TOELICHTING
1. Inleiding
De onderhavige regeling vervangt in totaal 23 kaarten in de bijlagen II, III en IV
van de Waterregeling en voegt drie kaarten (onder nummer 339) toe. Deze bijlagen bevatten
kaarten met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het waterkwaliteits-,
waterkwantiteits- en waterstaatkundig beheer voert, van rijkswateren waar een niet
tot het Rijk behorend overheidslichaam het waterstaatkundig beheer voert en van drogere
oevergebieden. Voor de aanwijzing van rijkswateren waar een niet tot het Rijk behorend
overheidslichaam het waterstaatkundig beheer voert wordt een artikel toegevoegd (artikel
3.2a van de Waterregeling) en wordt een artikel uitgebreid (artikel 6.7 van de Waterregeling).
Verder worden in de artikelen 3.3 en 3.4 redactionele aanvullingen gedaan ten aanzien
van de verwijzingen naar de bijlagen bij de Waterregeling.1
2. Aanwijzing door het Rijk van een niet tot het Rijk behorend overheidslichaam dat
wordt belast met het beheer van rijkswater
De aanwijzing van niet tot het Rijk behorende overheidslichamen is een nieuwe figuur
binnen de Waterregeling. Bij de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Waterwet
en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing;
opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving) (Stb. 2014, 21), die in werking getreden is getreden op 1 juli 2014, is het mogelijk gemaakt om
via een nieuw zesde lid van artikel 3.1 van de Waterwet bij ministeriële regeling
een niet tot het Rijk behorend overheidslichaam aan te wijzen dat geheel of gedeeltelijk
is belast met het beheer van daarbij aangewezen rijkswateren. De aanwijzing gebeurt
in overeenstemming met het betreffende bestuursorgaan.
De situatie die door de aanwijzing ontstaat, kan worden getypeerd als een situatie
van gedeeld beheer. Het overheidslichaam wordt enkel belast met taken en bevoegdheden
die bij of krachtens de Waterwet aan een beheerder als zodanig zijn toegekend. Dit
betreft voornamelijk het zogenaamde ‘actieve’ beheer, de zorg voor de uitvoering van
concrete werkzaamheden. Het ‘passieve’ beheer, bestaande uit regulering en bestuur
(waaronder vergunningverlening) betreffende watersystemen, blijft grotendeels in handen
van het Rijk. Een aantal taken en bevoegdheden betreffende het passief beheer, zoals
vergunningverlening, zijn namelijk bij of krachtens (de hoofdstukken 4, 6, 7 en 8
van) de Waterwet toegekend aan de Minister van Infrastructuur en Milieu (of het dagelijks
bestuur van een waterschap) in plaats van aan de beheerder als zodanig. De Minister
van Infrastructuur en Milieu blijft in het geval van een aanwijzing als bedoeld in
artikel 3.1, zesde lid, van de Waterwet het bevoegd gezag voor die taken en bevoegdheden,
aangezien de aangewezen wateren blijkens de formulering van dat artikel rijkswateren
blijven. Het past niet in het systeem van de Waterwet om het passief beheer geheel
over te dragen aan een ander overheidslichaam. Daaraan ten grondslag ligt de idee
dat het passief beheer moet berusten bij ofwel het Rijk ofwel het waterschap. Dat
blijkt ook uit artikel 3.2, tweede lid, van de Waterwet.
De aanwijzing wordt in de Waterregeling gerealiseerd door in de kaarten in de bijlagen
met een andere kleur dan voor de aanwijzing van oppervlaktewaterlichamen of zijwateren
aan te geven welk (gedeelte van een) rijkswater wordt beheerd door een niet tot het
Rijk behorend overheidslichaam. Aangezien het hierboven bedoelde overheidslichaam
in het concrete geval van deze regeling een gemeente betreft, en ook voor de toekomst
wordt verwacht dat deze aanwijzing in de meeste gevallen gemeenten zal betreffen,
wordt in de betreffende kaart gebruikgemaakt van de generieke aanwijzing ‘gemeente’.
Daarmee wordt voorkomen dat eventuele gemeentelijke herindelingen gevolgen hebben
voor de aanwijzingen in de Waterregeling. Niet uitgesloten is dat in de toekomst andere
overheidslichamen worden aangewezen. Het nieuwe artikel 3.2a van de Waterregeling,
waarin de aanduiding ‘niet tot het Rijk behorend overheidslichaam’ is gebruikt, staat
daaraan niet in de weg.2 De legenda bij de kaarten kan in dergelijke gevallen duidelijkheid verschaffen over
het overheidslichaam dat geheel of gedeeltelijk wordt belast met het beheer van het
rijkswater.
Als het beheer van een (deel van een) rijkswater wordt overgedragen aan een niet tot
het Rijk behorend overheidslichaam, zegt dat onder meer iets over het belang dat het
Rijk eraan hecht. Als het actief beheer wordt overgedragen, blijven er namelijk minder
taken en bevoegdheden over. Van de bevoegdheid van artikel 3.1, zesde lid, van de
Waterwet wordt dan ook terughoudend gebruik gemaakt. Als wel van de mogelijkheid gebruikgemaakt
wordt, wordt het logisch geacht dat, ondanks het gedeelde beheer, het Rijk zich zo
min mogelijk bezighoudt met het betreffende deel van het rijkswater. Om de redenen
van het ondergeschikte waterstaatkundige belang en de idee dat het Rijk zich zo veel
mogelijk op de achtergrond moet houden bij een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2a,
is in het nieuwe tweede lid van artikel 6.7 van de Waterregeling bepaald dat dergelijke
gebieden ook gebieden zijn waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet
van toepassing is.3 Zodoende gelden voor die gebieden niet de vergunningplicht op grond van artikel 6.12
van het Waterbesluit of de algemene regels op grond van artikel 6.15 van het Waterbesluit.
3. Wijzigingen per onderdeel
De aangepaste kaarten binnen de bijlagen II, III en IV van de Waterregeling (onder
nummers 018, 019, 046, 048, 049, 081, 184, 185, 186, 222 en 339) bevatten gewijzigde
grenzen voor het beheer.4 De wijzigingen in de grenzen betreffen verbeteringen van de eerdere versies van de
kaarten en de vastlegging van de met andere betrokken bestuursorganen afgesproken
aanpassingen van de beheergrenzen. Hieronder worden per regionaal onderdeel van Rijkswaterstaat
de wijzigingen toegelicht.
Zuid-Nederland (kaarten onder nummers 018 en 019)
De kaarten onder nummers 018 en 019 zijn gewijzigd naar aanleiding van het initiatief
‘Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum’ langs de Maas in Noord-Limburg. Dat initiatief
heeft tot hoofddoel het verbeteren van de hoogwaterveiligheid door onder andere het
reactiveren (opengraven) van de Oude Maasarm waarmee deze weer onderdeel wordt van
het stroomvoerend deel van de Maas.
In het verleden (voor de hoogwaters in 1993 en 1995) maakte de Oude Maasarm deel uit
van het overstroombare winterbed van de Maas. Door de aanleg van twee nooddijken in
1996 is de Oude Maasarm afgedamd en daarmee onderdeel geworden van het drogere oevergebied.
Met het reactiveren van de Oude Maasarm werd het noodzakelijk het juridisch regime
te wijzigen en was een aanpassing van de kaarten van de Waterregeling noodzakelijk.
Die aanpassing is bewerkstelligd door de onderhavige regeling. De aanpassing betreft
ten aanzien van waterkwaliteitsbeheer in bijlage II bij de Waterregeling het omzetten
van drogere oevergebied naar waterkwaliteitsbeheer van het Rijk. De beheergrens is
gebaseerd op de plaatselijke hoogteligging van gronden. Gronden die zodanig laag liggen
dat ze gemiddeld met een frequentie van 1 op 10 per jaar of vaker overstromen, vallen
binnen de beheergrens.
Daarnaast is in de kaart onder nummer 018 in bijlage II een fout hersteld. Het gebied
rondom Blitterswijck is bij hoogwater een eiland. Het gebied valt blijkens bijlage
IV bij de Waterregeling niet onder beheer van waterstaatswerken en van een oppervlaktewaterlichaam
is hier geen sprake. Het eiland valt dan ook niet binnen het beheergebied van het
Rijk en is dus ook geen drogere oevergebied.
West-Nederland Zuid (kaarten onder nummers 046, 048 en 049)
Na de inrichting tot getijdengebied functioneert het gebied Spuimonding West (Beningerwaard)
als waterbodem. Het gebied loopt na de dijkdoorsteek dagelijks onder invloed van het
getij onder water. Daarmee moet het worden aangemerkt als gebied waar het Rijk waterkwaliteits-
en waterkwantiteitsbeheer voert. In bijlage II bij de Waterregeling stond het gebied
echter nog als drogere oevergebied aangeduid en volgens bijlage III bij de Waterregeling
was geen sprake van waterkwantiteitsbeheer van het Rijk. Via de onderhavige regeling
is het beheergebied aangewezen dat overeenstemt met de feitelijke situatie.
Zee en Delta (kaarten onder nummer 081)
Krachtens artikel 3.1, eerste lid, van de Waterwet is het Rijk in artikel 3.1 van
het Waterbesluit in samenhang met bijlage II, onderdeel 1, onder a, bij het Waterbesluit
aangewezen als beheerder van het Volkerak-Zoommeer en de zijwateren daarvan. Daarmee
is het een rijkswater in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.2 van de Waterregeling en de bijlagen II en III,
kaarten onder nummer 081, bij de Waterregeling – waarin de begrenzingen van rijkswateren
zijn vastgelegd – berust het waterkwaliteits- respectievelijk waterkwantiteitsbeheer
van de Theodorushaven bij het Rijk. Die haven staat in directe verbinding met het
Volkerak-Zoommeer. Het waterstaatkundig beheer van die haven berustte blijkens bijlage
IV, kaart onder nummer 081, bij de Waterregeling niet bij het Rijk. Daardoor was het
formeel-juridisch een regionaal water in de zin van de Waterwet, voor zover het om
waterstaatkundig beheer gaat. Het onderhoud van de kade en bodem van de haven werd
al geruime tijd uitgevoerd door de gemeente Bergen op Zoom. Daarmee was de gemeente
echter nog geen waterstaatkundig beheerder van de haven in zin van de Waterwet. Aldus
bestond onduidelijkheid over de vraag wie de beheerder was van de Theodorushaven.
De gemeente Bergen op Zoom heeft verzocht om met toepassing van artikel 3.1, zesde
lid, van de Waterwet bij ministeriële regeling aangewezen te worden als waterstaatskundig
beheerder van de Theodorushaven. De onderhavige wijziging van de Waterregeling geeft
uitvoering aan dat verzoek. Formeel bestaat de wijziging uit twee stappen. Ten eerste
wordt de Theodorushaven een rijkswater, aangezien die op de kaart wordt begrensd op
grond van artikel 3.2, derde lid, van de Waterregeling. Een watersysteem of een onderdeel
daarvan moet immers eerst in beheer zijn bij het Rijk (lees: rijkswater zijn) voordat
een niet tot het Rijk behorend overheidslichaam als beheerder van het rijkswater kan
worden aangewezen. Die aanwijzing (via het nieuwe artikel 3.2a van de Waterregeling)
komt tot uitdrukking in bijlage IV bij de Waterregeling.5
Tot slot wordt een kleine tekenfout in de kaarten onder nummer 081 gecorrigeerd. De
begrenzing van het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer viel ter plaatse niet
exact samen met de begrenzing van de sluiskolk van de Theodorushaven.
Oost-Nederland (kaarten onder nummers 184, 185 en 186)
De wijzigingen van de kaarten onder nummers 184, 185 en 186 vloeien voort uit de realisatie
van maatregelen in het kader van de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier.6 De maatregelen Dijkverlegging Cortenoever en Dijkverlegging Voorster Klei betreffen
beide het met ongeveer een kilometer landinwaarts verleggen van de primaire waterkering.
De bestaande primaire waterkering is bij de in- en uitstroomopening verlaagd. Het
nieuwe buitendijkse gebied dat voor een groot deel voor landbouwkundig gebruik bestemd
blijft, zal naar verwachting met een kans van 1 op 25 per jaar watervoerend zijn.
Het nieuwe buitendijkse gebied is in waterstaatkundig beheer bij het Rijk, dat daar
het waterkwaliteits- en waterkwantiteitbeheer voert. Gezien de kans dat het gebied
watervoerend is en het gebruik van het gebied voor landbouwdoeleinden, wordt het gebied
aangewezen als drogere oevergebied dat ingevolge artikel 3.1, derde lid, van de Waterwet
en artikel 3.3, aanhef en onderdeel b, van het Waterbesluit kan worden aangewezen
(in artikel 3.3 van de Waterregeling in samenhang met bijlage II bij de Waterregeling).
Midden-Nederland (kaarten onder nummer 222)
De wijzigingen van de kaarten onder nummer 222 betreffen wijzigingen met betrekking
tot het project Naarderbos. Dat project betreft een woonomgeving. Eerst was in het
betreffende gebied enkel bos, nu is er een woon(schier)eiland ontstaan. Het Rijk heeft
nooit het feitelijk beheer over het bos gevoerd en het gebied was gekenmerkt als drogere
oevergebied.
Er zijn nu havens gegraven in het gebied. Die zijn oppervlaktewater geworden die in
directe, open verbinding staan met het oppervlaktewaterlichaam Naardermeer. Het Rijk
voert geen feitelijk beheer van deze havens. De kaarten betreffende waterkwaliteit
en waterkwantiteit zijn aangepast, zodat de nieuwe havens in het beheergebied van
het Rijk liggen.
Het Rijk heeft geen belang bij het waterstaatkundig beheer van het gebied. De bouwfase
van het project Naarderbos, waarvoor destijds nog een watervergunning is afgegeven,
is inmiddels voorbij. De wijzigingen die nu nog kunnen plaatsvinden, zijn van zeer
beperkte omvang en zijn niet van waterstaatskundig belang voor het Rijk. Er is meer
een belang voor de gemeente Naarden. Het Rijk voert ook geen feitelijk beheer meer
van het gebied. Het geheel buitendijkse woongebied van Naarden is, evenals de aangrenzende
jachthaven, reeds uitgezonderd van de toepassing van paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van
het Waterbesluit. Dat is bij deze regeling ook gebeurd voor de nieuwe havens.
Noord-Nederland (kaarten onder nummer 339)
De toevoeging van de kaarten onder nummer 339 betreffen een technische wijziging.
Het gaat om een aanpassing van de grenzen van het gebied waarop het op 18 april 1960
te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Trb. 1960, 69) ziet. Deze grenzen zijn aangepast op basis van nieuwe gegevens die zijn verzameld
door de Dienst der Hydrografie van het Ministerie van Defensie. De wijziging is gebaseerd
op het genoemde verdrag en de Wet grenzen territoriale zee en behoeft geen verdere
toelichting.
De betreffende kaarten liggen ter inzage bij het Ministerie van Infrastructuur en
Milieu en zijn digitaal te raadplegen op en te downloaden van www.waterwet.nl.
4. Gevolgen van deze regeling
De onderhavige wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lastendruk voor
burgers en bedrijven noch voor de bestuurlijke en uitvoeringslasten van de Waterregeling.
De onderhavige wijzigingen zijn afgestemd met de betrokken openbare lichamen. Voor
burgers en bedrijven zijn er als gevolg van deze regeling ook geen andere ingrijpende
gevolgen. Om deze redenen is afgezien van internetconsultatie, in lijn met het beleid
ten aanzien daarvan.7
5. Overgangsrecht
De regeling bevat de gebruikelijke overgangsbepaling, waarmee wordt bereikt dat voor
bestaande, doorlopende werken en handelingen waarvoor eerder geen watervergunning
vereist was, na inwerkingtreding van de onderhavige regeling niet enkel door de wijziging
van beheergrenzen een watervergunning vereist is. Voorwaarde is wel dat de werken
en handelingen voorafgaand aan het van kracht worden van de gewijzigde beheergrenzen
aan de Waterwet en de krachtens die wet gestelde regels en voorschriften voldoen (zoals
vergunningseisen en -voorschriften, zorgplichten, algemene regels, maatwerkvoorschriften
en meldings- en informatieplichten). Met dit overgangsrecht wordt de continuïteit
van bestaande rechten en beschermingsniveaus gewaarborgd en worden onnodige lasten,
die zouden ontstaan door het – enkel door de wijzigingsregeling – moeten aanvragen
van nieuwe vergunningen of ontheffingen of door het opleggen van nieuwe maatwerkvoorschriften,
voorkomen.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2016 in verband met wijzigingen
van de beheergrenzen die per die datum noodzakelijk zijn. Van de invoeringstermijn
van drie maanden uit het systeem van vaste verandermomenten van regelgeving, die is
vereist wegens de gevolgen voor andere overheden, wordt afgeweken. Dat is minder bezwaarlijk,
omdat de wijzigingen al zijn afgestemd met de betrokken overheden. Bovendien is latere
inwerkingtreding dan 1 juli 2016 niet gewenst, omdat de voorheen aangegeven beheergrenzen
op de genoemde kaarten bij de Waterregeling niet actueel zijn. Spoedige wijziging
is dus noodzakelijk en een later vast verandermoment, in dit geval 1 oktober 2016,
kan om die reden niet worden afgewacht. Dit is in overeenstemming met de uitzonderingsgrond
van aanwijzing 174, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus