Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling

Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van artikel 130 lid 4 Wet RO

Van: College van Procureurs-Generaal

Aan: Hoofden van de OM-onderdelen

De korpschef van de Nationale Politie

Registratienummer: 2016A003

Datum inwerkingtreding: 01-05-2016

Publicatie in Stct.: PM

Vervallen: Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld (2010A010);

Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling (2010A024);

Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing zeden (2016A004);

Aanwijzing voorwaardelijke vrijheidsstraffen en schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden (2015A002); Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029); Richtlijn voor strafvordering huiselijk geweld (2015R049); Richtlijn voor strafvordering kindermishandeling (2015R050)

Wetsbepalingen: –

Bijlage(n): –

SAMENVATTING

Deze aanwijzing geeft een kader en regels voor de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. ‘Huiselijk geweld en kindermishandeling’ betreft verschillende vormen van geweld, waarbij het steeds gaat om geweld dat gepleegd wordt door iemand uit de directe persoonlijke omgeving van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer in een relatie van afhankelijkheid en/of onvrijheid staat ten opzichte van de pleger en waarbij in een aantal gevallen ongelijkheden tussen en stereotype normen over vrouwen en mannen als maatschappelijke groep een rol spelen. Het kan gaan om partnergeweld, eergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking, kindermishandeling, ouder(en)mishandeling, huwelijksdwang, achterlating, bigamie en huwelijkse gevangenschap, maar ook om geweld in (zorg)instellingen. ‘Huiselijk geweld en kindermishandeling’ wordt in deze aanwijzing als verzamelbegrip gehanteerd. Soms wordt kortweg gerefereerd aan ‘huiselijk geweld’ of ‘geweld in de privésfeer’. Met deze termen wordt steeds hetzelfde bedoeld.

Deze aanwijzing bevat niet het kader voor de strafrechtelijke aanpak van seksueel geweld in de privésfeer; dat is beschreven in de Aanwijzing zeden.

Uitgangspunten zijn:

  • Het schenden van in het strafrecht neergelegde normen vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het strafrecht is in beginsel repressief van aard, maar kan – gecombineerd met andere interventies en op voldoende selectieve wijze ingezet – bijdragen aan veiligheid en het voorkomen van herhaling.

  • De belangen van slachtoffers wegen zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in zaken van huiselijk geweld en kindermishandeling strafrechtelijk opgetreden moet worden door of onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. De veiligheid van slachtoffers en de risico’s op herhaald slachtofferschap en herhaald daderschap worden hierbij steeds goed voor ogen gehouden. Veiligheids- en risicotaxatie vormen derhalve in alle stadia van opsporing en vervolging een belangrijke leidraad voor (prioritering van) handelen.

  • Waar het belang van waarheidsvinding botst met het belang van behoud en versterking van veerkracht van slachtoffers worden deze belangen steeds zorgvuldig tegen elkaar afgewogen om te voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek leidt tot schade bij slachtoffers en anderen.

  • Het openbaar ministerie handelt in samenwerking en samenhang met de relevante netwerkpartners. Ook in het netwerkverband houdt het openbaar ministerie de belangen van slachtoffers en anderen (waarborg veiligheid en behoud en versterken veerkracht) nadrukkelijk voor ogen. Daartoe wordt het (sociale) systeem zowel rondom het slachtoffer als de (kwetsbare) verdachte of dader betrokken.

1. ACHTERGROND

1.1 Geweld in de privésfeer – algemene probleemstelling

Geweld in de privésfeer komt op grote schaal voor. Het gaat om één van de omvangrijkste geweldsvormen in onze samenleving. Gemiddeld één op de drie geweldsmeldingen bij de politie betreft huiselijk geweld of kindermishandeling. Naar schatting zijn jaarlijks 119.000 kinderen en 200.000 volwassenen slachtoffer van respectievelijk kindermishandeling en huiselijk geweld. De slachtoffers zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen. Zo treft vrouwenbesnijdenis louter vrouwen en zijn vrouwen onevenredig vaak het slachtoffer van ernstig geweld in de privésfeer, partnerdoding, stalking, huwelijksdwang en achterlating. Maar ook mannen, ouders en ouderen worden getroffen door geweld in de privésfeer. Er vallen circa 50 doden per jaar door geweld in de privésfeer. Van de mensen die ten gevolge van partnergeweld sterven, is 4 op de 5 vrouw.1 Er wordt vermoed dat de cijfers zien op de ondergrens; in veel gevallen verhinderen schaamte, angst en schuldgevoel alsmede de afhankelijke positie waarin het slachtoffer zich bevindt dat de betrokkenen het geweld melden of aangifte doen.

Huiselijk geweld heeft vaak een stelselmatig karakter en het risico op herhaling is groot doordat de verdachte van het geweld zich in de directe persoonlijke omgeving van het slachtoffer bevindt. Het betreft bijvoorbeeld (ex)partners, gezins- en familieleden, huisvrienden, verzorgenden, medewerkers van kinderdagverblijven, medewerkers van zorginstellingen, trainers, coaches. De verdachte kan ook een minderjarige zijn.

Geweld in de privésfeer kan zowel binnenshuis, bijvoorbeeld in een instelling of woning, als buitenshuis plaatsvinden. Er wordt met andere woorden met de term ‘huiselijk geweld’ niet verwezen naar de locatie van het geweld maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer.

Een kenmerk van geweld in de privésfeer is de omstandigheid dat dader en slachtoffer vaak ondanks het geweld deel blijven uitmaken van elkaars leefomgeving. Slachtoffers kunnen zich lang niet altijd onttrekken aan het geweld. Denk bijvoorbeeld aan de positie van kinderen ten opzichte van een ouder, verzorger, voogd of leerkracht, van ouderen en personen met een (verstandelijke en/of lichamelijke) beperking ten opzichte van (mantel)zorgers en van (ex)partners (met gezamenlijke kinderen) ten opzichte van elkaar. Ook speelt een rol dat slachtoffers – vrouwen vaker dan mannen – niet altijd in staat zijn financieel onafhankelijk hun bestaan op te bouwen. Daarnaast zijn er zowel autochtone als migrantengroepen in onze samenleving waar met name vrouwen negatief beoordeeld worden als zij hun echtgenoot en/of kinderen verlaten. Al deze factoren spelen een rol bij het feit dat slachtoffers van geweld in de privésfeer, minder snel geneigd zijn om melding of aangifte te doen danwel door te zetten.

Er zijn diverse vormen waarin geweld in de privésfeer tot uiting kan komen:

  • moord, doodslag, dood door schuld;

  • fysieke mishandeling (waaronder vrouwelijke genitale verminking);

  • stalking/belaging;

  • emotionele/psychische mishandeling en/of bedreiging met zware mishandeling en/of de dood;

  • fysieke verwaarlozing/benadeling van de gezondheid/onthouden van zorg;

  • onttrekken aan het gezag, ontvoering, achterlating, huwelijksdwang;

  • emotionele/psychische verwaarlozing;

  • dwang om iets te doen (bijvoorbeeld te trouwen) of juist niet te doen;

  • beschadiging, wegnemen of wegmaking van goederen;

  • financiële uitbuiting.

1.2 Onderzoek naar zaken van huiselijk geweld en kindermishandeling

De kwetsbare positie van het slachtoffer kan gevolgen hebben voor diverse aspecten van het strafrechtelijk onderzoek. Zo kan de juridische verhouding van het slachtoffer tot de geweldpleger maken dat het slachtoffer voor het doen van aangifte afhankelijk is van de verdachte, bijvoorbeeld een meerderjarige, wettelijk vertegenwoordiger of vertrouwenspersoon die met of namens hem of haar aangifte doet. Bij het doen van aangifte of het afleggen van een getuigenverklaring kan loyaliteit aan de geweldpleger een voor het slachtoffer bepalende rol spelen, bijvoorbeeld in gevallen waarin kinderen tegen hun ouders getuigen. Ook moet binnen het onderzoek rekening gehouden worden met de juridische en sociale gevolgen die dat onderzoek kan hebben voor het slachtoffer.

Geweld in de privésfeer kan samenhangen met eeropvattingen binnen het grotere familieverband (de extended family). Een geschonden (familie)eergevoel en een gevoelde noodzaak om de (familie)eer te herstellen zijn dan grond voor het dreigen met of het toepassen van geweld, meestal tegen vrouwen of homoseksuele mannen. Er zijn bij eergerelateerd geweld vaak meerdere daders uit dezelfde context/familie waarbij ook (enkel) intellectueel daderschap aan de orde kan zijn. Daarom richt het strafrechtelijk onderzoek zich tevens op de invloed van familieleden buiten het (kern)gezinsverband.

Strafrechtelijk ingrijpen kan bij eergerelateerd geweld leiden tot escalatie. Door de aanhouding van een verdachte kan bijvoorbeeld een tot dan toe bewaard geheim uitlekken, waardoor de gevoelde noodzaak om de geschonden eer te herstellen juist versterkt wordt. Omdat bij eergerelateerd geweld dreigen een belangrijke rol speelt, kan anderzijds snel strafrechtelijk optreden nodig zijn om te voorkomen dat de strafbare feiten waarmee gedreigd is, zullen plaatsvinden. In elke casus worden deze factoren zorgvuldig gewogen.

Bij huiselijk geweld en kindermishandeling kan een aanhouding grote gevolgen hebben op de gezinsomstandigheden en kan het nodig zijn om opvang te regelen voor het slachtoffer of overige gezinsleden. In gevallen van kindermishandeling kan het bijvoorbeeld zo zijn dat beide ouders moeten worden aangehouden. Met deze omstandigheden houdt het openbaar ministerie uitdrukkelijk rekening. Daarbij wordt contact onderhouden met andere instanties over de benodigde maatregelen.

1.3 De rol van het strafrecht

Bij de beantwoording van de vraag of het strafrecht moet worden ingezet bij een verdenking van huiselijk geweld of kindermishandeling, moeten verschillende elementen in een zo vroeg mogelijk stadium van de zaak worden meegewogen.

Bij de start van een zaak en tijdens het vervolg ervan wordt steeds afgewogen of voldoende maatregelen zijn getroffen om de directe veiligheid van betrokkenen en anderen te waarborgen en of er voldoende maatregelen zijn getroffen om duurzame veiligheid te versterken. Bij het inschatten of (aanvullende) strafrechtelijke maatregelen nodig zijn, wordt gebruik gemaakt van kennis en expertise van andere instanties zoals bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming of de Reclassering. Bij het kiezen van veiligheidsmaatregelen wordt zoveel mogelijk samengewerkt met andere (overheids)instanties die taken hebben ten aanzien van de veiligheid en waar mogelijk wordt gezamenlijk bekeken wie welke maatregelen treft.

Veel slachtoffers van geweld in de privésfeer hebben een verhoogde kwetsbaarheid, naast de afhankelijkheidsrelatie waarin zij verkeren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om minderjarigen, lichamelijk of verstandelijk beperkten of mensen met een psychische aandoening. Ook kan het gaan om mensen die eerder in hun leven slachtoffer zijn geweest van misbruik of (kinder)mishandeling of om mensen die als kind getuige zijn geweest van huiselijk geweld: zij hebben een verhoogd risico op herhaald slachtofferschap en/of daderschap. Strafrechtelijk optreden kan verder afbreuk doen aan de veerkracht van personen met een verhoogde kwetsbaarheid. Ten aanzien van hen is daarom een meer proactieve houding aangewezen. Dat betekent dat in zaken waarbij zij betrokken zijn nog meer dan in andere gevallen hun specifieke belangen – ook als deze door henzelf niet met zoveel woorden worden uitgesproken – moeten worden meegewogen bij de vraag of en hoe strafrechtelijk handelen wordt ingezet. Als er sprake is van strafrechtelijk optreden, moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat kwetsbare personen daardoor (verder) beschadigd raken.

Bij de vraag naar de inzet van het strafrecht moeten factoren die gelegen zijn in de persoon van de verdachte of dader meegewogen worden. Afgewogen moet worden of strafrechtelijke interventie bijdraagt aan het vergroten van de veiligheid en het beperken van recidivekansen. In de gevallen dat de verdachte of dader naar aanleiding van het voorval in behandeling is gesteld, betrekt de officier van justitie informatie over de stand van zaken hiervan en de door de behandelende instanties en overige deskundigen geschatte effecten ervan op de veiligheidsrisico’s op de langere termijn. Bij de vraag naar inzet van het strafrecht wordt verder acht geslagen op de wijze waarop moet worden omgegaan met jeugdige daders of (ernstig) verstandelijk beperkte daders, maar ook op de ernst van de gedraging, de schade die ermee is aangericht en de impact die het delict heeft gehad op de samenleving. Ten slotte moet bij de beslissing tot vervolging het belang van waarheidsvinding (in ultieme vorm uitmondend in een veroordelend vonnis) afgewogen worden tegen de belangen van veiligheid en veerkracht van de betrokken personen.

Specifiek voor optreden tegen geweld binnen een (gezins)systeem is de ‘systeemgerichte’ aanpak. De systeemgerichte aanpak is zowel gericht op hulpverlening aan en beveiliging van het slachtoffer als op behandeling en vervolging van de geweldpleger, als op (hulpverlening aan) de andere sociale relaties binnen het (gezins)systeem. In de systeemgerichte aanpak worden het slachtoffer, de dader én het systeem om hen heen betrokken om het patroon van geweld te doorbreken en bij te dragen aan duurzame veiligheid binnen het systeem. In zaken waar eer een rol speelt is voorzichtigheid geboden met het betrekken van het systeem aangezien dat het risico op escalatie juist verhoogt.

1.4 Samenwerking en netwerk

Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling zijn verschillende instanties betrokken. Elke instantie opereert vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd is van belang dat het door verschillende instanties uitgevoerde onderzoek op elkaar is afgestemd, zodat bijvoorbeeld betrokkenen niet onnodig meermalen worden gehoord. Indien en voor zover het verstrekken van persoonsgegevens noodzakelijk is binnen het kader van de afstemming en samenwerking vindt deze plaats met inachtneming van de daarbij geldende regelgeving.2

De vervolgens gekozen interventies moeten eveneens onderlinge samenhang vertonen en als totaal bijdragen aan de duurzame verbetering van de veiligheid van betrokkenen. Strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke interventies moeten dan ook op elkaar en op (vrijwillige) hulpverlening zijn afgestemd. De Reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming adviseren het openbaar ministerie over de specifieke bijdrage die door het strafrecht aan de duurzame verbetering van de veiligheid van betrokkenen kan worden geleverd. De (mogelijke) interventies van andere relevante netwerkpartners zoals bijvoorbeeld Veilig Thuis, gemeenten of het lokale sociale domein, medici, zorginstellingen, opvanghuizen voor vrouwen of mannen of GGZ-instellingen worden in dit advies meegenomen. Daarnaast heeft Slachtofferhulp Nederland een belangrijke rol bij het ondersteunen van het slachtoffer tijdens het strafproces.

In zaken waarbij eer (mogelijk) een rol speelt, betrekt het openbaar ministerie via de politie de adviezen van het Landelijk expertisecentrum eergerelateerd geweld (LEC EEG) bij de keuzes voor bepaalde interventies. Dit expertisecentrum heeft voor eergerelateerd geweld een specifieke aanpak (de methode LEC EGG) ontwikkeld.

Waar mogelijk wordt multidisciplinair samengewerkt, zeker waar dat bijdraagt aan het zo min mogelijk belasten van het slachtoffer door bijvoorbeeld het beperken van onderzoek of (getuigen)verhoor. Het openbaar ministerie draagt niet alleen op operationeel niveau bij aan de samenwerking, maar zet zich ook in breder verband waar mogelijk in om een bijdrage te leveren aan het multidisciplinair aanpakken van huiselijk geweld en kindermishandeling.

2. BEWAKEN EN BEVEILIGEN

Als voor de veiligheid van het slachtoffer of andere (direct) betrokkenen wordt gevreesd, in die mate dat het gevaar niet voldoende kan worden afgewend of bij een begin van ernstig gevaar waarbij de reguliere wegen niet voldoende zijn, dan treedt het zogeheten stelsel van bewaken en beveiligen in werking. Onder directe verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie worden die maatregelen genomen en uitgevoerd die het beste de veiligheid van de betrokkenen kunnen waarborgen. Bij het nemen van maatregelen van het bewaken en beveiligen bij eergerelateerd geweld zaken (alsmede bij zaken als vrouwelijke genitale verminking en huwelijksdwang) wordt rekening gehouden met specifieke omstandigheden en achtergronden in dit soort zaken.

3. OVERTREDEN HUISVERBOD

3.1 Inleiding

De Wet tijdelijk huisverbod voorziet in de mogelijkheid van het opleggen van de (bestuurlijke) maatregel van het tijdelijk huisverbod in situaties van huiselijk geweld of kindermishandeling. Op grond van deze wet kan de Burgemeester een persoon van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld of kindermishandeling uitgaat voor een periode van tien dagen3 verbieden om de woning te betreden, zich in de onmiddellijke nabijheid van de woning op te houden en contact op te nemen met de personen met wie hij (de uithuisgeplaatste) een huishouden vormt of anders dan incidenteel in de woning van deze personen verblijft, zoals zijn echtgeno(o)t(e), partner of kinderen (de achterblijver(s)). Het tijdelijk huisverbod biedt de mogelijkheid tot het creëren van rust in een situatie waarin sprake is van (dreigend) geweld en is mede gericht op het opgang brengen van (directe) hulpverlening. De uithuisgeplaatste mag daarnaast ook geen contact opnemen met de personen die op de uitgereikte beschikking zijn vermeld. Dat omvat het opnemen van contact via internet (mail), de telefoon (inclusief sms), via derden, enzovoorts. Overtreding van het huisverbod is strafbaar gesteld in artikel 11 Wet tijdelijk huisverbod.

3.2 Voorgeleiden in geval van overtreding huisverbod

In gevallen waarin ernstige bezwaren (een ‘stevige’ verdenking) bestaan dat een verdachte het huisverbod heeft overtreden en er sprake is van gronden voor voorgeleiding (bijvoorbeeld gevaar voor het plegen van een 6-jaars feit of gevaar voor de gezondheid/veiligheid van personen), wordt bij een overtreding van een huisverbod als uitgangspunt voorgeleid. Hierbij geldt wel dat elke zaak op zich wordt beoordeeld en dat van het uitgangspunt in voorkomende gevallen gemotiveerd kan worden afgeweken. Dit geldt met name voor die situaties waarin het contact met achterblijvers niet of nauwelijks te vermijden was.

4. OPSPORING

4.1 Aangifte/meldingen

Geweld in de privésfeer kan ambtshalve worden opgespoord en vervolgd. Het doen van een aangifte is daarvoor niet noodzakelijk. De meeste delicten zijn geen klachtdelicten. In elk geval wordt ambtshalve onderzoek overwogen in zaken waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van betrokkene en eventueel anderen in het gezin ernstig is/wordt bedreigd.

Aangifte doen is geen vrijblijvende zaak. Een eenmaal gedane aangifte kan niet worden ingetrokken en is de start van een strafrechtelijk onderzoek. Een slachtoffer kan desgewenst wel na het doen van aangifte schriftelijk laten weten wat de (eventueel veranderde) wensen zijn rondom strafvervolging.

4.2 Forensisch-medisch onderzoek

Forensisch medisch onderzoek kan een belangrijk onderdeel zijn van het onderzoek in zaken van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het aanwezig zijn van letsels kan immers bewijs opleveren voor huiselijk geweld of kindermishandeling. Het openbaar ministerie vindt het van belang dat slachtoffers voor zover mogelijk maar eenmaal onderzocht hoeven te worden.

Een slachtoffer mag weigeren om mee te werken aan forensisch medisch onderzoek. Het is van belang dat een slachtoffer zich daarbij bewust is van de grote gevolgen die dat kan hebben voor zijn of haar zaak. Als het slachtoffer minderjarig is en zijn of haar gezagsdragers stemmen niet in met forensisch medisch onderzoek, dan weegt de officier van justitie af of en zo ja, op welke wijze alsnog forensisch medisch onderzoek gedaan moet worden en zo ja, op welke manier en in samenwerking met welke andere partners dat eventueel kan worden bewerkstelligd.

5. VERVOLGING

Na binnenkomst van een proces-verbaal met betrekking tot huiselijk geweld of kindermishandeling, beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk over de verdere vervolging, met dien verstande dat pas beslist kan worden als er een volledig beeld is van alle factoren die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of en zo ja, hoe strafrechtelijk handelen bij kan dragen aan de uitgangspunten van deze aanwijzing.

Waar mogelijk wordt hierbij gebruik gemaakt van de ZSM-methodiek. Bij de vraag naar vervolging is het standpunt van het slachtoffer van belang maar, behoudens bij klachtdelicten, niet doorslaggevend. Het openbaar ministerie heeft een eigen afweging te maken.

In elk geval wordt ambtshalve vervolging overwogen in zaken waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig is/wordt bedreigd. Om te kunnen vervolgen is geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging van een aangever vereist.

Bij de beslissing om wel of niet te vervolgen, worden ook elementen gelegen in de persoon of bijzondere complexiteit van de achtergrond van de verdachte meegewogen.

6. VERANTWOORDELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN SLACHTOFFERS VAN HUISELIJK GEWELD EN KINDERMISHANDELING

6.1 Veiligheid van betrokkenen

De veiligheid van het slachtoffer en het stoppen van (dreiging van) geweld staan in de netwerksamenwerking voorop. Waar nodig wordt een (zorg)melding gedaan aan Veilig Thuis en wordt besproken of de inzet van een huisverbod of het inschakelen van extra toezicht door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming aangewezen is. Zorgmeldingen worden ook gedaan in gevallen waarin aanleiding is te veronderstellen dat kinderen in de knel zitten, bijvoorbeeld ten gevolge van een complexe echtscheiding of anderszins.

6.2 Secundaire victimisatie4

De kans op het ontstaan of sterker worden van secundaire victimisatie bij een slachtoffer wordt onder meer verminderd als door betrokken instanties voorspelbaar wordt gehandeld en het slachtoffer controle heeft over wat er gebeurt. De officier van justitie handelt waar mogelijk met inachtneming van dit gegeven. Het slachtoffergesprek is hiervoor een bruikbaar instrument, waarbij geldt dat dit gesprek op elk moment waarin dat kan bijdragen aan voorspelbaarheid en het gevoel van controle bij het slachtoffer, kan worden gevoerd.

Wanneer in een strafzaak het horen van het slachtoffer als getuige aan de orde komt, zal een belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de veiligheid en gezondheid van het slachtoffer en het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Het is in het belang van het slachtoffer dat ondervragingen zonder onnodige vertragingen plaatsvinden, dat het aantal ondervragingen beperkt blijft en dat wordt vermeden dat ondervragingen worden herhaald. Daarnaast dient vermeden te worden dat visueel contact plaatsvindt tussen slachtoffer en verdachte, dat het slachtoffer als getuige moet optreden tijdens een openbare zitting en dat nodeloos vragen over het privéleven of de persoon van het slachtoffer worden gesteld.

De officier van justitie kan voorstellen om het slachtoffer te horen buiten de openbaarheid en buiten de aanwezigheid van de verdachte, bijvoorbeeld door de inzet van moderne communicatiemiddelen. Alternatieven zijn een verhoor door de rechter-commissaris, het ter terechtzitting afspelen van de geluidsopname die is gemaakt van de belastende verklaring die het slachtoffer tegenover de politie heeft afgelegd of het horen van de verbalisanten die het verhoor hebben afgenomen.

6.3 Minderjarige slachtoffers en slachtoffers met specifieke behoeften5

Minderjarige slachtoffers worden bij voorkeur slechts één keer gehoord in een strafzaak. Van dit verhoor wordt in de regel een audiovisuele opname gemaakt. Deze wordt in verband met de bescherming van de privacy van de minderjarige niet verstrekt aan de verdediging. Waar nodig kan de opname door de verdediging afhankelijk van de lokale afspraken worden bekeken op een politiebureau of op het kabinet van de rechter-commissaris. Ook kan de opname bekeken worden door de rechtbank in gevallen waarin deze daaraan behoefte heeft. De officier van justitie verzet zich te allen tijde tegen het vertonen van de opname in een openbaar gedeelte van de terechtzitting.

In gevallen waarin het verdedigingsbelang vereist dat er nadere vragen aan een minderjarige worden gesteld, wordt waar mogelijk voorgesteld dat de verdediging en/of de rechter-commissaris deze vragen laten stellen door dezelfde personen die het slachtoffer in eerste instantie hebben gehoord, in dezelfde (studio)setting als het eerste verhoor. Verdediging en rechter-commissaris kunnen via een verbinding meekijken en waar nodig aanvullende vragen laten stellen. Van dit verhoor worden opnames gemaakt. Deze opnames worden geen onderdeel van het proces-verbaal, de schriftelijke uitwerking van het verhoor wel.

Vergelijkbare maatregelen worden overwogen bij slachtoffers met specifieke behoeften, zoals verstandelijke of fysieke beperkingen, een geestesstoornis of psychische stoornis of (ernstige) psychische problemen, danwel als er andere omstandigheden zijn die een verhoor in een andere setting meer belastend zouden maken.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.


X Noot
1

Zie het Factsheet huiselijk geweld (november 2013) van landelijke kennisinstituut en adviesbureau Movisie: http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/factsheet_huiselijk_geweld_november_2013.pdf.

X Noot
2

Voor het openbaar ministerie geldt hierbij in beginsel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg.

X Noot
3

Het tijdelijk huisverbod kan eenmaal verlengd worden met maximaal 18 dagen.

X Noot
4

Deze normen volgen uit richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2012:315:0057:0073:NL:PDF.

X Noot
5

Deze normen volgen uit richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, zie noot 3 hiervoor.

Naar boven