Besluit van de Sociaal-Economische Raad van 20 mei 2016, houdende beleidsregels over de bepaling van de representativiteit van organisaties van ondernemers en van werknemers, ten behoeve van de advisering over de samenstelling van de Sociaal-Economische Raad (Besluit beleidsregels representativiteit)

De Sociaal-Economische Raad,

Gelet op de artikelen 2, 4 en 41 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Deze beleidsregels zijn van toepassing bij het geven van advies over de aanwijzing van organisaties van ondernemers en van werknemers die gerechtigd zijn tot het benoemen van leden van de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 2

  • 1. Voor aanwijzing als organisatie die gerechtigd is tot het benoemen van leden van de Sociaal-Economische Raad komen slechts in aanmerking organisaties die:

    • a. krachtens hun statutaire doelstelling hun werkzaamheid kunnen uitstrekken tot ten minste een belangrijk deel van het terrein waarop de Sociaal-Economische Raad zijn taken vervult; en

    • b. voldoen aan het bepaalde in de artikelen 4 en 5.

  • 2. Voor het benoemen van leden van de Sociaal-Economische Raad komen uitsluitend centrale organisaties van ondernemers of van werknemers in aanmerking.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kunnen ook andere organisaties van ondernemers voor een benoemingsrecht in aanmerking komen, indien door de aanwijzing van centrale organisaties van ondernemers niet een voldoende, alsmede een voldoende gespreide, vertegenwoordiging kan worden verkregen over de ondernemers in het gehele bedrijfsleven. Als voorwaarde daarbij geldt dat deze andere organisaties van ondernemers mede zijn toegerust om zich een oordeel te vormen over sociaal-economische vraagstukken op nationaal niveau.

Artikel 3

Als centrale organisatie van ondernemers of van werknemers wordt beschouwd de organisatie die een bundeling beoogt van ondernemers, respectievelijk werknemers, of van organisaties van ondernemers, respectievelijk organisaties van werknemers, in nagenoeg het gehele bedrijfsleven.

Artikel 4

De criteria, waaraan organisaties moeten voldoen om te kunnen worden aangewezen als organisatie die gerechtigd is tot het benoemen van leden van de Sociaal-Economische Raad, zijn:

  • a. De organisatie dient gedurende ten minste twee jaren de rechtsvorm te hebben van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, waarvan de organen bij directe of getrapte verkiezing door de leden worden gekozen. De periode gedurende welke een rechtsvoorganger in het bezit was van bedoelde rechtsbevoegdheid, wordt meegeteld;

  • b. De statutaire doelstelling van de organisatie moet behelzen de behartiging van sociale en economische belangen van de bij haar, of de bij haar aangesloten verenigingen, aangesloten ondernemers of werknemers;

  • c. De organisatie dient in haar beleidsbepaling onafhankelijk te zijn van enige andere organisatie, niet zijnde een vereniging van organisaties van ondernemers of werknemers;

  • d. De inrichting en de financiële draagkracht van de organisatie dient een geregelde voortzetting van de werkzaamheden te waarborgen; en

  • e. De individuele leden van de organisatie of van de daarbij aangesloten organisaties moeten voldoende gespreid zijn over het gehele land en over de bedrijfstakken van het bedrijfsleven.

Artikel 5

  • 1. Een organisatie van werknemers kan slechts representatief zijn voor een bepaalde groep van werknemers die zij beoogt te organiseren, indien zij een niet onbetekenend aantal leden heeft die tot die groep behoren.

  • 2. Een organisatie van ondernemers kan slechts representatief zijn voor een bepaalde groep van ondernemers die zij beoogt te organiseren, indien haar leden tezamen een niet onbetekenend sociaal-economisch gewicht binnen die groep hebben en derhalve de organisatie qua sociaal-economische grootte niet onbetekenend is.

Artikel 6

Ingeval alle representatieve organisaties van ondernemers of van werknemers, die voor het benoemen van leden van de Sociaal-Economische Raad in aanmerking komen, in onderling overleg volledige overeenstemming bereiken over de verdeling van de ondernemers-, respectievelijk werknemerszetels, geschiedt de toewijzing van zetels dienovereenkomstig.

Artikel 7

Indien de zetelverdeling niet overeenkomstig artikel 6 kan plaatsvinden, worden de voor ondernemers onderscheidenlijk werknemers beschikbare zetels tussen de daarvoor in aanmerking komende organisaties verdeeld:

  • a. bij de organisaties van werknemers overeenkomstig de verhouding tussen deze organisaties wat betreft hun ledental of dat van de aangesloten organisaties;

  • b. bij de organisaties van ondernemers overeenkomstig de verhouding tussen deze organisaties wat betreft hun sociaal-economische grootte als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 8

  • 1. Organisaties van ondernemers onderscheidenlijk van werknemers kunnen verzoeken gezamenlijk te worden aangewezen voor het benoemen van een of meer leden.

  • 2. Organisaties, als bedoeld in het eerste lid, worden voor de toepassing van artikel 7 behandeld als waren zij één organisatie, met dien verstande dat bij de bepaling van het ledental of de sociaal-economische grootte dubbeltellingen als gevolg van het feit dat bepaalde ondernemers of werknemers bij meer dan een van de organisaties zijn aangesloten, zoveel mogelijk worden voorkomen.

Artikel 9

Het Besluit beleidsregels representativiteit organisaties wordt ingetrokken.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking in de Staatscourant.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beleidsregels representativiteit.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 mei 2016

M.I. Hamer voorzitter

V.C.M. Timmerhuis algemeen secretaris

TOELICHTING

Algemeen

De raad hanteert al een groot aantal jaren regels ter vaststelling van de representativiteit van organisaties van werkgevers en werknemers. Tot 2015 waren deze regels neergelegd in de Verordening representativiteit organisaties en daarna in het Besluit beleidsregels representativiteit organisaties. Algemene regelgeving op het gebied van de representativiteit van organisaties was in het verleden nodig omdat de raad in diverse wetten en andere regelingen werd belast met de bevoegdheid om te besluiten of te adviseren over de samenstelling van nationale en internationale publiekrechtelijke colleges, waaronder de advisering over de samenstelling van de Raad zelf.

Na wijzigingen van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 en de Wet op de bedrijfsorganisatie besluit de raad niet langer over de samenstelling van de besturen van de kamers van koophandel en fabrieken en de bedrijfslichamen. Om die reden kunnen de bestaande beleidsregels, die al lang in ongewijzigde vorm golden, worden vereenvoudigd. Omdat er in de praktijk nagenoeg geen andere gremia meer zijn over de samenstelling waarvan de raad adviseert, kunnen de regels bovendien worden beperkt tot regels die uitsluitend nog de advisering over de samenstelling van de raad zelf betreffen. Het onderhavige besluit voorziet hierin. In de uitzonderlijke gevallen dat de raad wordt gevraagd ook nog over de samenstelling van andere gremia te adviseren of te besluiten, zal het onderhavige besluit naar analogie worden toegepast.

Met dit nieuwe besluit, dat het Besluit beleidsregels representativiteit organisaties van 20 februari 2015 vervangt, wordt niet beoogd nieuwe regels in te voeren betreffende de representativiteit van organisaties die in aanmerking wensen te komen voor het recht om leden van de raad te benoemen. Evenmin wordt beoogd wijzigingen aan te brengen in de bestaande praktijk van de beoordeling van de representativiteit van organisaties.

In het besluit worden criteria gesteld waaraan organisaties moeten voldoen om in aanmerking te kunnen komen om te worden aangewezen als organisatie die gerechtigd is tot het benoemen van leden van de raad. Daarnaast wordt geregeld hoe de in de raad beschikbare zetels onder deze organisaties worden verdeeld. Met betrekking tot de verdeling van zetels wordt opgemerkt dat de omstandigheid dat een organisatie op grond van de criteria in aanmerking kan komen voor een benoemingsrecht niet automatisch recht geeft op een benoemingsrecht. Of aan een representatieve organisatie een benoemingsrecht daadwerkelijk wordt toegekend, hangt af van het aantal beschikbare zetels en van de aanspraken die andere representatieve organisaties op bezetting van diezelfde zetels kunnen maken.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen organisaties van ondernemers en organisaties van werknemers. In het geval van organisaties van ondernemers kunnen zowel centrale organisaties als andere organisaties in aanmerking komen voor een benoemingsrecht. Aan werknemerszijde kunnen uitsluitend centrale organisaties in aanmerking komen. Dit onderscheid vloeit rechtstreeks voort uit het bepaalde in artikel 4, tweede lid van de Wet op de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 3

Als centrale organisatie wordt ook beschouwd een organisatie die een bundeling beoogt van ondernemers of organisaties van ondernemers met een bepaalde bedrijfsgrootte onderscheidenlijk van werknemers of organisaties van werknemers van een bepaald functieniveau, in nagenoeg het gehele bedrijfsleven.

Ten aanzien van de inhoud van het begrip ‘bedrijfsleven’ wordt aangesloten bij hetgeen daarover is opgemerkt in de op 20 augustus 1993 door het dagelijks bestuur van de raad opgestelde nota ‘Taak, samenstelling en werkwijze van de Raad’. In die nota wordt met betrekking tot ondernemersorganisaties het begrip bedrijfsleven vanuit een gecombineerd arbeidsrechtelijk en economisch perspectief benaderd. De overheidssector en de volledig door de overheid gesubsidieerde instellingen behoren daarbij niet tot het bedrijfsleven. Bij de werknemersorganisaties komen werknemers in alle sectoren van bedrijvigheid in aanmerking, ongeacht of zij werkzaam zijn in commerciële bedrijven, de gepremieerde en gesubsidieerde sector of de overheidssector.

Artikel 4

Indien een organisatie de relevante werkzaamheden van een andere organisatie voortzet, kan de periode gedurende welke die organisatie volledige rechtsbevoegdheid had, mede in aanmerking worden genomen bij het vaststellen of de organisatie gedurende ten minste twee jaar over de vereiste rechtsbevoegdheid beschikt.

De interne organisatie van de vereniging dient zodanig te zijn dat de leden informatie ontvangen over de aangelegenheden welke hun sociale en economische belangen betreffen en over hetgeen daarover door de organen van de vereniging is of zal worden verricht. Voorts dienen de besturende, beleidsbepalende en controlerende organen van de vereniging aan de leden periodiek verantwoording af te leggen. De organisatie moet onafhankelijk zijn in zijn besluitvorming, in de samenstelling van het bestuur en de andere organen van de organisatie en in de aanstelling of aansturing van personeel dat een beleidstaak vervult. Daarnaast moet de organisatie ook in financieel opzicht onafhankelijk zijn.

De eis van spreiding wordt niet te stringent uitgelegd. Zo is een organisatie van ondernemers, waarvan de leden voldoende over de verschillende bedrijfstakken zijn gespreid, maar die bijvoorbeeld in één belangrijke bedrijfstak (zoals de landbouw) geen leden heeft, aan te merken als een centrale organisatie.

Bij de spreidingseis zal voorts steeds in het oog worden gehouden het feitelijk vóórkomen van te organiseren ondernemers onderscheidenlijk werknemers in de verschillende delen van het land, ondernemingen en bedrijfstakken. Waar geen ondernemingen of werknemers van een bepaalde categorie voorkomen, kan niet worden geëist dat een organisatie leden heeft van de desbetreffende categorie. Zo wordt ten aanzien van de eis van voldoende spreiding van leden over het gehele land rekening gehouden met een eventuele door de aard van een bedrijfstak geïndiceerde concentratie van bedrijfstakactiviteiten in een bepaalde regio. Voor zover hiervan sprake is, wordt de eis van landelijke spreiding gemitigeerd toegepast.

Artikel 5

Of het feitelijke aantal leden van een organisatie van werknemers in een bepaald geval ‘niet onbetekenend’ is, valt niet steeds op voorhand aan te geven. Bij de beoordeling van het feitelijke aantal leden van de desbetreffende organisatie worden mede in aanmerking genomen: de omvang van de groep die zij beoogt te vertegenwoordigen, het ledental van andere organisaties in dezelfde groep en relevante sociaal-economische omstandigheden.

Omdat ondernemingen sterk van omvang kunnen verschillen, zullen voor de bepaling van de sociaal-economische grootte van een organisatie van ondernemers maatstaven in aanmerking kunnen komen als het aantal ondernemers dat lid is van de organisatie, de omzet van ondernemingen van de leden, het totale aantal personen werkzaam in de ondernemingen van de leden, het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten van de leden, de betaalde lonen of de door de leden verwerkte hoeveelheid grondstof. Een en ander is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de kenmerken van de desbetreffende ondernemingen en van de bedrijfstak of de beschikbaarheid van gegevens. De maatstaf zal op de te onderzoeken sector of bedrijfstak moeten zijn toegespitst en redelijkerwijs een voorspellende waarde moeten bieden om de sociaal-economische grootte van organisaties ten opzichte van elkaar vast te kunnen stellen.

Artikel 7

Bij het toewijzen van zetels aan organisaties op basis van de onderlinge verhouding op het gebied van het aantal leden of de sociaal-economische grootte wordt de volgende werkwijze gehanteerd.

In de eerste fase wordt het quotiënt bepaald van enerzijds het totale aantal leden of de totale sociaal-economische grootte van alle organisaties tezamen, waarbij de leden of de sociaal-economische grootte van de bij deze organisaties aangesloten organisaties worden meegeteld, en anderzijds het aantal zetels dat voor de vertegenwoordiging van de groep in de raad beschikbaar is. Aan ieder van de organisaties worden zoveel zetels toegekend als het aantal malen (in hele getallen) dat dit quotiënt is begrepen in het ledental of de sociaal-economische grootte van de individuele organisatie.

In de tweede fase worden eventuele restzetels toegewezen. Dit geschiedt op basis van de grootste overschotten. Dat wil zeggen dat voor iedere organisatie het verschil wordt bepaald tussen het getal dat zijn sociaal-economische grootte aangeeft en het product van het aantal in de eerste fase aan die organisatie toegewezen zetels en het hierboven genoemde quotiënt. De restzetels worden toegewezen aan de organisatie voor wie dit overschot het grootst is en zo vervolgens tot alle restzetels zijn toegewezen. Ook organisaties die in de eerste fase niet rechtstreeks voor een zetel in aanmerking komen, komen voor een restzetel in aanmerking.

Het vaststellen van het totale aantal leden of de totale sociaal-economische grootte van individuele organisaties geschiedt op basis van door de betreffende organisaties aan te leveren gewaarmerkte bewijsstukken, die zo mogelijk door een accountant zijn gecontroleerd.

M.I. Hamer voorzitter

V.C.M. Timmerhuis algemeen secretaris

Naar boven