TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Naar aanleiding van een reclame over een (complex) financieel product kan een consument,
cliënt of belegger besluiten het product aan te schaffen. Een reclame-uiting of een
persoonlijke offerte zijn voorbeelden van onverplichte precontractuele informatie.
Onverplichte precontractuele informatie is informatie die een financiële onderneming
verstrekt zonder dat wet- en regelgeving daartoe verplicht. Het gaat hierbij om iedere
vorm van informatie die betrekking heeft op een specifiek (complex) financieel product.1
De keuze van een consument, cliënt of belegger voor een financieel product wordt in
belangrijke mate bepaald door de indruk die het product nalaat in een reclame-uiting.
Daarom is het van groot belang dat wanneer een (complex) financieel product in een
reclame-uiting wordt aangeprezen, potentiële kopers in de reclame-uiting attent worden
gemaakt op de belangrijkste financiële risico’s van dat product. Financiële ondernemingen
zijn daarom onder meer verplicht in bijvoorbeeld hun reclame-uitingen of een persoonlijke
offerte een vermeldingsuiting, waarschuwing of risico-indicator op te nemen. Deze
drie uitingen kunnen als volgt worden omschreven:
Vermeldingsuiting: hierin staat dat een financiële onderneming geen vergunning van
de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of een door de AFM goedgekeurde prospectus
heeft. Door middel van deze vermeldingsuiting dient de geadresseerde zich bewust te
worden van het feit dat het (complexe) financiële product dat in de reclame-uiting
wordt aangeboden vrijgesteld is van een AFM-vergunning of het hebben van een door
de AFM goedgekeurd prospectus en dat de geadresseerde rekening moet houden met andere
risico’s dan in het geval dat er dan wel toezicht zou zijn van de AFM.
Waarschuwing: een financiële onderneming neemt in een reclame-uiting over krediet,
niet zijnde hypothecair krediet, voor verwerving van een eigen woning een waarschuwing
op met betrekking tot de gevolgen die aan het krediet verbonden zijn.
Risico-indicator: een financiële onderneming is verplicht in haar reclame-uiting een
risico-indicator op te nemen, zodat potentiële kopers op een snelle en eenduidige
manier attent worden gemaakt over het risiconiveau van het desbetreffende (complexe)
financieel product.
De wijze waarop en hoe een vermeldingsuiting, waarschuwing of risico-indicator eruit
moet zien is in de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Nrgfo)
verder uitgewerkt. Alle vermeldingsuitingen, afbeeldingen en teksten voor reclame-uitingen
zijn op de website van de AFM te downloaden of in de bijlage bij de Nrgfo opgenomen.
2. Nieuwe digitale mediakanalen
Naar de mening van de AFM sluiten de voorschriften zoals thans zijn opgenomen in de
Nrgfo niet voldoende aan bij nieuwe digitale mediakanalen die steeds meer gebruikt
worden, zoals social media, google ads en andere (mobiele) internet mediakanalen.
Het gevolg hiervan is dat financiële ondernemingen niet kunnen voldoen aan de geldende
wet- en regelgeving wanneer zij bijvoorbeeld reclame willen maken via deze nieuwe
digitale mediakanalen. Bijvoorbeeld doordat bij sommige nieuwe digitale mediakanalen
het niet mogelijk is om een afbeelding op te nemen. Daarnaast sluiten de vormvoorschriften
die gelden voor een vrijstellingsvermelding, kredietwaarschuwing of risico-indicator
onvoldoende aan bij deze nieuwe digitale mediakanalen. De AFM wil daarom voor onverplichte
precontractuele informatie, verstrekt via nieuwe digitale mediakanalen, waarbij aantoonbaar
niet kan worden voldaan aan de thans geldende voorschriften twee uitzonderingsmogelijkheden
creëren. De eerste uitzondering geeft financiële ondernemingen – die aantoonbaar in
een reclame-uiting en/of vermeldingsuitingen geen afbeelding kunnen opnemen – de mogelijkheid
om in plaats van een afbeelding alleen een tekst op te nemen, waarop alle overige
bestaande voorwaarden en vormvoorschriften van toepassing blijven. De tweede uitzondering
geeft financiële ondernemingen – die aantoonbaar in een reclame-uiting of vrijstellingsvermelding
niet kunnen voldoen aan de eerste uitzondering – de mogelijkheid om een ingekorte
tekst op te nemen.
De AFM merkt in aanvulling op bovenstaande op dat iedere reclame-uiting op zichzelf
moet voldoen aan de wet- en regelgeving. Dit betekent dat wanneer een onderneming
ervoor kiest om reclame te maken over (complexe) financiële producten er aan de voorschriften
moet worden voldaan. Dit geldt ook voor vermeldingsuitingen en reclame-uitingen via
de ‘nieuwe’ digitale media. Als aantoonbaar niet aan de reguliere voorschriften kan
worden voldaan, dan dient minimaal aan één van de uitzonderingen te worden voldaan.
Indien informatie verstrekt wordt zonder waarschuwingsinformatie, waar deze wel getoond
moet worden, dan is sprake van een overtreding.
3. Risicoscore
In de risico-indicator in reclame-uitingen voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling
is een risico-score opgenomen. Deze risico-score geeft voor een groep beleggingsinstellingen
een verkeerd en mogelijk zelfs misleidend beeld van het risico. Door de wijziging
van artikel 2:3 Nrgfo dienen de beheerders van deze beleggingsinstellingen in de reclame-uitingen
een risico-indicator zonder risico-score opnemen. Deze wijziging wordt nader toegelicht
bij de artikelsgewijze toelichting onder onderdeel C. Daarbij dient opgemerkt te worden
dat naar aanleiding van PRIIPs2 voor diverse producten, waaronder rechten van deelneming in een beleggingsinstelling,
een nieuwe berekeningsmethode voor de risico-score wordt ontwikkeld. De AFM zal deze
risico-indicator na inwerkingtreding van PRIIPs evalueren.
4. Beleggingsverzekeringen
De aanleiding voor de wijziging van hoofdstuk 8 van de Nrgfo is in de eerste plaats
het vastleggen van het vereiste resultaat voor overige beleggingsverzekeringen.
Daarnaast worden enkele elementen uit de Nrgfo verduidelijkt of aangepast om die beter
aan te laten sluiten bij de bestaande praktijk.
5. Gevolgen voor het bedrijfsleven
Door aanpassing van de artikelen 2:1 en 2:2 Nrgfo kunnen financiële ondernemingen
die via nieuwe digitale mediakanalen reclame willen maken voor financiële producten
makkelijker voldoen aan de voorgeschreven vormvoorschriften. Deze aanpassing zal voor
het bedrijfsleven daarom geen extra nalevingskosten tot gevolg hebben.
Aanpassing van artikel 2:3 Nrgfo heeft alleen gevolgen voor aanbieders van rechten
van deelneming in een beleggingsinstelling, waarvan minder dan één keer per maand
de waarde van de door de beleggingsinstelling gehouden activa op basis van de marktwaarde
wordt berekend. Van deze groep beleggingsinstellingen maakt er momenteel een tiental
partijen reclame. Voor nieuwe reclame-uitingen lijdt de wijziging niet tot toegenomen
nalevingskosten, voor deze aanpassing moest er immers ook een risico-indicator opgenomen
worden. In bestaande reclame-uitingen moeten wel aanpassingen worden gemaakt. Dit
zal per onderneming een aantal uur kosten. Aangezien de meeste partijen al enige tijd
bekend zijn met deze wijziging en reeds conform deze wijziging hun reclame-uitingen
hebben aangepast, zullen de extra nalevingskosten na invoering zeer beperkt zijn.
Met de wijziging in hoofdstuk 8 Nrgfo wordt aan verzekeraars duidelijk gemaakt wanneer
het activeren van cliënten met een beleggingsverzekering met een overige doelstelling
gereed dient te zijn. Hiermee wordt voor verzekeraars duidelijk wat wanneer van hen
wordt verwacht. Tevens wordt een bepaalde groep beleggingsverzekeringen waarin feitelijk
wordt gespaard uitgezonderd van de plicht om klanten daarvan te activeren. Dit is
nu al de praktijk. Cliënten met deze categorie beleggingsverzekeringen zijn er zeker
van dat het doelkapitaal wordt behaald. Het activeren van deze cliënten zou dan ook
geen doel dienen. Deze wijziging voorkomt dat verzekeraars dergelijke cliënten alsnog
moeten activeren. Er zijn derhalve geen administratieve lasten of nalevingskosten
verbonden aan deze wijziging.
De AFM wil voorkomen dat er hoge lasten en kosten gepaard gaan met deze aanpassingen.
Als u inschat dat de lasten en kosten voor uw financiële instelling hoog zijn, dan
kunt u dit laten weten via nrgfo@afm.nl.
6. Marktconsultaties
In januari 2016 heeft de AFM de aanpassing van de Nrgfo geconsulteerd. Op de consultatie
die van 14 januari tot en met 24 februari 2016 duurde, zijn door de AFM drie reacties
ontvangen. Een uitgebreide reactie op de consultatieopmerkingen is te vinden in het
feedbackstatement van de AFM, te vinden via de website van de AFM.
Artikelsgewijs
A
In artikel 2:1, zevende lid, is de mogelijkheid opgenomen om in plaats van de afbeelding
de vrijstellingsvermelding van het AFM toezicht in tekst op te nemen. Dit betreft
een uitzondering die enkel van toepassing is als geen gebruik gemaakt kan worden gemaakt
van een afbeelding, maar wel voldoende ruimte is voor het opnemen van de volledige
waarschuwingstekst. De AFM kan financiële ondernemingen vragen om schriftelijk aan
te tonen waarom niet aan de voorschriften kan worden voldaan. Dit kan bijvoorbeeld
aangetoond worden door een gedetailleerde beschrijving van de situatie met daarbij
een schriftelijke verklaring (van bijvoorbeeld een aanbieder van digitale advertentieruimte)
waaruit blijkt dat de digitale advertentieruimte in het geheel geen afbeeldingen toelaat.
Dit betekent dat wanneer het mogelijk is om een keuze te maken om afbeeldingen in
een advertentie op te nemen maar daar geen gebruik van is gemaakt geen beroep mag
worden gedaan op de uitzondering. Alleen, indien aan deze vereiste is voldaan mag
een tekst in plaats van een afbeelding worden opgenomen als vrijstellingsvermelding.
De vrijstellingsvermelding in tekst dient op basis van het zevende lid aan dezelfde
vereisten te voldoen als de vrijstellingsvermelding zoals opgenomen in het derde tot
en met het vijfde lid. De tekst die opgenomen dient te worden is te vinden in bijlage
1.1, onder c, 1.2, onder c en 1.3, onder c. Ten slotte, verwacht de AFM van financiële
ondernemingen – bijvoorbeeld indien de digitale advertentieruimte na verloop van tijd
wel afbeeldingen toelaat – dat zij haar vrijstellingsvermeldingen hierop aanpassen.
Artikel 2:1, achtste lid, is een uitzondering op het zevende lid. Indien aantoonbaar
niet kan worden voldaan aan het zevende lid is het mogelijk om een ingekorte tekst
op te nemen. De mogelijkheid bestaat dat niet aan de vormvoorschriften kan worden
voldaan die aan de tekst in het zevende lid verbonden zijn. Hierbij kan gedacht worden
aan de situaties dat de tekst in het zevende lid te lang is of dat geen afbeelding
conform de voorschriften kan worden opgenomen. De AFM kan financiële ondernemingen
verzoeken dat zij schriftelijk aantonen waarom niet aan de voorschriften kan worden
voldaan. Dit kan bijvoorbeeld aangetoond worden door een gedetailleerde beschrijving
van de situatie met daarbij een schriftelijke verklaring (van bijvoorbeeld een aanbieder
van digitale advertentieruimte) waaruit blijkt dat de volledige waarschuwingstekst
niet past. Indien aan dit vereiste is voldaan mag een ingekorte tekst in plaats van
een tekst als bedoeld in het zevende lid worden opgenomen als vrijstellingsvermelding.
De ingekorte tekst heeft andere vormvoorschriften dan de tekst bedoeld in het zevende
lid. De ingekorte tekst dient onderaan in dezelfde lettergrootte als de overige tekst
in de reclame-uiting te worden getoond, in de kleur zwart of rood en indien mogelijk
wordt de ingekorte tekst vetgedrukt en gecentreerd onderaan getoond. In sommige situatie,
bijvoorbeeld bij google ads, is het niet mogelijk om een tekst vetgedrukt en gecentreerd
weer te geven. De ingekorte tekst die opgenomen dient te worden is te vinden in bijlage
1.1, onder d, 1.2, onder d, en 1.3, onder d. De ingekorte waarschuwingstekst is in
ieder geval duidelijk leesbaar, zichtbaar en herkenbaar. Ten slotte, verwacht de AFM
van financiële ondernemingen – bijvoorbeeld indien de digitale advertentieruimte na
verloop van tijd wel afbeeldingen toelaat of een tekst als bedoeld in het zevende
lid proportioneel opgenomen kan worden – dat zij haar vrijstellingsvermeldingen hierop
aanpassen.
B
In artikel 2:2, zesde lid, is opgenomen dat indien geen afbeelding kan worden opgenomen
in een reclame-uiting op internet of mobiel internet een kredietwaarschuwingstekst
kan worden opgenomen, met in achtneming van de voorschriften opgenomen in het tweede
en vijfde lid. De kredietwaarschuwingstekst is te vinden op www.afm.nl/kredietwaarschuwing. Zie ook de toelichting op artikel 2:1, zevende lid.
Artikel 2:2, zevende lid, is een uitzondering op het zesde lid. Indien niet kan worden
voldaan aan het zesde lid of een afbeelding kan niet conform de vormvoorschriften
worden opgenomen is het onder voorwaarden mogelijk om een ingekorte kredietwaarschuwingstekst
op te nemen. De ingekorte kredietwaarschuwingstekst is te vinden op www.afm.nl/kredietwaarschuwing. Zie ook de toelichting op artikel 2:1, achtste lid.
C
In artikel 2:3, tweede lid, tweede volzin, is <indien van toepassing> toegevoegd.
Het tweede lid verwijst naar een risicoscore. Door de wijziging van het zevende lid
moeten bepaalde beleggingsinstellingen een andere risico-indicator opnemen, hierin
is geen risicoscore opgenomen. De verwijzing naar de risicoscore in het tweede lid
is opgenomen om aan te geven dat het tweede lid, alleen van toepassing is op bepaalde
beleggingsinstellingen.
Artikel 2:3, zevende lid, maakt onderscheid tussen de risico-indicator voor beleggingsinstellingen
waarvan enerzijds minder dan één keer per maand en anderzijds één keer of meer dan
één keer per maand de waarde van de door de beleggingsinstelling gehouden activa op
basis van de marktwaarde wordt berekend. De eerste categorie beleggingsinstellingen
moet in haar reclame-uitingen een andere risico-indicator, zoals opgenomen in bijlage
1.4, opnemen. In deze risico-indicator is geen risicometer opgenomen. Dit onderscheid
is gemaakt omdat de stand van de risicometer niet altijd representatief is gebleken
voor het risico bij bepaalde beleggingsinstellingen. Bij deze beleggingsinstellingen
werd dan ook een verkeerde voorstelling gegeven van het risico. De berekening van
de risicometer is niet geschikt om een beeld te geven van het risico bij beleggingsinstellingen
die (indirect) investeren in beleggingen waarin niet of weinig wordt gehandeld en
dus illiquide zijn. Deze beperkte of ontbrekende handel maakt dat de schommeling van
het historisch rendement (ofwel volatiliteit) van de belegging per definitie laag
is of zelfs helemaal ontbreekt. De volatiliteit bepaalt juist de risicoscore in de
risicometer. Hoe lager de volatiliteit, hoe lager de stand van de risicometer en omgekeerd.
Bij deze beleggingsinstellingen is de volatiliteit geen juiste graadmeter van de risico’s
en geeft mogelijk zelfs een misleidend beeld van de risico’s. In de regel geeft de
risico-score het risico van deze beleggingsinstellingen te laag weer. Daarom is het
niet wenselijk dat in reclame-uitingen deze score getoond wordt. Andere risico’s,
zoals de beperkte verhandelbaarheid, zijn vaak kenmerkend voor dit type beleggingsinstelling.
Het is daarom belangrijk dat beleggers voor informatie over deze risico’s de essentiële
beleggersinformatie raadplegen. Daarin zijn namelijk de belangrijkste risico’s opgenomen.
Dat de risicometer niet geschikt is voor een groep beleggingsinstellingen komt voort
uit het feit dat de berekeningsmethode door the European Securities and Markets Authority
(ESMA) is ontwikkeld voor icbe’s. De waarde van de icbe’s wordt vastgesteld aan de
hand van de waarde van de onderliggende effecten, waarbij volatiliteit een geschikte
graadmeter is voor het risico.
De berekeningsmethode van de risico-score is gebaseerd op de volatiliteit van de intrinsieke
dag- of maandwaarde van een icbe. Wanneer de waarde van de door de beleggingsinstelling
gehouden activa minder dan één keer per maand tot stand komt op basis van de marktwaarde
is deze berekeningsmethode niet geschikt. Daarom is het onderscheid vastgesteld op
minder dan één keer per maand.
Met marktwaarde wordt bedoeld dat de waarde van de in de beleggingsinstelling aangehouden
activa in een beleggingsinstelling tot stand komt door vraag en aanbod op een platform
zoals een multilaterale handelsfaciliteit of een gereglementeerde markt.
In artikel 2:3, twaalfde lid, is de mogelijkheid opgenomen om een tekst als risico-indicator
op te nemen, met in achtneming van het tweede lid met betrekking tot de berekening
van de waarde van de risico-indicator, het vierde en tiende lid. Daarnaast is per
productcategorie (onder a, b en c) verwezen naar de bijlage. Afhankelijk van het product
zijn in bijlage 1.4, onder 7a, 8a en 9a de teksten opgenomen. Tot slot, verwijst de
tekst de consument door middel van een hyperlink naar www.afm.nl/risicometer. Zie ook de toelichting bij artikel 2:1, zevende lid.
Artikel 2:3, dertiende lid, is een uitzondering op het twaalfde lid. Indien niet kan
worden voldaan aan het twaalfde lid of een afbeelding kan niet conform de vormvoorschriften
worden opgenomen is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een ingekorte tekst
als risico-indicator op te nemen. Daarnaast is per productcategorie (onder a, b en
c) verwezen naar de bijlage. Afhankelijk van het product zijn in bijlage 1.4, onder
7b, 8b en 9b de ingekorte teksten opgenomen. Tot slot, verwijst de tekst de consument
door middel van een hyperlink naar www.afm.nl/risicometer. Zie ook de toelichting bij artikel 2:1, achtste lid.
D
Met deze wijziging wordt aangesloten bij artikel 81b Besluit Gedragstoezicht financiële
ondernemingen Wft.
E
Met deze wijziging is een spelfout in artikel 8:1, sub b, onder 2, aangepast.
F
Artikel 8:7, sub c, onder 1, is gewijzigd om aan te sluiten bij de terminologie in
de toelichting op dit artikel en dient ertoe om eventuele verwarring te voorkomen.
In de toelichting op het artikel werd reeds gesproken over ‘premievrij gemaakt’, terwijl
dit ontbrak in het artikel zelf. Met de onderhavige wijziging is aangesloten bij de
toelichting.
Verder is aan artikel 8:7 een (nieuw) onderdeel d toegevoegd, waarin de categorie
‘overige beleggingsverzekeringen’ wordt opgenomen. In de categorie onder sub d vallen
alle cliënten met een beleggingsverzekering waarbij het doel niet kan worden omschreven
als een (gedeeltelijke) aflossing van een hypothecair krediet of als de opbouw van
een vermogen voor pensioeninkomen. Deze definitie brengt met zich mee dat alle op
1 januari 2013 lopende beleggingsverzekeringen in één van de categorieën als bedoeld
in sub b, c of d van dit artikel vallen, al dan niet in combinatie met sub a (niet
opbouwende beleggingsverzekeringen).
De overige beleggingsverzekeringen zijn in twee categorieën onder te verdelen. De
groep in sub d, onder 1, bestaat uit cliënten met een overige beleggingsverzekering
die ongeacht de jaarlijkse premieinleg een verwachte eindwaarde van € 40.000 of meer
heeft (op 1 januari 2013), dan wel een beleggingsverzekering waarvoor premie wordt
betaald en de totale inleg in 2013 € 500 of meer was. Dit betekent dat een beleggingsverzekering
met een overige doelstelling die een verwachte eindwaarde heeft van meer dan € 40.000
en een inleg van € 200 in 2013, moet worden geactiveerd. Onder ‘premie betalen’ verstaan
we in deze bepaling het periodiek betalen van een afgesproken premie. Onder een ‘koopsom
storten’ verstaan we in deze bepaling het eenmalig of meerdere malen storten van een
koopsom alsmede de gevallen waarin de cliënt flexibel bedragen in de beleggingsverzekering
kan storten. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarbij
de cliënt jaarlijks bepaalt of hij een bedrag in de beleggingsverzekering stort en,
indien dat het geval is, zelf bepaalt hoe groot dit bedrag is. Er zal in ieder geval
geen sprake zijn van het flexibel kunnen storten van bedragen in de beleggingsverzekering
indien er betaald wordt door middel van een doorlopende automatische incasso waarin
op vaste tijdstippen een vast bedrag wordt overgemaakt. In dat geval zal er sprake
zijn van (periodieke) premiebetaling. De verwachte eindwaarde wordt berekend op een
in de markt gebruikelijke wijze op basis van een bruto rendement van 4%. De cliënten
in deze categorie moeten allemaal geactiveerd worden op dezelfde wijze als de cliënten
met een hypotheekgebonden beleggingsverzekering. Op grond van artikel 8:4 mogen cliënten
in deze categorie ook worden meegeteld voor het vereist resultaat indien de cliënt
niet kan worden bereikt of de cliënt geen weloverwogen keuze aan de levensverzekeraar
kenbaar heeft gemaakt en de levensverzekeraar voldoende inspanningen daartoe heeft
verricht. Daarnaast geldt voor deze groep cliënten dat de levensverzekeraar een toelichting
kan geven op een eventuele zeer beperkte restcategorie waarvan de levensverzekeraar
de contactgegevens niet kan achterhalen. Het vereiste resultaat voor deze categorie
cliënten is opgenomen in rij 6 van de tabel in bijlage 13.
Ten aanzien van de informatie als bedoeld in artikel 8:1, sub a, geldt voor beide
categorieën overige beleggingsverzekeringen dat levensverzekeraars, wanneer zij niet
met redelijke inspanningen kunnen achterhalen welk eindkapitaal oorspronkelijk aan
de cliënt is voorgerekend, zij ervoor mogen kiezen om in de informatieverstrekking
onmiskenbaar duidelijk te maken dat het huidige verwachte eindbedrag naar alle waarschijnlijkheid
lager ligt dan het oorspronkelijk voorgerekend eindbedrag.
De groep in sub d, onder 2, bestaat uit cliënten met een overige beleggingsverzekering
die premiebetalend is, dan wel is gesloten op basis van een koopsom en die niet onder
sub d, onder 1, vallen. Voor deze groep cliënten geldt dat het vereiste resultaat
behaald kan worden door de cliënten de informatie als bedoeld in artikel 8:1 te verstrekken.
Ook voor deze groep cliënten is het van belang dat zij op de juiste wijze worden geïnformeerd.
Zij moeten op de hoogte zijn van hun situatie en van hun handelingsperspectief waarmee
zij mogelijk dichterbij hun doelkapitaal kunnen komen. Het vereiste resultaat voor
deze categorie cliënten is opgenomen in rij 7 van de tabel in bijlage 13.
Het onderscheid in de categorieën onder 1 en 2 wordt als volgt toegelicht. Er is in
overweging genomen dat, in tegenstelling tot veel cliënten met een pensioengebonden
beleggingsverzekering, de overige beleggingsverzekering veelal niet is afgesloten
vanwege fiscale voordelen. Onder meer om deze reden kan er niet voor dezelfde indeling
worden gekozen als bij pensioengebonden beleggingsverzekeringen. Omdat aan alle cliënten
met een niet opbouwende beleggingsverzekering al een oplossing geboden moet zijn,
zullen deze cliënten niet meer in deze groep geactiveerd hoeven te worden. Om deze
reden kunnen verzekeraars voor kleine overige beleggingsverzekeringen volstaan met
het informeren van polishouders. Daarom is opgenomen dat cliënten wiens beleggingsverzekering
per 1 januari 2013 een verwachte eindwaarde heeft van minder dan € 40.000 en die in
2013 minder hebben ingelegd dan € 500 mogen worden geactiveerd door het verstrekken
van informatie zoals bedoeld in artikel 8:1. Met betrekking tot cliënten met koopsompolissen
geldt dat de mogelijkheid om de beleggingsverzekering aan te passen beperkter is dan
voor premiebetalende cliënten. Zij kunnen immers niet de premie verhogen of verlagen
of de beleggingsverzekering premievrij maken. Voor koopsompolissen met een verwachte
eindwaarde van minder dan € 40.000 geldt dat de verzekeraar kan volstaan met het verstrekken
van de informatie als bedoeld in artikel 8:1 om te voldoen om de inspanningsverplichting
van artikel 81b van het besluit.
Bij beleggingsverzekeringen met per 1 januari 2013 een verwachte eindwaarde van € 40.000
of meer gaat het om een dermate groot bedrag dat deze cliënten, ongeacht de premieinleg
in 2013, geactiveerd moeten worden. De reden dat ook de cliënten die flexibel bedragen
in de beleggingsverzekering kunnen storten onder de categorie cliënten met een koopsombeleggingsverzekering
vallen is dat deze groep cliënten flexibel in de premiebetaling is en bewuster met
zijn beleggingsverzekering wordt geacht bezig te zijn. De cliënt zal immers regelmatig
moeten bedenken of en zo ja hoeveel geld hij in de beleggingsverzekering zal storten.
Alle cliënten met een overige beleggingsverzekering, met uitzondering van de cliënten
die eerder premie betaalden en die hun beleggingsverzekering premievrij hebben gemaakt,
vallen onder sub d, onder 1, of sub d, onder 2.
G
Aan artikel 8:8 worden twee leden toegevoegd. De minder intensieve aanpak als opgenomen
in artikel 8:8, eerste lid, gold alleen voor pensioengebonden beleggingsverzekeringen
als bedoeld in artikel 8:7, sub c, onder 3. Na het doorvoeren van de onderhavige wijzigingen
zal deze aanpak ook gelden voor overige beleggingsverzekeringen als bedoeld in artikel
8:7, sub d, onder 1 voor zover het beleggingsverzekeringen betreft die onderdeel zijn
van een levensloopregeling als bedoeld in de ‘Wet aanpassing fiscale behandeling VUT-
en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling’ en voor overige beleggingsverzekeringen
als bedoeld in artikel 8:7, sub d, onder 2.
Het artikel 8:8, tweede lid, is toegevoegd om de bestaande praktijk rondom hybride
hypotheekgebonden beleggingsverzekeringen vast te leggen. Een deel van de cliënten
‘spaart’ via hybride beleggingsverzekeringen. Deze cliënten beleggen met de beleggingsverzekering
in een spaarfonds, zoals bijvoorbeeld een hypotheekrentefonds. Veelal is het rendement
op dit fonds gekoppeld aan de hypotheekrente. Deze bepaling heeft betrekking op cliënten
die (cumulatief):
-
– vanaf aanvang waarde hebben opgebouwd in een spaarfonds;
-
– nooit op een andere wijze hebben belegd binnen dit product; en
-
– waarvan de levensverzekeraar met zekerheid vast stelt dat deze cliënten 100% van het
oorspronkelijke doelkapitaal gaan halen en dit ook vastlegt in de cliëntdossiers.
Voor deze cliënten geldt dat ze niet hoeven te worden geactiveerd. Deze beleggingsverzekeringen
mogen worden meegeteld voor het vereiste resultaat onder de volgende voorwaarden:
-
– de levensverzekeraar is bekend met het doelkapitaal van de cliënt op het moment van
afsluiten van de beleggingsverzekering. Anders kan immers niet worden vastgesteld
of de cliënt daadwerkelijk 100% van het oorspronkelijke doelkapitaal zal halen. Indien
dit niet het geval is, dan moeten deze cliënten op de reguliere wijze worden geactiveerd
en is deze uitzondering niet van toepassing;
-
– de levensverzekeraar dient het behalen van 100% van het doelkapitaal te baseren op
het oorspronkelijke doelkapitaal. Dit houdt in dat het doelkapitaal waarmee gerekend
wordt niet mag zijn gewijzigd door bijvoorbeeld een premiewijziging en;
-
– als cliënten op enig moment toch switchen binnen het product en gaan beleggen, dient
de levensverzekeraar deze cliënten uitdrukkelijk te wijzen op de risico’s hiervan
en inzichtelijk te maken op basis van welk rendement ze welk doelkapitaal kunnen gaan
halen.
Artikel 8:8, derde lid, heeft betrekking op cliënten die vanaf aanvang hebben belegd,
of op enig moment gedurende de looptijd hebben belegd (en nu bijvoorbeeld voor 100%
in een spaarfonds beleggen), en die 100% van hun oorspronkelijke doelkapitaal zullen
halen. De cliënten met een beleggingsverzekering als bedoeld in deze bepaling worden
minder kwetsbaar geacht dan cliënten met andere beleggingsverzekeringen. Deze cliënten
zijn er immers zeker van dat het doelkapitaal wordt gehaald. Daarom wordt van levensverzekeraars
een minder intensieve aanpak verlangd om deze cliënten een weloverwogen keuze te laten
maken. Hierbij gaat het om cliënten die (cumulatief):
-
– Vanaf aanvang hebben belegd, of op enig moment gedurende de looptijd hebben belegd
(en nu bijvoorbeeld voor 100% in een spaarfonds beleggen); en
-
– waarvan de levensverzekeraar met zekerheid vaststelt dat deze cliënten 100% van het
oorspronkelijke doelkapitaal zullen halen en dit ook vastlegt in de cliëntdossiers.
Voor deze cliënten geldt dat ze wel moeten worden geactiveerd, maar op basis van een
minder intensieve inspanning. Dit betekent dat wanneer de levensverzekeraar aantoonbaar
de informatie als bedoeld in artikel 8:1, sub a en b, aan deze cliënten heeft verstrekt,
de levensverzekeraar voor deze cliënten aan de inspanningsverplichting van artikel
81b van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft heeft voldaan.
Voor cliënten die zich (op basis van de ontvangen informatie) tot de levensverzekeraar
wenden voor hulp, wordt van de levensverzekeraar echter verwacht dat hij geen onderscheid
maakt in de dienstverlening naar deze cliënten toe ten opzichte van cliënten met een
andere beleggingsverzekering. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
-
– de levensverzekeraar dient bekend te zijn met het oorspronkelijke doelkapitaal van
de cliënt. Anders kan immers niet worden vastgesteld of de cliënt daadwerkelijk 100%
van het oorspronkelijke doelkapitaal zal halen. Indien dit niet het geval is, dan
moeten deze cliënten op de reguliere wijze worden geactiveerd en is deze verminderde
inspanning niet van toepassing;
-
– de levensverzekeraar dient het behalen van 100% van het doelkapitaal te baseren op
het oorspronkelijke doelkapitaal. Dit houdt in dat het doelkapitaal waarmee gerekend
wordt niet mag zijn gewijzigd door bijvoorbeeld een overstap van de cliënt van beleggen
naar sparen.
Op het moment dat de levensverzekeraar deze cliënten heeft geïnformeerd op de manier
zoals hierboven beschreven, mag de levensverzekeraar deze groep cliënten meetellen
voor het vereiste resultaat.
Daarnaast is een goede nazorg van groot belang. Dit houdt bijvoorbeeld in dat levensverzekeraars
jaarlijks dienen na te gaan of de cliënten als bedoeld in artikel 8:8 tweede en derde
lid op koers liggen voor hun doelkapitaal en, indien dit niet het geval is, de cliënt
alsnog activeert. De cliënt had dan immers niet in deze categorieën mogen worden meegenomen
voor het vereiste resultaat, omdat de cliënt het doelkapitaal niet zal behalen.
H tot en met K
Onderdelen H, I, J en K betreffen de wijzigingen van de bijbehorende bijlagen. Voor
de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen waar de bijlagen
betrekking op hebben.
Artikel II
De regeling treedt op 1 juli 2016 in werking.