Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 juni 2016, nr. 2016-0000153589, tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling ter aanpassing van bijlage XII inzake het systeemcertificaat opsporen conventionele explosieven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 1.5f, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

Besluit:

ARTIKEL I

De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4.17f vervalt na ‘document WSCS-OCE’: :2012, versie 1,.

B

Bijlage XII, behorend bij artikel 4.17f, wordt als volgt gewijzigd.

1. Na ‘Document:WSCS-OCE’ vervalt: : 2012, versie 1.

2. De tekst na Document: WSCS-OCE die luidt ‘Onder beheer van: Stichting Certificatie Vuurwerk en Explosieven (SCVE)’, vervalt.

3. Bij het onderdeel ‘Inhoudsopgave’ vervallen na de omschrijving van de hoofdstukken en paragrafen telkens de daarachter opgenomen nummers.

4. In hoofdstuk 1 ‘Inleiding’ wordt:

a. in de derde alinea ‘Deelgebied B: Civieltechnisch opsporingsproces‘ vervangen door ‘Deelgebied B: Civieltechnische ondersteuning’;

b. in de vierde alinea ‘De volgende paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied A:6.6.11’ vervangen door ‘Paragraaf 2 is niet van toepassing op deelgebied A:6.6.11’ en wordt ‘deelgebied B: 6.1.2, 6.3.3, 6.5, 6.6.3, 6.6.4, 6.6.7, 6.6.8, 6.6.9, 6.6.10, en 6.6.12 vervangen door ‘deelgebied B: 6.1.2, 6.3.3, 6.5, 6.6.2.1, 6.6.3, 6.6.4, 6.6.7, 6.6.8, 6.6.9, 6.6.10, 6.6.12 en 6.7.

5. In hoofdstuk 2 ‘Definities’ wordt:

a. het begrip ‘Civieltechnisch opsporingsproces’ in de kolom ‘Begrip of afkorting’ vervangen door ‘Civieltechnische ondersteuning’ en wordt in de kolom ‘Betekenis’ bij dat begrip ‘onder eindverantwoordelijkheid van een opsporingsbedrijf’ vervangen door ‘onder eindverantwoordelijkheid van een organisatie die is gecertificeerd voor deelgebied A’;

b. in de kolom ‘Betekenis’ bij het begrip ‘Conventionele Explosieven (CE)’ aan het slot toegevoegd: Er worden 16 hoofdsoorten van conventionele explosieven onderscheiden:

  • 1. klein kaliber munitie (KKM)

  • 2. geschutmunitie

  • 3. handgranaten

  • 4. geweergranaten

  • 5. munitie voor granaatwerpers

  • 6. raketten

  • 7. afwerpmunitie

  • 8. submunitie

  • 9. onderwatermunitie

  • 10. landmijnen

  • 11. valstrikken

  • 12. explosieve stoffen

  • 13. vuurwerken

  • 14. vernielingsmiddelen

  • 15. ontstekingsinrichtingen

  • 16. toebehoren van munitie;

c. in de kolom ‘Betekenis’ bij het begrip ‘Detecteren’ de tweede zin vervangen door:

Er wordt onderscheid gemaakt in realtime detectie en non-realtime detectie.

Realtime detectie: detecteren waarbij de meetgegevens direct worden geïnterpreteerd en de significante objecten direct worden gelokaliseerd.

Non-realtime detectie: detecteren waarbij de meetgegevens worden opgeslagen en op een later tijdstip worden geïnterpreteerd;

d. in de kolom ‘Betekenis’ bij het begrip ‘Interpretatie’ aan het slot toegevoegd:

Een significant object levert een zodanige verstoring (uitgedrukt in een eenheid behorende bij de detectiemethode) dat dit, gegeven de zoekopdracht, een aanwijzing is voor de mogelijke aanwezigheid van een CE;

e. in de kolom ‘Betekenis’ bij het begrip ‘Munitiescheiding’ de tekst vervangen door ‘Het scheiden van CE van (water)bodemmateriaal door middel van een scheidingsinstallatie, waarna identificatie kan plaatsvinden’;

f. in de kolom ‘Betekenis’ bij het begrip ‘Oplevering’ de tekst vervangen door ‘Overdracht van het voltooide werk van de opdrachtnemer (de organisatie) aan de opdrachtgever’;

g. in de kolom ‘Betekenis’ bij het begrip ‘Opsporing’ de zinsnede ’Het geheel van organisatie en uitvoering binnen het opsporingsgebied van werkvoorbereiding’ vervangen door ’Het geheel van organisatie en uitvoering van werkvoorbereiding’; en

h. in de kolom ‘Betekenis’ de afkorting ‘WSCS-OCE: 2012, versie 1’ vervangen door ‘WSCS-OCE’.

6. In paragraaf 3.3. ‘Risicoanalyse en afbreukcriteria’ wordt in tabel 3.1:

a. in de derde rij in de kolom ‘Normuitwerking’ de term ‘risico-evaluatie’ vervangen door ‘risico-inventarisatie en -evaluatie’; en

b. in de negende rij in de kolom ‘Normuitwerking’ de zinsnede ‘het civieltechnische opsporingsproces’ vervangen door ‘de civieltechnische ondersteuning’.

7. In paragraaf 4.2.3. ‘Verlenging van het systeemcertificaat’ wordt bij het zesde bolletje ‘CKKI’ vervangen door ‘CKI’.

8. In paragraaf 4.6.3.1. ‘Inleiding’ wordt in de tweede zin ‘cki’ vervangen door ‘CKI’.

9. In paragraaf 4.7.2.1 ‘Algemeen’ wordt bij het zesde bolletje ‘in andere gevallen dan onder a genoemd’ vervangen door ‘in andere gevallen dan in het vorige onderdeel genoemd’.

10. In paragraaf 4.7.2.3 wordt het opschrift ‘Beslissing op bezwaaarschrift’ vervangen door ‘Beslissing op bezwaarschrift’.

11. In paragraaf 5.1. ‘Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie’ wordt in de derde alinea, in de vierde zin ‘en dite is goedgekeurd’ door ’en dit is goedgekeurd’.

12. In paragraaf 5.2.1. ‘Periodieke beoordeling’:

a. wordt in tabel 5.2.1 ‘tijdsbesteding initiële beoordeling en herbeoordeling (in uren) en in tabel 5.2.2 ‘tijdsbesteding periodieke beoordeling (in uren) ‘Projectlocaties’ vervangen door ‘Projectaudit(s)’;

b. wordt in onderdeel 2 ‘waaropt’ vervangen door ‘waarop’;

c. wordt in onderdeel 5 in de laatste zin ‘paragraaf 4.2.6 en 5.5.5’ vervangen door ‘paragraaf 4.2.6 en 5.4.5’; en

d. komt de laatste zin in onderdeel 7 te luiden: Het aantal projectaudits wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding projectaudit(s) /4.

13. In paragraaf 5.2.2 ‘Tussentijdse steekproef (onaangekondigde projectbezoeken)’:

a. wordt het opschrift ‘Tussentijdse steekproef (onaangekondigde projectbezoeken)’ vervangen door ‘Tussentijdse steekproef (onaangekondigde projectbeoordelingen)’;

b. wordt in de tweede zin ‘op de hoogte worden gesteld’ vervangen door ‘op de hoogte gesteld’;

c. wordt in tabel 5.2.3 ‘tijdsbesteding onaangekondigde projectbeoordelingen per certificatiejaar (in uren)’ ‘Projectlocaties’ vervangen door ‘Projectaudit(s)’; en

d. komt de vijfde zin te luiden: Het aantal onaangekondigde projectaudits wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding projectaudit(s) onaangekondigd / 4.

14. In paragraaf 5.3 komt het opschrift te luiden: Resultaten van beoordelingen.

15. In paragraaf 6.1.3. ‘RI&E’ wordt in de eerste zin van de tweede alinea ‘6.6.2’ vervangen door ‘6.6.2.1’.

16. In paragraaf 6.2.1 ‘Opleiding en kwalificatie personeel’ wordt in de tekst na het tweede bolletje onder het opschrift ‘Voorwaarden voor examinering’ ‘het civieltechnisch opsporingproces’ vervangen door ‘de civieltechnische ondersteuning’.

17. In paragraaf 6.2.2. ‘Arbeidsomstandigheden’ vervalt de eerste zin van de eerste alinea.

18. In paragraaf 6.3.1. ‘Beheersing van materiaal en middelen’:

a. wordt in de eerste alinea de eerste zin vervangen door: De organisatie dient het binnen de organisatie aanwezige materieel en middelen te inventariseren, inclusief onderhouds- en keuringstermijnen, en hiervan een actueel overzicht bij te houden.

b. vervalt in de eerste alinea de tweede zin;

c. vervalt in de tweede alinea de tweede en derde zin zin;

d. wordt in de derde alinea in de tweede zin ‘materiaal’ vervangen door ‘materieel’.

19. In paragraaf 6.3.2 ‘Inhuur van materieel, middelen en personen’ wordt in de vierde zin van de tweede alinea ‘het civieltechnisch opsporingproces’ vervangen door ‘de civieltechnische ondersteuning’.

20. In paragraaf 6.3.3 ‘Beheersing van detectie- en meetapparatuur’:

a. vervalt in de eerste zin de zinsnede ‘en vervolgens jaarlijks’;

b. wordt in de derde zin ‘(initiële en jaarlijkse)’ vervangen door ‘initiële’;

c. wordt in de vierde zin ‘vorige validaties’ vervangen door ‘vorige validaties van vergelijkbare apparatuur’; en

d. wordt in de laatste zin van de op een na laatste alinea ‘initiële en jaarlijkse validatie’ vervangen door ‘initiële validatie’.

21. In paragraaf 6.4.6 ‘Directieverantwoordelijkheid’ wordt in de eerste zin ‘van de organisatie oor’ vervangen door ‘van de organisatie door’.

22. In paragraaf 6.4.7. ‘Interne communicatie’ vervalt de laatste zin.

23. In paragraaf 6.4.11 ‘Interne audits’ wordt in de derde alinea ‘NEN-EN-ISO 19011:2002’ vervangen door ‘NEN-EN-ISO 19011:2011’.

24. In paragraaf 6.6. ‘Proceseisen opsporing’ wordt in het achtste onderdeel ‘Proces-verbaal van oplevering aan de opdrachtgever en Bevoegd Gezag’ vervangen door ‘Proces-verbaal van oplevering’.

25. In paragraaf 6.6.1. ‘Personele deskundigheid opsporing’ komt de tekst na de derde zin te luiden:

Bij de uitvoering van de werkzaamheden zoals beschreven in deze paragraaf, gelden de volgende regels:

  • 1. Tijdens het laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE en het tijdelijk veiligstellen van de situatie is op het project altijd een Senior OCE-deskundige aanwezig.

  • 2. Het detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE en het tijdelijk veiligstellen van de situatie vindt plaats door minimaal een OCE-deskundige en een Assistent OCE-deskundige.

  • 3. De overdracht van CE aan de EODD vindt plaats door een Senior OCE-deskundige.

In afwijking van het tweede onderdeel, gelden de volgende uitzonderingen:

  • a. Non-realtime detectie vindt plaats door minimaal een Assistent OCE-deskundige. Indien er bij deze werkzaamheden risico bestaat op het spontaan aantreffen van CE, is op de projectlocatie een (Senior) OCE-deskundige aanwezig. De vraag of tijdens het non-realtime detecteren ook een (Senior) OCE-deskundige op de projectlocatie aanwezig moet zijn, wordt beoordeeld bij de werkvoorbereiding en gerapporteerd in het projectplan.

  • b. Indien de vermoede CE zich onder de waterspiegel bevinden en het benaderen wordt uitgevoerd door middel van duikarbeid als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onderdeel a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, gelden de navolgende regels:

    • 1°. het detecteren vindt plaats door ten minste een Assistent OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een Assistent OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de Assistent OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en);

    • 2°. het lokaliseren, laagsgewijs ontgraven, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE vindt plaats door ten minste een OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een Senior OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).

26. In paragraaf 6.6.2.1 ‘Projectplan’:

a. wordt in het vijfde onderdeel ‘Grootschalige Basiskaart Nederland; GBKB’ vervangen door ‘Grootschalige Basiskaart Nederland: GBKN’.

b. wordt in het zesde onderdeel aan het einde ‘en apparatuur;’ vervangen door ‘en apparatuur, inclusief de configuratie’; en

c. komt onderdeel 9 te luiden: de communicatie met de EODD conform bijlage 1.

27. Paragraaf 6.6.2.2. ‘Communicatie projectplan gemeente en opdrachtgever’ komt te luiden:

6.6.2.2. Communicatie projectplan gemeente en opdrachtgever

Het projectplan is aantoonbaar goedgekeurd door de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen vanuit diens bevoegdheid voor de openbare orde en publieke veiligheid.

Goedkeuring door de gemeente vindt plaats door of namens de verantwoordelijke voor openbare orde en publieke veiligheid. Indien de uitvoering van het project ook van invloed kan zijn op de openbare orde en publieke veiligheid in (een) omliggende gemeente(n), wordt ook aan deze gemeente(n) om goedkeuring van het projectplan gevraagd.

Goedkeuring van het projectplan door de gemeente is niet vereist ingeval het project uitsluitend een detectieonderzoek bestaande uit non-realtime detectie betreft. In dat geval kan worden volstaan met een kennisgeving van de uitvoering van het project aan de gemeente.

Bij aanpassing van de navolgende onderdelen van het projectplan wordt aan de gemeente opnieuw om goedkeuring van het projectplan gevraagd: projectgebonden risico-evaluatie, de beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen en het VGM-plan.

De opdrachtgever tekent het projectplan voor aanvang van de werkzaamheden voor gezien.

De goedkeuring van het projectplan door gemeente(n), de registratie dat de opdrachtgever het projectplan heeft getekend voor gezien en de ontvangstbevestiging van de melding aan de CKI (paragraaf 5.1) wordt opgenomen in het projectdossier.

28. In paragraaf 6.6.2.3 wordt het opschrift ‘Projectgebonden risico-evaluatie’ vervangen door ‘Projectgebonden risico-inventarisatie en -evaluatie’.

29. In paragraaf 6.6.3 ‘Detectieonderzoek’ komt de laatste zin te luiden:

Er wordt onderscheid gemaakt in realtime en non-realtime detectie.

30. In paragraaf 6.6.3.1 ‘Selectie van detectiemethoden’:

a. wordt in de tweede zin ‘paragraaf 7.3.3’ vervangen door ‘paragraaf 6.3.3’.

b. komt de derde zin te luiden: De keuze van de detectoren, inclusief de configuratie, wordt beargumenteerd in het projectplan.

31. In paragraaf 6.6.3.3. ‘Veldwerkregistraties’ komt de tekst bij het vierde bolletje te luiden:

  • gebruikte detectieapparatuur, configuratie en de apparaatinstellingen;.

32. Het opschrift en de eerste zin van paragraaf 6.6.3.4 ‘Analoge detectie’ komen te luiden:

6.6.3.4. Realtime detectie

Bij realtime detectie worden de meetgegevens direct geïnterpreteerd en worden de significante objecten direct gelokaliseerd.

33. In paragraaf 6.6.3.5:

a. komt het opschrift te luiden:

6.6.3.5. Non-realtime detectie

b. wordt na het opschrift de volgende zin ingevoegd: Bij non-realtime detectie worden de meetgegevens opgeslagen en op een later tijdstip geïnterpreteerd.;

c. wordt in de tweede zin (nieuw) ‘computerondersteunde detectie’ vervangen door ‘non-realtime detectie’.

34. In paragraaf 6.6.5 ‘Laagsgewijs ontgraven’:

1. wordt tussen de tweede en de derde zin een nieuwe zin ingevoegd, luidende: Het materieel dat wordt ingezet voor het laagsgewijs ontgraven voldoet aan de eisen in bijlage 4.

2. komt de laatste zin te luiden: Voor de eisen aan de civieltechnische ondersteuning wordt verwezen naar paragraaf 6.6.11.

35. In paragraaf 6.6.6. ‘Munitiescheiding’:

a. vervalt in de eerste zin de zinsnede ‘ten minste jaarlijks’.

b. wordt aan het einde van de eerste alinea een zin toegevoegd, luidende:

Voor munitiescheiding ingezet materieel voldoet aan de eisen in bijlage 4.

c. komt de eerste zin van de tweede alinea te luiden: Bij toepassing van munitiescheiding wordt in het projectplan gemotiveerd waarom munitiescheiding wordt toegepast en of deze, gegeven de verwachte CE en de toegepaste munitiescheidingsinstallatie, geschikt is voor het te bereiken resultaat.

36. In paragraaf 6.6.9. ‘Tijdelijk veiligstellen situatie’ komt de tweede zin te luiden:

Transport van CE binnen de projectlocatie vindt plaats onder toezicht van de Senior OCE-deskundige. Transport van CE over de openbare weg valt buiten de reikwijdte van dit certificatieschema.

37. Paragraaf 6.6.11. ‘Civieltechnische opsporingsprocedures’ wordt als volgt gewijzigd:

a. het opschrift komt te luiden: 6.6.11. Civieltechnische ondersteuning;

b. na de tweede zin komt de tekst te luiden:

Voor zover sprake is van laagsgewijs ontgraven en of munitiescheiding, wordt gebruik gemaakt van materieel dat voldoet aan de eisen in bijlage 4.

Indien een project in een combinatie wordt uitgevoerd, zijn de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden tussen de organisaties vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst. Dit wordt, met inachtneming van de bepalingen in dit certificatieschema, door de organisatie die is gecertificeerd volgens deelgebied A nader uitgewerkt in het projectplan. De organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied B conformeert zich schriftelijk aan het projectplan.

Bij uitvoering van het project ligt de eindverantwoordelijkheid voor de opsporing bij de organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A. Dit laat onverlet dat elke organisatie binnen die combinatie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van haar eigen werkzaamheden.

De civieltechnische activiteiten die vallen onder werking van dit certificatieschema en die deel uitmaken c.q. gerelateerd zijn aan de activiteiten uit het projectplan (zie paragraaf 6.6.11) worden door de organisatie nader geïdentificeerd, gepland en gecertificeerd volgens deelgebied A en met de andere bij het project betrokken partijen afgestemd. Daarmee wordt geborgd dat de activiteiten beheerst en veilig worden uitgevoerd. Een en ander omvat:

  • 1. vastgelegde procedures voor de identificatie en beheersing van interactie met andere betrokken disciplines/partijen en werkzaamheden;

  • 2. het vastleggen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in relatie tot eventuele andere partijen;

  • 3. een aantoonbare beheersing van de civieltechnische activiteiten.

Indien de organisatie haar diensten verleent aan derden, draagt zij actief bij aan de veiligheidsbeheersing van de civieltechnische activiteiten. Eventuele adviezen worden geregistreerd in het projectdossier.

38. Paragraaf 6.6.12 ‘Oplevering’ wordt als volgt gewijzigd:

a. in de tweede alinea vervalt de tweede zin;

b. in de eerste zin van de derde alinea wordt ‘namens de opdrachtgever’ vervangen door ’namens de opdrachtnemer; en

c. de laatste zin komt te luiden:

De organisatie stuurt een afschrift van het proces-verbaal van oplevering aan de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen, als bevoegd gezag voor openbare orde en publieke veiligheid.

39. Bijlage 1 ‘Communicatie met de EODD’ wordt als volgt gewijzigd:

a. in de tweede zin bij het eerste bolletje wordt ‘bevat de volgende gegevens’ vervangen door ‘bevat tenminste de volgende gegevens:’

b. de tekst bij het vijfde bolletje komt te luiden:

  • Bij het aantreffen van CE die naar inschatting van de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf ter plaatse een direct gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid wordt onverwijld een melding gedaan aan de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en publieke veiligheid, aan de politie en aan de EODD. Deze melding wordt binnen de EODD voorzien van een verhoogde prioriteit en zal – vooruitlopend op een periodieke ruiming – binnen een tijdsbestek worden geruimd overeenkomstig de gegeven prioriteit;

c. de tekst bij het zesde bolletje komt te luiden:

  • De gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en publieke veiligheid en (de Senior OCE-deskundige van) de organisatie dragen, eventueel in overleg met de EODD, zorg voor het beschikbaar hebben van een geschikt vernietigingsterrein binnen de desbetreffende gemeente(n). De locatie van het vernietigingsterrein wordt opgenomen in het projectplan.

40. De tabel in Bijlage 2A ‘Eindtermen Assistent oce-deskundige’ wordt als volgt gewijzigd:

a. na ‘AS.01.06’ in de kolom ‘Kenmerk’ vervalt in de kolom ‘Omschrijving’ de tekst ‘Het beschikken over algemene kennis over explosies’;

b. na AS.02.01’ in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘Het beschikken over kennis van de 16 hoofdsoorten van CE en de basisprincipes voor munitieherkenning’ vervangen door ‘Het beschikken over kennis van de volgende 16 hoofdsoorten van CE en de basisprincipes voor CE herkenning: klein Kaliber Munitie (KKM), geschutmunitie, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, raketten, afwerpmunitie, submunitie, onderwatermunitie, landmijnen, valstrikken, explosieve stoffen, vuurwerken, vernielingsmiddelen, ontstekingsinrichtingen en toebehoren van munitie’;

c. na ‘AS.03.03’ in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘analoge en computerondersteunde detectie’ vervangen door ‘realtime en non-realtime detectie;

d. na ‘AS.03.04 in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘analoge detectie’ vervangen door ‘realtime detectie’; en

e. na ‘AS.03.05’ in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘computerondersteunde en analoge detectie’ vervangen door ‘realtime en non-realtime detectie.

41. De tabel in bijlage 2B ‘Eindtermen oce-deskundige wordt als volgt gewijzigd:

a. na DS.03.14 in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van afwerpmunitie en het verklaren van de werkingsprincipes’ vervangen door ‘Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van ontstekingsinrichtingen van afwerpmunitie’;

b. na DS.03.15 in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten en samenstelling van onderwatermunitie’ vervangen door ‘Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van onderwatermunitie’;

c. na DS.04.03 in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘computerondersteund en analoog detecteren’ vervangen door ‘realtime en non-realtimedetectie’;

d. na DS.04.08 in de kolom ‘Kenmerk’ wordt in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘analoge en computerondersteunde detectie’ vervangen door ‘realtime en non-realtimedetectie’.

42. Bijlage 2C ‘Eindtermen senior oce-deskundige’ wordt als volgt gewijzigd:

a. na SD.01.02 in de kolom ‘Eindterm’ in de kolom ‘Omschrijving’ de zinsnede ‘Beschikken over kennis van de voor het opsporen van CE relevante delen van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) en de Standaard RAW Bepalingen’ vervangen door ‘Beschikken over kennis over en kunnen toepassen van de procedure voor het opleveren van het opsporingsproject, inclusief het opstellen van een proces-verbaal van oplevering’; en

b. na SD.03.03 in de kolom ‘Eindterm’ vervalt in de kolom ‘Omschrijving’ de tekst ‘Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectcontroleplan volgens het WSCS-OCE.’

43. Bijlage 4 ‘Eisen te stellen aan materieel’ wordt als volgt gewijzigd:

a. in de tekst na het eerste bolletje wordt ‘Lexguard materiaal’ en ‘Lexan materiaal’ vervangen door ‘polycarbonaat platen’; en

b. in de tekst na het tweede bolletje wordt ‘Lexan materiaal’ vervangen door ‘polycarbonaat platen’.

44. Bijlage 6 ‘Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie’ komt te luiden:

Nummer

Eis

A.

ALGEMEEN

A.1

De VTVS is bedoeld voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie, door het CE van de vindplaats te verplaatsen naar een voorziening waarin het CE in afwachting van de overdracht aan EOD wordt neergelegd.

A.2

De eisen in deze bijlage richten zich op het voorkomen dat CE in de VTVS tot werking komen (brongerichte maatregelen). In concrete gevallen kan de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid vanwege locatiespecifieke omstandigheden bepalen dat er ook maatregelen moeten worden getroffen om de uitwerkingsrisico’s van de VTVS te beheersen (effectgerichte maatregelen).

A.3

De VTVS wordt uitsluitend gebruikt voor het neerleggen van CE, inclusief het binnenbrengen, (om)stapelen en weer naar buiten brengen van de CE. Handelingen aan het CE en de eventuele verpakking daarvan, anders dan omschreven elders in deze bijlage, worden buiten de VTVS verricht. Onderhoud aan de VTVS mag uitsluitend plaatsvinden als er geen CE in de VTVS aanwezig is.

A.4

In de volgende situaties is het, gezien de gevaarsfactoren, niet toegestaan om het CE te verplaatsen naar de VTVS. Er is sprake van:

1. CE met een grotere NEM1 dan toegestaan;

2. landmijnen antitank (AT) / antipersonen (AP) met geplaatste ontsteker;

3. gekristalliseerde springstof;

4. CE dat niet voldoende geïdentificeerd kan worden (ten minste de wapeningstoestand en de risico's van de ontsteker moeten bekend zijn);

5. verschoten (gewapende) CE voorzien van een ontsteker met voorgespannen slagpinveer; of

6. CE met een gewapend alzijdig ontstekingsmechanisme.

Het tijdelijk veiligstellen van de situatie van voornoemde CE dient plaats te vinden door het treffen van maatregelen waarbij het CE op de vindplaats (in-situ) blijft liggen.

Betreffende de situatie genoemd onder punt A5 en A6 kan de Senior OCE-deskundige hiervan gemotiveerd afwijken. Dat wordt geregistreerd.

A.5

Fosformunitie of restanten met fosfor besmet dienen in-situ te blijven of in een aparte VTVS te worden gebracht.

A.6

De aangetroffen CE die in de VTVS worden gebracht, worden ten behoeve daarvan door een Senior OCE-deskundige ingedeeld in één van de onderstaande categorieën2.

B1 brisante explosieven met ontstekingsmiddelen

B2 brisante explosieven zonder ontstekingsmiddelen

B3 munitie die een pyrotechnische lading bevat of heeft bevat

B4 munitie die witte of rode fosfor bevat of heeft bevat

B5 kleinkaliber munitie tot en met 19,1 mm

B6 ontstekingsmiddelen die explosieve en/of pyrotechnische stoffen bevatten of waarschijnlijk bevatten

B7 rookzwak buskruit of zwart buskruit

B8 aan CE gelijkgesteld materiaal (zie definitie hoofdstuk 2 WSCS-OCE)

A.7

De maximale hoeveelheid NEM die in de VTVS mag worden gebracht bedraagt 10 kg, tenzij de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid op basis van een gedegen risicoanalyse schriftelijk toestemming geeft voor een afwijkende hoeveelheid NEM.

B.

SITUERING VAN DE VOORZIENING

B.1

De VTVS wordt opgesteld op een vlakke en verharde ondergrond en is goed en veilig bereikbaar .

B.2

De VTVS mag niet ongecontroleerd toegankelijk zijn voor onbevoegden. Rondom de opslagvoorziening is daarom een deugdelijk en afsluitbaar hek- of gaaswerk aangebracht van ten minste 1,80 meter hoog, tenzij de opslagvoorziening zich binnen een afgesloten en voor derden ontoegankelijk terrein bevindt.

B.3

Op het hekwerk is aan alle zijden het volgende bord aangebracht:

B.4

Binnen een afstand van 10 meter rondom de VTVS bevinden zich geen objecten en vegetatie, met uitzondering van het hekwerk zoals hierboven bedoeld en veiligheidsmaatregelen zoals een barricade.

B.5

Binnen een afstand van 10 meter rondom de VTVS mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de VTVS of op het hekwerk is op en voor derden goed zichtbare plaats met betrekking tot dit verbod een pictogram volgens NEN3011 aangebracht.

C.

WIJZE VAN NEERLEGGEN VAN CE

C.1

De CE worden ordelijk en stabiel neergelegd.

C.2

De CE worden ten minste op één kaliber afstand van de wand van de VTVS neergelegd.

C.3

CE worden zodanig neergelegd dat zij niet in direct contact met de vloer staan.

C.4

CE worden in de VTVS per categorie als bepaald bij onderdeel B gescheiden neergelegd. Dat vindt plaats door middel van een fysieke scheiding met een hoogte van ten minste de hoogste stapelhoogte van de naast elkaar gelegen B categorieën van CE.

C.5

Sympathische detonatie wordt voorkomen door de CE in de categorie B1, B2 en B6 neer te leggen op een onderlinge afstand van ten minste tweemaal het kaliber van het grootste CE.

C.6

CE in de categorie B6 worden neergelegd in een apart compartiment van de VTVS dat van boven is afgedekt. De CE worden daarin neergelegd in een zandbed.

C.7

CE in de categorie B7 wordt neergelegd in een apart compartiment van de VTVS die van boven is afgedekt, zodanig dat statische elektriciteit wordt voorkomen.

C.8

In de VTVS is aangegeven waar welke B categorie van CE is neergelegd.

C.9

De VTVS mag uitsluitend worden gebruikt voor het neerleggen van CE en aan CE gelijkgestelde artikelen en hierin mogen geen andere zaken worden opgeslagen, behalve EHBO middelen en volgens het WSCS-OCE verplichte registraties.

C.10

CE in de categorie B4 (fosforhoudende CE) wordt neergelegd in een aparte voorziening, die voldoet aan de overige eisen in deze bijlage, ondergedompeld in water. De waterbak is stevig, deugdelijk en vorstbestendig en van boven afgedekt, zodat verdamping van water wordt voorkomen. Op de projectlocatie zijn EHBO hulpmiddelen voor de behandeling van fosforbranden beschikbaar.

D.

EISEN AAN DE CONSTRUCTIE VAN DE VTVS

D.1

De VTVS is 60 minuten brandwerend tegen branden buiten de opslag conform NEN 6069:2011.

D.2

De VTVS is ter voorkoming van ongewenste mechanische / fysieke invloeden van buitenaf beschermd. De wanden (inclusief de toegangsdeur) en het dak bestaan daarom uit 7 mm staalplaat met aan de binnenzijde een 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

D.3

De vloer van de VTVS is van een zodanig materiaal vervaardigd dat het ontstaan van vonken wordt voorkomen.

D.4

De toegang van de VTVS is van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afgesloten, doch kan van binnenuit zonder sleutel worden geopend. Hang- en sluitwerk heeft een inbraakwreedheid die voldoet aan de eisen in de NEN5089:2009 voor weerstandklasse 2.

D.5

Bij het betreden van de VTVS is geborgd dat er voldoende licht(inval) is om de CE veilig in en uit de VTVS te kunnen brengen.

D.6

De VTVS valt conform NPR 7910-2:2010 in zone 22 (ATEX 137). Indien de VTVS aan de binnenzijde is voorzien van een elektrische installatie, dan is deze gas- en explosieveilig uitgevoerd volgens ATEX 95 (NEN EN IEC 60079-14).

D.7

De VTVS is voorzien van een alarminstallatie voor detectie van beweging in de VTVS, kantellen / bewegen van de VTVS, inbraak in de VTVS, branddetectie en sabotage van de alarminstallatie. De alarmcentrale geeft bij detectie ten minste een geluidsignaal, lichtsignaal en een telefonische melding aan alarmdienst of de sleutelhouder, als bedoeld onder punt E.1 van deze bijlage.

D.8

Aan de buitenzijde (voorzijde) van de VTVS is onderstaand gevaarsbord, brandklassebord en verbodbord aangebracht. Het gevaarsbord en brandklassebord zijnalleen aangebracht ingeval er zich werkelijk CE in de VTVS bevinden.

D.9

Op een afstand van maximaal 20 meter van de VTVS is op een duidelijk zichtbare en bereikbare plaats een ABC brandblusser met een inhoud van minimaal 12 kg aanwezig. De brandblusser mag zich niet in de VTVS bevinden.

D.10

De VTVS is doelmatig geventileerd zijn. Ventilatieopeningen mogen geen afbreuk doen aan de vereiste brandwerendheid.

E.

OVERIGE EISEN

E.1

Eindverantwoordelijke voor en sleutelhouder van de VTVS is een Senior OCE-deskundige, zoals genoemd in het projectplan.

E.2

Het betreden van de VTVS mag uitsluitend plaatsvinden door of onder begeleiding van een Senior OCE-deskundige.

E.3

Bij het betreden van de VTVS wordt de vorming van statische elektriciteit voorkomen.

E.4

In het kader van de werkvoorbereiding wordt in overleg met de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid vastgesteld of voor de VTVS een omgevingsvergunning of andere toestemming vereist is. De resultaten van dit overleg worden geregistreerd.

E.5

Er worden de volgende zaken geregistreerd op een lijst die op de projectlocatie aanwezig is. De registratie wordt, inclusief tussentijdse wijzigingen, opgenomen in het projectdossier.

Betreffende de CE in de VTVS:

a. soort, subsoort en nationaliteit van het CE;

b. wapeningstoestand van eventuele ontstekers;

c. de gevarencategorie van het CE (B categorie);

d. de explosieve inhoud NEM.

Betreffende de VTVS:

a. de totale hoeveelheid NEM in de VTVS;

b. in welk compartiment welke B categorie neergelegd is.

E.6

De gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid en de brandweer worden op de hoogte gesteld van de hoeveelheid NEM in de VTVS, waarbij tevens wordt vermeld dat de CE als gevarenklasse 1.1 dient te worden aangemerkt. De brandweer wordt ingeval van wijziging van de hoeveelheid NEM in de VTVS hiervan dagelijks in kennis gesteld. In overleg met betrokken instanties kan een afwijkende werkwijze worden vastgesteld. Dit wordt vastgelegd in het projectdossier, inclusief de schriftelijke instemming daarmee van deze instanties.

Voetnoten bij bijlage 6:

1 Netto Explosieve Massa, ook wel aangeduid als Netto Explosief Gewicht (NEG).

2 Indeling B1 t/m B7 volgens paragraaf 6.2.1 van VS9-681 van het Ministerie van Defensie Voorschrift opsporen en ruimen van explosieven, vastgesteld door C-OTCO d.d. 29 september 2010 bij notanummer 2010013496.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 juni 2016

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

TOELICHTING

Op 1 juni 2012 is het procescertificaat opsporen conventionele explosieven (OCE) in werking getreden. In 2013 heeft het Centraal College van Deskundige (CCvD-OCE) van de Stichting Certificatie Vuurwerk en Explosieven (SCVE) het Werkveldspecifieke Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) geëvalueerd. Het werkveld is tevens in de gelegenheid gesteld om verbeteringen voor te stellen.

Uit de evaluatie is gebleken dat diverse redactionele aanpassingen nodig zijn ter verduidelijking en aanpassing van de terminologie naar de huidige vormen van detectie en technische kennis. Uit de evaluatie bleek dat het onvoldoende duidelijk was wat een opsporingsbedrijf is, namelijk een organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied A, en wie de eindverantwoordelijkheid heeft tijdens het opsporen. Deelgebied B bevat de eisen aan de technische ondersteuning bij de werkzaamheden. Het verschil tussen Deelgebied A en Deelgebied B komt beter tot uitdrukking door civieltechnisch opsporingsproces te vervangen door civieltechnische ondersteuning.

De eisen aan de voorziening voor het tijdelijk veilig stellen van de situatie (VTVS) als bepaald in bijlage 6 zijn door het werkveld aangepast ter verduidelijking en om te voldoen aan de nieuwe stand der techniek.

De aanpassingen aan het WSCS-OCE zijn voornamelijk redactioneel en ter verduidelijking waardoor de consequenties voor het werkveld en de toezichthouder beperkt zijn. Het werkveld dient voornamelijk aanpassingen in de werkwijze te maken met uitzondering van de nieuwe eisen voor de VTVS. Hiervoor kan het mogelijk zijn dat er kosten gemaakt worden voor het aanschaffen van het materieel als bepaald in bijlage 6. De eisen aan het materieel zijn aangescherpt.

Een gecertificeerd bedrijf mag met de door de Minister aangewezen certificerende instelling voor dit werkveld afspreken dat tot 1 januari 2017 nog wordt gewerkt volgens de geldende eisen tot 1 juli 2016. Dit om te voorkomen dat reeds aanbestede werkzaamheden aangepast dienen te worden waardoor deze vertraging op lopen. Vanaf 1 januari 2017 dient altijd gewerkt te worden volgens de eisen als bepaald in deze regeling.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A en B, onderdeel 1 en 5, sub h

De aanduiding van jaartal en versienummer is vervallen omdat dit verwarrend kan zijn. De bijlage wordt door de onderhavige regeling aangepast en door de publicatie in de Staatscourant is af te leiden sinds wanneer de tekst van de bijlage geldt.

Onderdeel B, onderdeel 2

De vermelding dat het document onder beheer is van de SCVE is vervallen omdat dit ten onrechte de indruk zou kunnen wekken dat de tekst van deze bijlage wordt bepaald door SCVE, maar het betreft hier een ministeriele regeling waarvan de inhoud alleen door de minister kan worden gewijzigd. Uiteraard heeft de SCVE hierin wel een belangrijke adviesrol.

Onderdeel 3

Bij de inhoudsopgave zijn de nummers die achter de hoofdstukken en paragrafen waren opgenomen (106 en volgende) geschrapt omdat deze geen praktische betekenis meer hebben.

Onderdeel 4

De verhouding tussen Deelgebied A en Deelgebied B komt beter tot uitdrukking door vervanging van de formulering ‘Civieltechnisch opsporingsproces’ door het begrip ‘Civieltechnische ondersteuning’. Deelgebied B bevat de eisen aan de technische ondersteuning bij de werkzaamheden.

In de opsomming van de paragrafen die niet van toepassing zijn voor deelgebied B zijn paragraaf 6.6.2.1 ‘Projectplan’ en paragraaf 6.7 ‘Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied’ toegevoegd.

Onderdeel 5

De definitie van ‘Civieltechnisch opsporingsproces’ is aangepast en verduidelijkt. Dit is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting. Het was onvoldoende duidelijk wat een opsporingsbedrijf is, namelijk een organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied A, en wie de eindverantwoordelijkheid heeft tijdens het opsporen.

Aan de definitie van ‘Conventionele explosieven’ is een opsomming toegevoegd van de 16 hoofdsoorten van CE. Deze opsomming is toegevoegd ter verduidelijking.

In de oude definitie van ‘Detecteren’ wordt onderscheid gemaakt in computerondersteunde en analoge detectie. Dit is gewijzigd in realtime en non-realtime detectie en ook de omschrijving is aangepast. Deze termen sluiten beter aan bij het tegenwoordige onderscheid in hoofdvormen van detectie.

De omschrijving van ‘Interpretatie’ is uitgebreid om te verduidelijken wat een significant object is.

De omschrijving van ‘Munitiescheiding’ is aangepast aan de wijze waarop thans munitiescheiding plaatsvindt.

In de omschrijving van ‘Oplevering’ is de verwijzing naar de Uniforme Administratieve voorwaarden (UAV) uit 1989 verwijderd omdat het aan de opdrachtgever en de opdrachtnemer is om in het contract te bepalen welke (algemene) voorwaarden van toepassing zijn (zie ook onderdeel 34).

De omschrijving van ‘Opsporing’ is aangepast om te verduidelijken wat de taken van een opsporingsbedrijf en de civieltechnische ondersteuning zijn.

Onderdeel 6

De term risico-inventarisatie en -evaluatie sluit beter aan bij de terminologie in de Arbeidsomstandighedenwet.

Het vervangen van het begrip ‘civieltechnisch opsporingsproces’ is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel 9

Een onjuiste verwijzing is gecorrigeerd.

Onderdeel 12 en 13

Het vervangen van het begrip ‘projectlocaties’ door ‘projectaudit(s)’ betreft het corrigeren van verkeerde terminologie.

De tekst over het aantal projectbezoeken is aangepast. De termen projectbezoeken en werkplekinspectie zijn vervangen door de term projectaudits.

Onderdeel 20

In paragraaf 6.3.3 zijn enkele kleine wijzigingen aangebracht ter verduidelijking van het onderscheid tussen validatie en kalibratie van detectieapparatuur. De eisen aan het gebruik alsmede het valideren en kalibreren van apparatuur zijn reeds door de fabrikant bepaald.

Onderdeel 22

Het hebben van interne procedures voor onder meer interne communicatie is reeds vereist.

Onderdeel 23

De verwijzing naar de NEN-norm is geactualiseerd.

Onderdeel 24

De aanpassingen zijn redactioneel van aard.

Onderdeel 25

In paragraaf 6.6.1 is de tekst inzake de koppeling van de diverse opsporingshandelingen aan de OCE-deskundigheidsniveaus integraal vervangen. In de eerste plaats is de tekst verduidelijkt. Tevens is de personele eis ter zake de uitvoering van non-realtime detectie (voorheen computerondersteunde detectie) aangepast. Nu is voorgeschreven dat dit minimaal door twee Assistent OCE-deskundigen dient te worden uitgevoerd. Gebleken is dat dit, met het huidige kennisniveau van de Assistent OCE-deskundige en de tegenwoordig gebruikte apparatuur, één deskundige voldoende is.

Paragraaf 6.6.1 bevat drie onderdelen met regels en tevens een aantal uitzonderingen op de in het tweede onderdeel opgenomen regel.

De eerste zin van het eerste onderdeel is verplaatst naar het tweede onderdeel en er worden nu vijf activiteiten genoemd in plaats van vier activiteiten waarbij ten minste een OCE-deskundige en een assistent OCE-deskundige aanwezig moeten zijn. De activiteiten ‘benaderen en munitiescheiding’ zijn vervangen door “detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven’ om ter verduidelijken hoe munitie benadert dient te worden.

De tweede zin van het eerste onderdeel is aangepast door niet meer in zijn algemeenheid te bepalen dat op het project altijd een senior OCE-deskundige aanwezig moet zijn, maar daar specifiek aan te geven gedurende welke werkzaamheden de senior OCE-deskundige op het project aanwezig moet zijn.

Het tweede onderdeel inzake het toezien van de organisatie op de aanwezigheid van personen binnen het OCE-werkgebied is reeds bepaald dus kan hier vervallen

Het derde onderdeel waarin was bepaald dat de wijze van uitvoering wordt gerapporteerd in het projectplan is vervallen omdat volgend de in het projectplan opgenomen werkwijze wordt gewerkt. Indien hiervan aangepast wordt dan is dat in overleg met alle betrokken partijen.

Het nu opgenomen derde onderdeel over de overdracht van de CE aan de EOD door de senior OCE-deskundige is nieuw en is toegevoegd ter verduidelijking dat dit alleen door de senior OCE-deskundige mag gebeuren al dan niet in de aanwezigheid van de politie.

De tekst van de geformuleerde uitzonderingen is op een aantal punten aangepast.

De personele eis inzake de uitvoering van non-realtime detectie (voorheen computerondersteunde detectie) is aangepast door niet langer te eisen dat deze door minimaal door twee Assistent OCEdeskundigen dient te worden uitgevoerd. Gebleken is dat dit, met het huidige kennisniveau van de Assistent OCE-deskundige en de tegenwoordig gebruikte apparatuur, één Assistent OCE-deskundige voldoende is.

Er wordt ook niet meer gesproken over het ‘benaderen’ van CE, maar over het lokaliseren en laagsgewijs ontgraven ter verduidelijking.

Onderdeel 26

In het vijfde onderdeel was een verkeerde afkorting was opgenomen.

De toevoeging in het zesde onderdeel is ter verduidelijking.

Het bepalen van een eventuele vernielingslocatie is aan de gemeente en de opdrachtgever en hoort niet in het projectplan aangegeven te zijn. Daarom is het negende onderdeel aangepast.

Onderdeel 27

In paragraaf 6.6.2.2 is de volgorde van de zinnen iets aangepast. Nieuw is dat de opdrachtgever dient het projectplan voor gezien dient te tekenen.

Onderdeel 28

Net als in onderdeel 6 is de term ‘risico-inventarisatie’ vervangen door ‘risico-inventarisatie en -evaluatie’ omdat die term beter aan bij de terminologie in de Arbeidsomstandighedenwet.

Onderdeel 30

In de tweede zin wordt een verwijzing gecorrigeerd. De formulering ‘relevante apparaatinstellingen’ is vervangen van door ‘configuratie’ om beter aan te sluiten bij de terminologie en eisen als bepaald door de fabrikant.

Onderdeel 31

De begrippen ‘configuratie’ en apparaatinstellingen’ zijn toegevoegd om beter aan te sluiten bij de terminologie en eisen als bepaald door de fabrikant.

Onderdeel 32

Waarom ‘analoge detectie’ is vervangen door ‘realtime detectie’ is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel 33

Waarom ‘Computerondersteunde detectie’ is vervangen door ‘non-realtime detectie’ is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel 34

In paragraaf 6.6.5 is betreffende het bij laagsgewijs ontgraven in te zetten materieel voor de duidelijkheid expliciet verwezen naar de eisen in bijlage 4.

De formulering ‘civieltechnische activiteiten’ is vervangen door ‘civieltechnische ondersteuning’ omdat

Onderdeel 35

In paragraaf 6.6.6 is betreffende het bij munitiescheiding in te zetten materieel voor de duidelijkheid expliciet verwezen naar de eisen in bijlage 4. De verplichting om ten minste jaarlijks te valideren is vervallen om beter aan te sluiten bij de eisen als bepaald door de fabrikant.

Verder is de eis tot motivatie voor de certificaathouder voor het inzetten van de (juiste) munitiescheidingsinstallatie genuanceerd, hij hoeft niet meer te motiveren waarom de munitiescheiding het vereiste resultaat oplevert, maar alleen of deze veilig is voor de werknemer en dus geschikt is.

Onderdeel 37

In paragraaf 6.6.11 is verduidelijkt dat de organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied B niet een projectplan zoals bedoeld in paragraaf 6.6.2.1 hoeft op te stellen. Toegevoegd is in dat kader de bepaling dat de organisatie die is gecertificeerd volgens deelgebied B zich schriftelijk dient te conformeren aan het projectplan dat is opgesteld door de organisatie die is gecertificeerd volgens deelgebied A Dat is ook de reden dat in hoofdstuk 1 ‘Inleiding’ paragraaf 6.6.2.1 is uitgesloten voor deelgebied B. De actieve betrokkenheid van de organisatie die is gecertificeerd volgens deelgebied B is verder verduidelijkt. Nieuw is dat inzake het bij laagsgewijs ontgraven en munitiescheiding in te zetten materieel expliciet verwezen wordt naar de eisen in bijlage 4.

Onderdeel 38

In paragraaf 6.6.12 stond abusievelijk dat het proces-verbaal van oplevering wordt opgesteld door de opdrachtgever. Dat is gewijzigd in opdrachtnemer. Verder is de toepasselijkheid van de U.A.V. geschrapt. Het is aan opdrachtgever en opdrachtnemer om in het contract te bepalen welke (algemene) voorwaarden van toepassing zijn. Tot slot is in de laatste zin van deze paragraaf bepaald dat de gecertificeerde organisatie het proces-verbaal van oplevering toestuurt aan de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid. Er stond dat de opdrachtgever werd aanbevolen een afschrift van het proces-verbaal op te sturen.

Onderdeel 39

In bijlage 1 is onder punt 5 toegevoegd dat de melding niet alleen wordt gedaan aan de EOD, maar ook aan de gemeente en de politie. Bij punt 6 is duidelijker geformuleerd dat de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid en (de Senior OCE-deskundige van) de certificaathouder, eventueel in overleg met de EOD, zorg dragen voor het beschikbaar hebben van een geschikt vernietigingsterrein.

Onderdeel 40

Bijlage 2A is op een aantal onderdelen aangepast.

Eindterm AS.01.06 is vervallen omdat die gelijk is aan AS.01.01.

Eindterm AS.02.01 is aangevuld met de vermelding van de 16 hoofdsoorten van CE.

Onderdeel 41

Bijlage 2B is op een aantal onderdelen aangepast.

Bij eindterm DS.04.03 en DS.04.08 is de terminologie aangepast. Waarom deze is aangepast is al toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

De formulering van eindterm DS.03.14 en DS.03.15 zijn consistent gemaakt met de andere eindtermen ter zake de hoofdsoorten van CE.

Onderdeel 42

Bijlage 2C is op een aantal onderdelen aangepast.

Eindterm SD.01.02 is aangepast in overeenstemming met de aanpassing van paragraaf 6.6.12 (oplevering).

Eindterm SD.03.03 is vervallen aangezien in een eerdere wijziging van het WSCS-OCE het vereiste van een apart projectcontroleplan al is geschrapt.

Onderdeel 43

In bijlage 4 is de productnaam Lexguard en Lexan vervangen door een neutrale benaming van het vereiste materiaal, namelijk polycarbonaat platen.

Onderdeel 44

Bijlage 6 inzake de eisen voor de Voorziening voor het Tijdelijk Veilig Stellen van de Situatie (VTVS) is integraal vervangen naar aanleiding van het rapport ‘Evaluatie eisen te stellen aan de Voorziening voor het Tijdelijk Veilig Stellen van de Situatie’ (kenmerk 3VEO-VOO-05878.R), dat is opgesteld door in opdracht van de betrokken partijen waaronder het CCvD-OCE en de SCVE. Het rapport is te vinden op www.explosievenopsporing.nl.

De VTVS dient vooral bescherming te bieden voor de werknemers op de locatie tegen de risico’s van conventionele explosieven. Dit betreft de situatie dat een CE zich in de VTVS bevindt en tot werking kan komen met als resultaat dat deze ontploft door omstandigheden die zich in de voorziening voordoen. Bij het treffen van maatregelen om dat risico te beheersen, kan onderscheid worden gemaakt tussen brongerichte en effectgerichte maatregelen. De bijlage is aangepast zodat vooral brongerichte maatregelen zijn opgenomen.

De opzet van de bijlage is gewijzigd, zodat deze voor certificaathouders en anderen beter leesbaar en toetsbaar is.

De gestelde eisen zijn nu gerubriceerd in vijf categorieën, namelijk:

  • A. Algemeen (A.1 tot en met A.7);

  • B. Situering van de voorziening (B.1 tot en met B.5);

  • C. Wijze van neerleggen van conventionele explosieven (C.1 tot en met C.10);

  • D. Eisen aan de constructie van de VTVS (D.1 tot en met D.10);

  • E. Overige eisen (E.1 tot en met E.6).

De eisen onder A zijn nieuw. Daarin zijn bepalingen opgenomen over het doel van de VTVS (waarvoor deze mag worden gebruikt, zie A.1 tot en met A.3), in welke situatie CE wel / niet in de VTVS mogen worden gebracht (zie A.4), het omgaan met fosformunitie of met fosfor besmette restanten (zie A.5) en de indeling van de CE in categorieën door een senior OCE-deskundige (zie A.6), waarbij is aangesloten bij de binnen het Ministerie van Defensie gehanteerde indeling van CE.

De eisen onder B zijn op onderdelen aangevuld. Zo is bijvoorbeeld in B.2 bepaald hoe hoog het deugdelijke en afsluitbare hek- of gaaswerk ten minste moet zijn.

Er zijn onder C aanvullende eisen geformuleerd voor de wijze van opslag, (wijze van neerleggen van CE) waarbij, indien van toepassing, bij de indeling zoals opgenomen onder A.6 is aangesloten (zie onder C.8).

De eisen onder D stonden deels al in onderdeel 2, 3 en 4 van de oude bijlage.

De eis in D.1 over het brandwerend zijn van de VTVS is was opgenomen in onderdeel 2, sub a, maar daarbij werd gesproken over de wanden, vloer en dakconstructie en niet over de VTVS als geheel. Er wordt nu gerefereerd aan NEN 6069:2011 en niet meer aan NEN 3884/6069.

De eis in D.2 over de dikte van de wanden stond in onderdeel 2, sub b, en ziet nu ook op het dak en de toegangsdeur.

De eis in D.3 is over de vloer is iets anders geformuleerd dan in onderdeel 2, sub 3.

De eisen in D.4, D.5 en D.6 zijn nieuw.

De eis in D.7 lijkt inhoudelijk op de eis die geformuleerd was in onderdeel 3.

De eis in D.8 lijkt inhoudelijk op de eis die geformuleerd was in onderdeel 4, maar er is een eis toegevoegd inzake het aanbrengen van een brandklasse bord.

De eisen in D.9 en D.10 zijn nieuw.

De eisen in E stonden deels al in onderdeel 9, 11 en 12 van bijlage 6.

De eis in E.1 en E.2 over de eindverantwoordelijke stond in onderdeel 9, maar daarin stond tevens dat de senior OCE-deskundige als beheerder was aangemerkt.

De eis in E.3 inzake statische elektriciteit is nieuw.

De eis in E.4 komt overeen met onderdeel 10, maar er wordt niet meer verwezen naar de Wet milieubeheer.

De eisen in E.5 zijn uitgebreider dan die in onderdeel 11. Er wordt niet alleen bepaald dat er geregistreerd moet worden, maar ook hoe dat moet gebeuren.

De eisen in E.6 zijn uitgebreider dan die in onderdeel 12.

Artikel II

De onderhavige regeling zal de dag na publicatie in werking treden om te zorgen dat zo snel mogelijk aan de stand der techniek voldaan wordt. Om te voorkomen dat reeds aanbestede werkzaamheden aangepast dienen te worden waardoor deze vertraging op lopen kan hiervan afgeweken worden. Een gecertificeerd bedrijf mag met de door de Minister aangewezen certificerende instelling voor dit werkveld afspreken dat tot 1 januari 2017 nog wordt gewerkt volgens de geldende eisen tot 1 juli 2016. Vanaf 1 januari 2017 dient altijd gewerkt te worden volgens de eisen als bepaald in onderhavige regeling.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven