Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oss | Staatscourant 2016, 29082 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oss | Staatscourant 2016, 29082 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Boekel, Deurne, Landerd, Oss, Uden en Veghel,
De doelstellingen van deze samenwerking, zijnde het door samenwerken bevorderen van de kwaliteit, continuïteit en efficiency op het gebied van de beleidsvoorbereiding, heffing en invordering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen, alsmede op het gebied van de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken en het beheer en de uitvoering van vastgoedinformatie, onverminderd actueel zijn;
Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet dualisering gemeentebestuur, de Wet waardering onroerende zaken en het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008, zoals laatstelijk gewijzigd,
Vast te stellen de gewijzigde:
Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant ,
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
ambtenaar van het samenwerkingsverband: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder c, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder c, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing of invordering van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder d, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder d, van de Waterschapswet, dan wel als een belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;
heffingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder a, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder a, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
Hoofdstuk 2:Inrichting en samenstelling van het bestuur
Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.
Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien uit de presentielijst is gebleken dat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
De leden van het bestuur van het samenwerkingsverband en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.
Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid in het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.
De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.
Afdeling 6: Ambtenaren van het samenwerkingsverband
Het samenwerkingsverband heeft een of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, ambtenaren van het samenwerkingsverband en belastingdeurwaarders.
De heffingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.
Artikel 30: Invorderingsambtenaar
De invorderingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.
Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer en de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.
Artikel 31: Ambtenaar van het samenwerkingsverband
De ambtenaar van het samenwerkingsverband heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 231, tweede lid onder d, van de Gemeentewet en artikel 123, derde lid onder d, van de Waterschapswet.
Artikel 32: Belastingdeurwaarder
De belastingdeurwaarder heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.
Hoofdstuk 3:Bevoegdheden van het samenwerkingsverband
Afdeling 1:Bevoegdheden van het bestuur
Het bestuur van het samenwerkingsverband is bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van die belangen die aan het samenwerkingsverband zijn opgedragen.
Artikel 35:Overdracht bevoegdheden
Het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas draagt aan het samenwerkingsverband de bevoegdheid tot heffing en invordering van alle door het algemeen bestuur van het Waterschap Aa en Maas op of voor 1 oktober 2009 ingestelde waterschapsbelastingen over, voor zover deze waterschapsbelastingen later niet zijn opgeheven.
Artikel 36a: Werkzaamheden voor andere overheden dan de deelnemers
Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 34 en 35 en 36 bedoelde bevoegdheden, kan het samenwerkingsverband op verzoek van andere overheden dan de deelnemers,indien dit niet leidt tot nadelige gevolgen voor de deelnemers, geen strijd met EU-aanbestedingsregels met zich meebrengt voor de deelnemers en geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de in de genoemde artikelen aangeduide bevoegdheden, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de belastingheffing, -invordering en uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken verrichten.
Aan een verzoek van andere overheden dan de deelnemers wordt alleen tegemoetgekomen indien het voornemen bestaat toe te treden tot de Gemeenschappelijke regeling en het werkzaamheden betreft die tijdelijk van aard (max 2 jaar) of beperkt in omvang zijn. In geen geval mag inwilliging van een verzoek tot gevolg hebben dat er extra personeel moet worden aangesteld.
Afdeling 3: Bevoegdheden van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de gemeente of aan het gemeentebestuur respectievelijk het waterschap of aan het waterschapsbestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.
Het dagelijks bestuur oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, Hoofdstuk XV van de Gemeentewet, Hoofdstuk XVI van de Waterschapswet, Hoofdstuk 7 van de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingdienst en de directeur, respectievelijk de colleges, met inachtneming van het bepaalde in artikel 35 en 36.
Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van beleidsregels en het per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband onderscheidenlijk de belastingdeurwaarder voor de uitoefening van hun bevoegdheden.
Afdeling 4: De taken bevoegdheden van de voorzitter
De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsverband in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het dagelijks bestuur.
Hoofdstuk 5:Financiën van het samenwerkingsverband
De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze tijdig aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
Artikel 52: Jaarrekening en jaarverslag
De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het algemeen bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.
Indien het algemeen bestuur tot het standpunt komt dat onrechtmatige totstandkoming van in de jaarrekening opgenomen baten, lasten of balansmutaties aan de vaststelling van de jaarrekening in de weg staat, brengt hij dit terstond ter kennis van het dagelijks bestuur met vermelding van de gerezen bedenkingen.
Hoofdstuk 6:Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing
Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of het dagelijks bestuur van een waterschap dat wenst toe te treden, dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband. Het college van de desbetreffende gemeente of het dagelijks bestuur van het desbetreffende waterschap voegt hierbij het besluit tot toestemming van de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur van het waterschap als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.
Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college van de deelnemer die hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.
Voor de vaststelling van de gevolgen van de uittreding en de uittredingskosten verleent het dagelijks bestuur in overleg met de uittredende gemeente, een onafhankelijk registeraccountant opdracht om advies uit te brengen over de financiële gevolgen en de hoogte van de uittredingskosten. De kosten van dit advies komen voor rekening van de uittreder.
Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor wijziging stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.
Artikel 57: Opheffing en liquidatie
Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor opheffing stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.
Hoofdstuk 7: Overige bepalingen
Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van het samenwerkingsverband, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld.
De gewijzigde regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op die waarop het college van de Gemeente Oss het besluit tot het vaststellen van de regeling heeft bekendgemaakt in alle deelnemende gemeenten en het waterschap door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant.
Artikel 61: Inzending regeling
Het college van de Gemeente Oss wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten.
Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling BSOB”.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen Bestuur van BSOB van 31 maart 2016.
Toelichting bij de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant
1. De Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant
Het Waterschap Aa en Maas en de gemeenten Boekel, Deurne, Oss, Uden en Veghel hebben op grond van het eindrapport Haalbaarheidsonderzoek naar belastingsamenwerking van september 2009 besloten deze gemeenschappelijke regeling te treffen.
De gemeenschappelijke regeling is getroffen door het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas en de colleges van burgemeester en wethouders van de vijf deelnemende gemeenten. De Gemeente Landerd is per 1 januari 2014 toegetreden tot de gemeenschappelijke regeling. Dat de gemeenschappelijke regeling getroffen is door de colleges van de deelnemers brengt tot uitdrukking dat de belastingorganisatie die wordt opgericht een uitvoeringsinstantie is. Bevoegdheden tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften kent het bestuur van het samenwerkingsverband niet, omdat er geen gemeenteraden of algemene besturen van waterschappen deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling. Bevoegdheden van deze organen kunnen daarom niet worden overgedragen. De belastingverordeningen, de kwijtscheldingsnormen alsmede het beleid ten aanzien van heffing en invordering van belastingen worden vastgesteld door de deelnemende waterschaps- en gemeentebesturen zelf. Het samenwerkingsverband kan slechts een adviserende rol hebben in deze.
Bij de gemeenschappelijke regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld, conform artikel 8 lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr). Dit openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid, wat inhoudt dat het een zelfstandige juridische entiteit is. Deze rechtspersoonlijkheid zorgt er tevens voor dat het bestuur van het samenwerkingsverband privaatrechtelijke rechtshandelingen kan verrichten (art. 2:5 BW jo. art. 3:32 BW) en ambtenaren in dienst kan hebben (art. 1 Ambtenarenwet). De deelnemers dragen hun bevoegdheden, alsmede die van de betrokken ambtenaren, omtrent de heffing en invordering van de in artikel 35 genoemde belastingen over aan het samenwerkingsverband.
2. Het bestuur van het openbaar lichaam
Op een gemeenschappelijke regeling tussen gemeente- en waterschapsbesturen zijn de artikelen 8 tot en met 25 en 27 tot en met 29 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, die handelen over samenwerking tussen gemeentebesturen, van overeenkomstige toepassing (art. 62 Wgr). Het bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat verplicht uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (art. 62 jo. art. 12 lid 1 Wgr en art. 4 GR). Naast deze organen kunnen adviescommissies worden ingesteld (art. 62 jo. art. 24 Wgr). Deze adviescommissies worden ingesteld door het algemeen bestuur (art. 62 jo. art. 24 lid 1 Wgr). De adviescommissies kunnen advies geven aan zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur of de voorzitter. Wanneer vaste commissies van advies voor het dagelijks bestuur of de voorzitter worden ingesteld, dan worden deze ingesteld door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur of de voorzitter (art. 62 jo. art. 24 lid 2 Wgr). Tijdelijke commissies van advies kunnen het dagelijks bestuur en de voorzitter zelfstandig instellen (art. 62 jo. art. 24 lid 3 Wgr). De mogelijkheid tot het instellen van bestuurscommissies (art. 62 jo. art. 25 Wgr) is niet geopend in de gemeenschappelijke regeling.
De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de samenstelling van het algemeen bestuur, voor het overige moet dit in de gemeenschappelijke regeling zelf worden geregeld (art. 62 jo. art. 10 lid 3 Wgr). De samenstelling is afhankelijk van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling. In dit geval zijn dat het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas en de colleges van de deelnemende gemeenten. De gemeenschappelijke regeling is daarmee een zogenoemde collegeregeling. In het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer één lid. Deze leden worden aangewezen door de deelnemende colleges. De colleges kunnen daarbij kiezen uit de leden van het college (dus zowel de burgemeester respectievelijk dijkgraaf als de wethouders respectievelijk dagelijkse bestuurders). Leden van het algemeen bestuur van het waterschap of gemeenteraadsleden kunnen niet worden aangewezen. Dit volgt uit artikel 13 lid 6 en lid 1 Wgr en is overgenomen in artikel 6 lid 2 van de GR. Wanneer men ophoudt lid van het college te zijn waaruit men is aangewezen, dan houdt men tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 13 lid 6 en lid 2 Wgr). Een lid van het algemeen bestuur kan daarnaast door zijn eigen college worden ontslagen wegens gebrek aan vertrouwen (art. 18 jo. art. 16 lid 4 Wgr; art. 20 GR).
Het algemeen bestuur moet minimaal tweemaal per jaar vergaderen (art. 62 jo. art. 22 lid 2 Wgr en art. 8 lid 1 GR). Voorts is bepaald dat de voorzitter, het dagelijks bestuur en een vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur kunnen bepalen dat het algemeen bestuur bijeen moet komen (art. 8 lid 2 GR). De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar, tenzij een vijfde gedeelte van de aanwezige leden verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt de deuren te sluiten. Het algemeen bestuur besluit vervolgens of de deuren daadwerkelijk gesloten worden (art. 62 jo. art. 22 lid 3, 4 en 5 Wgr en art. 17 lid 1 GR). Bij de overige ordebepalingen is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur, nu artikel 22 Wgr dit voorschrijft.
Een lid van het algemeen bestuur kan door het dagelijks bestuur van het waterschap respectievelijk het college van de gemeente die hem heeft aangewezen worden ontslagen wanneer hij het vertrouwen van dat dagelijks bestuur of college niet langer bezit (art. 62 jo. art. 18 jo. art. 16 lid 4 Wgr en art. 20 GR). Dit geldt tevens voor een plaatsvervangend lid (art. 6 lid 7 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.
2.2 Stemverhoudingen binnen het algemeen bestuur
Binnen het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer één lid. Dit lid heeft één stem (art. 6 lid 1 GR). Besloten wordt bij gewone meerderheid (art. 14 GR), behoudens enkele uitzonderingen waarbij een gekwalificeerde meerderheid of unanimiteit vereist is.
Ook bij het dagelijks bestuur geeft de Wet gemeenschappelijke regelingen enkele kaders. Zo bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en minimaal twee andere bestuurders die door en uit het algemeen bestuur moeten worden aangewezen, en die niet allen afkomstig mogen zijn van hetzelfde waterschap of dezelfde gemeente (art. 62 jo. art. 14 lid 1 Wgr). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband bestaat dan ook uit de voorzitter en twee andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden (art. 21 lid 1 GR). Het door het waterschap aangewezen lid van het algemeen bestuur is in ieder geval lid van het dagelijks bestuur (art. 21 lid 1 GR). De reden hiervan is dat zo zeker is dat de twee groeperingen (waterschap en gemeenten) die in de samenwerking participeren in het dagelijks bestuur zitting hebben. Voor het draagvlak is dat van groot belang. Voor het dagelijks bestuur worden geen plaatsvervangende leden aangewezen Bij vervanging met een incidenteel of tijdelijk karakter kan worden volstaan met een interne vervangingsregeling binnen het dagelijks bestuur. Bij langdurige ontstentenis kan een ad interim bestuurder worden aangewezen of een opvolger. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur is gekoppeld aan dat van het algemeen bestuur. Wanneer iemand ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur houdt hij van rechtswege op lid te zijn van het dagelijks bestuur (art. 21 lid 2 GR).
Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij het vertrouwen van het algemeen bestuur niet langer bezit (art. 23 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.
De voorzitter van het samenwerkingsverband wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen (art. 62 jo. art. 13 lid 9 Wgr en art. 24 lid 1 GR). Hij is dus tevens lid van zowel het algemeen bestuur als van het dagelijks bestuur (art. 62 jo. art. 14 lid 1 Wgr en art. 21 lid 1 GR). Uit de overige leden van het dagelijks bestuur wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen (art. 24 lid 3 GR). De voorzitter kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit (art. 23 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.
Bij het bestuur van het samenwerkingsverband wordt tevens een secretaris benoemd. Op de secretaris zijn de bepalingen uit Hoofdstuk VII van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Het gaat dan om de Gemeentewet zoals deze gold direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (art. VIIIa Wet dualisering gemeentebestuur). Dat betekent dat de secretaris door het algemeen bestuur wordt benoemd, geschorst en ontslagen (art. 25 GR). In spoedeisende gevallen kan de secretaris door het dagelijks bestuur worden geschorst (art. 25 lid 3 GR). Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden in dezen overdragen aan het dagelijks bestuur.
De secretaris heeft een ondersteunende functie voor het bestuur van het samenwerkingsverband en is tevens directeur van de ambtelijke organisatie (art. 26 GR). De secretaris is zelf geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht.
2.6 De ambtenaren van het samenwerkingsverband
De heffingsambtenaar die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de te heffen belastingen de bevoegdheden die de inspecteur bezit op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR), de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer en de Waterwet (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 29 GR). De heffingsambtenaar is daarnaast bevoegd ten aanzien van de Wet waardering onroerende zaken, voor zover in die wet bevoegdheden niet aan het college zijn toegekend (art. 1 WOZ en art. 29 GR).
De invorderingsambtenaar die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de in te vorderen belastingen de bevoegdheden die de ontvanger bezit op grond van de AWR, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer en de Waterwet (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 30 GR).
De ambtenaar van het samenwerkingsverband die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de te heffen en in te vorderen belastingen de bevoegdheden die ambtenaar als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder c, van de Gemeentewet, respectievelijk de ambtenaar als bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onder c, van de Waterschapswet, respectievelijk de ambtenaar als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, van de Wet waardering onroerende zaken bezit op grond van de AWR, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet en de Wet waardering onroerende zaken (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 31 GR).
De belastingdeurwaarder die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de in te vorderen belastingen de bevoegdheden die de belastingdeurwaarder bezit op grond van de AWR, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer en de Waterwet (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 32 GR).
3. Taken en bevoegdheden van het bestuur
In artikel 35 GR zijn de belastingen opgenomen die het samenwerkingsverband voor alle deelnemers heft en invordert. De mogelijk wordt geboden om ook de heffing en invordering van andere belastingsoorten bij het bestuur van het samenwerkingsverband onder te brengen (art. 36 GR). De in artikel 3 GR opgenomen belangen met betrekking tot de Wet waardering onroerende zaken (verder: WOZ) komen alle terug in artikel 35 GR, dat handelt over aan het samenwerkingsverband overgedragen bevoegdheden.
Omwille van de efficiëntie is ervoor gekozen om het artikel (artikel 36) waarin de extra over te dragen belastingsoorten met bijbehorende bevoegdheden per deelnemer kunnen worden opgenomen, vorm te geven als een artikel waarin wordt verwezen naar een bijlage. Het algemeen bestuur is verplicht de bijlage te wijzigen wanneer een deelnemend college een delegatiebesluit neemt. Daarmee wordt voorkomen dat de regeling telkens wanneer een deelnemend college van burgemeester en wethouders besluit de uitvoering van een extra belastingsoort aan de belastingorganisatie op te dragen, gewijzigd moet worden en opnieuw bekend gemaakt. Dat laat onverlet dat het betreffende college zijn delegatiebesluit wel overeenkomstig artikel 3:42 lid 2 Awb bekend dient te maken, wil het gelding hebben. Daarnaast moet het college van de Gemeente Oss de gewijzigde bijlage inzenden aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant (art. 62a Wgr) en moet het college van de deelnemer de overgedragen bevoegdheden opnemen in het gemeentelijk Wgr-register op grond van artikel 27 Wgr (art. 27 lid 2 aanhef en onder c Wgr). Er komt een reglement voor het algemeen bestuur waarin afspraken worden gemaakt onder welke condities en wanneer nieuwe belastingen kunnen worden toegevoegd en op welke wijze het algemeen bestuur hierover besluit.
Om adequaat in te kunnen spelen op wensen van potentiele deelnemers is in artikel 36a een regeling opgenomen die het mogelijk maakt tijdelijk werkzaamheden voor andere overheden dan de deelnemers te kunnen uitvoeren. Het moet gezien worden als een overbruggingsperiode om alvorens er besloten wordt tot toetreding, diensten te kunnen verlenen. Daarbij is het altijd de bedoeling de belangen van de huidige deelnemers voorop te stellen. Ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden voor derden zal rekening moeten worden gehouden met wettelijke regelgeving op dit gebied, zoals de Wet Markt en Overheid (onderdeel van de Mededingingswet). In de relatie tot het waterschap en de gemeenten spelen de EU-Aanbestedingsregels een rol. Het is belangrijk dat de BSOB blijft voldoen in haar relatie tot de deelnemers aan die regels. Hiervoor gelden twee eisen: het toezichtcriterium en het merendeel-criterium (d.w.z. dat het samenwerkingsverband het merendeel van de werkzaamheden moet verrichten voor de deelnemers). Indien aan beide criteria is voldaan dan is de opdracht die de deelnemers aan de BSOB verstrekken niet aanbestedingsplichtig.
Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het samenwerkingsverband en is belast met een algemene bevoegdheid tot regeling en bestuur van de belangen van het samenwerkingsverband (art. 37 GR). Hieronder vallen ook de kaderstellende en controlerende bevoegdheden van het algemeen bestuur. Daarnaast is het algemeen bestuur bevoegd tot het aanwijzen en ontslaan van de voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur zoals hierboven beschreven. Het algemeen bestuur stelt tevens de begroting (alsmede wijzigingen) en de jaarrekening vast.
Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden en de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur (art. 40 GR). Daarnaast bezit het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden als omschreven in artikel 40 e.v. van de gemeenschappelijke regeling.
3.3 Verdeling algemeen bestuur – dagelijks bestuur
Op de verdeling van bevoegdheden over het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur zijn de artikelen 66 en 66a Wgr van toepassing. De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
3.4 Privaatrechtelijke bevoegdheden
Het samenwerkingsverband bezit rechtspersoonlijkheid (art. 62 jo. art. 8 lid 1 Wgr). Dat betekent dat Het samenwerkingsverband bevoegd is privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten (art. 2:5 jo. art. 3:32 BW). Zo kunnen verenigingen (art. 2:26 lid 2 BW), naamloze vennootschappen (art. 2:64 lid 2 BW), besloten vennootschappen (art. 2:175 lid 2 BW) en stichtingen (art. 2:285 lid 1 BW) worden opgericht. Ook overeenkomsten zijn rechtshandelingen en kunnen dus gesloten worden (art. 6:213 BW). Te denken valt daarbij onder andere aan koop, huur, pacht, opdracht, de arbeidsovereenkomst en de aanneming. De vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van de bestuursorganen van het samenwerkingsverband treffen de rechtspersoon (art. 1:1 lid 4 Awb)
Sinds de inwerkingtreding van de Wet extern klachtrecht moeten alle bestuursorganen voorzien in een ombudsfunctie (art. 9:18 Awb). Dit kan op twee manieren bij gemeenschappelijke regelingen. Wanneer de gemeenschappelijke regeling niets bepaalt, is de Nationale ombudsman bevoegd (art. 1a lid 1 sub b WNo). De gemeenschappelijke regeling kan bepalen dat de ombudsman of ombudscommissie van één van de deelnemers belast wordt met de ombudsfunctie (art. 62 jo. art. 10 lid 4 Wgr). Er moet dan een keuze worden gemaakt welke deelnemer dit wordt, en bepaald moet worden welke deelnemer de gemeenschappelijke regeling inzendt aan de Nationale ombudsman.
Er is in de gemeenschappelijke regeling echter voor gekozen dat de Nationale ombudsman bevoegd is tot externe klachtbehandeling, hoewel op zich niet nodig is dat voor de duidelijkheid expliciet opgenomen (art. 33 GR).
In een verordening moet het algemeen bestuur richtlijnen geven voor de kostenverdeelsleutel. Deze sleutel vormt de basis voor het bepalen van de jaarlijkse bijdragen van de verschillende deelnemers aan het samenwerkingsverband, zoals die in de begroting wordt opgenomen (art. 47 lid 3 GR). Op de begroting, jaarrekening, administratie en controle is Hoofdstuk XIV van de Gemeentewet, alsmede het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van overeenkomstige toepassing, voor zover daar niet van is afgeweken (art. 66 Wgr en art. 48 lid 2 GR).
De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de vaststelling van de begroting. Deze zijn overgenomen in de gemeenschappelijke regeling. Zo moet het dagelijks bestuur de ontwerpbegroting uiterlijk op 15 april aan het algemeen bestuur van het waterschap en de gemeenteraden zenden (art. 67a Wgr en art. 50 lid 1 GR). De gemeenten en het waterschap moeten de ontwerpbegroting voor een ieder ter inzage leggen en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar stellen. Hiervan moet openbare kennisgeving geschieden (art. 68 lid 2 Wgr en art. 50 lid 2 GR). De raden en het algemeen bestuur kunnen bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband hun zienswijzen bekend maken. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband voegt deze zienswijzen bij de ontwerpbegroting zoals die wordt aangeboden aan het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband (art. 68 lid 3 Wgr en art. 50 lid 3 GR). Deze zogenoemde voorhangprocedure geldt eveneens voor begrotingswijzigingen, behoudens voor die wijzigingen die geen verandering brengen in het totaal van de kosten voor de deelnemers (art. 50 lid 4 GR).
Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de begroting vast (art. 67 lid 1 Wgr en art. 51 lid 1 GR). Er is voor gekozen hierbij een versterkte meerderheid te hanteren van drie vierde van het aantal uit te brengen stemmen. Het vaststellen van deze meerderheid gebeurt met inachtneming van de stemverhoudingen zoals die opgenomen zijn in de artikelen 6 en 14. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk vóór 1 augustus aan gedeputeerde staten (artikel 67 lid 2 Wgr en art 51 lid 2 GR). Het algemeen bestuur zendt de begroting aan de deelnemers, die bij gedeputeerde staten hun zienswijzen bekend kunnen maken.
De deelnemers van het samenwerkingsverband dienen elk jaarlijks bij te dragen in de kosten van de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband. Om enig misverstand te voorkomen: daar waar in de regeling wordt gesproken over „bijdrage‟ betreft het dus een financiële bijdrage. De bijdrage wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband. Dit vindt als regel plaats bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening.
Uit een oogpunt van flexibiliteit is ervoor gekozen om in de gemeenschappelijke regeling zelf geen criteria voor de verdeling van de kosten op te nemen. De kostenverdeelsleutel en de berekeningswijze van de bijdrage van de deelnemers wordt geregeld in een door het algemeen bestuur bij unanimiteit vast te stellen verordening. Hiervoor is gekozen gezien de impact die dit besluit heeft voor de afzonderlijke deelnemers.
Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de jaarrekening vast (art. 67 lid 3 Wgr en art. 52 lid 3 GR). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk vóór 15 juli aan gedeputeerde staten (art.67 lid 4 Wgr en art. 52 lid 9 GR).
Volgens de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor gemeenten en waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Artikel 53 GR berust op deze circulaire.
5. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Volgens het bepaalde in artikel 61 lid 3 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt onder het treffen van een regeling mede verstaan toetreden tot, uittreden uit en wijzigen van een regeling. Dit betekent dat evenals voor het aangaan van de regeling ook voor toetreding, uittreding en wijziging van de regeling de medewerking van de deelnemers en de toestemming daarvoor van hun raden respectievelijk algemeen bestuur is vereist. Daarbij zijn verschillende situaties aan de orde. De toetreding, uittreding, wijziging en opheffing zijn uitvoerig geregeld in Hoofdstuk 6.
Naast het besluit van een nieuwe deelnemer om aan de regeling deel te willen nemen moeten ook de al bestaande deelnemers aan de regeling daartoe besluiten. Zowel de besluiten tot toetreding van een nieuwe deelnemer, als die tot instemming met een toetreding door de bestaande deelnemers behoeven de toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.
Voor toetreding van een nieuwe deelnemer is instemming vereist van drie vierde van de bestaande deelnemers aan de regeling. De toetreding gaat in op de eerste dag van het kwartaal volgende op de datum waarop de toestemming tot toetreding is verleend. Daarbij geldt de beperking dat tussen de instemming tot toetreding en de datum van toetreding een periode van ten minste drie maanden moet zijn gelegen. Dit is om de organisatie van het samenwerkingsverband in de gelegenheid te stellen om de toetreding van een nieuwe deelnemer goed voor te bereiden. Het algemeen bestuur kan voor toetreding nadere regels stellen waaraan voldaan moet worden door de nieuwe deelnemer. Indien het noodzakelijk is, kan het algemeen bestuur ook specifieke regels stellen voor één deelnemer. Na toetreding moeten (mogelijk) de artikelen omtrent de taken (art. 35), en de zeggenschapsverhouding in het algemeen bestuur (art. 6 en 14) worden gewijzigd. Deze wijziging geschiedt bij unanimiteit omdat hiervoor geldt dat alle deelnemers zich erin moet kunnen vinden. Het verdient aanbeveling hierover overeenstemming te bereiken alvorens definitief wordt besloten tot toetreding. Dit om te voorkomen dat de gemeenschappelijke regeling voor een onwerkbare situatie komt te staan als de nieuwe deelnemer is toegetreden en er vervolgens geen unaniem besluit genomen blijkt te kunnen worden over het wijzigen van de taken en/of de zeggenschapsverhouding.
Uitgangspunt bij de regeling van de uittreding is dat een deelnemer uit de regeling moet kunnen treden, maar dat de uittreding gepaard moet gaan met een regeling van de financiële gevolgen die recht doet aan de financiële belangen van de achterblijvende deelnemers. Uittreding door een deelnemer uit de regeling kan voor de regeling en de overige deelnemers namelijk ingrijpende gevolgen hebben. Om de gevolgen van uittreding goed te regelen zijn in artikel 55 een aantal bepalingen daarvoor opgenomen. Voor de vaststelling van de gevolgen van de uittreding en de uittredingskosten verleent het dagelijks bestuur in overleg met de uittredende gemeente, een onafhankelijk registeraccountant opdracht om advies uit te brengen over de financiële gevolgen en de hoogte van de uittredingskosten. De kosten van dit advies komen voor rekening van de uittreder. De gevolgen van de uittreding en de uittredingskosten die de uittreder moet betalen vanwege de schade die de uittreding aan het openbaar lichaam toebrengt, worden door het Algemeen bestuur vastgesteld. Gedurende de eerste drie jaren na toetreding is het niet mogelijk om weer uit de regeling te treden. Hiertoe is besloten om de continuïteit van de regeling te waarborgen. Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen omtrent de uitreding van deelnemers in een uittredingsprotocol. Gelet op de ontstaansgeschiedenis van BSOB is het niet wenselijk dat er gedeeltelijk uitgetreden wordt uit het basispakket. Immers dit basispakket vormt de basis voor de schaalvoordelen die BSOB moet realiseren. Gedeeltelijke uittreding uit het basispakket zou onvoorziene effecten hebben op de bedrijfsvoering van BSOB en daarmee gevolgen hebben voor de deelnemende partijen. Omdat het terugnemen van de additionele taken mogelijk is en hier als het ware sprake is van een soort gedeeltelijke uittreding is hiervoor een bepaling opgenomen zodat de regels voor uittreding eveneens van toepassing zin op het terugnemen van additionele taken.
Op het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling en de opheffing van de regeling is dezelfde procedure van toepassing (zie artikel 56 en 57). Belangrijk element hierin is, dat een dergelijk besluit genomen moet worden met een versterkte meerderheid van ten minste drie vierde van het aantal deelnemers aan de regeling. Het vaststellen van deze meerderheid gebeurt met inachtneming van de stemverhoudingen zoals opgenomen in artikel 6 en 14. Hierop zijn vier uitzonderingen; ingeval de wijziging van de regeling betrekking heeft op de opgedragen belastingtaak (art. 35), op de samenstelling respectievelijk zeggenschapsverhouding in het algemeen bestuur (art. 6 en 14) of op de kostenverdeelsleutel (art. 47) is unanimiteit vereist. De reden hiervoor is dat deze besluiten van zwaarwegend belang, ook in financiële zin, zijn voor alle deelnemers. Na het besluit tot opheffing vindt de liquidatie van het openbaar lichaam plaats. Hiermee is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast. De liquidatie vindt plaats op basis van een door het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, vastgesteld liquidatieplan.
6. Inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling
Op grond van artikel 59 van de oorspronkelijke gemeenschappelijke regeling is de gemeenschappelijke regeling in werking getreden op 1 juli 2010.
De gewijzigde regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op die waarop het college van de gemeente Oss het besluit tot het vaststellen van de regeling heeft bekendgemaakt in alle deelnemende gemeenten en het waterschap door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant. De huidige regeling wordt ingetrokken met ingang van de in het eerste lid genoemde datum van inwerkingtreding, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Voorwaarde is wel dat alle deelnemende colleges hun besluit hebben bekendgemaakt. Deze bekendmaking geschiedt op de wijze zoals ook normale besluiten bekend worden gemaakt (art. 26 lid 2 Wgr).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-29082.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.