Besluit van de Minister van Economische Zaken van 12 mei 2016, nr. WJZ/16043768, houdende beleidsregels inzake de naleving van de zorgplicht, bedoeld in artikel 33 van de Mijnbouwwet, om mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen (Beleidsregel zorgplicht mijnbouw)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

minister:

de Minister van Economische Zaken;

wet:

de Mijnbouwwet.

Artikel 2

Een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 van de wet die voornemens is een diepboring dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan als bedoeld in de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, onderdeel D, categorie 17.2, uit te voeren kan aantonen dat aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 33 van de wet, wordt voldaan, aan de hand van een beschrijving van:

  • a. de diepboring dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan,

  • b. de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu van de onder a. bedoelde activiteit en

  • c. de maatregelen ter voorkoming van mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van die activiteit.

Artikel 3

Een houder van een vergunning kan de minister verzoeken om de beschrijving, bedoeld in artikel 2, te toetsen.

Artikel 4

Indien de minister uiterlijk zes weken vóór een melding, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw, de beschrijving, bedoeld in artikel 2, ontvangt, wordt de houder van de vergunning vóór die melding op de hoogte gesteld van het resultaat van de toets.

Artikel 5

De toets houdt in dat de beschreven activiteit, de gevolgen daarvan en de te nemen maatregelen, indien deze activiteit wordt uitgevoerd zoals beschreven:

  • a. in overeenstemming is met de zorgplicht;

  • b. in strijd is met de zorgplicht, omdat de nadelige gevolgen voor het milieu mogelijk zodanig zijn dat slechts aan de zorgplicht kan worden voldaan, indien een milieueffectrapport wordt gemaakt als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer om te kunnen toetsen of alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen, of

  • c. in strijd is met de zorgplicht vanwege de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.

Artikel 6

Indien een melding als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw betrekking heeft op een diepboring dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan als bedoeld in de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, onderdeel D, categorie 17.2, en door het ontbreken van gegevens in of een niet tijdige zending van de beschrijving, bedoeld in artikel 2, geen toets als bedoeld in artikel 3 kan worden uitgevoerd, gaat de minister bij het toezicht op de naleving van artikel 33 van de wet uit van het ontbreken van een beschrijving als bedoeld in artikel 2.

Artikel 7

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel zorgplicht mijnbouw.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 mei 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Bij brieven aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 26 augustus 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 28 982, nr. 132, bladzijde 4, paragraaf 3, onder 2) en 2 april 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 33 529, nr. 143, bladzijde 4) is gemeld dat wordt voorzien in een milieueffectbeoordeling respectievelijk vergunningplicht waarbij de milieueffecten van diepboringen van mijnbouwactiviteiten worden beoordeeld en milieuaspecten nader worden geregeld. Om deze voornemens uit te kunnen voeren zijn een wijziging van het Besluit omgevingsrecht, het Besluit milieueffectrapportage en met name het Besluit algemene regels milieu mijnbouw noodzakelijk. Vooruitlopend op wijziging van deze algemene regels kan door aanscherping van het toezicht op de naleving van de zorgplicht, bedoeld in artikel 33 van de wet, bij de opsporing en winning van delfstoffen en aardwarmte worden bezien of een diepboring nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

2. Doel

Het doel van deze beleidsregel is om de houder van een vergunning voor opsporing en winning van delfstoffen of aardwarmte die voornemens is een diepboring dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan uit te voeren, in het kader van de uitvoering van zijn zorgplicht, ertoe te bewegen gegevens te overleggen waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de mogelijk nadelige gevolgen van deze activiteit voor het milieu.

Het bedrijfsleven werkt nu op basis van vrijwilligheid mee aan het overleggen van een beschrijving van de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu. Niettemin is het wenselijk geoordeeld in een beleidsregel vast te leggen, dat een beschrijving van de milieueffecten, voordat met de activiteit wordt begonnen, als onderdeel van de zorgplicht wordt beschouwd.

De beleidsregel leidt tot een betere uitvoering van de Europese Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2012, 26). Indien blijkt dat de houder van de vergunning de activiteit en de gevolgen van de activiteit niet heeft beschreven, gaat de minister bij het toezicht op de naleving van de zorgplicht ervan uit dat de vergunninghouder zich er niet van heeft vergewist welke mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu aan de activiteit zijn verbonden. In dat geval kan een dwangsom worden opgelegd of bestuursdwang worden uitgeoefend.

De beschrijving vindt plaats in overeenstemming met hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Indien blijkt dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, zal de vergunninghouder een milieueffectrapport dienen op te stellen. Indien de vergunninghouder dit weigert, kan een last onder dwangsom worden opgelegd om te voorkomen dat de vergunninghouder met de activiteit aanvangt.

II. Artikelen

Artikel 2

Dit artikel is de kern van de beleidsregel. Van de houder van een opsporingsvergunning of een winningsvergunning, die met een mobiele installatie een diepboring gaat uitvoeren dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, wordt gevergd dat deze zich voor de aanvang van de werkzaamheden afvraagt welke gevolgen zijn handelwijze voor het milieu kan hebben. Deze verplichting volgt niet zonder meer in alle gevallen uit het Besluit milieueffectrapportage, omdat niet voor alle diepboringen met mobiele installaties is voorzien in een omgevingsvergunning of een bestemmingsplan, naast de melding en de algemene regels, bedoeld in artikel 6 en volgende van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw. Met artikel 2 wordt geëxpliciteerd dat van een zorgvuldig handelende houder van een opsporings- en of winningsvergunning verwacht mag worden dat vooraf duidelijkheid wordt verkregen over de vraag of de nodige zorg is betracht met betrekking tot de verwachte gevolgen van zijn activiteiten. Het gaat om alle diepboringen dan wel de uitbreiding of wijziging daarvan, bedoeld in de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, onderdeel D, categorie 17.2, dus niet alleen om diepboringen naar koolwaterstoffen.

Artikel 4

De termijn van zes weken is analoog aan de termijn, bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor de beoordeling van een mededeling als bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 5

Als de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu onvoldoende in beeld zijn, is het nodig deze gevolgen als nog in beeld te brengen, zodat de houder van de vergunning zich een oordeel kan vormen over de vraag of andere maatregelen nodig zijn. Als de houder van de vergunning niet bereid is een milieueffectrapportage uit te voeren, maakt de minister een afweging of een last onder dwangsom ter zake wordt opgelegd.

Met de beschrijving die aan de minister is overgelegd, kan worden bezien of wellicht een maatwerkvoorschrift aan de houder van de vergunning moet worden opgelegd als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw tot nakoming van de zorgplicht, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dat besluit.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven