Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 juni 2016, nr. WJZ/16083058, houdende wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies in verband met het samenwerkingsprogramma Euregio Maas-Rijn

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347), verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (PbEU 2013, L347), artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies en artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het verstrekken van subsidie in het kader van Europese territoriale samenwerking als bedoeld in paragraaf 5.4.

B

Na artikel 5.2.5, derde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op het verstrekken van subsidie door de managementautoriteit van het programma, bedoeld in artikel 5.4.2, eerste lid, onderdeel d.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 25 juni 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

De Regeling Europese EZ-subsidies (verder: REES) is een bundeling van subsidieregelingen ter uitvoering van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen van EZ: het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV).

Op grond van de REES kunnen subsidies in het kader van de structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken worden verstrekt. De REES strekt ertoe de subsidieverstrekking binnen operationele programma’s binnen Nederland in het kader van het EFRO en binnen de grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s met buurlanden (‘INTERREG A’) waaraan Nederland deelneemt te effectueren.

Toen deze regeling werd vastgesteld, was de verwachting dat managementautoriteiten voor de INTERREG-programma’s A waaraan Nederland deelneemt alle vier niet in Nederland maar in een andere lidstaat zouden worden ondergebracht. Er is daarom bij het opstellen van de regeling geen rekening gehouden met een in Nederland gevestigde managementautoriteit van de INTERREG A-programma’s.

In de begripsbepalingen in artikel 1.1 van de regeling is de managementautoriteit gedefinieerd als een door de minister als zodanig aangewezen autoriteit. Voor het INTERREG A-programma Euregio Maas-Rijn (verder: EMR) is het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg aangewezen als managementautoriteit en daarmee geldt de regeling ook voor deze managementautoriteit. Op dat punt is dus geen aanpassing van de regeling nodig. Echter, twee bepalingen in de regeling behoeven wel aanpassing om voor INTERREG A-programma EMR werkbaar te zijn.

Met de wijziging van artikel 1.3 van de REES wordt duidelijk gemaakt welke kosten subsidiabel zijn in het kader van het INTERREG A-programma EMR.

Artikel 1.3 van de REES heeft betrekking op de subsidiabele kosten. Dit artikel sloot niet aan bij het systeem van de subsidiabele kosten dat op grond van artikel 18 van verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (PbEU 2013, L347), hierna verordening 1299/2013 op INTERREG van toepassing is.

Op grond van artikel 18, eerste lid, van verordening 1299/2013 stelt de Europese Commissie regels vast met betrekking tot personeelskosten, kantoor- en administratieve kosten, reis- en verblijfkosten, kosten voor externe expertise en diensten en kosten voor apparatuur. Dit heeft zij gedaan in verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's (PbEU 2014, L138), hierna verordening 481/2014. Op grond van artikel 18, tweede lid, van verordening 1299/2013 kan het toezichtcomité voor EMR een verdere invulling geven aan subsidiabele kosten. Deze regels, de zogenoemde kostencatalogus, worden na vaststelling in het toezichtcomité gepubliceerd op de website van het programma: www.interregemr.eu.

Overigens gelden verordening 481/2014 en de kostencatalogus onverminderd de regels die over subsidiabele kosten zijn gesteld in verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347/320), verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347) en verordening 1299/2013.

Artikel 5.2.5, eerste lid, onderdeel a, stelt dat wanneer de totale subsidiabele kosten minder dan € 200.000 bedragen dit geldt als een afwijzingsgrond. Voor EMR is het hanteren van dit drempelbedrag niet gewenst. In EMR kunnen namelijk ook kleinschalige projecten voorkomen, bijvoorbeeld op grensoverschrijdende samenwerking gerichte people-to-people-projecten. Dergelijke projecten dragen bij aan de doelstellingen van het programma maar zijn kleinschalig en kunnen subsidiebedragen vragen die onder het genoemde drempelbedrag uitkomen. Het is wenselijk dergelijke projecten uit het EMR-programma te kunnen ondersteunen. Om die reden is het nodig het drempelbedrag van € 200.000 aan totale subsidiabele kosten voor het EMR-programma als afwijzingsgrond te laten vervallen.

Regeldruk

Deze wijziging brengt geen administratieve lasten of nalevingskosten met zich mee.

Vaste verandermomenten voor regelgeving

De bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling is niet overeenkomstig het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving, nu de regeling niet op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober inwerking treedt en zij niet twee maanden voor de inwerkingtreding is gepubliceerd.

Deze afwijking van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van de regeling ten zeerste is gebaat bij een snelle vaststelling en bekendmaking van de regeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven