TOELICHTING
1. Inleiding
Op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid stelt de bewindspersoon voor Cultuur
(hierna: de minister) bij ministeriële regeling eenmaal per vier jaar de regels vast
voor de verstrekking van subsidies in de op die periode volgende periode van vier
kalenderjaren. Met de vaststelling van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur
2017–2020 zijn die regels voor de desbetreffende periode vervat in hoofdstuk 3 van
de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (hierna: Rsc). Voor de subsidieperiode
2017–2020 is op grond van die regeling een aanvraagronde geopend die op 1 februari
2016 sloot.
De instellingen die een vierjaarlijkse instellingssubsidie zullen ontvangen op grond
van de criteria in de Rsc maken deel uit van de zogenoemde culturele basisinfrastructuur.
Deze landelijke infrastructuur behelst een beperkt aantal culturele instellingen die
gezamenlijk een evenwichtig geheel van cultuurvoorzieningen van hoogwaardige kwaliteit
vormen. Bij de invulling van de culturele basisinfrastructuur wordt bij de beoordeling
van aanvragen op grond van de Rsc onder meer rekening gehouden met de volgende aspecten:
-
– artistieke kwaliteit;
-
– bevordering van educatie en participatie;
-
– maatschappelijke waarde; en
-
– geografische spreiding.
Op basis van deze regeling is het mogelijk om in de subsidieperiode 2017–2020 tot
een evenwichtig cultureel aanbod te komen. Tegen deze achtergrond is het onwenselijk
als bepaalde functies in de basisinfrastructuur zoals die zijn voorzien in de Rsc
niet, of in beperkte mate, zouden worden vervuld. Het is dus zaak dat een geheel van
culturele voorzieningen gewaarborgd blijft en daarom is het onwenselijk om lege plekken
– ‘vacatures’ – in het landelijk bestel te laten ontstaan. Dat laat overigens onverlet
dat de eis van artistieke kwaliteit een absolute is. Indien een aanvraag in onvoldoende
mate voldoet aan dit criterium komt de betreffende instelling in geen geval in aanmerking
voor subsidie.
2. Advies Raad voor cultuur
Bij brief van 15 februari 2016 heeft de minister advies gevraagd over de ontvangen
subsidieaanvragen aan de raad voor cultuur (hierna: de raad).1 Advisering door de raad vormt een belangrijke basis voor de besluitvorming over de
aanvragen op Prinsjesdag 2016. Op 19 mei 2016 heeft de raad voor cultuur zijn advies
aangeboden aan de minister. Het advies van de raad komt er in een aantal sectoren
op neer dat specifieke plekken in de basisinfrastructuur onvervuld zouden blijven.
De raad acht dat onwenselijk en is van oordeel dat die plekken alsnog moeten worden
ingevuld. Meer specifiek adviseert de raad daarover het volgende:
-
a. voor één van de vier plekken voor algemeen theater (als bedoeld in artikel 3.8 lid
2): opnieuw openstellen;
-
b. voor één van de zes plekken voor een presentatie-instelling (als bedoeld in artikel
3.31 Rsc): opnieuw openstellen;
Bij brief van 20 mei 2016 zijn alle aanvragers ervan in kennis gesteld dat de minister
voornemens is om de inhoudelijke lijn van het advies van de raad over de instellingen
– enkele uitzonderingen daargelaten – te volgen. Indien het op Prinsjesdag 2016 tot
overeenkomstige besluitvorming komt, heeft dat tot consequentie dat inderdaad vacatures
in de culturele basisinfrastructuur gaan ontstaan. Ook op dit punt volgt de minister
het advies van de raad, en gaat – vooruitlopend op en parallel aan de definitieve
besluitvorming over de individuele aanvragen – over tot openstelling van die vacatures.
De minister geeft hier de voorkeur aan boven het toepassen van de hardheidsclausule
uit de regeling.
Deze regeling, waarmee de Rsc wordt gewijzigd, strekt ertoe om de regeling open te
stellen voor de genoemde vacatures. Met deze wijziging wordt voorzien in een aanvullende
indieningstermijn voor plannen op het terrein van algemeen theater in het kernpunt
gemeente Utrecht en een presentatie-instelling. De nieuwe aanvraagronde maakt het
mogelijk dat instellingen die in het kader van de aanvankelijke procedure een negatief
subsidieadvies van de raad hebben gekregen over hun subsidieaanvraag voor algemeen
theater- of een presentatie-instelling alsnog financiering zullen kunnen ontvangen.
Maar deze regeling staat ook open voor aanvragers die niet eerder een aanvraag hebben
ingediend.
Algemeen theater
Op grond van artikel 3.8 van de Rsc kan aan vier grote en vier middelgrote theaterinstellingen
subsidie worden verleend. In totaal zijn hiervoor acht aanvragen ingediend. Eén van
de aanvragers voldoet niet aan de eigeninkomstennorm zoals deze is bepaald in artikel
3.5 eerste lid van de Rsc en daarom kan de raad niet anders dan de minister adviseren
om deze instelling geen subsidie te verlenen. Aan het uitgangspunt van geografische
spreiding is in dit artikel invulling gegeven door te bepalen dat per kernpunt steeds
voor ten hoogste één instelling subsidie beschikbaar is. In de grote gemeenten (Den
Haag, Amsterdam of Rotterdam) wordt aan ten hoogste twee grote instellingen subsidie
verleend, en aan ten hoogste één middelgrote instelling. In de overige kernpunten
wordt aan ten hoogste twee grote instellingen subsidie verleend. Op basis van het
advies van de raad blijkt dat er in kernpunt gemeente Utrecht op basis van de Rsc
geen middelen voor algemeen theater beschikbaar worden gesteld. Gelet op de geografische
spreiding van de culturele basisinfrastructuur is het wenselijk als er ook een aanbod
is van algemeen theater in het kernpunt gemeente Utrecht en daarom wordt deze regeling
opengesteld voor een middelgrote theaterinstelling in het kernpunt gemeente Utrecht.
Presentatie-instellingen
Op grond van artikel 3.31 van de Rsc kan aan ten hoogste zes presentatie-instellingen
subsidie worden verleend. Van de negen aanvragen adviseert de raad om aan vijf instellingen
subsidie te verlenen. In zijn advies geeft de raad aan om nog een presentatie-instelling
in de Randstad, regio Noord of de regio Oost te subsidiëren. De raad zal hiermee rekening
houden bij de advisering over de aanvragen die op grond van de regeling worden ingediend.
Gelet op de geografische spreiding blijft de bepaling van kracht dat er maar één presentatie-instelling
per gemeente gesubsidieerd kan worden. In de Rsc is een totaalbudget van € 2.560.000
beschikbaar voor de zes presentatie-instellingen. Op basis van het advies van de raad
blijft er nog een bedrag van € 225.000 over voor één instelling en de onderhavige
regeling wordt hiervoor opengesteld.
3. Aard en verloop van de aanvullende aanvraagprocedure
Deze aanvullende aanvraagronde is in die zin voorwaardelijk. Er kan namelijk uitsluitend
overgegaan worden tot subsidieverlening op basis van in de nieuwe ronde ingediende
aanvragen, voor zover de definitieve besluitvorming op Prinsjesdag 2016 over aanvragen
die in de aanvankelijke ronde zijn ingediend inderdaad tot vacatures gaat leiden.
Kort gezegd hebben nieuwe aanvragen dus alleen ‘kans van slagen’ als de minister géén
aanleiding ziet om af te wijken van de voorgenomen besluiten die bij brieven van 20 mei
2016 aan de individuele instellingen kenbaar zijn gemaakt. In de regeling is hiertoe
voorzien in een specifieke weigeringsgrond (artikel 3.50).
Aanvragen in het kader van de aanvullende aanvraagronde dienen uiterlijk op 11 juli
2016 om 17.00 uur te zijn ontvangen. De aanvragen zullen vervolgens worden voorgelegd
aan de raad. De raad zal verzocht worden om advies uit te brengen in het aanvullend
advies dat hij zal uitbrengen naar aanleiding van de reacties van instellingen. Vanaf
dat moment loopt de besluitvorming over de aanvragen in de aanvullende ronde gelijk
op met de besluitvorming over de aanvragen die in de aanvankelijke ronde zijn ingediend.
Definitieve besluitvorming over alle aanvragen vindt dus plaats op Prinsjesdag 2016.
4. Administratieve lasten
Aanvragen in het kader van de aanvullende subsidieronden zullen voornamelijk kunnen
worden verwacht van een beperkt aantal instellingen dat eerder ook al een aanvraag
heeft ingediend. Zij zullen ofwel verbeteringen in hun aanvankelijke plannen aanbrengen
ofwel voorzien in een aanvulling daarop. De administratieve lasten die daarmee gepaard
gaan zijn beperkt. Er is bovendien geen wezenlijk verschil met de gegroeide praktijk
dat veel instellingen ingeval van subsidieverlening nog een aangepaste begroting of
een aangepast activiteitenplan indienen.
5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Hetgeen in de toelichting op de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020
is opgemerkt over de uitvoering en handhaving in het kader van de aanvankelijke aanvraagronde
geldt ook voor de aanvullende aanvraagronde, die in omvang aanzienlijk beperkter is.
Verwezen wordt naar paragraaf 8 van de toelichting op de Subsidieregeling culturele
basisinfrastructuur 2017–2020.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker