken met representatieve organisaties tijdens verschillende overleggen van het gebruikersplatform elektriciteits- en gastransportnetten (hierna: GEN-overleg). Een verslag van deze overleggen is bij het oorspronkelijke voorstel gevoegd.

De inhoud van het uiteindelijke gewijzigde voorstel wordt hieronder toegelicht.

3.1 Voorwaarden voor gaskwaliteit

In het gewijzigde voorstel is er voor gekozen om de voorwaarden voor gaskwaliteit in de ATcGR te schrappen, omdat de ministeriële regeling gaskwaliteit (hierna MR-gaskwaliteit) per 1 oktober 2014 in werking is getreden en deze regeling deze voorwaarden vervangt. Dit betreft onder andere de paragrafen 3.2 en 3.3 van de ATcGR en bijlage 3 van de ATcGR. Ook worden er in meerdere artikelen in de ATcGR verwijzingen naar de Regeling gaskwaliteit toegevoegd.

3.2 Voorwaarden met betrekking tot de aansluiting voor invoeders

Het voorstel introduceert nieuwe voorwaarden met betrekking tot de aansluiting en de installatie in hoofdstuk 2 van de ATcGR. Hierin worden ten eerste voorwaarden ingevoegd met betrekking tot de aanvraag van een nieuwe aansluiting voor een invoedingsinstallatie. Deze voorwaarden betreffen de procedures en termijnen voor de aanvraag van een nieuwe aansluiting van een invoeder. In paragraaf 2.5.1 van de ATcGR worden deze bepalingen geïntroduceerd.

Ten tweede bevat het voorstel de voorwaarde dat een aansluiting van een invoedingsinstallatie over een monsterafnamepunt dient te beschikken en, indien de installatie niet automatisch kan worden afgeschakeld, een afsluitklep om de invoeding op afstand te kunnen onderbreken. Daarnaast zijn de voorwaarden opgenomen waar het monsterafnamepunt aan dient te voldoen qua locatie. Deze bepalingen worden geïntroduceerd in paragraaf 2.5.1a van de ATcGR.

Ten derde worden in het voorstel de voorwaarden over de aanvullende eisen voor de invoeding van gas uit paragraaf 3.3.2 en 3.3.5 van de ATcGR verplaatst naar de artikelen 2.5.1.3 tot en met 2.5.1.5 van de ATcGR. Overwegingen ten aanzien van deze aanvullende eisen moeten gemaakt worden op het moment dat de aansluiting voor de invoedingsinstallatie wordt gerealiseerd. Daarom ligt het voor de hand om de bepalingen onderdeel te laten zijn van de voorwaarden met betrekking tot de aansluiting (hoofdstuk 2) in plaats van de voorwaarden met betrekking tot de transportdienst (hoofdstuk 3). Tenslotte worden in genoemde artikelen enkele tekstuele aanpassingen doorgevoerd, waarbij de oorspronkelijke term 'aanvullende eisen' wordt gewijzigd in 'aanvullende voorwaarden'.

Ten vierde wordt in het voorstel het toetsingskader, voor het opstellen van de aanvullende voorwaarden, uit artikel 2.5.1.3 van de ATcGR geschrapt. Het voorstel voorziet immers niet meer in een systeem waarbij standaard, voor alle vormen van invoeding van gas, aanvullende voorwaarden dienen te worden opgesteld.

Ten vijfde zullen in het voorstel de artikelen 2.5.1.3 en 2.5.1.4 van de ATcGR alleen van toepassing zijn voor de invoeding van gas afkomstig van biovergistinginstallaties en rioolwaterzuiveringsinstallaties. Hiermee zijn de voorwaarden niet van toepassing voor gas afkomstig van vergassingsinstallaties of andere ‘nieuwe gassen’. De netbeheerders menen dat er geen aanleiding meer is voor het verwijzen naar eventuele aanvullende voorwaarden, nu de voorwaarden voor gaskwaliteit zijn overgeheveld naar de Regeling gaskwaliteit.

Ten zesde bevat het voorstel voorwaarden over de voorzieningen waarover de invoedingsinstallatie dient te beschikken. De invoedingsinstallatie dient voorzien te zijn van een drukregeling en drukbeveiliging, tenzij deze voorzieningen opgenomen worden in de aansluiting van de invoedingsinstallatie. Daarnaast worden bepalingen geïntroduceerd aangaande de temperatuurmeting, injectie van odorant, een filter voor grote partikels, een gaskwaliteitsmeetinrichting en een voorziening voor automatische afschakeling wanneer het ingevoede gas niet aan de specificaties in de Regeling gaskwaliteit voldoet. Deze bepalingen worden geïntroduceerd in paragraaf 2.5.2 van de ATcGR. De artikelen waarin de verplichting is opgenomen een keuringsrapport op te stellen, artikel 2.5.2.7 en artikel 2.5.2.8 van de ATcGR, komen te vervallen.

3.3 Voorwaarden met betrekking tot de transportdienst voor invoeders

Het voorstel bevat in paragraaf 3.1a van de ATcGR nieuwe bepalingen met betrekking tot het recht op transport voor invoeders. Deze bepalingen betreffen onder andere waarborgen voor de bedrijfszekerheid in een netgebied en de mogelijkheden die de netbeheerder heeft om deze te bewaken. De toekenning van transportcapaciteit is vastgelegd in deze paragraaf, ook in het geval dat er meerdere invoeders in één gebied zijn. Daarnaast introduceert het voorstel bepalingen over de situatie dat een invoeder (gedeeltelijk) geen gebruik maakt van de aan hem toegekende transportcapaciteit en onder welke voorwaarden een netbeheerder deze niet gebruikte transportcapaciteit weer mag intrekken.

Daarnaast bevat het voorstel nieuwe bepalingen in paragraaf 3.4 van de ATcGR die betrekking hebben op de bewaking van de kwaliteit van de transportdienst. Deze bepalingen betreffen de eerste ingebruikname van een invoedingsinstallatie, daar de invoeding pas gestart kan worden als de installatie aan bepaalde eisen voldoet en als de gaskwaliteit voldoet. Daarnaast is in deze bepalingen de mogelijkheid vastgelegd van het onderbreken van de invoeding indien het in te voeden gas buiten de grenzen voor de gaskwaliteit – zoals vastgelegd in de Regeling gaskwaliteit – komt.

3.4 Gaskwaliteitsmeting bij invoedingsinstallaties

Het voorstel introduceert nieuwe bepalingen in hoofdstuk 5a van de McGR over de gaskwaliteitsmeting bij invoedingsinstallaties. Hieronder wordt per paragraaf uit het voorstel samengevat welke voorwaarden daarin worden opgenomen. Hierin introduceert het voorstel ten eerste in paragraaf 5a.1 voorwaarden voor de invoeder die een aantal zaken moet aantonen met betrekking tot de plaatsing, de bedrijfsvoering, het beheer en het onderhoud aan de gaskwaliteitsmeting. Ten tweede bevat het voorstel in paragraaf 5a.2 voorwaarden over de meetinrichting voor de gaskwaliteit. Deze voorwaarden betreffen onder andere welke componenten of eigenschappen van het gas gemeten dienen te worden, volgens welke normen gemeten moet worden en hoe vaak de meting dient plaats te vinden. Ook wordt hier bepaald hoe lang de gemeten waarden dienen te worden opgeslagen. Ten derde bevat het voorstel in paragraaf 5a.3 voorwaarden over de meetgegevens en de rapportage over deze gegevens. Ten vierde bevat het voorstel in paragraaf 5a.4 voorwaarden over de inbedrijfsname, het beheer en het onderhoud van de gaskwaliteitsmeetinrichting. Ten vijfde bevat het voorstel in paragraaf 5a.5 voorwaarden over de omgang met storingen in de gaskwaliteitsmeetinrichting.

3.5 Allocatie van op regionale gastransportnetten ingevoed gas

Voor de allocatie van ingevoed gas worden in de eerste plaats in paragraaf B5.6 van de AcG tekstuele aanpassingen gedaan, waarmee de voorwaarden ook van toepassing zijn voor de invoeding van gas. Daarnaast wordt de wijze van de verrekening voor invoeding van gas in de voorwaarden opgenomen. Hiervoor worden twee methodes toegevoegd. Bij de eerste wordt de verrekening uitgevoerd op basis van de actuele calorische waarde van het gas, welke vanuit het landelijke- naar het regionale gastransportnet stroomt. Bij de tweede wordt de verrekening uitgevoerd op basis van de gemeten calorische waarde bij de invoeder. Om deze methoden te kunnen toepassen, gelden voor invoeders verplichtingen waar zij aan moeten voldoen. Deze verplichtingen zijn in de voorwaarden vastgelegd. In de voorwaarden is tevens bepaald dat tot uiterlijk 1 augustus 2016 alleen de eerste methode zal worden toegepast.

3.6 Overig

Tenslotte worden in het gewijzigde voorstel enkele typfouten gecorrigeerd, taalkundige verbeteringen aangebracht en aanpassingen doorgevoerd om de leesbaarheid en de consistentie van de voorwaarden te verbeteren.

4 Beoordeling

4.1 Procedure

ACM constateert op grond van het voorstel dat op 10 oktober 2013 en 28 november 2013 een overleg met representatieve organisaties heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, van de Gaswet. In het oorspronkelijke voorstel is een verslag opgenomen van deze overleggen en tevens is aangegeven welke gevolgtrekkingen zijn verbonden aan de zienswijzen die organisaties naar voren hebben gebracht. Naar het oordeel van ACM voldoet het voorstel van Netbeheer Nederland daarmee aan het vereiste bepaald in artikel 12d, tweede lid, van de Gaswet.

4.2 Wijzigingen

Voorwaarden voor gaskwaliteit

ACM is van mening dat de voorwaarden voor gaskwaliteit in de ATcGR geschrapt kunnen worden, omdat de Regeling gaskwaliteit per 1 oktober 2014 in werking is getreden. In de Regeling gaskwaliteit zijn in Bijlage 2 en 4 de gaskwaliteitseisen voor regionale gastransportnetten vastgelegd. Omdat in de toelichting is aangegeven dat: ‘Het (...) niet de bedoeling [is] dat buiten deze regeling aanvullende voorwaarden over gaskwaliteit worden opgesteld (...)’, is het niet wenselijk om aanvullende gaskwaliteitseisen in de ATcGR op te nemen of te hebben staan. Hierdoor is het naar het oordeel van ACM juist om bepalingen over de gaskwaliteit uit de ATcGR te schrappen. Op grond van bovenstaande zijn, naar het oordeel van ACM, de genoemde voorgestelde wijzigingen niet in strijd met de belangen, regels en eisen bedoeld in artikel 12f, eerste en tweede lid, van de Gaswet.

Voorwaarden met betrekking tot de aansluiting voor invoeders

ACM is van oordeel dat met de voorgestelde wijzigingen de bepalingen, welke voor een invoeder noodzakelijk zijn voor het krijgen van een aansluiting op een regionaal gastransportnet, in de voorwaarden opgenomen zijn. Om de ontwikkeling van het handelsverkeer voor gasinvoeding van groen gas in regionale gastransportnetten te bevorderen, is het noodzakelijk dat er specifieke bepalingen in de voorwaarden voor deze partijen zijn opgenomen voor het krijgen van een gasaansluiting.

Bij het opstellen van dit besluit is ACM tot het inzicht gekomen dat de eis in artikel 2.5.2.4a, ten aanzien van de bewaking van de pompvoorziening van odorisatiesystemen, gewijzigd dient te worden. Op grond van de voorgestelde formulering kunnen alleen odorisatiesystemen met een pompinstallatie worden toegepast. Dit terwijl in de praktijk ook systemen worden toegepast zonder pompvoorziening. ACM heeft dit punt betrokken bij de beoordeling van het ontwerpbesluit. Dit heeft geresulteerd in een tekstuele wijziging van artikel 2.5.2.4a. In dit artikel is de eis van een bewaking van de pompvoorziening vervangen door de eis van een bewaking op de controlemogelijk voor de odorisatie.

Naar het oordeel van ACM zijn de genoemde voorgestelde wijzigingen niet in strijd met de belangen, regels en eisen bedoeld in artikel 12f, eerste en tweede lid, van de Gaswet.

Voorwaarden met betrekking tot de transportdienst voor invoeders

ACM is van oordeel dat met de voorgestelde wijzigingen de bepalingen, welke voor een invoeder noodzakelijk zijn voor het krijgen van transport, in de voorwaarden opgenomen zijn. Om de ontwikkeling van het handelsverkeer voor invoeding van groen gas in regionale gastransportnetten te bevorderen, is het noodzakelijk dat er specifieke bepalingen in de voorwaarden voor deze partijen zijn opgenomen voor het krijgen van transport. Naar het oordeel van ACM zijn de genoemde voorgestelde wijzigingen niet in strijd met de belangen, regels en eisen bedoeld in artikel 12f, eerste en tweede lid, van de Gaswet.

Gaskwaliteitsmeting bij invoedingsinstallaties

ACM is van oordeel dat de noodzakelijke eisen voor de gaskwaliteitsmeting bij invoedingsinstallaties in de voorwaarden opgenomen zijn. Voor het betrouwbaar functioneren van de gasvoorziening is het van belang dat er eisen gelden aan de gaskwaliteit. Deze eisen kunnen worden gegarandeerd wanneer bepalingen in de voorwaarden zijn opgenomen welke toezien op de eisen die gelden voor gaskwaliteitsmetingen.

Bij het opstellen van dit besluit is ACM tot het inzicht gekomen dat de eis in artikel 5a.2.4, welke een meting van stikstof verplicht stelt ook in het geval er al een Wobbe-meting aanwezig is, gewijzigd dient te worden. ACM heeft dit punt betrokken bij de beoordeling van het ontwerpbesluit. Het verplicht stellen van een stikstofmeting, ook voor die situaties waarbij een Wobbe-meting is geplaatst, vindt ACM niet doelmatig. Dit heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In artikel 5a.2.4 is toegevoegd dat in die gevallen waarbij een Wobbe-meting is geplaatst, de verplichting voor een stikstofmeting komt te vervallen. Daarnaast is ACM tot het inzicht gekomen dat de eis in artikel 5a.2.5, ten aanzien van de halfjaarlijkse monstername en laboratoriumanalyse van het ingevoede gas, gewijzigd dient te worden. In dit artikel worden onder andere eisen gesteld aan componenten welke niet in de Regeling gaskwaliteit zijn opgenomen en welke ook niet van invloed zijn op componenten die in de Regeling gaskwaliteit zijn opgenomen. ACM heeft dit punt betrokken bij de beoordeling van het ontwerpbesluit. Dit heeft geresulteerd tot een inhoudelijke wijziging. Uit de tabel in artikel 5a.2.5 zijn onderstaande componenten geschrapt:

  • Mercapetanen,

  • BTX,

  • Fosfine.

Naar het oordeel van ACM zijn de genoemde voorgestelde wijzigingen niet in strijd met de belangen, regels en eisen bedoeld in artikel 12f, eerste en tweede lid, van de Gaswet.

Allocatie van op regionale gastransportnetten ingevoed gas

ACM is van oordeel dat de wijze van verrekening van ingevoed gas op regionale gastransportnetten in de voorwaarden is opgenomen. Om de ontwikkeling van het handelsverkeer voor invoeding van groen gas in regionale gastransportnetten te bevorderen, is het noodzakelijk dat er specifieke bepalingen in de voorwaarden voor deze partijen zijn opgenomen ten aanzien van de verrekening van het gas. Naar het oordeel van ACM zijn de genoemde voorgestelde wijzigingen niet in strijd met de belangen, regels en eisen bedoeld in artikel 12f, eerste en tweede lid, van de Gaswet.

5 Reactie op ontvangen zienswijzen

ACM behandeld hier de zienswijzen van Netbeheer Nederland, Energie-Nederland en de VGGP. ACM heeft de ingebrachte zienswijzen per code gegroepeerd, samengevat en genummerd. Elke zienswijze is voorzien van een reactie van ACM. Ook geeft ACM aan of een zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. Indien dit het geval is, geeft ACM kort aan wat de wijziging inhoudt.

5.1 Aansluit- en Transportcode Gas RNB

1. Verstrekken ontvangstbevestiging door netbeheerder

De VGGP is van mening dat, als onderdeel van de aanvraagprocedure van een gasaansluiting door een invoeder (zoals bepaald in de artikelen 2.5.1.6 en 2.5.1.8), een netbeheerder een ontvangstbevestiging moet versturen aan de invoeder. Als reden wordt aangegeven dat een aanvrager niet op de hoogte kan zijn van de andere aanvragen. Ze doen daarbij het voorstel om aan het artikel toe te voegen, dat een netbeheerder een ontvangstbevestiging van het aanvraagverzoek aan de aanvrager verzendt.

Reactie van ACM

ACM constateert dat de zienswijze betrekking heeft op de wijze waarop beschikbare transportcapaciteit in een gastransportnetwerk wordt toegewezen. De toewijzing vindt plaats op basis van de volgorde van de aanvragen. ACM is van oordeel dat deze toewijzing bepaald wordt door de volgorde waarop de schriftelijke aanvragen worden ingediend bij de regionale netbeheerder. Over de wijze waarop de regionale netbeheerder hierover met de aanvrager communiceert, acht ACM de procedure zoals beschreven in artikel 4.1.2.2 van de ATC-G-RNB voldoende. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

2. Beschikbaar stellen van debietgegevens

De VGGP stelt voor om een transparantieverplichting in de technische codes op te nemen. Deze verplicht regionale netbeheerders om debietgegevens van regionale netgebieden ter beschikking te stellen aan de invoeders. Aan de hand van de gemeten debietgegevens kan de mate van menging van gas worden vastgesteld. Dit is volgens VGGP noodzakelijk omdat, afhankelijk van de mate van menging tussen ingevoed (groen)gas en conventioneel gas in het regionaal netgebied, een invoeder moet voldoen aan de specificaties uit bijlage 2 (zonder menging), of uit bijlage 4 (met menging). Volgens de VGGP is het van belang dat deze informatie beschikbaar is omdat het voor een invoeder van invloed is op keuze voor de aanschaf van een invoedingsinstallatie. De VGGP stelt voor om aan artikel 2.5.1.11 een extra tekstdeel toe te voegen waardoor er een verplichting voor regionale netbeheerders bestaat om debietgegevens van het betreffende regionaal netgebied ter beschikking te stellen aan de invoeder.

Reactie van ACM

ACM stelt in de eerste plaats vast dat artikel 2.5.1.11 alleen bepaalt dat een regionale netbeheerder de taak heeft om de hoeveelheid transportcapaciteit voor de invoeder vast te stellen. ACM heeft zich de vraag gesteld of het noodzakelijk is om aan deze bepaling nog een verplichting voor de regionale netbeheerder toe te voegen om debietgegevens te verstrekken. ACM vindt zo’n verplichting niet doelmatig en motiveert dit als volgt. ACM acht het aannemelijk dat in de meeste gevallen de eisen uit bijlage 2 van toepassing zullen zijn omdat er onvoldoende mening van gas plaatsvindt. Er bestaat dan ook geen noodzaak voor het meten en verstrekken van debietgegevens. Deze noodzaak zal alleen bestaan wanneer er voldoende mening in de regionale netten plaatsvindt waardoor de eisen van bijlage 4 van toepassing zijn. ACM acht het aannemelijk dat dit alleen in uitzonderlijke gevallen zal voorkomen.

In de tweede plaats hebben de netbeheerders aangegeven dat debietgegevens in regionale gastransportnetten op dit moment niet gemeten worden. Er dienen hiervoor gasmeters te worden geplaatst in de regionale gastransportnetten. Gelet op het feit dat regionale netbeheerders hiervoor investeringen moeten doen en het feit dat het om uitzonderlijke situaties gaat, acht ACM deze verplichting niet doelmatig. Tenslotte is ACM van mening dat als onderdeel van de verkenning, zoals bedoeld in artikel 2.5.1.6 van de ATcGR, de regionale netbeheerder de mogelijkheden dient te onderzoeken of, voor die situaties waarbij er voldoende mening optreedt, de kwaliteitseisen uit bijlage 4 voor de invoeder kunnen gelden. Mocht er sprake zijn van een dispuut tussen invoeder en regionale netbeheerder, dan bestaat de mogelijkheid om middels een geschilbeslechtingsprocedure bij ACM tot duidelijkheid te komen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

3. Herverdeling transportcapaciteit

De VGGP is van mening dat de wijze, waarop de herverdeling van transportcapaciteit door de regionale netbeheerder in artikel 2.5.1.13 wordt uitgevoerd, te vrijblijvend is. Zij maken bezwaar tegen het tekstgedeelte: "Bij de herverdeling van beschikbare transportcapaciteit houdt de netbeheerder rekening met de volgorde van aanvragen." Volgens hen is dit aan de orde op het moment wanneer een nieuwe invoeder een aansluiting aanvraagt terwijl er ook al bestaande invoeders op het gastransportnet zijn aangesloten, of er meerder aanvragers op het gastransportnet zijn. De VVGP stelt voor om de tekst te wijzigen in: “in volgorde van binnenkomst van aanvragen”.

Reactie van ACM

ACM is van mening dat het tekstgedeelte: “houdt de netbeheerder rekening met” onduidelijk is. Op basis van deze formulering kunnen er zich ook situaties voordoen waarbij een netbeheerder de beschikbare transportcapaciteit niet aan de hand van de volgorde van binnenkomst aanvraag toewijst. ACM is van oordeel dat het artikel op dit punt daarom in strijd is met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet.

Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In artikel 2.5.1.13 is het tekstdeel: “houdt de netbeheerder rekening met”, vervangen door: “handelt de netbeheerder in”.

4. Ingrijpen versus afsluiten

De VGGP geeft aan dat in de artikelen 2.5.1a.1 en 2.5.2.5 de wijze beschreven is waarop de afsluitvoorziening van de invoedingsinstallatie wordt bedreven. De VGGP is van mening dat het tekstdeel: “op afstand ingrijpen” moet worden vervangen door: “op afstand afsluiten”. Dit komt volgens hen beter overeen met de procedure waarbij op afstand een afsluitklep bekrachtigd wordt waardoor de invoedingsinstalllatie wordt afgesloten van het gastransportnet. Daarnaast geeft de VGGP aan dat in artikelen 2.5.2.5 en 2.5.2.5a en 2.5.1a.1 is vastgelegd dat een invoedingsinstallatie wordt afgeschakeld op het moment dat de gaskwaliteit niet voldoende is. De VGGP is van mening dat in deze artikelen de term: “afschakelen” moet worden vervangen door: “onderbreking”. Dit komt omdat het afschakelen van een invoedingsinstallatie een permanent karakter heeft, terwijl in het geval van het onderbreken de invoeding zal worden gecontinueerd op het moment dat de gaskwaliteit weer aan de gestelde normen voldoet.

Reactie ACM

ACM stelt vast dat deze artikelen twee zaken regelen. In de eerste plaats worden in de artikelen 2.5.1a.1 en 2.5.2.5a technische eisen gesteld aan de automatische afschakelvoorziening zelf. In de tweede plaats wordt in artikel 2.5.2.5 beschreven op welke wijze de automatische afschakelvoorziening bedreven wordt. ACM deelt de mening van de VGGP dat het onduidelijk is op welke wijze de afschakelvoorziening bedreven wordt. Zo is het onduidelijk in hoeverre een afschakeling gehandhaafd blijft op het moment dat de gaskwaliteit zich weer binnen de gestelde grenzen bevindt. Uit het artikel wordt niet duidelijk of in dat geval de invoedingsinstallatie weer zal worden ingeschakeld, of dat de uitschakeling een meer permanent karakter heeft. Doordat de procedure rondom de eisen, welke gelden voor het in- en afschakelen van de invoedingsinstallatie, niet duidelijk in de voorwaarden zijn beschreven acht ACM dit daarom in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet.

Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. Aan het einde van artikel 2.5.2.5 is een toevoeging gedaan waarbij wordt bepaald dat de installatie weer wordt ingeschakeld wanneer de gaskwaliteit zich weer binnen de gestelde grenzen bevindt.

5. Indien wordt overeengekomen

De VGGP is van mening dat de eisen over de automatische afschakeling van een invoedingsinstallatie te vrijblijvend zijn. Dit blijkt volgens hen uit het feit dat wanneer zo’n voorziening er niet is, in artikel 2.5.1a.1 is bepaald dat, “indien wordt overeengekomen de netbeheerder die voorziening in de aansluiting zelf kan plaatsen”. Zij stellen voor om het vrijblijvende karakter te vervangen door een verplichting voor de regionale netbeheerder om in die gevallen een automatische afschakeling in de aansluiting te realiseren.

Reactie ACM

ACM is van mening uit dit artikel niet duidelijk blijkt door wie en op welke wijze de afschakelvoorziening van de invoedingsinstallatie wordt bedreven. ACM is van oordeel dat dit in strijd is met artikel 12f, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In de eerste plaats is in artikel 2.5.1a.1 vastgelegd dat dat de netbeheerder kan ingrijpen in de invoedingsinstallatie. Standaard kan de netbeheerder ingrijpen via toegang tot de voorziening voor automatische afschakeling in de invoedingsinstallatie. Wanneer dit niet mogelijk wordt bij uitzondering een afsluitklep in de aansluiting geplaatst, welke door de regionale netbeheerder bediend kan worden.

6. Instellingen drukregeling

De VGGP maken bezwaar tegen het feit dat in artikel 2.5.2.1 is bepaald dat de invoeder en de regionale netbeheerder in overleg de instelling van de drukregeling van de invoedingsinstallatie dienen vast te stellen. Zij geven aan dat deze procedure een verslechtering is ten opzichte van het verleden waarbij de instelling van de drukregeling door de regionale netbeheerder aan de invoeder werd opgegeven. Omdat volgens de VGGP de regionale netbeheerder verantwoordelijk is voor de drukhuishouding in het gastransportnet, vinden zij dat de drukregeling een verantwoordelijkheid van de regionale netbeheerder is.

Reactie ACM

ACM is van mening dat het overleg dat plaatsvindt tussen regionale netbeheerder en invoeder de mogelijkheid biedt om tot een optimale drukinstelling te komen. De suggestie dat er sprake is van een verslechtering deelt ACM niet. Op grond van deze codetekst heeft een regionale netbeheerder altijd de mogelijkheid om een druk-eis neer te leggen mocht dit noodzakelijk zijn. Immers wanneer er geen overeenstemming is, zal er geen overeenkomst kunnen gelden. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

7. Tekstuele aanpassing

Netbeheer Nederland geeft aan dat in artikel 2.5.2.4a een foute verwijzing wordt gemaakt naar bijlage 4 van de Regeling gaskwaliteit. Omdat dit artikel betrekking heeft op de aansluiting van een invoedingsinstallatie moet er worden verwezen naar de tabel met de invoedspecificaties uit bijlage 2 van de Regeling gaskwaliteit.

Reactie ACM

ACM is van mening dat de verwijzing naar bijlage 4 van de Regeling gaskwaliteit onjuist is, omdat bijlage 4 betrekking op de onttrekking van gas. Hiervoor in de plaats moet een verwijzing worden gemaakt naar bijlage 2. In bijlage 2 staan de eisen welke gaan over de invoeding van gas op een regionaal gastransportnet. ACM is van mening dat de foute verwijzing in artikel 2.5.2.4a in strijd is met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In artikel 2.5.2.4a is de verwijzing naar bijlage 4 geschrapt en de verwijzing naar bijlage 2 van de Regeling gaskwaliteit toegevoegd.

8. Weglaten filter

De VGGP is van mening dat de eisen over het weglaten van een filter, in artikel 2.5.2.4b, te vrijblijvend zijn. In het artikel is bepaald dat wanneer een invoeder aantoont dat er geen schadelijke organismen kunnen voorkomen of zich kunnen vormen, de invoeder met de netbeheerder kan overeenkomen om die voorziening achterwege te laten. De VGGP maakt bezwaar tegen deze vrijblijvendheid. Zij geven aan dat het de voorkeur heeft dat, indien de invoeder aantoont dat aan het criterium is voldaan, het filter achterwege gelaten kan worden.

Reactie ACM

ACM is van mening dat wanneer een invoeder heeft aangetoond dat er zich in het gas geen schadelijke organismen bevinden, het niet meer noodzakelijk is om hierover nog overleg te voeren met de regionale netbeheerder of het filter achterwege kan blijven. ACM vindt deze procedure niet doelmatig. Deze procedure is daarom in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Naar het oordeel van ACM is een procedure, waarbij een invoeder aantoont dat het gas veilig is, voldoende. Wel is ACM van oordeel dat het filter pas kan worden weggelaten nadat de regionale netbeheerder hierover is geïnformeerd en in de gelegenheid is geweest om de rapportage van de invoeder hierover te kunnen verifiëren. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In 2.5.2.4b is bepaald dat de eis voor een scheidingsfilter kan komen te vervallen wanneer de invoeder aantoont dat er in het ingevoede gas geen schadelijke organismen aanwezig kunnen zijn en de netbeheerder de daartoe strekkende informatie heeft kunnen verifiëren.

9. Dynamisch Drukbeheer

De VGGP is van mening dat de term "dynamisch drukbeheer" (in artikel 3.1.a.1), onduidelijk is. Ze stellen voor om het, of in de Begrippencode te definiëren, of het woord uit de codes te schrappen.

Reactie ACM

Omdat het begrip ‘dynamisch drukbeheer’ niet in de Begrippencode is opgenomen is er geen definitie voor dit begrip. Hierdoor is het onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt. Dit is derhalve in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In artikel 3.1.a1 is het woord “dynamisch” geschrapt waardoor alleen nog gesproken wordt over “drukbeheer”. Hoewel per netvlak de gasdruk wordt vastgelegd als een statisch getal, is het beheren van de gasdruk in gasnetten een dynamisch proces. Het is mogelijk om de druk van het ontvangststation enigszins te variëren om in het desbetreffende netgebied invoeding van groen gas te vereenvoudigen. Vandaar dat in het artikel gesproken wordt over “drukbeheer”.

10. Contracteren van transportcapaciteit

Energie-Nederland is van mening dat de wijze van contracteren van transportcapaciteit, zoals beschreven in artikel 3.1a.6, niet duidelijk geformuleerd is. Het artikel kent twee begrenzingen voor de transportcapaciteit namelijk:

  • de waarde van de gecontracteerde transportcapaciteit van eerder aangesloten invoedingsinstallaties en;

  • het maximum van de momentane afname in het netgebied.

Energie-Nederland geeft aan dat het onduidelijk is hoe deze twee normen doorwerken op het moment dat er meerdere invoeders binnen een bepaald regionaal netgebied actief worden. Zij stellen voor om het artikel te verduidelijken en doen daarbij het voorstel om daarbij tevens de voorwaarden op te nemen waaronder een nieuwe invoedingsinstallatie gas mag invoeden.

Reactie ACM

ACM is van mening dat het artikel onduidelijk is. ACM veronderstelt dat het artikel twee bepalingen bevat waar een invoeder aan moet voldoen. In de eerste plaats mag de invoeding nooit hoger zijn dan de gecontracteerde capaciteit van de aansluiting. In de tweede plaats mag de invoeding nooit hoger zijn dan de momentane afname in het betreffende netgebied. Dat het hier om twee afzonderlijke bepalingen gaat, blijkt echter niet uit de tekst. Door deze onduidelijkheid is dit artikel in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In artikel 3.1a.6 is verduidelijkt dat de maximale invoeding van een nieuwe invoeder op een netgebied (waar reeds één of meerdere invoeders aanwezig zijn), nooit hoger mag zijn dan het verschil tussen de hoeveelheid gas die de bestaande invoeders reeds invoeden, en de momentane afname in het netgebied.

11. Continue aanleveren van volumegegevens

Energie-Nederland merkt op dat artikel 3.1a.7 niet duidelijk is over het feit dat een invoeder een regionale netbeheerder moet toestaan om continu volumegegevens van de invoeding te ontvangen van de individuele invoeders in een netgebied. Deze verplichting voor invoeders is noodzakelijk om de uitvoering van de in 3.1a.6 bedoelde regie mogelijk te maken.

Reactie van ACM

ACM deelt de mening van Energie-Nederland dat het artikel op dit punt onduidelijk is. Dit is daarom in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In het artikel is vastgelegd dat: “Om de uitvoering van de in 3.1a.6 bedoelde regie mogelijk te maken, staat de invoeder toe dat de netbeheerder van de individuele invoeders in een netgebied continu volumegegevens van de invoeding ontvangt.”

12. Onderzoek transportcapaciteit

Energie-Nederland merkt op dat er in artikel 3.2.3 is vastgelegd dat op het moment dat er onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is, zodanige maatregelen door de netbeheerder genomen worden waardoor de transportcapaciteit voor de bestaande installaties in stand blijft. Voor Energie-Nederland is het onduidelijk wat er in zo’n situatie gebeurd ten aanzien van nieuwe installaties. Deze vraag hebben ze aan de gezamenlijke netbeheerders gesteld, welke hebben aangegeven dat hiernaar nog een onderzoek loopt. Energie-Nederland wil graag weten wat de status van het onderzoek is en of er nog een codewijzigingsvoorstel volgt.

Reactie ACM

In de eerste plaatst stelt ACM vast dat de paragraaf 3.2, waar artikel 3.2.3 onderdeel vanuit maakt, als gevolg van de inwerkingtreding van de Regeling gaskwaliteit geschrapt is. Hierdoor komt deze verplichting voor de netbeheerders te vervallen. Naar aanleiding van de zienswijze van Energie-Nederland heeft ACM bij Netbeheer Nederland navraag gedaan naar de resultaten van het genoemde onderzoek. In hun reactie hebben zij aangegeven dat het onderzoek is afgerond. De conclusie hiervan luidt: dat het enerzijds een overzicht heeft opgeleverd naar mogelijkheden van de technische maatregelen om de in te voeden hoeveelheden groengas zo groot mogelijk te maken, maar anderzijds geen aanleiding heeft gegeven tot een wijziging van het codevoorstel. Op basis van deze conclusie stelt ACM vast dat er geen aanleiding bestaat tot het aanpassen van het ontwerpbesluit. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

13. Periode stabiele gaskwaliteit

De VGGP geeft aan dat in artikel 3.4.4 bepaald is dat een invoeder moet aantonen dat de kwaliteit van het in te voeden gas stabiel is binnen grenzen zoals vastgelegd in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit. VGGP geeft aan dat er geen periode is vastgelegd waarover de invoeder dit moet aantonen. Ze geven aan dat er in het artikel wel een verwijzing wordt gemaakt naar artikel 5a.4.1.3 van de Meetcode Gas – RNB, waarin gesproken wordt over een periode van 24 uur. Maar het is volgens hen onduidelijk of dit ook de periode is waarover de invoeding, op grond van artikel 3.4.4 van de Aansluit- en Transportcode Gas-RNB, stabiel moet zijn. Indien dit het geval is, stellen zij voor om niet een periode van 24 uur maar van 6 uur te hanteren. Volgens hen is dit een werkbare periode waarin uit de praktijk gebleken is dat bij een normaal functionerende installatie continue in bedrijf kan zijn en de goede werking van de installatie beoordeeld kan worden.

Reactie Netbeheer Nederland

ACM heeft navraag gedaan bij Netbeheer Nederland over de samenhang tussen de genoemde periode van 24 uur in artikel 5a.4.1.3 van de Meetcode Gas – RNB en de periode waarover de invoeding stabiel moet zijn. In hun antwoord heeft Netbeheer Nederland aangegeven dat de periode van 24 uur alleen betrekking heeft over de periode waarover de meetinrichting moet functioneren en dus niet op de periode waarover de invoeding stabiel moet zijn. Er bestaat volgens hen geen eis om continu 24 uur achter elkaar binnen de kwaliteitsgrenzen gas in te voeden alvorens een invoeder gekwalificeerd is om op het net te mogen invoeden. Wel dient volgens Netbeheer Nederland een invoeder aan te tonen dat de installatie 24 uur lang inbedrijf is geweest zonder dat de kwaliteitsgrenzen overschreden zijn. Dit zal betekenen dat het ingrijpen van de installatie (op het moment dat het gas zich buiten de kwaliteitseisen bevindt) binnen de genoemde periode van 24 uur niet van invloed is op het resultaat van de proefperiode.

Reactie ACM

In de eerste plaats stelt ACM vast dat in artikel 5a.4.1.3 van de Meetcode Gas – RNB is vastgelegd dat de invoeder de plicht heeft om aan de hand van meetgegevens aan te tonen dat er gedurende 24 uur gemeten is. Als gevolg hiervan is het wel noodzakelijk dat gedurende deze proefperiode de invoedingsinstallatie in bedrijf is.

In de tweede plaats stelt ACM vast dat op grond van artikel 3.3.4 het ingevoede gas tijdens de proefperiode de gaskwaliteitseisen uit de Regeling gaskwaliteit niet mag overschrijden. Hierbij merkt ACM dat tijdens deze proefperiode in beginsel onderstaande bedrijfssituaties mogen voorkomen:

  • De installatie voedt gas in binnen de gestelde grenzen van de regeling gaskwaliteit,

  • De installatie voedt geen gas in doordat de beveiligingsklep van de Poortwachter is ingeschakeld als gevolg van een overschrijding van de gaskwaliteitseisen.

Als gevolg hiervan hoeft een invoeder tijdens de proefperiode niet continue gas invoeden welke voldoet aan de eisen van de Regeling gaskwaliteit. Op het moment dat de gaskwaliteitseisen niet voldoen dient te beveiligingsklep van de poortwachter te worden aangesproken waardoor de invoeding tijdelijk wordt stopgezet. Op het moment dat het gas weer aan de eisen voldoet, kan de invoeding weer worden voortgezet. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

14. Foute verwijzing artikel 3.4.5

Netbeheer Nederland geeft aan dat in artikel 3.4.5 een foute verwijzing wordt gemaakt naar paragraaf 3.3. Omdat deze paragraaf met dit besluit komt te vervallen, dient deze verwijzing geschrapt te worden. Hiervoor in de plaats dient een verwijzing te worden gemaakt naar de tabel vermeld in het tweede lid van artikel 2 uit de Regeling gaskwaliteit.

Reactie ACM

ACM deelt de mening van Netbeheer Nederland dat in genoemd artikel een foute verwijzing is opgenomen en deze vervangen dient te worden door een verwijzing naar de invoedspecificaties uit artikel 2, tweede lid van de Regeling gaskwaliteit. Deze foute verwijzing is in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. De foute verwijzing in artikel 3.4.5 is hersteld.

15. Toevoeging ten aanzien van verder draaien van de installatie

De VGGP stelt voor om in artikel 3.4.9 een toevoeging te doen waardoor een regionale netbeheerder toestemming mag geven om de invoeding voort te zetten op het moment dat bepaalde voorzieningen in de installatie niet goed functioneren. In dit artikel is nu vastgelegd dat de invoeding wordt onderbroken indien bepaalde voorzieningen niet goed functioneren. De VGGP stelt voor om aan dit artikel een uitzondering toe te passen indien de genoemde voorzieningen geen directe gevolgen heeft voor de correcte invoeding. In dat geval zou volgens de VGGP de regionale netbeheerder de mogelijkheid moeten hebben om te beoordelen of onder bepaalde voorwaarden de invoeding toch mogelijk is. VGGP doet het voorstel aan dit artikel het volgende tekstgedeelte toe te voegen: "Tenzij de netbeheerder toestemming heeft verleend verder te draaien"

Reactie ACM

ACM is van mening dat de bedoelde voorzieningen noodzakelijk zijn om de goede werking van de invoedingsinstallatie en daarmee de invoeding van gas op het gastransportnet te kunnen garanderen. Dit is ook de reden dat deze bepaling in de code is opgenomen. Door het weglaten van deze voorzieningen kan de veilige invoeding van gas niet meer worden gegarandeerd waardoor de juiste werking van het gastransport niet meer gegarandeerd kan worden. ACM vindt dat deze situatie in strijd is met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

5.2 Meetcode Gas – RNB

16. Dubbele stikstofmeting

De VGGP wijst op het feit dat in zowel artikel 5a.2.1 als in artikel 5a.2.4 een stikstofmeting verplicht wordt gesteld, waardoor de indruk wordt gewekt dat op een aansluiting twee stikstofmeters geplaatst moeten worden. Zij vinden in dat geval dat de gaskwaliteitsmeting uit artikel 5a.2.1 voldoende is voor het vaststellen van het stikstofgehalte. VGGP doet het voorstel om de bijzin "zal het gehalte aan stikstof vastgesteld" in artikel 5a.2.4 te schrappen.

Reactie ACM

ACM stelt vast dat in artikel 5a.2.4 is vastgelegd dat, wanneer een invoedingsinstallatie is voorzien van een bijmenginstallatie, er een meting naar het stikstofgehalte moet worden uitgevoerd. Daarnaast is er ook in artikel 5a.2.4 bepaald dat deze meting dient te worden uitgevoerd als een gas-chromatische meetinrichting. Deze eis geldt niet in artikel 5a.2.1. ACM is in de eerste plaats van oordeel dat er geen noodzaak bestaat voor twee stikstofmetingen op een aansluiting. Echter in het geval er sprake is van een bijmenginstallatie dient de stikstofmeting te worden uitgevoerd als een gaschromatografische meetinrichting. Wanneer er geen sprake is van een bijmenginstallatie geldt deze verplichting niet en voldoet een conventionele stikstofmeting. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

17. Foute verwijzing artikel 5a.3.6

Netbeheer Nederland geeft aan dat in artikel 5a.3.6 een verwijzing is opgenomen naar artikel 5a.2.3. Deze verwijzing is volgens hen niet juist en moet gewijzigd worden in 5a.2.5.

Reactie ACM

ACM stelt vast dat in dit artikel eisen zijn opgenomen over de verstrekking van rapportages over de resultaten van de metingen en analyses. In dit artikel wordt ten onrechte een verwijzing gemaakt naar artikel 5a.2.3. De juiste verwijzing dient te worden gemaakt naar artikel 5a.2.5. Deze onjuistheid is in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. In artikel 5a.3.6 is de verwijzing naar artikel 5a.2.3 geschrapt en vervangen door een verwijzing naar artikel 5a.2.5 gemaakt.

18. Goedkeuring meting

De VGGP wijst op een onduidelijkheid in artikel 5a.4.1.3 over de verantwoordelijkheid voor de goedkeuring voor de gaskwaliteitsmeting van een invoeder. Ze zijn van mening dat het onduidelijk is welke partij deze goedkeuring moet geven. Ze doen daarbij het voorstel om deze verantwoordelijkheid bij de invoeder neer te leggen.

Reactie ACM

ACM stelt vast dat dit artikel stelt eisen aan de schriftelijke verklaring over het juist functioneren van de installatie. De invoeder heeft de taak deze verklaring af te geven aan de regionale netbeheerder. Uit het artikel wordt echter niet duidelijk welke partij de goedkeuring moet geven voor het functioneren van de gaskwaliteitsmeting. Dit is derhalve in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. Aan artikel 5a.4.1.3 is de toevoeging gedaan dat de goedkeuring van de kwaliteitsmeting door de netbeheerder dient te worden gegeven.

19. Doorgifte instelling EVHI

VGGP is van mening dat er onduidelijkheid bestaat over de criteria op basis waarvan besloten wordt om de instellingen van het EVHI (in artikel B1.3.1.1.6), aan te passen. Daarnaast wordt er in het artikel gesproken over “het ter plekke geproduceerde gas”. Voor hen is het onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld. De VGGP stelt voor om de tekstdelen “Indien nodig”, en “ter plekke geproduceerde gas” te schrappen.

Reactie ACM

ACM deelt de mening van VGGP dat het artikel onduidelijk geformuleerd is. Dit wordt volgens ACM veroorzaakt doordat meerdere bepalingen in de tekst van het artikel zijn opgenomen. Door de onduidelijkheid is het artikel in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e en d, van de Gaswet.

Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het voorstel. Artikel B1.3.1.1.6 is zodanig aangepast dat de strijdigheid is weggenomen.

20. Inwerkingtreding

Netbeheer Nederland doet het voorstel om de inwerkingtredingsdatum voor de verrekening op basis van de calorische waarde (in artikel B5.6.11), te wijzigen. Zij stellen voor om de datum uit het ontwerpbesluit van 1 augustus 2016 te vervangen door 1 december 2016. Deze datum komt overeen met de planning van de sectorrelease zoals in NEDU-verband tussen netbeheerders, leveranciers, programmaverantwoordelijken en meetverantwoordelijken gezamenlijk is overeengekomen.

Reactie ACM

ACM deelt de mening van Netbeheer Nederland dat het inwerkingtredingsmoment van de toerekening van de calorische waarde (op basis van de gemeten waarde van de invoeder) overeen moet komen met de planning van de sectorrelease zoals deze in NEDU-verband tussen de partijen is overeengekomen. Een discrepantie tussen de codes en de werkende praktijk acht ACM in strijd met artikel 12f, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijzigingsopdracht. In dit artikel B5.6.11 is de datum van 1 augustus 2016 vervangen door de datum waarop de sectorrelease inwerking treedt, welke 1 december 2016 is.

21. Calorische waarde ingevoed gas

De VGGP doet het voorstel aan de Meetcode Gas RNB een nieuwe bepaling toe te voegen waarin een formule over de menging van groengas en conventioneel gas wordt vastgelegd. Het betreft hier formule [A.1] uit de Richtlijnen beheersprotocol groengas invoedingen. Dit beheersprotocol wordt vastgelegd tussen de regionale netbeheerder en de invoeder. Dit biedt de invoeder de mogelijkheid om gas in te voeden ervan uitgaande dat er menging optreedt tussen ingevoed gas en conventioneel gas. Voor de invoeder zal dit dan betekenen dat hij moet voldoen aan de afleveringseisen uit bijlage 4 van de Regeling gaskwaliteit en hoeft daardoor niet te voldoen aan de invoedingseisen uit bijlage 2 van die Regeling. Doordat de formule niet is vastgelegd in de codes ontstaat er volgens de VGGP een te vrijblijvende situatie waarbij het de regionale netbeheerder vrij staat om deze formule wel of niet toe te passen. De VGGP is van mening dat op het moment dat er sprake is van menging van verschillende gaskwaliteiten, de regionale netbeheerder verplicht moet worden om deze formule toe te passen.

Reactie ACM

ACM stelt vast dat deze zienswijze betrekking heeft op een onderwerp welke geen onderdeel uitmaakt van het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders. ACM heeft zich daarom de vraag gesteld of het niet opnemen van deze formule in de McGR strijdig is met de Gaswet. ACM stelt daarbij in de eerste plaats vast dat deze mengingsformule reeds is vastgelegd in de “Richtlijnen beheers-protocol groengas invoedingen”. In deze richtlijnen worden bepaalde werkafspraken tussen regionale netbeheerders en invoeders van groengas vastgelegd.

ACM stelt in de tweede plaats vast dat de meningsformule alleen hoeft te worden toegepast indien er sprake is van voldoende menging van groengas en conventioneel gas. Bij de beoordeling van de zienswijze over het “beschikbaar stellen van de debietgegevens” heeft ACM al vastgesteld dat alleen in uitzonderlijke gevallen deze situatie zich zal voordoen. In de meeste gevallen zal er geen sprake zijn van menging. Op grond van bovenstaande is ACM van oordeel dat het ontbreken van de mengingsformule in de code niet strijdig is met de Gaswet. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

5.3 Allocatiecode Gas

22. Tekstuele opmerking Allocatiecode Gas

De VGGP is van mening artikel B5.6.1 van de Allocatiecode Gas onduidelijk is. Ze geven aan dat in het tekstdeel, “zal de betreffende regionale netbeheerder hiermee bij de allocatie rekening moeten houden.”, het gedeelte, "moeten houden", onduidelijk is. Ze vinden dat hierdoor de mogelijkheid op willekeur bestaat bij het uitvoeren van dit artikel. De VGGP doet het tekstvoorstel om dit te wijzigen in: "zal houden"

Reactie ACM

ACM constateert dat de zienswijze van VGGP betrekking heeft op reeds vastgestelde tekst van artikel 5.6.1. Met deze codewijziging wordt dit deel niet gewijzigd. Omdat dit tekstdeel reeds eerder is vastgesteld laat ACM deze zienswijze buiten beschouwing. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

23. Vetgedrukte tekst in artikel B5.6.9 tot en met B5.6.13

Netbeheer Nederland merkt op dat de begrippen “invoeder”, “verbruiker” en “uur” in de Begrippencode Gas zijn opgenomen. Ze geven aan dat op grond van artikel 1.1.2 begrippen uit de Begrippencode vetgedrukt dienen te zijn. In de artikelen B5.6.9 tot en met B5.6.13 is dit echter niet het geval. Netbeheer Nederland verzoekt deze begrippen in deze artikelen vet afgedrukt weer te geven.

Reactie ACM

ACM constateert dat artikel 1.1.2 door het besluit met zaaknummer: 14.0048.66 anders is komen te luiden. Artikel 1.1.2 is komen te luiden, “Begrippen, die in de Gaswet of de Begrippencode gas zijn gedefinieerd, hebben de in de Gaswet of Begrippencode gas gedefinieerde betekenis.”.

ACM stelt vast dat alle begrippen uit de Begrippencode hierdoor niet meer vet afgedrukt worden in de codebepalingen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing ten opzichte van het ontwerpbesluit

Doordat op het moment van beoordeling van deze zienswijze het ontwerpbesluit inzake zaaknummer 14.0048.66 nog niet gepubliceerd was, heeft ACM destijds gemeend dat het ontbreken van vetgedrukte begrippen in dit ontwerpbesluit in strijd was met het toen geldende artikel 1.1.2. Hierdoor heeft ACM Netbeheer Nederland destijds de opdracht gegeven om deze begrippen in het gewijzigde voorstel vet af te drukken. Als gevolg van het besluit inzake zaaknummer 14.0048.66 is dit deel van de wijzigingsopdracht hierdoor komen te vervallen.

24. Doorgifte Calorische Waarde aan derden

De VGGP is van mening dat in artikel B5.6.11 een bepaling ontbreekt waarmee regionale netbeheerders verplicht worden gesteld om de calorische waarde van het door de invoeder geproduceerde gas aan Vertogas en de Rijksdienst voor ondernemend Nederland te verstrekken. Ze geven aan dat, hoewel er is afgesproken dat op het moment dat de calorische waarde gemeten wordt de regionale netbeheerders op vrijwillige basis deze calorische waarde zullen gaan verstrekken, deze afspraak een te vrijblijvend karakter heeft. Daarnaast geven ze aan dat het hier ook geen tijdelijke regeling betreft maar een regeling waarbij deze informatie blijvend nodig zal zijn. Ze zien graag dat ook voor gas eenzelfde bepaling wordt opgenomen zoals dat ook voor elektriciteit is gedaan.

Reactie ACM

ACM heeft op 4 februari 2016 een codewijzigingsvoorstel over de calorische correctie groen gas van Netbeheer Nederland ontvangen. In dit voorstel worden wijzigingen voorgesteld over de wijze waarop de calorische correctie voor groengas-invoeders dient te worden uitgevoerd en op welke wijze deze informatie verstrekt dient te worden. ACM is van mening dat deze zienswijze van VGGP betrekking heeft op de inhoud van dit voorstel. ACM zal deze zienswijze daarom gaan betrekken bij de beoordeling van die codewijziging. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het voorstel.

’s-Gravenhage, 30 juni 2016

De Autoriteit Consument en Markt, namens deze: F.J.H. Don bestuurslid

Naar boven