TOELICHTING
ALGEMEEN DEEL
1. Aanleiding
De aanleiding voor het vaststellen van de Regeling aanvraag veiligheidscertificaat
en eisen veiligheidsbeheersysteem hoofdspoorwegen is tweeledig:
-
– De Spoorwegveiligheidsrichtlijn1 bevat de eis dat spoorwegondernemingen die op het door Europa vastgelegde Trans-Europese
Transport Netwerk goederen of personen vervoeren, over een veiligheidscertificaat
als bedoeld in die richtlijn beschikken. Een veiligheidscertificaat wordt verstrekt
indien het door de spoorwegonderneming gehanteerde veiligheidsbeheersysteem voldoet
aan artikel 9 van en bijlage III bij de Spoorwegveiligheidsrichtlijn. Met de EU-verordening
1158/20102 is een gemeenschappelijke veiligheidsmethode (GVM) vastgesteld. Aan de hand van de
GVM moet de conformiteit met de vereisten op grond van de Spoorwegveiligheidsrichtlijn
worden beoordeeld om een veiligheidscertificaat te verkrijgen. Door die rechtstreeks
werkende verordening mogen op nationaal niveau geen gelijksoortige eisen aan het veiligheidsbeheersysteem
worden gesteld. Met de onderhavige regeling wordt daarom de Regeling veiligheidscertificaat
hoofdspoorwegen, waarin eisen zijn opgenomen aan het veiligheidsbeheersysteem, ingetrokken.
Zie voor meer informatie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.
-
– Op grond van de onderdelen c van het eerste lid van de artikelen 16b en 16c van het
Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen (hierna: Besluit)
moet een spoorwegonderneming die wordt vrijgesteld van de verplichting om een veiligheidscertificaat
te hebben, een veiligheidsbeheersysteem toepassen dat voldoet aan de bij ministeriële
regeling gestelde eisen. De onderhavige regeling bevat die eisen die worden gesteld
aan het veiligheidsbeheersysteem in het geval van een vrijstelling. Zie voor meer
informatie paragraaf 2 hieronder.
2. Eisen aan veiligheidsbeheersysteem bij vrijstelling veiligheidscertificaat
De Spoorwegveiligheidsrichtlijn bevat de eis dat spoorwegondernemingen over een veiligheidscertificaat
als bedoeld in die richtlijn beschikken. Deze eis uit de Spoorwegveiligheidsrichtlijn
is geïmplementeerd in artikel 27 van de Spoorwegwet (hierna: de Wet). Het derde lid
van artikel 27 van de Wet biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur
met inachtneming van artikel 3 van de Spoorwegveiligheidsrichtlijn onder daarbij te
stellen voorwaarden en beperkingen een vrijstelling te verlenen van de verplichting
om over een veiligheidscertificaat te beschikken. In het Besluit is in een vrijstelling
voorzien voor:
Omdat bij deze vrijstellingen de veiligheid gegarandeerd moet zijn, gelden de vrijstellingen
alleen onder bepaalde cumulatieve voorwaarden en beperkingen3.
Een van de voorwaarden voor beide vrijstellingen is dat de spoorwegondernemingen moeten
beschikken over een veiligheidsbeheersysteem. Artikel 16a, eerste lid, onderdelen
a tot en met e, en het tweede lid, van het Besluit zijn op dit veiligheidsbeheersysteem
van overeenkomstige toepassing. Hierdoor moet het veiligheidsbeheersysteem onder andere
passend zijn bij de aard en omvang van de spoorwegonderneming. De eisen waaraan dat
veiligheidsbeheersysteem verder moet voldoen, zijn vastgelegd in de onderhavige regeling.
In deze regeling zijn eisen opgenomen die in de ingetrokken de Regeling veiligheidscertificaat
hoofdspoorwegen waren opgenomen. Voor meer informatie over deze eisen aan het veiligheidsbeheersysteem
wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.
3. Handhaving
De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) houdt toezicht op de naleving
van de verplichtingen omtrent het veiligheidscertificaat en op de naleving van de
eisen die gelden bij een vrijstelling van de verplichting tot het hebben van dat certificaat.
Zoals in paragraaf 2 is vermeld, moet een spoorwegonderneming die gebruik wil maken
van de vrijstelling van de verplichting tot het hebben van een veiligheidcertificaat,
beschikken over een veiligheidsbeheersysteem. Dat systeem moet aan de eisen voldoen
die in de onderhavige regeling worden gesteld. Die eisen moeten waarborgen dat een
spoorwegonderneming, die van een vrijstelling gebruik maakt, blijft voldoen aan een
bepaald veiligheidsniveau. Samen met de ILT is bij de voorbereiding van de onderhavige
regeling bekeken welke eisen aan het veiligheidsbeheersysteem moeten worden gesteld
om een bepaald veiligheidsniveau te kunnen waarborgen.
Indien spoorwegondernemingen voldoen aan de voorwaarden en restricties die gelden
bij een vrijstelling van de veiligheidscertificaatverplichting moeten zij een eenmalige
melding (op grond van artikelen 16b, onderdeel d, of 16c, onderdeel d, van het Besluit)
doen om te zijn vrijgesteld van de verplichting een veiligheidscertificaat te hebben.
Hiermee wordt verzekerd dat de ILT een overzicht van deze spoorwegondernemingen heeft
zodat er gerichte controles met betrekking tot bijvoorbeeld het veiligheidsbeheersysteem
kunnen plaatsvinden. Indien nodig kan de ILT namens de Minister van Infrastructuur
en Milieu (hierna: Minister) handhavend optreden op grond van artikel 76 van de Wet.
4. Administratieve lasten en regeldruk
Deze regeling heeft als zodanig geen gevolgen voor de administratieve lasten.
De gegevens en bescheiden die op grond van artikel 2 van deze regeling bij een aanvraag
voor een veiligheidcertificaat moeten worden aangeleverd zijn niet anders dan de gegevens
en bescheiden die vóór de inwerkingtreding van deze regeling op grond van de Regeling
veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen moesten worden aangeleverd.
De mogelijkheden om als spoorwegonderneming onder bepaalde voorwaarden en beperkingen
vrijgesteld te zijn van de verplichting tot het hebben van een veiligheidcertificaat,
zijn opgenomen in de artikelen 16b en 16c van het Besluit.
Een van de voorwaarden aan de vrijstellingen is dat een spoorwegonderneming een veiligheidsbeheersysteem
moet hebben dat aan bepaalde eisen voldoet. De eisen aan het veiligheidsbeheersysteem,
opgenomen in de onderhavige regeling, zijn overgenomen uit de Regeling veiligheidscertificaat
hoofdspoorwegen. Door de onderhavige regeling worden spoorwegondernemingen, die van
de vrijstelling gebruik willen maken, niet geconfronteerd met nieuwe eisen aan het
veiligheidsbeheersysteem.
5. Internetconsultatie
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (hierna: IenM) heeft een ontwerp van de
onderhavige regeling in de periode van 25 maart tot en met 22 april 2016, voorgelegd
voor openbare internetconsultatie.
Het doel van deze consultatie was betrokkenen te informeren en consulteren over de
voorgenomen regeling.
Er zijn in totaal 3 openbare reacties binnengekomen. De reacties zijn afkomstig van
de Vereniging Historisch Railvervoer Nederland, NS Groep N.V. en KNV Spoorgoederenvervoer.
Het beeld is overwegend positief. KNV spreekt over een nieuwe stap in het kader van
uniformering van de nationale regelgeving richting de Europese regelgeving, en NS
wijst erop dat de oude regeling geen toegevoegde waarde meer had. HRN geeft aan dat
de regeling weliswaar een vooruitgang betekent, maar nog niet alle problemen wegneemt.
Hieronder worden de reacties per artikel van de regeling behandeld.
Artikel 1
NS stelt voor in artikel 1 ook de Spoorwegveiligheidsrichtlijn te definiëren, aangezien
deze richtlijn in artikel 2 diverse malen terugkomt.
Dit voorstel van NS is niet overgenomen. De regeling is krachtens de Wet vastgesteld.
In de Wet is reeds een definitie van de Spoorwegveiligheidsrichtlijn opgenomen. Die
definitie uit de Wet werkt door in deze regeling.
Artikel 3
NS merkt op dat artikel 3 voor de eisen aan het veiligheidsbeheersysteem verwijst
naar de rechtstreeks werkende EU-Verordening 1158/2010/EG. Strikt genomen is volgens
NS een verwijzing niet nodig, maar NS onderschrijft dat dit om redenen dat de gemiddelde
gebruiker toch als eerste de nationale regelgeving raadpleegt, is vastgelegd. Tevens
vragen NS en KNV waarom uitsluitend naar bijlage II van de EU-verordening 1158/2010/EG
wordt verwezen en niet ook naar bijlage III over het nationale B-certificaat.
Er is niet naar bijlage III van de genoemde verordening verwezen, omdat daarvoor een
grondslag in het Besluit ontbreekt. Artikel 3 van deze regeling dient ter uitwerking
van artikel 16a, derde lid, van het Besluit waarin is bepaald dat een adequaat veiligheidsbeheersysteem
ten minste de bij regeling met inachtneming van bijlage III, van de Spoorwegveiligheidsrichtlijn
vastgestelde bedrijfsprocessen moet bevatten. Die bijlage van de Spoorwegveiligheidsrichtlijn
gaat over het veiligheidscertificaat deel A. Het Besluit biedt geen mogelijkheid om
bij regeling regels te stellen over het veiligheidscertificaat deel B.
Artikel 4
Op een aantal punten is dit artikel en de bijbehorende toelichting naar aanleiding
van de internetconsultatie verduidelijkt. Voor wat betreft de terminologie sluit deze
regeling, zoveel als mogelijk is, aan bij de terminologie van de Regeling veiligheidscertificaat
hoofdspoorwegen. De opmerkingen van NS en KNV over de onderdelen e en f van artikel
4 van de regeling, zoals voorgelegd voor openbare internetconsultatie, zijn niet relevant
voor de onderhavige regeling, omdat die onderdelen uit de onderhavige regeling zijn
geschrapt. Zie voor de reden van die schrapping verderop in deze paragraaf.
HRN brengt naar voren dat de in artikel 4 van de regeling voorgestelde eisen aan een
veiligheidsbeheersysteem redelijk en uitvoerbaar lijken, maar dat hetgeen de toelichting
omtrent de eisen aan veiligheidspersoneel stelt, principiële problemen oproept. HRN
merkt op dat, zoals in de regeling is voorzien, een HRN-lid dat gebruik wil maken
van de vrijstelling voor het veiligheidscertificaat alsnog bij de ILT op basis van
artikel 54a van de Wet ontheffing zou moeten vragen voor de in hoofdstuk 5 van de
wet opgenomen eisen, zodat een aanmerkelijk deel van de mogelijke voordelen van de
vrijstelling van het veiligheidscertificaat wegvalt. Ook voor het huidige voertuigpark
van de HRN-leden speelt volgens deze participant een soortgelijke situatie; ook hier
zal degene die de vrijstelling wil benutten, voor de door hem te gebruiken voertuigen
ontheffing aan moeten vragen. HRN verzoekt dan ook de Beleidsregel personeel Spoorwegwet
van de ILT zodanig aan te passen dat deze problemen kunnen worden voorkomen. HRN merkt
hiernaast op dat in artikel 27, derde lid, van de Wet de vrijstelling van de bedrijfsvergunning
wordt genoemd. Zij is van mening dat met de voorgestelde regeling de beoogde vrijstelling
alleen recht doet aan haar doelstelling als de beperkte bedrijfsvergunning alsnog
wordt vervangen door een rechtstreekse verzekeringsplicht.
De onderhavige regeling is bedoeld om eisen aan het veiligheidbeheersysteem te stellen
voor het geval een spoorwegonderneming gebruik wil maken van de vrijstellingen op
grond van de artikelen 16 b en c van het Besluit. De door HRN geconstateerde knelpunten
worden niet veroorzaakt door de onderhavige regeling. Met deze regeling kunnen de
door HRN genoemde knelpunten niet worden opgelost. Voor IenM is de uitvoerbaarheid
van de regelgeving een voortdurend aandachtspunt. IenM zal daarom separaat met HRN
in overleg treden over de geconstateerde knelpunten.
Naar aanleiding van de reactie van HRN is er voor gekozen om de onderdelen e en f
van artikel 4 van de regeling, zoals voorgelegd voor openbare internetconsultatie,
te schrappen. Vanwege die onderdelen zou een veiligheidsbeheersysteem als bedoeld
in de artikelen 16b, onderdeel c, en 16c, onderdeel c, van het Besluit ook procedures
moeten bevatten voor het opleiden en geschikt houden van personeel voor de taken die
de spoorveiligheid raken en voor het onderhoud van de gebruikte spoorvoertuigen. Zoals
de HRN in haar reactie aangeeft blijven de eisen ten aanzien van personeel en spoorvoertuigen,
ongeacht een eventuele vrijstelling, onverkort gelden. Er is daarom voor gekozen om
in de onderhavige regeling niet voor te schrijven dat in het veiligheidbeheersysteem
de procedures omtrent het personeel en de voertuigen moeten zijn beschreven.
Artikel 5
NS merkt op dat artikel 5 overbodig is, dat het niet helder is aan wie deze bepaling
is gericht, en dat een toelichting op dit artikel ontbreekt.
IenM onderschrijft die overbodigheid niet. Een soortgelijke bepaling is ook in de
Regeling veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen opgenomen. Artikel 5 is naar aanleiding
van de opmerking voor wat betreft de geadresseerde aangepast en de toelichting is
aangevuld.
Overig
HRN verzoekt om nader overleg met alle betrokkenen over de verschillende onderwerpen
die met de vrijstelling samenhangen, en verzoekt tevens om in de toelichting bij de
regeling de beleidslijnen hiervoor helder te beschrijven.
Zoals hierboven aangekondigd zal IenM seperaat met HRN in gesprek gaan over de door
HRN genoemde knelpunten. In de toelichting worden de onderwerpen die volgens HRN samenhangen
met de vrijstelling niet beschreven. Zoals hierboven reeds aangegeven vallen de door
HRN gesignaleerde problemen buiten de context van deze regeling.
KNV Spoorgoederenvervoer merkt op dat in de Regeling Aanvraag veiligheidscertificaat
en eisen veiligheidsbeheersysteem hoofdspoorwegen diverse verwijzingen worden gemaakt
naar andere Nederlandse regelgeving, en dat het daardoor voor spoorwegondernemingen
lastig is om het overzicht te behouden. KNV vraagt IenM dan ook een overzicht te geven
van de samenhangen tussen in werking zijnde regels en verordeningen.
KNV doelt op verwijzingen naar artikelen van het Besluit die op het moment van de
internetconsultatie nog niet in werking zijn getreden. Die artikelen bieden de wettelijke
grondslag voor deze regeling en zullen op het tijdstip van de inwerkingtreding van
de onderhavige regeling ook in werking zijn getreden.
IenM is van mening dat in de toelichting voldoende is ingegaan op de samenhang tussen
de regeling en de Europeesrechtelijke verordeningen.
6. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
De ILT heeft op verzoek een Handhavings-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets
uitgevoerd.
De ILT stelt dat de regeling handhaafbaar en uitvoerbaar is, mits met een aantal specifieke
opmerkingen rekening wordt gehouden. De meeste van die opmerkingen zijn verwerkt in
de onderhavige regeling en voor zover de opmerkingen niet tot aanpassing hebben geleid,
is dat in overleg met de ILT gebeurd.
Deze regeling is van toepassing op een relatief gering aantal bedrijven. De regeling
heeft geen nadere financiële of personele gevolgen voor de ILT.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op hetzelfde tijdstip als waarop de nieuwe artikelen
16b en 16c van het Besluit in werking treden. Die artikelen staan in artikel 20 van
het Besluit bijzondere spoorwegen (Stb. 2015, 267). Dat artikel van het Besluit bijzondere spoorwegen treedt in werking op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel 2. Aanvraag veiligheidscertificaat
In artikel 16 van het Besluit is bepaald dat een aanvraag voor een veiligheidscertificaat
als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet ten minste de bij ministeriële regeling bepaalde gegevens en bescheiden moet bevatten.
De vereiste gegevens en bescheiden waren benoemd in de artikelen 1 en 1a van de Regeling
veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen. De inhoud van de genoemde artikelen van de
Regeling veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen is overgenomen in artikel 2 van de
onderhavige regeling. In artikel 2 worden die gegevens en bescheiden vermeld die bij
een aanvraag voor het veiligheidscertificaat moeten worden aangeleverd, waaronder
de documentatie beschreven in bijlage IV van de Spoorwegveiligheidsrichtlijn.
Met de verordening (EG) nr. 653/2007 van de Commissie van 13 juni 2007 betreffende
het gebruik van een gemeenschappelijk Europees formaat voor veiligheidscertificaten
en aanvraagdocumenten overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees
Parlement en de Raad en betreffende de geldigheid van overeenkomstig Richtlijn 2001/14/EG
van het Europees Parlement en de Raad afgegeven veiligheidscertificaten (PbEU 2007,
L 153) zijn formats voorgeschreven die moeten worden gehanteerd bij de afgifte van
veiligheidscertificaten. De eisen die in artikel 2 zijn beschreven gelden naast de
in de vorige zin genoemde verordening.
In het tweede lid van artikel 2 is geregeld op welk moment wijzigingen van bijlage
IV bij de Spoorwegveiligheidsrichtlijn gaan gelden voor de toepassing van het eerste
lid van artikel 2.
Artikel 3. Eisen veiligheidsbeheersysteem
In artikel 32, eerste lid, van de Wet staat dat de Minister op aanvraag van een spoorwegonderneming
een veiligheidscertificaat verleent. Dat certificaat bestaat uit een A- en een B-certificaat.
Het A-certificaat wordt verleend door de nationale veiligheidsautoriteit van de vestigingsstaat
en is geldig op het grondgebied van de gehele Europese Unie. Een door de nationale
veiligheidsautoriteit van een andere lidstaat afgegeven A-certificaat is dus ook in
Nederland geldig. Dit is anders bij het B-certificaat. Dit kan slechts door de nationale
veiligheidsautoriteit van Nederland voor Nederland worden afgegeven. De Minister (in
de praktijk de ILT) verleent derhalve voor in Nederland gevestigde spoorwegondernemingen
zowel het A-certificaat als het B-certificaat. Bij in andere EU-lidstaten gevestigde
ondernemingen die in Nederland (willen) rijden, toetst de Minister slechts ter verlening
van het B-certificaat.
Een A-certificaat wordt verleend indien het veiligheidsbeheersysteem voldoet aan artikel
9 van en bijlage III bij de Spoorwegveiligheidsrichtlijn (artikel 32, eerste lid,
van de Wet). In bijlage II bij verordening 1158/2010 staan criteria voor het beoordelen
van de conformiteit met de vereisten op grond van artikel 9 van en bijlage III bij
de Spoorwegveiligheidsrichtlijn.
In artikel 16a, derde lid, van het Besluit is bepaald dat het veiligheidsbeheersysteem
ten minste de bij regeling van de Minister met inachtneming van bijlage III van de
Spoorwegveiligheidsrichtlijn vastgestelde bedrijfsprocessen moet bevatten. Zoals in
het algemeen deel is aangegeven, mogen er geen voorschriften in nationale regelgeving
zijn opgenomen, die gelijk zijn aan voorschriften in een rechtstreeks werkende EU-verordening.
Om die reden is in artikel 3 bepaald dat een adequaat veiligheidsbeheersysteem moet
voldoen aan de eisen, opgenomen in bijlage II bij verordening1158/2010 en wordt met
artikel 6 de Regeling veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen ingetrokken.
Artikel 4. Eisen veiligheidsbeheersysteem in geval van vrijstelling
In dit artikel zijn eisen opgenomen waaraan een veiligheidsbeheersysteem moet voldoen
in het geval een spoorwegonderneming gebruik maakt van de vrijstellingsmogelijkheden,
opgenomen in de artikelen 16b en 16c van het Besluit. Een spoorwegonderneming die
gebruik maakt van één van deze vrijstellingen dient onder meer een veiligheidsbeheersysteem
te hebben waarmee een bepaald veiligheidsniveau wordt gewaarborgd.
Het veiligheidsbeheersysteem moet niet alleen beschreven zijn, het moet ook in de
praktijk hanteerbaar zijn voor alle medewerkers die in hun dagelijks werk met het
systeem te maken hebben. Het systeem moet daarin voorzien door op een praktische wijze
de betrokken medewerkers van de voor hun activiteiten relevante processen en procedures
op de hoogte te stellen. Op welke wijze de spoorwegonderneming daarin voorziet, wordt
vrijgelaten.
De basisfilosofie achter een veiligheidsbeheersysteem is het creëren van een continu
verbeteringsproces (onderdeel a). Daarin is een totale evaluatie van het gehele systeem
door de leiding van de spoorwegonderneming een belangrijk element.
De in onderdeel b bedoelde registratie van ongevallen en incidenten staat zowel ten
dienste van de interne beoordeling van het veiligheidsbeheersysteem (onderdeel d)
als ten behoeve van de externe toetsing van het systeem door de ILT. De wijze waarop
wordt geregistreerd, is de vrije keuze van de spoorwegonderneming.
Op grond van onderdeel c moet een inventarisatie worden gemaakt van de veiligheidrisico’s
die kunnen bestaan binnen een normale bedrijfsvoering. Binnen de context ‘veiligheid’
valt daarbij te denken aan milieuregels en de wetgeving inzake arbeidsomstandigheden.
Uiteraard is het zeer wel mogelijk om die in separate, op het onderwerp toegesneden,
zorgsystemen onder te brengen, maar het kan voor de onderneming handiger in de uitvoering
zijn om alles (voor zover dat op het spoorwegbedrijf van toepassing is) in één enkel
systeem te behandelen. De inventarisatie van de veiligheidsrisico’s is afhankelijk
van de grootte van de onderneming en de aard van de activiteiten van de onderneming.
De keuze voor een methode ligt in beginsel bij de onderneming zelf.
In artikel 5, eerste lid, van deze regeling is bepaald dat de spoorwegonderneming
aan de hand van de inventarisatie van de veiligheidsrisico’s moet beoordelen welke
maatregelen nodig zijn om de geconstateerde risico’s te beheersen. Op grond van het
tweede lid van artikel 5 is de spoorwegonderneming verplicht die maatregelen uit te
voeren.
Op grond van onderdeel d moet het veiligheidsbeheersysteem tevens een interne beoordeling
inhouden van de non-conformiteiten die zich hebben voorgedaan en de corrigerende maatregelen
die naar aanleiding van die non-conformiteiten zijn vastgesteld en geïmplementeerd.
Met onderdeel e van dit artikel moet het effectief optreden bij calamiteiten gewaarborgd
zijn. Effectief optreden bij calamiteiten vereist zorgvuldige planning en geregelde
oefening met op grond daarvan opgestelde procedures. Omdat ook ProRail als beheerder
een leidende en coördinerende taak heeft bij de bestrijding van calamiteiten op en
rond de spoorweginfrastructuur is het gewenst dat de planning van de individuele spoorwegondernemingen
aansluit op die van de beheerder. Het in stand houden van een calamiteitenorganisatie
kan voor een kleine spoorwegonderneming een aanzienlijk organisatorische last zijn.
Daarom is het mogelijk om deze organisatie met andere spoorwegondernemingen te delen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma