Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 7 januari 2016, nr. DGAN-PDJNG/15125222, houdende wijziging van de Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos 1988

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Besluit:

ARTIKEL I

In de Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos 1988 komt artikel 5 te luiden:

Artikel 5

De eigenaar dient de opstand waarvoor een bijdrage als bedoeld in artikel 2, is verleend in stand te houden:

  • a. gedurende tenminste 15 jaar na het moment van aanleg, indien de opstand bomen betreft die behoren tot de geslachten populus of salix;

  • b. gedurende tenminste 25 jaar na het moment van aanleg, indien de opstand andere boomsoorten, genoemd in artikel 3, onderdeel b, betreft.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 januari 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

De Regeling bijdragen snelgroeiend bos 1988 had als doel om de houtproductie te stimuleren door snelgroeiend bos aan te leggen. De regeling bood de mogelijkheid een bijdrage te ontvangen indien tot aanleg van snelgroeiend bos werd overgegaan. Het was een stimuleringsregeling voor de aanplant van snelgroeiend bos, bedoeld om het gemis aan inkomsten gedurende de eerste jaren na de inplant te compenseren.

De Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos 1988 trad in de plaats van de op 1 januari 1985 in werking getreden Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos (Stcrt. 1984, 253). Ten tijde van de inwerkingtreding van de Regeling bijdragen snelgroeiend bos 1988 was er sprake van overproductie in de landbouw. Het bebossen van braakliggend landbouwgrond vond plaats om overschotten in de landbouwsector terug te brengen. Op 26 mei 1994 (Stcrt. 1994, 95) is de Schorsing regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos in werking getreden. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die regeling was het niet meer mogelijk om aanvragen in te dienen tot het verkrijgen van bijdragen als bedoeld in artikel 2 van de Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos 1988.

De Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos 1988 stelt in artikel 5 als voorwaarde dat wilgen en populieren tussen de 15 en 25 jaar, na het moment van aanleg, dienen te worden geveld, en dat de andere boomsoorten, die genoemd worden in artikel 3, onderdeel b, tussen de 25 en 40 jaar, na het moment van aanleg, dienen te worden geveld. Artikel 8 van de Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos 1988 bepaalt dat, indien eigenaren niet voldoen aan de plicht tot vellen, bedoeld in artikel 5, de bijdrage vermeerderd met wettelijke rente wordt teruggevorderd. De in artikel 5 genoemde verplichting tot het vellen van houtopstanden met een terugbetalingseis van de verleende bijdrage indien de verplichting niet na wordt gekomen, staat er aan in de weg dat snelgroeiend bos wordt omgezet in permanent bos.

Eigenaren van snelgroeiend bos, die gebruik hebben gemaakt van de bijdrage voor het aanleggen van snelgroeiend bos, geven evenwel overwegend aan het wenselijk te vinden dat het snelgroeiend bos wordt omgezet in permanent bos. Het omzetten van snelgroeiend bos in permanent bos is om diverse redenen wenselijk. Dieren en planten zijn er bij gebaat dat houtopstanden plekken bieden waar rust en nestgelegenheid wordt geboden. Het vellen van de houtopstand en het opnieuw beplanten zorgen er voor dat het langer duurt voor het bos dezelfde natuurwaarden heeft als de houtopstand nu heeft. Daarnaast maakt de aanwezigheid van houtopstanden het landschap aantrekkelijker voor recreanten. Tot slot heeft het omzetten in permanent bos tot gevolg dat er meer hout kan worden geoogst tegen hogere prijzen.

Tegen deze achtergrond wordt met de onderhavige regeling artikel 5 gewijzigd.

De verplichting tot het vellen van de houtopstanden komt te vervallen; uitsluitend de verplichting om de houtopstanden gedurende minimaal de in artikel 5 genoemde periode in stand te houden blijft gehandhaafd (artikel I).

De wijziging van artikel 5 laat de planologische bestemming van de grond waarop de houtopstand staat onverlet. In hoeverre de handhaving van de houtopstand in overeenstemming is met de planologische bestemming is de verantwoordelijkheid van de betrokken boseigenaar.

In deze regeling zijn geen verplichtingen voor burgers of bedrijven opgenomen. Er ontstaat daardoor geen directe regeldruk en evenmin extra administratieve lasten.

Van de vaste verandermomenten wordt afgeweken omdat boseigenaren, waarvoor de termijn waarbinnen de houtopstanden gekapt moeten worden bijna verstrijkt, gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling.

De wijziging van artikel 5 is begunstigend van aard.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven