TOELICHTING
Algemeen deel
1 Algemeen
In de zomer van 2014 is aan de Tweede Kamer het standpunt op de evaluatie van de Regeling
centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij
pasgeborenen (hierna: de Regeling) gezonden (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 110). In dit standpunt is toegezegd de Regeling te zullen wijzigen, omdat uit de evaluatie
ervan is gebleken dat het doel van de Regeling niet of slechts gedeeltelijk is bereikt.
Het doel van de Regeling is het bieden van duidelijkheid, transparantie en het waarborgen
van de zorgvuldigheid in het medisch handelen. Dit belang is onverminderd groot.
Uit de evaluatie van de Regeling is een aantal knelpunten naar voren gekomen, waaronder
de onduidelijkheid over de zorgvuldigheidseisen ten aanzien van late zwangerschapsafbreking
en levensbeëindiging bij pasgeborenen. Artsen hebben weinig vertrouwen in de Regeling.
Om de gesignaleerde knelpunten aan te pakken wordt de Regeling centrale deskundigencommissie
late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen
ingetrokken, waarmee de Centrale deskundigencommissie van haar taak zal worden ontheven.
Tegelijk wordt met de nu voorliggende Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking
en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: de nieuwe Regeling) een beoordelingscommissie
ingesteld die gemelde gevallen van late zwangerschapsafbreking, zowel categorie 1
als categorie 2 gevallen, en levensbeëindiging bij pasgeborenen zal gaan beoordelen.
De nieuwe Regeling biedt zowel de beoordelingscommissie als de beroepsgroepen een
duidelijk kader, dat zoveel mogelijk aansluit bij de praktijk. De zorgvuldigheidseisen
zijn op onderdelen nader geformuleerd en de medische en juridische aspecten zijn verhelderd.
Tevens zijn de zorgvuldigheidscriteria nu opgenomen in de regeling zelf in plaats
van in de toelichting. De beoordeling van late zwangerschapsafbreking bij categorie
1 gevallen is toegevoegd aan de nieuwe Regeling. Voorheen werden de late zwangerschapsafbrekingen
bij categorie 1 gevallen gemeld bij de gemeentelijke lijkschouwer, die op zijn beurt
de officier van justitie op de hoogte bracht. Tevens werden deze gevallen gemeld bij
de commissie LZA van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG).
Door zowel categorie 1 als categorie 2 gevallen van late zwangerschapsafbreking nu
door dezelfde commissie te laten beoordelen wordt meer ervaring opgedaan. Dit komt
ten goede aan normontwikkeling en kennisvermeerdering.
De samenstelling van de beoordelingscommissie is uitgebreid met een arts en heeft
nu zes leden, waarvan één rechtsgeleerde, één deskundige inzake ethische of zingevingvraagstukken
en vier artsen, afkomstig uit ter zake doende disciplines. De commissie stelt een
reglement op waarin onder meer aangegeven is hoe de commissie tot haar oordeel komt.
Onder late zwangerschapsafbreking wordt hier verstaan een behandeling gericht op het
afbreken van een zwangerschap na 24 weken wegens geconstateerde ernstige foetale aandoeningen
met als beoogd gevolg het overlijden van de ongeborene. Er wordt onderscheid gemaakt
tussen een categorie 1 late zwangerschapsafbreking en een categorie 2 late zwangerschapsafbreking.
Bij categorie 1 gaat het om zwangerschapsafbrekingen waarbij redelijkerwijs verwacht
mag worden dat de ongeborene niet in staat is buiten het moederlichaam in leven te
blijven. Bij categorie 2 gaat het om zwangerschapsafbrekingen omdat bij de ongeborene
sprake is van één of meer aandoeningen die tot ernstige en niet te herstellen functiestoornissen
leidt of leiden of omdat voor de ongeborene naar redelijke verwachting een beperkte
kans op overleven bestaat.
Behandeling gericht op de gezondheidstoestand van de moeder kan ook tot gevolg hebben
dat de zwangerschap moet worden beëindigd. Dit wordt ‘zwangerschapsafbreking op basis
van maternale indicatie’ genoemd. Anders dan bij categorie 1 en 2 gevallen is het
doel van de behandeling het beschermen van het leven en/of de gezondheid van de moeder
in plaats van het overlijden van de ongeboren vrucht. Hoewel de zwangerschapsafbreking
bij een maternale indicatie niet is gericht op het laten overlijden van de vrucht,
is de (juridische) consequentie bij het overlijden van de vrucht naar aanleiding van
de afbreking van de zwangerschap een niet-natuurlijke dood. In die gevallen is artikel
82a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing – evenals 296 Sr. Het betreft
een niet-natuurlijk overlijden waarbij naar de letter sprake is van een strafbaar
feit (art. 289 jo. 82a Sr). Afbreking van de zwangerschap na 24 weken als noodzakelijke
en enige mogelijke behandeling van een ernstige aandoening bij de moeder behoort echter
tot aanvaardbaar en adequaat, onvermijdbaar medisch handelen. Zulk handelen zal in
de regel vallen onder de strafuitsluitingsgrond noodtoestand, waardoor de strafbaarheid
van het handelen komt te ontvallen. Er is geen noodzaak deze gevallen te laten beoordelen
in het kader van zwangerschapsafbreking die samenhangt met de toestand van het kind
en hoeven dus niet te worden gemeld bij de beoordelingscommissie. Wel dient, in het
geval de vrucht komt te overlijden, zoals bij elk overlijden, dit gemeld te worden
bij de gemeentelijke lijkschouwer, die vervolgens handelt zoals beschreven in paragraaf
3. Bovendien heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (verder: inspectie) in deze
een toezichthoudende taak. Mocht de met het toezicht belaste ambtenaar een ernstige
schending van de professionele standaard constateren dan kan hij daarvan melding of
aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Alleen in dat geval, en in het geval de
officier van justitie via een andere weg een aangifte of melding ontvangt, heeft het
Openbaar Ministerie een rol. In alle andere gevallen van late zwangerschapsafbreking
op maternale indicatie beperkt de rol van de officier van justitie zich tot een beoordeling
van het verlof tot begraven of cremeren.
Bij levensbeëindiging bij pasgeborenen gaat het om pasgeborenen die op korte termijn
zeker zullen overlijden ondanks intensieve behandeling, of die kunnen overleven maar
met een slechte prognose en een zeer somber levensperspectief, of die voor overleven
niet van intensieve behandeling afhankelijk zijn maar niettemin een leven van ernstig
en uitzichtloos lijden tegemoet gaan.
In deze regeling is een pasgeborene een kind tot de voltooiing van zijn of haar eerste
levensjaar. Deze definitie werd reeds gehanteerd door de centrale deskundigencommissie
late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen.
2 Strafrecht
Het afbreken van een zwangerschap valt onder de werking van artikel 296 van het Wetboek
van Strafrecht in samenhang met de Wet afbreking zwangerschap. Medisch-wetenschappelijk
gezien wordt uitgegaan van een levensvatbaarheidgrens bij 24 weken. Dit betekent niet
dat elke ongeboren vrucht met 24 weken levensvatbaar is. Wel heeft deze grens tot
gevolg dat de afbreking van een zwangerschap van ten hoogste 24 weken niet strafbaar
is onder de voorwaarden gesteld bij en krachtens de Wet afbreking zwangerschap. Bij
zwangerschapsafbreking na de 24 wekengrens is artikel 82a Sr van toepassing. Ingevolge
dat artikel is het doden van een vrucht die, naar redelijkerwijs verwacht mag worden,
buiten het moederlichaam kan overleven, strafbaar op grond van de artikelen 287, 289
en 290 Sr. In het geval van late zwangerschapsafbrekingen in categorie 1-gevallen
is artikel 82a Sr niet van toepassing, omdat die categorie niet ziet op levensvatbare
ongeborenen.
Late zwangerschapsafbreking in categorie 2-gevallen en levensbeëindiging bij pasgeborenen
zijn en blijven strafbaar op grond van artikel 82a, 289 en 296 Sr. Onder omstandigheden
kan de arts in dergelijke gevallen een beroep doen op een bijzondere strafuitsluitingsgrond
(artikel 296, vijfde lid, Sr) of op overmacht in de zin van noodtoestand (artikel
40 Sr). Het oordeel van de beoordelingscommissie over de zorgvuldigheid van het handelen
van de arts laat het in de artikelen 167, tweede lid, en 242, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel bij de vervolgingsbeslissing
van de officier van justitie onverlet. Dat beginsel brengt overigens ook met zich
mee dat de officier van justitie tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek
en/of tot vervolging over kan gaan bij een vermoeden van een strafbaar feit wanneer
er geen melding heeft plaatsgevonden1.
3 Het melden van een late zwangerschapsafbreking of een levensbeëindiging bij een
pasgeborene
De gemeentelijke lijkschouwer
In alle gevallen dat het kind na een late zwangerschapsafbreking dood ter wereld komt,
moet de arts het overlijden als niet-natuurlijke dood melden bij de gemeentelijke
lijkschouwer op grond van de Wet op de lijkbezorging. Hetzelfde geldt voor de situatie
waarin het kind kort na de geboorte overlijdt na een afbreking van de zwangerschap
na 24 weken. Ook moet een arts gevallen van levensbeëindiging bij pasgeborenen melden
bij de gemeentelijke lijkschouwer, omdat er sprake is van een niet-natuurlijke dood.
De arts meldt aan de gemeentelijke lijkschouwer middels een meldingsformulier (zie
voor het meldingsformulier: www.lzalp.nl).
De gemeentelijke lijkschouwer stelt op zijn beurt de officier van justitie op de hoogte
van de niet-natuurlijke dood als gevolg van een late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging
bij pasgeborenen. De officier van justitie beslist over de afgifte van een verklaring
van geen bezwaar tegen begraving of crematie, waarna, bij geen bezwaar, de ambtenaar
van de burgerlijke stand verlof tot begraving of crematie kan verlenen. In geval van
levensbeëindiging bij een pasgeborene informeert de gemeentelijke lijkschouwer ook
de ambtenaar van de burgerlijke stand.
De beoordelingscommissie
Wanneer sprake is van een late zwangerschapsafbreking categorie 1 of 2 of van een
levensbeëindiging bij een pasgeborene stuurt de arts de melding met bijbehorend meldingsformulier
naar de beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij
pasgeborenen. De arts geeft daarbij aan of het om een categorie 1- of 2-geval gaat
van een late zwangerschapsafbreking. De beoordelingscommissie stelt een reglement
vast, waarin is geregeld hoe zij haar werkzaamheden uitvoert. Op deze manier is het
voor de arts helder wat hij van de beoordelingscommissie kan verwachten en wat het
tijdspad daarvan is. Het reglement is ter goedkeuring voorgelegd aan de Ministers.
In geval van een late zwangerschapsafbreking bij categorie 1-gevallen toetst de beoordelingscommissie
de zorgvuldigheid van het handelen van de arts aan de eisen die zijn geformuleerd
in de geldende beroepsnormen. In geval de commissie oordeelt dat de arts zorgvuldig
heeft gehandeld is daarmee de zaak afgedaan. Wanneer de commissie oordeelt dat de
arts onzorgvuldig heeft gehandeld, licht zij hierover de inspectie in. Het is vervolgens
aan de met het toezicht belaste ambtenaar om te bepalen of er aanleiding is tot het
instellen van een inspectieonderzoek en of op basis hiervan handhavend optreden noodzakelijk
is.
In geval van een late zwangerschapsafbreking bij categorie 2-gevallen toetst de beoordelingscommissie
de zorgvuldigheid van het handelen van de arts aan de zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen
in artikel 6 van deze regeling.
De beoordelingscommissie beoordeelt of de arts zorgvuldig heeft gehandeld en zendt
haar oordeel toe aan het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie
(verder: college). Het college betrekt het oordeel van de commissie in haar besluit
om wel of niet tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en/of tot vervolging
over te gaan. Het oordeel van de beoordelingscommissie laat het in de artikelen 167,
tweede lid, en 242, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel
bij de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie (OM) onverlet. Dat betekent
dat het OM kan besluiten om niet over te gaan tot vervolging.
Indien de arts naar het oordeel van de beoordelingscommissie niet heeft gehandeld
overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen, zendt de beoordelingscommissie haar oordeel
ook aan de inspectie. Het is vervolgens aan de met het toezicht belaste ambtenaar
om te bepalen of er aanleiding is tot het instellen van een inspectieonderzoek en
of op basis hiervan handhavend optreden noodzakelijk is.
In geval van levensbeëindiging bij pasgeborenen toetst de beoordelingscommissie de
zorgvuldigheid van het handelen van de arts aan de zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen
in artikel 7 van deze regeling. De beoordelingscommissie beoordeelt of de arts zorgvuldig
heeft gehandeld en zendt haar oordeel toe aan het college. Het college betrekt het
oordeel van de commissie in haar besluit om wel of niet tot het instellen van een
strafrechtelijk onderzoek en/of tot vervolging over te gaan. Het oordeel van de beoordelingscommissie
laat het in de artikelen 167, tweede lid, en 242, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel bij de vervolgingsbeslissing van
het OM onverlet. Dat betekent dat het OM kan besluiten om niet over te gaan tot vervolging.
Indien de arts naar het oordeel van de beoordelingscommissie niet heeft gehandeld
overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen, zendt de beoordelingscommissie haar oordeel
ook aan de inspectie. Het is vervolgens aan de met het toezicht belaste ambtenaar
om te bepalen of er aanleiding is tot het instellen van een inspectieonderzoek en
of op basis hiervan handhavend optreden noodzakelijk is.
4 Regeldrukeffecten
Deze regeling heeft geen regeldrukgevolgen voor burgers, zorgprofessionals of bedrijven.
De regeling legt geen nieuwe verplichtingen op ten opzichte van de huidige situatie.
Artikelsgewijs deel
Artikel 2
Dit artikel omschrijft de taken van de beoordelingscommissie ten aanzien van het handelen
van een arts in gevallen van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij
pasgeborenen.
Alle gevallen van late zwangerschapsafbreking bij categorie 1- en 2-gevallen en van
levensbeëindiging bij pasgeborenen moeten door de arts worden gemeld bij de beoordelingscommissie
late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen. De arts geeft bij
late zwangerschapsafbreking aan of het om een categorie 1 of categorie 2 geval gaat.
Indien de commissie van mening is dat de melding van de late zwangerschapsafbreking
verkeerd is gecategoriseerd kan zij de melding beoordelen op basis van de zorgvuldigheidseisen
van de andere categorie en verwittigt zij de arts hiervan.
Bij de vervulling van haar taken heeft de beoordelingscommissie de mogelijkheid de
arts die de late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging heeft toegepast om een
schriftelijke of mondelinge toelichting te vragen. Ook mag de beoordelingscommissie
nadere informatie vragen aan een of meer zorgverleners van het behandelteam dat bij
de zaak is betrokken. Daarnaast kan de beoordelingscommissie derden raadplegen vanwege
hun specifieke deskundigheid. De manier waarop zij deze zaken uitvoert legt de commissie
vast in een reglement, dat wordt goedgekeurd door de Ministers. Het oordeel van de
beoordelingscommissie wordt gebaseerd op de in artikel 5, 6 of 7 genoemde zorgvuldigheidseisen.
Dit oordeel kan uitsluitend worden vastgesteld als alle leden aan de beoordeling hebben
deelgenomen.
In geval van een melding van een categorie 1-zwangerschapsafbreking toetst de beoordelingscommissie
de melding aan de eisen die zijn geformuleerd in de geldende wet- en regelgeving en
beroepsnormen. Indien de beoordelingscommissie van oordeel is dat de arts zorgvuldig
heeft gehandeld, is daarmee de zaak afgedaan. Als de commissie tot het oordeel komt
dat sprake is van onzorgvuldig handelen door de arts, informeert zij hierover de inspectie.
Het is vervolgens aan de met het toezicht belaste ambtenaar om te bepalen of er aanleiding
is tot het instellen van een inspectieonderzoek en of op basis hiervan handhavend
optreden noodzakelijk is.
In geval van een melding van een categorie 2-zwangerschapsafbreking of een melding
van levensbeëindiging bij een pasgeborene toetst de beoordelingscommissie de melding
aan de zorgvuldigheidseisen zoals vermeld in artikel 6 of 7 van de nieuwe Regeling
en brengt haar oordeel over de zorgvuldigheid van het handelen van de arts ter kennis
van het College van procureurs-generaal. Als de commissie tot het oordeel komt dat
sprake is van onzorgvuldig handelen door de arts, brengt zij haar oordeel zowel ter
kennis van het college als van de inspectie. Het college betrekt dit oordeel bij zijn
beslissing over het al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek en/of
vervolging. De met het toezicht belaste ambtenaar bepaalt of het oordeel van de commissie
aanleiding geeft tot eigen inspectieonderzoek en of op basis daarvan handhavend dient
te worden opgetreden.
Wanneer het OM een strafrechtelijk onderzoek start, heeft het de gebruikelijke middelen
tot zijn beschikking voor het verzamelen van informatie.
Artikel 3
Dit artikel bepaalt de samenstelling van de commissie. De commissie bestaat uit vier
artsen met ter zake doende medische kennis en daarnaast een jurist en een deskundige
inzake ethische of zingevingvraagstukken. Voor elk van de disciplines worden één of
meer plaatsvervangende leden benoemd. De (plaatsvervangende) leden van de commissie
worden benoemd door de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voor vier jaar. De (plaatsvervangende) leden kunnen eenmaal worden
herbenoemd voor een periode van vier jaar. De ministers benoemen uit het midden van
de leden een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter.
De leden en plaatsvervangende leden worden benoemd op grond van hun specifieke deskundigheid
vanuit de eigen discipline op het terrein van de onderhavige problematiek, alsmede
op grond van geschiktheid om een voorgelegd geval van verschillende kanten te bezien
en aan de eisen, zoals geformuleerd in artikel 5, 6 en 7 van deze regeling, te toetsen.
De benoeming van plaatsvervangende leden is uit organisatorisch oogpunt wenselijk.
Zij maakt een vlotte afdoening van gevallen mogelijk en biedt soelaas in geval van
verhindering wegens ziekte of anderszins van één of meer leden van de commissie. Het
spreekt voor zich dat bij de vervanging van een lid van de commissie een beroep wordt
gedaan op een plaatsvervangend lid van dezelfde discipline als het te vervangen lid.
De commissie wordt ondersteund door een secretaris. Die secretaris heeft in de commissievergaderingen
een raadgevende stem. De secretaris is voor zijn werkzaamheden uitsluitend verantwoording
schuldig aan de commissie.
De bezoldiging van de commissieleden is geregeld volgens de Wet vergoedingen adviescolleges
en commissies.
Artikel 4
De beoordelingscommissie wordt opgedragen zelf een reglement vast te stellen waarin
de wijze waarop de beoordelingscommissie haar werkzaamheden uitvoert wordt beschreven.
Het reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie.
De commissie brengt jaarlijks verslag uit aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie. Het verslag is openbaar, en bevat
in ieder geval een beschrijving van de verrichte werkzaamheden en de (geanonimiseerde)
oordelen en adviezen van de commissie.
Artikel 5
In dit artikel is bepaald dat een arts zorgvuldig heeft gehandeld bij late zwangerschapsafbreking
categorie 1 indien hij heeft gehandeld naar de eisen die zijn gesteld in de toepasselijke
wet- en regelgeving en in de geldende beroepsnormen. Op het moment van publiceren
van deze regeling betreft dit specifiek het modelprotocol Medisch handelen late zwangerschapsafbreking
van de NVOG2.
Artikel 6
In dit artikel is omschreven aan welke criteria wordt getoetst of een arts zorgvuldig
heeft gehandeld bij late zwangerschapsafbreking categorie 2. Zo dient de arts allereerst
overtuigd te zijn van de diagnose en de daarop gebaseerde prognose. Dat betekent dat
de arts er zorg voor draagt dat de noodzakelijke diagnostiek is uitgevoerd om naar
alle redelijkheid tot een oordeel te kunnen komen. Ook moet de arts de overtuiging
hebben gekregen dat er bij de ongeborene sprake is van actueel of te voorzien uitzichtloos
lijden. De arts ziet er op toe dat de ouders volledig geïnformeerd zijn over diagnose
en de daarop gebaseerde prognose. Onder ouders wordt verstaan de gezaghebbende ouder(s)
of voogd. De moeder moet daarnaast uitdrukkelijk verzoeken om beëindiging van de zwangerschap
vanwege haar lichamelijk of psychisch lijden onder de situatie. Ook dient de arts
ten minste één onafhankelijk arts te raadplegen. Een onafhankelijk arts is in deze
een arts die geen behandelrelatie heeft met de patiënt en expertise heeft in een ter
zake doend specialisme. Wanneer redelijkerwijs geen onafhankelijk arts beschikbaar
is, volstaat het oordeel van het behandelteam. Tevens dient de afbreking van de zwangerschap
medisch zorgvuldig te worden uitgevoerd op basis van geldende beroepsnormen. Zo is
dat op het moment van publiceren van deze regeling het bij de toelichting op artikel
5 genoemde modelprotocol Medisch handelen late zwangerschapsafbreking van de NVOG.
Artikel 7
In dit artikel is omschreven aan welke criteria wordt getoetst of een arts zorgvuldig
heeft gehandeld bij levensbeëindiging van een pasgeborene. Zo dient de arts allereerst
overtuigd te zijn van de diagnose en de daarop gebaseerde prognose. Dat betekent dat
de arts er zorg voor draagt dat de noodzakelijke diagnostiek is uitgevoerd om naar
alle redelijkheid tot een oordeel te kunnen komen. Doordat de arts de overtuiging
moet hebben gekregen dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, vormt
in principe alleen het actuele lijden van de pasgeborene het uitgangspunt voor een
beslissing tot levensbeëindiging. Echter, er zijn situaties waarin de pasgeborene
niet voortdurend, maar wel met regelmaat ondraaglijk en uitzichtloos lijdt. Ook in
de gevallen waarin er dan ten tijde van (het besluit tot) de levensbeëindiging geen
uitzichtloos en ondraaglijk lijden is, maar dit wel met een aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid te verwachten valt, kan levensbeëindigend handelen als zorgvuldig
worden beoordeeld door de beoordelingscommissie. Het is voorstelbaar dat in die gevallen
een beslissing tot levensbeëindiging wordt genomen, om zo ondraaglijk en uitzichtloos
lijden te voorkómen, ook al is er op dat moment nog geen sprake van actueel lijden.
De beroepsgroepen hebben in 2013 het standpunt ‘Medische beslissingen rondom het levenseinde
bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen’ uitgebracht3 om artsen houvast te bieden bij het besluitvormingsproces. De arts ziet er daarnaast
op toe dat de ouders volledig geïnformeerd zijn over diagnose en de daarop gebaseerde
prognose. Tevens moeten de ouders instemmen met de levensbeëindiging van de pasgeborene.
Onder ouders wordt verstaan de gezaghebbende ouder(s) of voogd. Ook dient de arts
ten minste één onafhankelijk arts te raadplegen. Een onafhankelijk arts is in deze
een arts die geen behandelrelatie heeft met de patiënt en expertise heeft in een ter
zake doend specialisme. Wanneer redelijkerwijs geen onafhankelijk arts beschikbaar
is, volstaat het oordeel van het behandelteam. De levensbeëindiging van de pasgeborene
dient medisch zorgvuldig te worden uitgevoerd.
Artikel 8
Deze regeling wordt na vier jaar geëvalueerd. Het evaluatieverslag zal worden toegezonden
aan de Eerste Kamer en aan de Tweede Kamer.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers