TOELICHTING
Op 1 juni 2012 is het procescertificaat opsporen conventionele explosieven (OCE) in
werking getreden. In 2013 heeft het Centraal College van Deskundige (CCvD-OCE) van
de Stichting Certificatie Vuurwerk en Explosieven (SCVE) het Werkveldspecifieke Certificatieschema
voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) geëvalueerd.
Het werkveld is tevens in de gelegenheid gesteld om verbeteringen voor te stellen.
Uit de evaluatie is gebleken dat diverse redactionele aanpassingen nodig zijn ter
verduidelijking en aanpassing van de terminologie naar de huidige vormen van detectie
en technische kennis. Uit de evaluatie bleek dat het onvoldoende duidelijk was wat
een opsporingsbedrijf is, namelijk een organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied
A, en wie de eindverantwoordelijkheid heeft tijdens het opsporen. Deelgebied B bevat
de eisen aan de technische ondersteuning bij de werkzaamheden. Het verschil tussen
Deelgebied A en Deelgebied B komt beter tot uitdrukking door civieltechnisch opsporingsproces
te vervangen door civieltechnische ondersteuning.
De eisen aan de voorziening voor het tijdelijk veilig stellen van de situatie (VTVS)
als bepaald in bijlage 6 zijn door het werkveld aangepast ter verduidelijking en om
te voldoen aan de nieuwe stand der techniek.
De aanpassingen aan het WSCS-OCE zijn voornamelijk redactioneel en ter verduidelijking
waardoor de consequenties voor het werkveld en de toezichthouder beperkt zijn. Het
werkveld dient voornamelijk aanpassingen in de werkwijze te maken met uitzondering
van de nieuwe eisen voor de VTVS. Hiervoor kan het mogelijk zijn dat er kosten gemaakt
worden voor het aanschaffen van het materieel als bepaald in bijlage 6. De eisen aan
het materieel zijn aangescherpt.
Een gecertificeerd bedrijf mag met de door de Minister aangewezen certificerende instelling
voor dit werkveld afspreken dat tot 1 januari 2017 nog wordt gewerkt volgens de geldende
eisen tot 1 juli 2016. Dit om te voorkomen dat reeds aanbestede werkzaamheden aangepast
dienen te worden waardoor deze vertraging op lopen. Vanaf 1 januari 2017 dient altijd
gewerkt te worden volgens de eisen als bepaald in deze regeling.
Artikelsgewijs
ARTIKEL I
Onderdeel A en B, onderdeel 1 en 5, sub h
De aanduiding van jaartal en versienummer is vervallen omdat dit verwarrend kan zijn.
De bijlage wordt door de onderhavige regeling aangepast en door de publicatie in de
Staatscourant is af te leiden sinds wanneer de tekst van de bijlage geldt.
Onderdeel B, onderdeel 2
De vermelding dat het document onder beheer is van de SCVE is vervallen omdat dit
ten onrechte de indruk zou kunnen wekken dat de tekst van deze bijlage wordt bepaald
door SCVE, maar het betreft hier een ministeriele regeling waarvan de inhoud alleen
door de minister kan worden gewijzigd. Uiteraard heeft de SCVE hierin wel een belangrijke
adviesrol.
Onderdeel 3
Bij de inhoudsopgave zijn de nummers die achter de hoofdstukken en paragrafen waren
opgenomen (106 en volgende) geschrapt omdat deze geen praktische betekenis meer hebben.
Onderdeel 4
De verhouding tussen Deelgebied A en Deelgebied B komt beter tot uitdrukking door
vervanging van de formulering ‘Civieltechnisch opsporingsproces’ door het begrip ‘Civieltechnische
ondersteuning’. Deelgebied B bevat de eisen aan de technische ondersteuning bij de
werkzaamheden.
In de opsomming van de paragrafen die niet van toepassing zijn voor deelgebied B zijn paragraaf 6.6.2.1 ‘Projectplan’ en paragraaf
6.7 ‘Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied’ toegevoegd.
Onderdeel 5
De definitie van ‘Civieltechnisch opsporingsproces’ is aangepast en verduidelijkt.
Dit is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting. Het was onvoldoende
duidelijk wat een opsporingsbedrijf is, namelijk een organisatie die gecertificeerd
is volgens deelgebied A, en wie de eindverantwoordelijkheid heeft tijdens het opsporen.
Aan de definitie van ‘Conventionele explosieven’ is een opsomming toegevoegd van de
16 hoofdsoorten van CE. Deze opsomming is toegevoegd ter verduidelijking.
In de oude definitie van ‘Detecteren’ wordt onderscheid gemaakt in computerondersteunde
en analoge detectie. Dit is gewijzigd in realtime en non-realtime detectie en ook
de omschrijving is aangepast. Deze termen sluiten beter aan bij het tegenwoordige
onderscheid in hoofdvormen van detectie.
De omschrijving van ‘Interpretatie’ is uitgebreid om te verduidelijken wat een significant
object is.
De omschrijving van ‘Munitiescheiding’ is aangepast aan de wijze waarop thans munitiescheiding
plaatsvindt.
In de omschrijving van ‘Oplevering’ is de verwijzing naar de Uniforme Administratieve
voorwaarden (UAV) uit 1989 verwijderd omdat het aan de opdrachtgever en de opdrachtnemer
is om in het contract te bepalen welke (algemene) voorwaarden van toepassing zijn
(zie ook onderdeel 34).
De omschrijving van ‘Opsporing’ is aangepast om te verduidelijken wat de taken van
een opsporingsbedrijf en de civieltechnische ondersteuning zijn.
Onderdeel 6
De term risico-inventarisatie en -evaluatie sluit beter aan bij de terminologie in
de Arbeidsomstandighedenwet.
Het vervangen van het begrip ‘civieltechnisch opsporingsproces’ is al toegelicht in
het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel 9
Een onjuiste verwijzing is gecorrigeerd.
Onderdeel 12 en 13
Het vervangen van het begrip ‘projectlocaties’ door ‘projectaudit(s)’ betreft het
corrigeren van verkeerde terminologie.
De tekst over het aantal projectbezoeken is aangepast. De termen projectbezoeken en
werkplekinspectie zijn vervangen door de term projectaudits.
Onderdeel 20
In paragraaf 6.3.3 zijn enkele kleine wijzigingen aangebracht ter verduidelijking
van het onderscheid tussen validatie en kalibratie van detectieapparatuur. De eisen
aan het gebruik alsmede het valideren en kalibreren van apparatuur zijn reeds door
de fabrikant bepaald.
Onderdeel 22
Het hebben van interne procedures voor onder meer interne communicatie is reeds vereist.
Onderdeel 23
De verwijzing naar de NEN-norm is geactualiseerd.
Onderdeel 24
De aanpassingen zijn redactioneel van aard.
Onderdeel 25
In paragraaf 6.6.1 is de tekst inzake de koppeling van de diverse opsporingshandelingen
aan de OCE-deskundigheidsniveaus integraal vervangen. In de eerste plaats is de tekst
verduidelijkt. Tevens is de personele eis ter zake de uitvoering van non-realtime
detectie (voorheen computerondersteunde detectie) aangepast. Nu is voorgeschreven
dat dit minimaal door twee Assistent OCE-deskundigen dient te worden uitgevoerd. Gebleken
is dat dit, met het huidige kennisniveau van de Assistent OCE-deskundige en de tegenwoordig
gebruikte apparatuur, één deskundige voldoende is.
Paragraaf 6.6.1 bevat drie onderdelen met regels en tevens een aantal uitzonderingen
op de in het tweede onderdeel opgenomen regel.
De eerste zin van het eerste onderdeel is verplaatst naar het tweede onderdeel en
er worden nu vijf activiteiten genoemd in plaats van vier activiteiten waarbij ten
minste een OCE-deskundige en een assistent OCE-deskundige aanwezig moeten zijn. De
activiteiten ‘benaderen en munitiescheiding’ zijn vervangen door “detecteren, lokaliseren
en laagsgewijs ontgraven’ om ter verduidelijken hoe munitie benadert dient te worden.
De tweede zin van het eerste onderdeel is aangepast door niet meer in zijn algemeenheid
te bepalen dat op het project altijd een senior OCE-deskundige aanwezig moet zijn,
maar daar specifiek aan te geven gedurende welke werkzaamheden de senior OCE-deskundige
op het project aanwezig moet zijn.
Het tweede onderdeel inzake het toezien van de organisatie op de aanwezigheid van
personen binnen het OCE-werkgebied is reeds bepaald dus kan hier vervallen
Het derde onderdeel waarin was bepaald dat de wijze van uitvoering wordt gerapporteerd
in het projectplan is vervallen omdat volgend de in het projectplan opgenomen werkwijze
wordt gewerkt. Indien hiervan aangepast wordt dan is dat in overleg met alle betrokken
partijen.
Het nu opgenomen derde onderdeel over de overdracht van de CE aan de EOD door de senior
OCE-deskundige is nieuw en is toegevoegd ter verduidelijking dat dit alleen door de
senior OCE-deskundige mag gebeuren al dan niet in de aanwezigheid van de politie.
De tekst van de geformuleerde uitzonderingen is op een aantal punten aangepast.
De personele eis inzake de uitvoering van non-realtime detectie (voorheen computerondersteunde
detectie) is aangepast door niet langer te eisen dat deze door minimaal door twee
Assistent OCEdeskundigen dient te worden uitgevoerd. Gebleken is dat dit, met het
huidige kennisniveau van de Assistent OCE-deskundige en de tegenwoordig gebruikte
apparatuur, één Assistent OCE-deskundige voldoende is.
Er wordt ook niet meer gesproken over het ‘benaderen’ van CE, maar over het lokaliseren
en laagsgewijs ontgraven ter verduidelijking.
Onderdeel 26
In het vijfde onderdeel was een verkeerde afkorting was opgenomen.
De toevoeging in het zesde onderdeel is ter verduidelijking.
Het bepalen van een eventuele vernielingslocatie is aan de gemeente en de opdrachtgever
en hoort niet in het projectplan aangegeven te zijn. Daarom is het negende onderdeel
aangepast.
Onderdeel 27
In paragraaf 6.6.2.2 is de volgorde van de zinnen iets aangepast. Nieuw is dat de
opdrachtgever dient het projectplan voor gezien dient te tekenen.
Onderdeel 28
Net als in onderdeel 6 is de term ‘risico-inventarisatie’ vervangen door ‘risico-inventarisatie
en -evaluatie’ omdat die term beter aan bij de terminologie in de Arbeidsomstandighedenwet.
Onderdeel 30
In de tweede zin wordt een verwijzing gecorrigeerd. De formulering ‘relevante apparaatinstellingen’
is vervangen van door ‘configuratie’ om beter aan te sluiten bij de terminologie en
eisen als bepaald door de fabrikant.
Onderdeel 31
De begrippen ‘configuratie’ en apparaatinstellingen’ zijn toegevoegd om beter aan
te sluiten bij de terminologie en eisen als bepaald door de fabrikant.
Onderdeel 32
Waarom ‘analoge detectie’ is vervangen door ‘realtime detectie’ is al toegelicht in
het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel 33
Waarom ‘Computerondersteunde detectie’ is vervangen door ‘non-realtime detectie’ is
al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel 34
In paragraaf 6.6.5 is betreffende het bij laagsgewijs ontgraven in te zetten materieel
voor de duidelijkheid expliciet verwezen naar de eisen in bijlage 4.
De formulering ‘civieltechnische activiteiten’ is vervangen door ‘civieltechnische
ondersteuning’ omdat
Onderdeel 35
In paragraaf 6.6.6 is betreffende het bij munitiescheiding in te zetten materieel
voor de duidelijkheid expliciet verwezen naar de eisen in bijlage 4. De verplichting
om ten minste jaarlijks te valideren is vervallen om beter aan te sluiten bij de eisen
als bepaald door de fabrikant.
Verder is de eis tot motivatie voor de certificaathouder voor het inzetten van de
(juiste) munitiescheidingsinstallatie genuanceerd, hij hoeft niet meer te motiveren
waarom de munitiescheiding het vereiste resultaat oplevert, maar alleen of deze veilig
is voor de werknemer en dus geschikt is.
Onderdeel 37
In paragraaf 6.6.11 is verduidelijkt dat de organisatie die gecertificeerd is volgens
deelgebied B niet een projectplan zoals bedoeld in paragraaf 6.6.2.1 hoeft op te stellen.
Toegevoegd is in dat kader de bepaling dat de organisatie die is gecertificeerd volgens
deelgebied B zich schriftelijk dient te conformeren aan het projectplan dat is opgesteld
door de organisatie die is gecertificeerd volgens deelgebied A Dat is ook de reden
dat in hoofdstuk 1 ‘Inleiding’ paragraaf 6.6.2.1 is uitgesloten voor deelgebied B.
De actieve betrokkenheid van de organisatie die is gecertificeerd volgens deelgebied
B is verder verduidelijkt. Nieuw is dat inzake het bij laagsgewijs ontgraven en munitiescheiding
in te zetten materieel expliciet verwezen wordt naar de eisen in bijlage 4.
Onderdeel 38
In paragraaf 6.6.12 stond abusievelijk dat het proces-verbaal van oplevering wordt
opgesteld door de opdrachtgever. Dat is gewijzigd in opdrachtnemer. Verder is de toepasselijkheid
van de U.A.V. geschrapt. Het is aan opdrachtgever en opdrachtnemer om in het contract
te bepalen welke (algemene) voorwaarden van toepassing zijn. Tot slot is in de laatste
zin van deze paragraaf bepaald dat de gecertificeerde organisatie het proces-verbaal
van oplevering toestuurt aan de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid.
Er stond dat de opdrachtgever werd aanbevolen een afschrift van het proces-verbaal
op te sturen.
Onderdeel 39
In bijlage 1 is onder punt 5 toegevoegd dat de melding niet alleen wordt gedaan aan
de EOD, maar ook aan de gemeente en de politie. Bij punt 6 is duidelijker geformuleerd
dat de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid en (de Senior OCE-deskundige
van) de certificaathouder, eventueel in overleg met de EOD, zorg dragen voor het beschikbaar
hebben van een geschikt vernietigingsterrein.
Onderdeel 40
Bijlage 2A is op een aantal onderdelen aangepast.
Eindterm AS.01.06 is vervallen omdat die gelijk is aan AS.01.01.
Eindterm AS.02.01 is aangevuld met de vermelding van de 16 hoofdsoorten van CE.
Onderdeel 41
Bijlage 2B is op een aantal onderdelen aangepast.
Bij eindterm DS.04.03 en DS.04.08 is de terminologie aangepast. Waarom deze is aangepast
is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.
De formulering van eindterm DS.03.14 en DS.03.15 zijn consistent gemaakt met de andere
eindtermen ter zake de hoofdsoorten van CE.
Onderdeel 42
Bijlage 2C is op een aantal onderdelen aangepast.
Eindterm SD.01.02 is aangepast in overeenstemming met de aanpassing van paragraaf
6.6.12 (oplevering).
Eindterm SD.03.03 is vervallen aangezien in een eerdere wijziging van het WSCS-OCE
het vereiste van een apart projectcontroleplan al is geschrapt.
Onderdeel 43
In bijlage 4 is de productnaam Lexguard en Lexan vervangen door een neutrale benaming
van het vereiste materiaal, namelijk polycarbonaat platen.
Onderdeel 44
Bijlage 6 inzake de eisen voor de Voorziening voor het Tijdelijk Veilig Stellen van
de Situatie (VTVS) is integraal vervangen naar aanleiding van het rapport ‘Evaluatie
eisen te stellen aan de Voorziening voor het Tijdelijk Veilig Stellen van de Situatie’
(kenmerk 3VEO-VOO-05878.R), dat is opgesteld door in opdracht van de betrokken partijen
waaronder het CCvD-OCE en de SCVE. Het rapport is te vinden op www.explosievenopsporing.nl.
De VTVS dient vooral bescherming te bieden voor de werknemers op de locatie tegen
de risico’s van conventionele explosieven. Dit betreft de situatie dat een CE zich
in de VTVS bevindt en tot werking kan komen met als resultaat dat deze ontploft door
omstandigheden die zich in de voorziening voordoen. Bij het treffen van maatregelen
om dat risico te beheersen, kan onderscheid worden gemaakt tussen brongerichte en
effectgerichte maatregelen. De bijlage is aangepast zodat vooral brongerichte maatregelen
zijn opgenomen.
De opzet van de bijlage is gewijzigd, zodat deze voor certificaathouders en anderen
beter leesbaar en toetsbaar is.
De gestelde eisen zijn nu gerubriceerd in vijf categorieën, namelijk:
-
A. Algemeen (A.1 tot en met A.7);
-
B. Situering van de voorziening (B.1 tot en met B.5);
-
C. Wijze van neerleggen van conventionele explosieven (C.1 tot en met C.10);
-
D. Eisen aan de constructie van de VTVS (D.1 tot en met D.10);
-
E. Overige eisen (E.1 tot en met E.6).
De eisen onder A zijn nieuw. Daarin zijn bepalingen opgenomen over het doel van de
VTVS (waarvoor deze mag worden gebruikt, zie A.1 tot en met A.3), in welke situatie
CE wel / niet in de VTVS mogen worden gebracht (zie A.4), het omgaan met fosformunitie
of met fosfor besmette restanten (zie A.5) en de indeling van de CE in categorieën
door een senior OCE-deskundige (zie A.6), waarbij is aangesloten bij de binnen het
Ministerie van Defensie gehanteerde indeling van CE.
De eisen onder B zijn op onderdelen aangevuld. Zo is bijvoorbeeld in B.2 bepaald hoe
hoog het deugdelijke en afsluitbare hek- of gaaswerk ten minste moet zijn.
Er zijn onder C aanvullende eisen geformuleerd voor de wijze van opslag, (wijze van
neerleggen van CE) waarbij, indien van toepassing, bij de indeling zoals opgenomen
onder A.6 is aangesloten (zie onder C.8).
De eisen onder D stonden deels al in onderdeel 2, 3 en 4 van de oude bijlage.
De eis in D.1 over het brandwerend zijn van de VTVS is was opgenomen in onderdeel
2, sub a, maar daarbij werd gesproken over de wanden, vloer en dakconstructie en niet
over de VTVS als geheel. Er wordt nu gerefereerd aan NEN 6069:2011 en niet meer aan
NEN 3884/6069.
De eis in D.2 over de dikte van de wanden stond in onderdeel 2, sub b, en ziet nu
ook op het dak en de toegangsdeur.
De eis in D.3 is over de vloer is iets anders geformuleerd dan in onderdeel 2, sub
3.
De eisen in D.4, D.5 en D.6 zijn nieuw.
De eis in D.7 lijkt inhoudelijk op de eis die geformuleerd was in onderdeel 3.
De eis in D.8 lijkt inhoudelijk op de eis die geformuleerd was in onderdeel 4, maar
er is een eis toegevoegd inzake het aanbrengen van een brandklasse bord.
De eisen in D.9 en D.10 zijn nieuw.
De eisen in E stonden deels al in onderdeel 9, 11 en 12 van bijlage 6.
De eis in E.1 en E.2 over de eindverantwoordelijke stond in onderdeel 9, maar daarin
stond tevens dat de senior OCE-deskundige als beheerder was aangemerkt.
De eis in E.3 inzake statische elektriciteit is nieuw.
De eis in E.4 komt overeen met onderdeel 10, maar er wordt niet meer verwezen naar
de Wet milieubeheer.
De eisen in E.5 zijn uitgebreider dan die in onderdeel 11. Er wordt niet alleen bepaald
dat er geregistreerd moet worden, maar ook hoe dat moet gebeuren.
De eisen in E.6 zijn uitgebreider dan die in onderdeel 12.
Artikel II
De onderhavige regeling zal de dag na publicatie in werking treden om te zorgen dat
zo snel mogelijk aan de stand der techniek voldaan wordt. Om te voorkomen dat reeds
aanbestede werkzaamheden aangepast dienen te worden waardoor deze vertraging op lopen
kan hiervan afgeweken worden. Een gecertificeerd bedrijf mag met de door de Minister
aangewezen certificerende instelling voor dit werkveld afspreken dat tot 1 januari
2017 nog wordt gewerkt volgens de geldende eisen tot 1 juli 2016. Vanaf 1 januari
2017 dient altijd gewerkt te worden volgens de eisen als bepaald in onderhavige regeling.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher