Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eemsmond | Staatscourant 2016, 25707 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eemsmond | Staatscourant 2016, 25707 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
De colleges van de gemeenten Bedum, De Marne, Eemsmond, en Winsum, ieder voor zover ze voor de eigen gemeente bevoegd zijn;
dat op grond van de nota Uitvoeringsstructuur Werk en Inkomen gebleken is dat het voor een effectieve, efficiënte en vraaggerichte uitvoering van de wet- en regelgeving op het gebied van werk en inkomen noodzakelijk is intensief samen te werken;
het besluit van het algemeen bestuur openbaar lichaam Ability waarin zij zich, voor zover nodig, vóór de wijziging van de regeling heeft verklaard.
het voorstel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ability tot aanpassing van de bestaande gemeenschappelijke regeling.
de besluiten van de raden van Bedum, De Marne, Eemsmond en Winsum, waarbij toestemming gegeven wordt tot wijziging van deze gemeenschappelijke regeling in een collegeregeling en tot een verdere wijziging voor de gekozen uitvoeringsstructuur.
artikel 33 van deze gemeenschappelijke regeling
de Wet gemeenschappelijke regelingen
de Wet sociale werkvoorziening
de gemeenschappelijke regeling Ability te wijzigen in de gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen en als volgt gewijzigd vast te stellen.
Hoofdstuk 4 Het bestuur van het openbaar lichaam
Artikel 9 Algemeen bestuur: bevoegdheden
Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam te brengen.
Artikel 13 Dagelijks bestuur: bevoegdheden
Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd om:
te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover dat het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;
Artikel 22 Jaarrekening en jaarverslag
Van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur, onder overlegging van de conceptjaarrekening, het jaarverslag met daarbij behorende bescheiden, zoals vermeld in artikel 213 van de Gemeentewet. Na de eigen oordeelsvorming zendt het dagelijks bestuur de voorlopige jaarrekening jaarlijks vóór 15 april toe aan de raden van de gemeenten.
De raden van de gemeenten kunnen vóór 1 juni bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de voorlopige jaarrekening en het jaarverslag naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de stukken, zoals deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling worden aangeboden. Nadat een daartoe aangestelde registeraccountant een goedkeurende verklaring over de jaarrekening heeft afgegeven, wordt de jaarrekening vervolgens door het algemeen bestuur vastgesteld.
Hoofdstuk 7 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Als het algemeen bestuur dan wel het dagelijks bestuur wijziging van de regeling nodig acht, doet het dagelijks bestuur een daartoe strekkend voorstel aan de colleges van de deelnemende gemeenten. Bij een voorstel op eigen initiatief legt het dagelijks bestuur dit voorstel, alvorens het aan de colleges voor te leggen, voor advies voor aan het algemeen bestuur.
Artikel 26 Opheffing en liquidatie
In geval van een opheffingsbesluit draagt het algemeen bestuur zorg voor de opstelling en vaststelling van een liquidatieplan. Alvorens dit plan vast te stellen legt het algemeen bestuur dit voor aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten die daarover hun zienswijzen kenbaar kunnen maken.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond op 17 mei 2016
Voorzitter,
M. van Beek
Secretaris,
B.L. Meijer
Bijlage Toelichting gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bedum, De Marne, Eemsmond en Winsum hebben op grond van de nota Uitvoeringsstructuur Werk en Inkomen besloten de uitvoering van de aan hen per 1 januari 2015 opgedragen taken op het gebied van het sociaal domein (met name op het gebied van werk en inkomen zoals bepaald in de Participatiewet c.a. en de Wet sociale werkvoorziening –Wsw-) gezamenlijk ter hand te nemen.
Voor de inbedding van die uitvoeringsstructuur is gekozen de reeds vigerende gemeenschappelijke regeling Ability, die nu de Wsw uitvoert, zodanig te wijzigen dat deze regeling ook deze bredere taakstelling kan uitvoeren.
In de hiervoor genoemde nota is vastgelegd dat voor de gezamenlijke uitvoering regievoering vanuit de vier gemeenten noodzakelijk is. Die gemeenten zullen het beleid bepalen dat vervolgens in hun opdracht door Ability uitgevoerd zal moeten worden. Dit uitgangspunt vereist dus een centrale sturende en toezichthoudende rol van de gemeentebesturen.
Omdat de taken en bevoegdheden op het gebied van werk en inkomen medebewindstaken zijn, worden deze door de wetgever met name toegekend aan de colleges van burgemeester en wethouders. Gemeenteraden kunnen in deze wel de kaders stellen. Uiteraard hebben de raden in deze ook hun budgetrecht.
Op grond van die medebewindstaken is besloten de huidige gemeenschappelijke regeling Ability van een gemengde regeling, die is aangegaan door de raden en de colleges van burgemeester en wethouders, te wijzigen in een niet gemengde regeling, die enkel door de colleges zal worden uitgegaan.
Zoals hierboven gesteld houden de raden ook bij deze vorm van samenwerking hun kaderstellende rol en budgetrecht. In het verlengde daarvan kunnen zij toezicht houden zowel op de colleges als op het bestuur van de gemeenschappelijke regeling (een verbonden partij). Hiervoor kan verwezen worden naar de artikelen 5, 10, 19, 20, 21 en 22 van deze gemeenschappelijke regeling.
In het verlengde van het voorgaande governance-model is in de nota ervoor gekozen het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de taken en bevoegdheden in een mandaatverhouding door de vier colleges te laten uitoefenen. Zo ontstaat er de meeste grip op de gezamenlijke uitvoering.
In de keuze voor een mandaatverhouding voor de volledige uitvoering doet zich echter een praktische complicatie voor bij de inrichting van de voorgenomen wijziging van de gemeenschappelijke regeling Ability.
Deze regeling kan de Wsw integraal uitvoeren, omdat op grond van artikel 1, lid 2 Wsw de uitvoering van die wet integraal is overgedragen aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling Ability. Deze regeling is immers een openbaar lichaam in de zin van artikel 8, lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Een openbaar lichaam is een rechtspersoon die als zodanig zelfstandig in het maatschappelijk en rechtsverkeer kan optreden.
Dat bestuur treedt dan in de plaats van de oorspronkelijk bevoegde gemeentelijke bestuursorganen (met name de colleges). Op grond daarvan kan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling ook als werkgever voor de sw-medewerkers en de ambtelijk medewerkers optreden.
Bij een mandaatverhouding kan het openbaar lichaam echter niet meer als werkgever voor de sw-medewerkers optreden. Er heeft immers geen volledige overdracht van de uitvoeringsbevoegdheid in de zin van artikel 1, lid 2 Wsw plaats gevonden.
Bij doorvoering van het mandaat betekent dit, dat de sw-medewerkers in de gewijzigde regeling niet meer in dienst komen van de gemeenschappelijke regeling, maar daar ontslagen dienen te worden. Vervolgens zullen de colleges van de vier gemeenten deze medewerkers een nieuwe arbeidsovereenkomst moeten aanbieden.
De colleges kunnen de gemeenschappelijke regeling Ability ook niet aanwijzen voor de uitvoering van de Wsw, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2 van die wet. Deze aanwijzing kan alleen gebeuren voor een privaatrechtelijke rechtspersoon (bijvoorbeeld een stichting of een naamloze of besloten vennootschap). Ability is als openbaar lichaam echter een publiekrechtelijke rechtspersooon.
Deze complicatie leidt voor de doelgroep van sw-medewerkers tot onzekerheid en mogelijke discontinuïteit. Aan de zijde van de gemeenten krijgt men een specifieke categorie werknemers erbij, waarvoor men de verantwoordelijkheid moet dragen.
Om deze complicatie op te lossen en tegelijkertijd zoveel mogelijk recht te doen aan de gekozen governance invalshoek dient daarom dit uitgangspunt in de volgende zin bijgesteld te worden:
• de gemeenschappelijke regeling blijft ook na de wijziging een openbaar lichaam in de zin van een collegeregeling
• de taken en bevoegdheden die de bestuursorganen van het openbaar lichaam uitoefenen, gebeuren op basis van mandaat
• met uitzondering van de integrale uitvoering van de Wsw. Deze taken en bevoegdheden zijn en blijven gedelegeerd (artikel 4, lid 1).
Deze bijstelling doet niet veel af aan het oorspronkelijke uitgangspunt: het betreft immers slechts een deel van de taken op het gebied van werk en inkomen. Bovendien betreft het hier een taak waarop zich geen nieuwe ontwikkelingen zullen voordoen na 1 januari 2015 (geen nieuwe instroom sw).
Daarnaast houden de colleges de mogelijkheid om ten aanzien van de gedelegeerde bevoegdheden beleidsregels (in het verlengde van de kaderstelling door de raden) te stellen (zie artikel 10:16, lid 1 Algemene wet bestuursrecht).
Ook met betrekking tot de gemandateerde bevoegdheden kunnen de mandaterende colleges aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling (algemene) instructies geven (zie artikel 10:6 Algemene wet bestuursrecht).
Artikelgewijs (waar van belang)
Hier wordt al uitgegaan van de omzetting naar een collegeregeling.
Comform het bepaalde in artikel 33 van de GR Ability is ook het AB in deze bevoegd tot wijziging te besluiten.
Hier wordt ook aangesloten bij de procedure van artikel 33 GR Ability. Instemming van de raden is vereist zowel op grond van artikel 33 GR Ability als artikel 1, lid 3 Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr).
Het is niet nodig alle wetten die met het sociaal domein en meer specifiek het onderdeel werk en inkomen, hier op te sommen. Dat zou ook de GR inflexibel naar de toekomst maken. De overige wetten en regelingen komen bij de betreffende mandaatbesluiten aan de orde (zie verder bij artikel 4 van de regeling).
Bij de letter i is bij medewerkers uitdrukkelijk de mogelijkheid opengehouden dat gemeentelijke medewerkers middels een detacheringsovereenkomst werkzaam zijn bij het openbaar lichaam.
Het beschreven belang ziet zowel op het oogmerk voor samenwerking van de colleges als op het daaruit voortvloeiende belang van het openbaar lichaam.
In dit artikel wordt het onderscheid aangebracht tussen:
• integrale overdracht (delegatie) door college van Wsw-taken en bevoegdheden en
• opdrachten (mandaten en/of volmachten) van de colleges met betrekking tot overige wettelijke taken en bevoegdheden op het terrein van werk en inkomen.
Het eerste lid bevat de basis voor de delegatie van de taken en bevoegdheden op grond van de Wsw.
In het tweede artikellid wordt de basis gelegd voor de mandaten en/of volmachten voor de uitvoering van de overige wettelijke taken op het gebied van werk en inkomen.
Hiertoe dienen de colleges afzonderlijke mandaat- en/of volmacht-besluiten te nemen. In die besluiten kan telkens verwezen worden naar de oorspronkelijke juridische bevoegdheidsgrondslag.
Deze systematiek houdt de GR flexibel. Bij eventuele wijzigingen hoeft de GR immers niet gewijzigd te worden.
Zowel in de situatie van delegatie als die van mandaten moeten de kaders voor de uitoefening daarvan bepaald worden. De beleids- en financiële kaders worden door de raden van de gemeenten vastgesteld en als bestuursopdracht aan het bestuur van het openbaar lichaam gegeven. Gelet op de positie van de raden ten opzichte van de (samenwerkende) colleges ligt die bevoegdheid bij haar. De raad blijft op die wijze in positie om ook in de samenwerking (via de colleges) te kunnen sturen (beleidsmatig en financieel) en controleren.
De colleges vertalen de kaderstelling op gemeentelijk niveau naar concrete bestuursopdrachten aan het bestuur van het openbaar lichaam
Het derde lid is de laatste stap in de beleidsbepaling op het samenwerkingsniveau. Deze bevoegdheid komt dan ook toe aan het dagelijks en uiteindelijk algemeen bestuur van het openbaar lichaam.
Alleen de colleges zijn bevoegd AB leden aan te wijzen (artikel 13, lid 6 Wgr). Er is gekozen voor twee vertegenwoordigers per deelnemende gemeente. Gelet op het aantal collegeleden bij de deelnemende gemeenten is hier niet gekozen voor de aanwijzing van plaatsvervangende leden.
Daarom is voorzien in een procedure voor snelle invulling van een vacature en een bepaling (lid 7) voor de continuïteit in de werkzaamheden in geval van een vacature.
In afwijking van het bepaalde in artikel 22, lid 2 Wgr (minimaal 2x per jaar vergaderen) is hier gekozen voor een hogere vergaderfrequentie. Dit om de band tussen de deelnemende colleges (en dus de raden) en het openbaar lichaam te benadrukken. Dit moet ook gezien worden in het licht van het bepaalde in de artikelen 3 t/m 5 van de regeling.
Deze bepaling sluit aan op de artikelen 33 en 33a Wgr.
Daarnaast is deze bepaling aangevuld met de beleidsbepaling in artikel 3 t/m 5 van de regeling.
De bevoegdheid tot het instellen van commissies is voor de zekerheid opgenomen. Of het AB hiervan gebruik zal maken wordt op dat niveau zelf bepaald (na overleg met de colleges).
Bij een collegeregeling ligt de informatie- en verantwoordingslijn in beginsel tussen (de leden van) het AB en de colleges.
Maar ook de raad moet zelf informatie kunnen verzamelen en collegevertegenwoordigers in een verbonden partij ter verantwoording te kunnen roepen. Alleen op die wijze kunnen ze vervolgens het college op gemeentelijk niveau controleren (zie ook artikel 169 Gemeentewet).
Het aantal DB-leden is in evenwichtige verhouding tot het aantal AB-leden namelijk 4 leden, één per deelnemende gemeente.
De vergaderfrequentie ligt hier dus op het dubbele van het AB.
Door afstemming van de vergaderingen kan op die manier een goede inhoudelijke relatie tussen DB en AB ontstaan.
Het derde lid voorziet zo nodig in een nadere portefeuilleverdeling in het DB (zie ook artikel 33c Wgr).
Deze bepaling steunt op artikel 33b Wgr.
Waar nodig (zie bij c en e) aangevuld in het verlengde van de artikelen 3 t/m 5 van de regeling.
Het DB heeft alleen een informatie- en verantwoordingsrelatie met het AB en dus niet een directe met de raden.
Zoals aangegeven bij artikel 10 van de regeling hebben de raden een dergelijke relatie met het AB.
Zie in dit verband ook de artikelen 16 t/m 19 a Wgr.
Op grond van de Wgr heeft de voorzitter een eigen positie en functie als bestuursorgaan van het openbaar lichaam (zie de artikelen 12 en 33d Wgr).
Zoals in artikel 3, lid 2 van de regeling aangegeven is de uitvoeringsorganisatie het scharnierpunt voor het goed kunnen functioneren van de uitvoering van de samenwerking.
Een dergelijke organisatie vereist eenheid in leiding en sturing: dat is de functie van de directeur.
De directeur heeft hiervoor in eerste instantie een relatie met het DB en via deze met het AB.
Dit artikel ligt in het verlengde van de artikelen 3 en 13, onder e van de regeling.
Met betrekking tot de financiën wordt het daarover bepaalde in de artikelen 34 t/m 35 Wgr gevolgd.
Gelet op artikel 19 van de regeling is het AB bevoegd zelf nader inhoud te geven aan het financieel beleid, de inrichting van de administratieve organisatie, financieel beheer en de controle (door middel van de zogenaamde financiële verordeningen, zoals nader bepaald in de artikelen 212 en 213 Gemeentewet).
Hier wordt ook nog opgemerkt dat het Besluit Begroting en Verantwoording provincie en gemeenten (BBV) van overeenkomstige toepassing is op het openbaar lichaam.
Om de GR flexibel te houden kan zo nodig gewerkt worden met een Financieel Statuut waarin bijzonderheden met betrekking tot financieel beheer en beleid geregeld kunnen worden (bijvoorbeeld reservevorming, opvanging van tekorten).
Deze bepaling heeft een duidelijk verband met de artikelen 4 en 5 van de regeling en dus met de positie van de raden met betrekking tot het financieel beleid. De algemene financiële kaders zijn gebaseerd op de door de raden vastgestelde beleidsmatige kaders zoals aangegeven in artikel 5.
Deze bepalingen zijn in overeenstemming met het bepaalde in de Wgr dienaangaande (inclusief de gewijzigde termijnbepalingen).
Artikel 24 is gewijzigd in overeenstemming met artikel 9 Wgr in het bijzonder de rol van het AB.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-25707.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.