De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
Gelet op artikel 10, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
en artikel 12, eerste en tweede lid, van en bijlage I, onderdeel A, rubriek 9, bij
het Besluit huurprijzen woonruimte;
BESLUIT:
ARTIKEL I
De Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2 wordt ‘1 oktober 2015 tot en met 30 juni 2016’ vervangen door: 1 juli
2016 tot en met 30 juni 2017.
B
In de artikelen 3 tot en met 5 wordt ‘1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016’ vervangen
door: 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017.
C
In artikel 6 vervalt de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid en vervalt het tweede
lid.
D
De bijlagen I tot en met IV worden vervangen door de bijlagen I tot en met IV als
opgenomen in de bijlagen A tot en met D bij deze regeling.
E
In de bijlagen V en VI wordt ‘1 juli 2015’ vervangen door ‘1 juli 2016’ en wordt in
de eerste noot ‘artikel 12, eerste lid’ vervangen door: de artikelen 8a en 12, eerste
lid.
ARTIKEL II
In bijlage I, onderdeel A, onder rubriek 9. Punten voor de WOZ-waarde, van het Besluit
huurprijzen woonruimte wordt:
a. ‘€ 40.000’ vervangen door ‘€ 40.480’,
b. ‘€ 7.900’ vervangen door ‘€ 7.995’, en
c. ‘€ 120’ vervangen door: € 122.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.
TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Met deze regeling zijn de maximale huurprijsgrenzen (bijlagen I tot en met IV bij
de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (hierna: Uitvoeringsregeling)) en de
in de bijlagen V en VI bij deze regeling opgenomen schema’s aangepast aan het huurtijdvak
1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017.
Tevens zijn op grond van de jaarlijkse verplichting, bedoeld in bijlage I, onderdeel
A, rubriek 9. Punten voor de WOZ-waarde van het Besluit huurprijzen woonruimte, de
bedragen op basis van de Wet waardering onroerende zaken, genoemd in die rubriek aangepast.
Administratieve lasten
Deze wijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de
burger en het bedrijfsleven. Het heeft ook geen gevolgen voor de regeldruk. Het betreft
namelijk enkel een indexering en een technische aanpassing.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en B
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte worden
de maximale huurprijsgrenzen vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze bedragen
zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling.
Met de wijzigingen van de artikelen 2 tot en met 5 van de Uitvoeringsregeling worden
de maximale huurprijsgrenzen voor het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017
bepaald.
Artikel I, onderdelen C en E (deels)
Door de wijziging van artikel 8a van het Besluit huurprijzen woonruimte per 1 oktober
2015 is artikel 6, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling achterhaald. Voorheen werd
in artikel 8a het woningwaarderingsstelsel buiten toepassing verklaard voor monumentenwoningen
-woningen in rijksmonumenten en woningen behorend tot een beschermd stads- en dorpsgezicht-
maar in artikel 8a zoals het per 1 oktober 2015 luidt wordt het woningwaarderingsstelsel
juist wel van toepassing verklaard voor deze monumentenwoningen, zij het met een opslag
op de maximale huurprijsgrens ingeval van een woning van vóór 1945 in een beschermd
stads- of dorpsgezicht. Voor beschermde monumenten (per 1 juli 2016 geheten: rijksmonumenten
als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet) worden sinds 1 oktober 2015 in het woningwaarderingsstelsel
50 punten toegekend.
Omdat het woningwaarderingsstelsel buiten toepassing werd verklaard was het logisch
dat verhuurders bij monumentenwoningen ook niet gebonden waren aan de maximale huurverhogingspercentages.
Maar nu de maximale huurprijsgrens van monumentenwoningen wel door middel van het
woningwaarderingsstelsel wordt vastgesteld, ligt het in de rede dat voor die woningen
ook de maximale huurverhogingspercentages uit bijlagen V en VI gelden (onderdeel C)
De wijziging in de eerste noot bij de bijlage V en VI loopt hierbij mee (onderdeel
E (deels)).
Artikel I, onderdeel D
Op grond van artikel 12, tweede lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte worden
jaarlijks met ingang van 1 juli de op 30 juni daaraan voorafgaande krachtens dat besluit
geldende maximale huurprijsgrenzen voor woonruimten welke een zelfstandige woning
vormen, voor woonruimten welke niet een zelfstandige woonruimte vormen, voor woonwagens
en voor standplaatsen, geïndexeerd met het inflatiepercentage. Daarbij worden de op
basis daarvan berekende bedragen naar boven afgerond op hele eurocenten.
Het inflatiepercentage is het percentage dat onmiddellijk voorafgaand aan de datum
van 1 juli ieder jaar in januari door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt
bekendgemaakt, en dat aangeeft met welk percentage de consumentenprijzen (alle huishoudens)
ten opzichte van het aan die bekendmaking voorafgaande jaar zijn gestegen (artikel
1, eerste lid, onderdeel d, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte).
In de nieuwe bijlagen I tot en met IV van de Uitvoeringsregeling zijn de maximale
huurprijsgrenzen per 1 juli 2016 vastgelegd.
Artikel I, onderdeel E (deels)
Met de wijziging in dit onderdeel worden de schema’s opgenomen in de bijlagen V en
VI aangepast aan het huurprijstijdvak 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017.
Artikel II
Een aantal bedragen in bijlage I, onderdeel A, rubriek 9. Punten voor de WOZ-waarde
bij het Besluit huurprijzen woonruimte is geïndexeerd vanwege de gemiddelde verandering
van de WOZ-waarden van woningen. De in die rubriek genoemde bedragen, die zijn benodigd
voor het berekenen van het aantal punten voor het zogenoemde woningwaarderingsstelsel
voor de waarde krachtens de Wet waardering onroerende zaken, dienen elk jaar met ingang
van 1 juli te worden aangepast met de factor iw, bedoeld in artikel 10.3, vijfde lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001, zijnde de verhouding van het gemiddelde van de
eigenwoningwaarden die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar en het gemiddelde
van die waarden die betrekking hebben op het kalenderjaar. De op basis daarvan berekende
bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s. De gemiddelde verandering tussen
de waardepeildata 1 januari 2014 en 1 januari 2015 bedraagt landelijk 1,2%. Artikel II
van deze regeling strekt hiertoe.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok