Regeling van de Minister van Economische Zaken van 1 juli 2016, nr. WJZ/16097774, tot aanwijzing van productie-installaties voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee als een subsidiabele categorie voor 2016 in het kader van de stimulering van duurzame energieproductie (Regeling windenergie op zee 2016)

De Minister van Economische Zaken, handelende na overleg met de Minister van Financiën;

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet EZ-subsidies en de artikelen 2, tweede tot en met vierde en zesde lid, 6, derde lid, 7, 8, eerste lid, 19, tweede lid, 20, eerste lid, 22, vijfde lid, 23, derde tot en met vijfde lid, 56, eerste en derde lid, 60, tweede lid en 61, eerste en derde lid van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit stimulering duurzame energieproductie;

kavel:

kavel als bedoeld in artikel 1 van de Wet windenergie op zee;

kavel III:

kavel III van het windenergiegebied Borssele zoals aangewezen in Kavelbesluit III windenergiegebied Borssele (Stcrt. 2016, 14523);

kavel IV:

kavel IV van het windenergiegebied Borssele zoals aangewezen in Kavelbesluit IV windenergiegebied Borssele (Stcrt. 2016, 14545);

kavelbesluit:

kavelbesluit als bedoeld in artikel 1 van de Wet windenergie op zee;

minister:

Minister van Economische Zaken;

netto P50-waarde vollasturen:

het aantal vollasturen, waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

nominaal vermogen:

maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en dat door de leverancier gegarandeerd wordt bij continu gebruik;

windenergiegebied Borssele:

windenergiegebied Borssele, aangewezen in het nationaal waterplan, bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet, zoals vastgesteld voor de periode 2016 tot en met 2021.

§ 2. Windenergie op zee

Artikel 2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee die is gelegen op kavel III of kavel IV.

Artikel 3

Het nominale vermogen van de productie-installatie, bedoeld in artikel 2, bedraagt:

  • a. voor kavel III tenminste 331 MW verminderd met het aantal MW van de windmolen met het minste vermogen in de desbetreffende productie-installatie, en ten hoogste 360 MW.

  • b. voor kavel IV tenminste 351 MW verminderd met het aantal MW van de windmolen met het minste vermogen in de desbetreffende productie-installatie, en ten hoogste 380 MW.

Artikel 4

  • 1. Aanvragen om subsidie worden ontvangen in de periode van de dag na de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot 29 september 2016, 17:00 uur.

  • 2. Per aanvrager kan in de periode, genoemd in het eerste lid, ten hoogste één niet-gecombineerde aanvraag per kavel en één gecombineerde aanvraag voor beide kavels worden ingediend.

Artikel 5

  • 1. De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. uit de financiële onderbouwing, bedoeld in artikel 56, tweede lid, onderdeel e, van het besluit blijkt dat de omvang van het eigen vermogen van de aanvrager kleiner is dan 10% van de totale investeringskosten voor de desbetreffende productie-installatie of, in geval van een gecombineerde aanvraag, voor beide productie-installaties tezamen;

    • b. niet tijdig een aanvraag is ingediend als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet windenergie op zee;

    • c. de aanvraag niet voldoet aan de criteria, gesteld bij of krachtens artikel 14, eerste lid, onderdeel d of f, of tweede lid van de Wet windenergie op zee.

  • 2. Indien een aanvrager meerdere aanvragen voor een kavel indient, beslist de minister afwijzend op alle aanvragen van die aanvrager voor de desbetreffende kavel. Indien een aanvrager meerdere gecombineerde aanvragen indient, beslist de minister afwijzend op alle gecombineerde aanvragen van die aanvrager.

  • 3. Op verzoek van de aanvrager wordt voor het bepalen van de omvang van het eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, meegerekend:

    • a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband is, de eigen vermogens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • b. indien de subsidie-aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband een dochteronderneming is, het overige eigen vermogen van de moederonderneming indien de moederonderneming daar schriftelijk mee instemt.

  • 4. Voor de bepaling van de omvang van het eigen vermogen overeenkomstig het derde lid, wordt het eigen vermogen van een deelnemer aan een samenwerkingsverband of van een moederonderneming meegerekend in het eigen vermogen van ten hoogste twee subsidie-aanvragers. Indien het eigen vermogen van dezelfde entiteit op grond van het derde lid voor de aanvragen van meer dan twee subsidie-aanvragers zou worden meegerekend, wordt dat eigen vermogen bij alle aanvragen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 2.400.000.000 voor kavel III en € 2.600.000.000 voor kavel IV.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 3. De criteria voor rangschikking, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit zijn niet van toepassing.

  • 4. De aanvragen worden gerangschikt per kavel op basis van het tenderbedrag voor die kavel.

  • 5. Een gecombineerde aanvraag komt slechts in aanmerking voor subsidie indien de aanvraag in de rangschikking van beide kavels ten minste even hoog is gerangschikt als de hoogst gerangschikte niet-gecombineerde aanvraag.

  • 6. Indien meerdere gecombineerde aanvragen in de rangschikking van beide kavels hoger worden gerangschikt dan de hoogst gerangschikte niet-gecombineerde aanvraag, wordt de onderlinge rangschikking van deze gecombineerde aanvragen gebaseerd op het gewogen gemiddelde tenderbedrag per kWh van de desbetreffende aanvragen, waarbij het tenderbedrag voor kavel III 33/68e deel meeweegt en het tenderbedrag voor kavel IV 35/68e.

  • 7. Indien in de rangschikking van beide kavels een niet-gecombineerde aanvraag van dezelfde aanvrager het hoogst wordt gerangschikt en de omvang van het eigen vermogen van die aanvrager kleiner is dan 10% van de totale investeringskosten voor beide productie-installaties tezamen, komt van deze aanvrager slechts de aanvraag met het laagste tenderbedrag per kWh in aanmerking voor subsidie. Indien het tenderbedrag van beide aanvragen gelijk is stelt de minister door middel van loting vast welke van beide aanvragen in aanmerking komt voor subsidie.

  • 8. Indien voor een kavel meerdere aanvragen als hoogst zijn gerangschikt, stelt de minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast door middel van loting.

  • 9. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie aan meer dan één producent per kavel subsidie zou worden verstrekt.

Artikel 7

Het tenderbedrag bedraagt ten hoogste € 0,11975 per kWh.

Artikel 8

Indien de minister aan de aanvrager van een gecombineerde aanvraag subsidie verstrekt, verstrekt de minister per kavel die onderdeel is van de gecombineerde aanvraag een beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 9

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-ontvanger overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in de bijlage.

  • 2. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie-ontvanger binnen vier weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening aantoont dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de overeenkomst opgenomen in de bijlage is afgegeven.

  • 3. Indien niet tijdig aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste of tweede lid, is voldaan wordt subsidie voor de desbetreffende kavel verleend voor de eerstvolgende aanvraag in de rangschikking.

Artikel 10

  • 1. De subsidie wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in artikel 2 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het besluit.

  • 3. Productie-installaties als bedoeld in artikel 2 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 23, derde en vierde lid, van het besluit.

Artikel 11

De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie in gebruik binnen 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 12

  • 1. De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het besluit bedraagt voor productie-installaties als bedoeld in artikel 2 € 0,03 per kWh.

  • 2. Het maximale aantal vollasturen, bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van het besluit voor productie-installaties als bedoeld in artikel 2 is gelijk aan de netto P50-waarde vollasturen die is opgenomen in de aanvraag.

Artikel 13

  • 1. Voor de vaststelling van de correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor 2016 wordt voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 mei 2014 tot en met 30 april 2015 gehanteerd.

  • 2. De correcties op het tenderbedrag ten behoeve van de voorschotverlening worden voor 2016 als volgt vastgesteld:

    • a. € 0,037681 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. € 0 voor wat betreft de waarde van de garanties van oorsprong, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 14

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. Onderdeel e, onder 4°, wordt vervangen door:

  • 4°. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van het windpark, waarin de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, omgevingseffecten op de windturbine, turbinerendement en terugregelverliezen zijn opgenomen;.

2°. In onderdeel f wordt ‘artikel 6.16g van het Waterbesluit’ vervangen door: artikel 6:16d, eerste lid, onderdeel c, van het Waterbesluit.

b. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien de aanvraag wordt ingediend voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee is de omvang van het eigen vermogen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, gelijk aan de overeenkomstig artikel 5 van de Regeling windenergie op zee 2016 vastgestelde omvang van het eigen vermogen.

c. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, onder 4°, van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee wordt voor het zogeffect, uitsluitend rekening gehouden met de desbetreffende productie-installatie en met andere productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee die in gebruik zijn genomen voor 1 juli 2016.

2. Na artikel 14c wordt in paragraaf 6 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14d

Op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Regeling windenergie op zee 2015 blijft artikel 2 van deze regeling van toepassing zoals dat luidde op het tijdstip van indienen van die aanvraag.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 september 2016.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling windenergie op zee 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 1 juli 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 9

Uitvoeringsovereenkomst tot zekerheid van het aanvangen van de activiteiten ter zake waarvan subsidie is verstrekt op basis van de Regeling windenergie op zee 2016

1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,;

en

2. ......... ......., gevestigd te ......... (hierna te noemen: Ondernemer);

..................................................

(hierna te samen ook te noemen: Partijen);

overwegen:

  • a. De Minister van Economische Zaken heeft blijkens een beschikking met kenmerk ......., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 2 van de Regeling windenergie op zee 2016, hierna te noemen Regeling.

  • b. De Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-ontvanger.

  • c. De Minister van Economische Zaken beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie, bedoeld in de Beschikking, tijdig in gebruik zal nemen.

Partijen komen daartoe het volgende overeen:

Artikel 1. Tijdige ingebruikname van de productie-installatie

De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie, bedoeld in de Beschikking, tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 11 van de Regeling bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.

Artikel 2. Inhoud en omvang van de garantie

  • 1. De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen vier weken na de datum van de Beschikking ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld te houden voor een bedrag groot € 10.000.000 (zegge: tien miljoen euro) door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model opgenomen in de bijlage.

  • 2. De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen 12 maanden na de datum van de Beschikking ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld te houden voor een bedrag groot € 35.000.000 (zegge: vijfendertig miljoen euro) door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model opgenomen in de bijlage.

  • 3. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, vervalt indien de Staat de Beschikking binnen 12 maanden nadat deze is afgegeven intrekt.

Artikel 3. Vrijval van de garantie

  • 1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgaranties te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.

  • 2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Bank.

  • 3. De Staat zendt schriftelijk bericht als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de gehele bankgarantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het moment dat de bankgarantie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is afgegeven.

Artikel 4. Boetes

  • 1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot € 3.500.000 (zegge: drie miljoen vijf honderd duizend euro).

  • 2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van € 3.500.000 (zegge: drie miljoen vijf honderd duizend euro) verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.

  • 3. Indien de Staat de Beschikking binnen 12 maanden nadat deze is afgegeven intrekt op verzoek van de Ondernemer zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing en is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete eenmalig en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is een bedrag verschuldigd groot € 10.000.000 (zegge: tien miljoen euro).

  • 4. Indien de Ondernemer de bankgarantie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet binnen 12 maanden na de datum van de Beschikking heeft gesteld, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete eenmalig een bedrag verschuldigd groot € 10.000.000 (zegge: tien miljoen euro). De boete is verschuldigd door het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 5. De boetes, bedoeld in het eerste en tweede lid, in totaal ten hoogste tien, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 6. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer een boete verschuldigd is geworden.

  • 7. Indien het desbetreffende kavelbesluit na de datum van de Beschikking wordt gewijzigd als gevolg van een beroepsprocedure kan de Ondernemer binnen 6 weken na die wijziging verzoeken tot intrekking van de Beschikking zonder dat een boete verschuldigd is op grond van het derde lid of voor het niet tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie in de daaropvolgende periode.

Artikel 5. Vrijwaring

  • 1. Aan de inhoud van door de Staat beschikbaar gestelde onderzoeksrapportages betreffende het windenergiegebied Borssele kan de Ondernemer jegens de Staat geen rechten ontlenen.

  • 2. Het aanvangen van de bouw van de productie-installatie voordat het desbetreffende kavelbesluit onherroepelijk is geworden, is voor rekening en risico van de Ondernemer.

Artikel 6. Aanvang en einde Uitvoeringsovereenkomst

  • 1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen.

  • 2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van beide bankgaranties door de Staat aan de Bank.

Artikel 7. Domiciliekeuze en berichtgevingen

  • 1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.

  • 3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.

  • 4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.

Artikel 8. Rechtskeuze

  • 1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

  • 2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.

Artikel 9. Citeertitel

Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/...................... kavel ... Borssele ’.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend

te .......

Ondernemer

te 's-Gravenhage op ....................

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE UITVOERINGSOVEREENKOMST WIND OP ZEE STAAT/......................

Model bankgarantie

DE ONDERGETEKENDE,

............................., gevestigd te ......., hierna te noemen de ‘Bank’,

IN AANMERKING NEMENDE DAT:

A. ........................... , gevestigd te ........, (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ...................., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken op ............. de ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/.... kavel ... Borssele’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;

B. De Ondernemer volgens artikel 2 van de uitvoeringsovereenkomst binnen vier weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld dient te houden voor een bedrag groot € 10.000.000 en binnen 12 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld dient te houden voor een bedrag groot € 35.000.000, beiden door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie welke luidt conform het model dat als Bijlage bij die overeenkomst behoort;

C. De Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden;

VERKLAART ALS VOLGT

  • 1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van €... (€ 10.000.000 danwel € 35.000.000).

  • 2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.

  • 5. De Minister van Economische Zaken zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.

  • 6. Op deze bankgarantie is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.

  • 7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: ...............

Getekend te

op

De Bank.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Op 6 september 2013 is het energieakkoord duurzame groei gesloten tussen werkgevers, werknemers, natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven, decentrale overheden, het Rijk en vele andere organisaties. Eén van de pijlers van het energieakkoord is het opschalen van de opwekking van hernieuwbare energie. De doelstelling is 14% hernieuwbare energie te realiseren in 2020 en 16% in 2023. Eén van de bronnen hiervoor is windenergie op zee. Windparken op zee zullen de komende jaren zonder subsidie niet gerealiseerd worden. Specifiek voor windparken op zee is daarom afgesproken dat er de komende jaren subsidie komt voor 3.500 MW in totaal, te verdelen in 700 MW per jaar in de periode 2015-2019. Met het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) is een voorziening gecreëerd voor stimulering van de productie van hernieuwbare energie. Met de onderhavige regeling wordt hieraan verdere invulling gegeven door de subsidiëring van de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee te regelen.

Met de Wet windenergie op zee is voorzien in een integraal wettelijk kader voor het op grote schaal realiseren van windenergie op zee. Het uitgangspunt van die wet is dat windparken alleen gebouwd mogen worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit en indien een vergunning is verleend. Met de regeling windenergie op zee 2015 is de subsidiëring van de windparken op Kavel I en II in het windenergiegebied Borssele geregeld. De onderhavige regeling betreft de kavels III en IV in het windenergiegebied Borssele. Deze regeling wijkt slechts op een beperkt aantal punten af van de Regeling windenergie op zee 2015. Voor nadere toelichting wordt daarom verwezen naar de toelichting bij die regeling. De afwijkingen ten opzichte van de Regeling windenergie op zee 2015 hebben met name betrekking op de eigenschappen van kavel III en IV. Voorts zijn de afwijzingsgronden aangevuld met het oog op de mogelijke indiening van bovenmatig veel aanvragen door of vanwege dezelfde partij. Tot slot is een aantal bepalingen verduidelijkt.

2. Regeldruk

Deze regeling wijkt slechts op een beperkt aantal punten af van de regeling Windenergie op zee 2015. Ten aanzien van de regeldruk zijn er geen wijzigingen. Derhalve wordt voor de berekening van de regeldruk verwezen naar de toelichting bij de Regeling windenergie op zee 2015.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 worden de kavels aangeduid door middel van een dynamische verwijzing naar de vastgestelde kavelbesluiten. Een wijziging van deze kavelbesluiten in verband met enkele onvolkomenheden is voorzien vóór inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

Artikel 3

In artikel 3 wordt het minimale en maximale nominale vermogen bepaald van een productie-installatie die voor subsidie in aanmerking komt. Om te verzekeren dat de aangewezen kavels ruimtelijk effectief worden benut en dat ook de door TenneT aan te leggen netaansluiting voldoende wordt benut, dient de productie-installatie een bepaald minimumvermogen te hebben. TenneT garandeert de elektriciteitsafname tot en met 350 MW. Het minimumvermogen voor kavel IV is, evenals voor de kavels I en II, vastgesteld op 351 MW, verminderd met het aantal MW van de windmolen met het minste vermogen in de desbetreffende productie-installatie. Voor kavel III is het minimumvermogen vastgesteld op 331 MW. Het minimum en maximum vermogen voor deze kavel is kleiner in verband met de daarnaast gelegen innovatiekavel (kavel V), die een vermogen krijgt van 20 MW en die op hetzelfde TenneT-platform wordt aangesloten. Het maximumvermogen voor kavel IV wordt in navolging van de kavels I en II vastgesteld op 380 MW om overbelasting van het elektriciteitsnet op zee te voorkomen. Om dezelfde reden wordt het maximum vermogen voor kavel III vastgesteld op 360 MW.

Artikel 5

Aanvragen dingen slechts mee in de tender indien het eigen vermogen van de aanvrager ten minste zo groot is als 10% van de totale investeringskosten voor de desbetreffende productie-installatie (artikel 5, eerste lid, onderdeel a). Voor het bepalen van de omvang van eigen vermogen kan, indien de aanvrager een samenwerkingsverband is, het eigen vermogen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband en diens moederonderneming(en) worden meegerekend. Als de aanvrager een dochteronderneming is, kan het eigen vermogen van de moederonderneming(en) worden meegerekend. Van een aanvraag van een samenwerkingsverband is sprake indien de aanvraag is ingediend door de samenwerkende partijen tezamen. Indien meerdere partijen samen een vennootschap oprichten die de aanvraag indient, wordt de aanvraag aangemerkt als aanvraag van deze vennootschap en niet als aanvraag van een samenwerkingsverband.

De vermogenseis in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, dient ertoe te voorkomen dat subsidie wordt verleend aan partijen die financieel onvoldoende solide zijn. Een aanvrager kan ook financieel voldoende solide zijn op basis van het vermogen van anderen die participeren in de aanvrager. Dit komt tot uitdrukking in artikel 5, derde lid. Niet is beoogd dat die ander moet instaan voor verplichtingen van de subsidie-aanvrager. Daarom moeten de begrippen moeder- en dochteronderneming in artikel 5 ruim worden uitgelegd. Zo kan, indien de aanvrager een joint venture is, het eigen vermogen van alle joint venture partners en diens moederondernemingen worden meegerekend. In geval van een besloten vennootschap in oprichting kan zowel het vermogen van de moederonderneming(en) als van de oprichtende partij worden meegerekend. Bij een aanvraag door een commanditaire vennootschap (CV) kan naast het afgescheiden vermogen van de CV ook het eigen vermogen van de beherend vennoot en diens moederonderneming(en) worden meegerekend.

Het tweede lid van artikel 5 regelt wat de gevolgen zijn als een aanvrager meer aanvragen indient dan op grond van artikel 4, tweede lid, is toegestaan. In dat geval beslist de minister afwijzend op alle aanvragen van die aanvrager voor de desbetreffende kavel. Indien dus bijvoorbeeld een aanvrager twee aanvragen indient voor kavel III, een aanvraag voor kavel IV en een gecombineerde aanvraag, worden beide aanvragen voor kavel III afgewezen maar kunnen de aanvraag voor kavel IV en de gecombineerde aanvraag wel meedingen in de tender.

Het vierde lid is bedoeld om onbedoeld gebruik van de tender te voorkomen. Het kan voorkomen dat een partij om tactische redenen een grote hoeveelheid aanvragen doet met gebruikmaking van verschillende aanvragers. Om dit tegen te gaan, bepaalt het vierde lid dat het eigen vermogen van een deelnemer aan een samenwerkingsverband of van een moederonderneming slechts mag worden meegerekend in het eigen vermogen van ten hoogste twee subsidie-aanvragers. Het eigen vermogen van andere entiteiten worden slechts meegerekend op verzoek van de aanvrager. Indien het eigen vermogen van dezelfde entiteit op grond van het derde lid voor de aanvragen van meer dan twee subsidie-aanvragers zou worden meegerekend, wordt het eigen vermogen van die entiteit in geen van de aanvragen meegerekend. Daarom wordt in het derde lid schriftelijke instemming van de moederonderneming vereist voor het meerekenen van diens eigen vermogen.

Artikel 6

In artikel 6 is het subsidieplafond voor de kavels in deze tender opgenomen. Voor kavel III geldt een subsidieplafond van € 2.400.000.000. Voor kavel IV geldt een plafond van € 2.600.000.000. De hoogte van het subsidieplafond is zodanig dat er genoeg ruimte is om de mogelijke parkontwerpen te kunnen subsidiëren. Hoogstwaarschijnlijk zal een deel van dit budget niet gebruikt worden, omdat bijvoorbeeld minder vermogen zal worden neergezet dan maximaal is toegestaan of omdat het aantal vollasturen lager ligt dan theoretisch maximaal haalbaar is. Het ongebruikte budget blijft beschikbaar voor toekomstige regelingen binnen de SDE+.

De subsidie wordt verdeeld op basis van rangschikking. De wijze waarop dat gebeurt is identiek aan de wijze waarop dat in Regeling windenergie op zee 2015 is uiteengezet, maar met een uitzondering: .........

Het zesde lid bepaalt dat, indien meerdere gecombineerde aanvragen voor beide kavels hoger worden gerangschikt dan de hoogst gerangschikte niet-gecombineerde aanvraag, de onderlinge rangschikking van die gecombineerde aanvragen wordt bepaald op basis van het gewogen gemiddelde tenderbedrag per kWh van de desbetreffende aanvragen. Daarbij weegt kavel III voor 33/68e deel mee, en kavel IV voor 35/68e deel.

Artikel 14

Artikel 14 wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling).

In artikel 2, tweede lid, onderdeel e, onder 4°, wordt verduidelijkt dat bij de berekening van de p50-waarde de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, omgevingseffecten op de windturbine, turbinerendement en terugregelverliezen moeten zijn opgenomen. Voor het bepalen van het zogeffect wordt ingevolge het zesde lid van hetzelfde artikel uitsluitend rekening gehouden met de desbetreffende productie-installatie en met andere productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee die in gebruik zijn genomen voor 1 juli 2016.

Voor het bepalen van de omvang van het eigen vermogen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, wordt aangesloten bij het vermogen zoals dat is vastgesteld op grond van artikel 5 van de Regeling windenergie op zee 2016. Daarbij kan op verzoek van de aanvrager het eigen vermogen van bepaalde andere entiteiten worden meegerekend (zie de toelichting op artikel 5). Door de koppeling met dat artikel wordt bewerkstelligd dat voor de toepassing van beide artikelen wordt uitgegaan van hetzelfde bedrag aan eigen vermogen.

Aan de algemene uitvoeringsregeling wordt een nieuw artikel (artikel 14d) toegevoegd dat overgangsrecht bevat. Artikel 14c regelt dat op aanvragen om subsidie op grond van de Regeling windenergie op zee 2015, de bepalingen van de Algemene uitvoeringsregeling ongewijzigd van toepassing blijven. Hiermee wordt voorkomen dat de nu doorgevoerde wijzigingen van toepassing worden op aanvragen om subsidie voor kavel I en II van het windenergiegebied Borssele, waarvoor de aanvraagperiode reeds is verstreken.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven