Regeling van de Minister van Economische Zaken van 31 maart 2016, nr. WJZ/16048534, houdende regels over de toepassing van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie voor productie-installaties voor de productie van windenergie op zee (Beleidsregel wijziging productie-installatie windenergie op zee)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

minister:

minister van Economische Zaken;

verzoek om ontheffing:

verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie.

Artikel 2

Deze beleidsregel is van toepassing op het wijzigen van de realisatie of exploitatie van een productie-installatie voor de productie van windenergie op zee in afwijking van het plan, voor zover het een wijziging ten aanzien van de eigenschappen van de productie-installatie betreft.

Artikel 3

  • 1. Van essentieel wijzigen als bedoeld in artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie is sprake indien een wijziging ten aanzien van de productie-installatie van betekenende invloed is op:

    • a. de locatie van de productie-installatie;

    • b. het nominale vermogen van de productie-installatie;

    • c. de mate waarin wordt voldaan aan de criteria, gesteld bij of krachtens artikel 14, eerste lid, onderdeel d of f, of tweede lid van de Wet windenergie op zee;

    • d. de uitvoerbaarheid van het plan;

    • e. de technische haalbaarheid van het plan;

    • f. de financiële haalbaarheid van het plan, of

    • g. de economische haalbaarheid van het plan.

  • 2. Van essentieel wijzigen als bedoeld in artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie ten aanzien van de productie-installatie is in ieder geval sprake bij:

    • a. een wijziging van het aantal turbines dat deel uitmaakt van de productie-installatie;

    • b. een betekenende wijziging van de positionering van de turbines;

    • c. een betekenende wijziging van de ashoogte van de turbines, of

    • d. een wijziging van het type turbine.

Artikel 4

Een verzoek om ontheffing gaat vergezeld van:

  • a. een toelichting die voldoende inzichtelijk maakt wat de invloed van de wijziging op de in artikel 3, eerste lid, genoemde aspecten is, en

  • b. een gewijzigde windenergie-opbrengstberekening, indien van toepassing.

Artikel 5

Een overeenkomstig artikel 4 ingediend verzoek om ontheffing wordt toegewezen indien de minister niet afwijzend zou hebben beslist op de subsidieaanvraag indien de desbetreffende wijziging daarin reeds bij indiening verwerkt zou zijn geweest.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 10 april 2016. Indien het kavelbesluit betreffende kavel I of kavel II, bedoeld in artikel 1 van de Regeling windenergie op zee 2015, in werking treedt na 10 april 2016, treedt deze beleidsregel in werking op het tijdstip waarop het kavelbesluit dat als laatste in werking treedt, in werking treedt.

Artikel 7

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel wijziging productie-installatie windenergie op zee.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 31 maart 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Windenergie op zee is een technologie die relatief aan het begin van de technische ontwikkeling staat. De kosten van een windpark op zee variëren sterk naar gelang de keuzes die een producent maakt omtrent turbinetechniek, funderingstechniek en de operationele aanpak. In het energieakkoord is afgesproken dat door innovatie een kostenreductie van 40% dient te worden gerealiseerd in de komende jaren. Het bereiken van deze doelstelling is een belangrijk uitgangpunt voor de vormgeving van de subsidie voor windenergie op zee. Deze subsidie wordt verleend door middel van een tendersysteem. De aanvrager met de laagste kostprijs per kWh wordt het hoogst gerangschikt. Op deze manier wordt een competitieve setting gecreëerd en worden partijen aangemoedigd een scherpe prijs te bieden, waardoor het subsidiebudget zo efficiënt mogelijk wordt ingezet.

Bij de aanvraag om subsidieverlening moet een plan worden ingediend voor het in gebruik nemen en exploiteren van de productie-installatie. Artikel 62, eerste lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het besluit) bepaalt dat de subsidieontvanger de productie-installatie moet realiseren en exploiteren overeenkomstig dat plan. De verwachting is dat de winnaar van de tender op het moment van subsidieverlening nog niet alle financiële afspraken en contracten met leveranciers rond heeft. Gelet op het streven naar kostenreductie door innovatie, is het wenselijk dat er na het besluit tot subsidieverlening ruimte is voor enige flexibiliteit ten aanzien van de eigenschappen van de productie-installatie. Dit kan bijvoorbeeld wenselijk zijn wanneer windturbines van het in het plan beschreven turbinetype niet tegen de verwachte prijs kunnen worden aangeschaft, of wanneer inmiddels betere turbines leverbaar zijn. Ook kan nader onderzoek van de bodem bijvoorbeeld uitwijzen dat een andere positionering van de turbines efficiënter is. Het kan dan wenselijk zijn om af te wijken van het plan. Artikel 62, derde lid, van het besluit bepaalt dat de Minister van Economische Zaken ontheffing kan verlenen voor onder meer het essentieel wijzigen van de realisatie of exploitatie van de productie-installatie in afwijking van het plan. Deze beleidsregel geeft voor windenergie op zee nadere invulling aan die bevoegdheid voor zover het wijzigingen ten aanzien van de eigenschappen van de productie-installatie betreft. Daarmee wordt vooraf aan alle potentiële subsidie-aanvragers duidelijkheid geboden over de flexibiliteit ten aanzien van de eigenschappen van de productie-installatie, zodat zij dit kunnen meenemen in de voorbereiding van hun aanvraag. Een producent die een ontheffing wil, kan deze aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, waarna het ontheffingsverzoek zal worden getoetst overeenkomstig deze beleidsregel. In beginsel wordt overeenkomstig de beleidsregel besloten. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht kan daarvan worden afgeweken indien handelen conform de beleidsregel wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen voor een of meer belanghebbenden zou hebben.

Ontheffing overeenkomstig deze beleidsregel betreft het essentieel wijzigen van de realisatie of exploitatie van de productie-installatie in afwijking van het plan. Het verlenen van ontheffing is op zichzelf niet van invloed op de vergunning of op het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde tenderbedrag per kWh.

II. ARTIKELEN

Artikel 2

Deze beleidsregel ziet uitsluitend op het essentieel wijzigen van de realisatie of exploitatie van de productie-installatie in afwijking van het plan, voor zover het een wijziging ten aanzien van de eigenschappen van de productie-installatie betreft. De beleidsregel heeft dus geen betrekking op andere wijzigingen of op het vertragen of stopzetten van de realisatie of exploitatie, bedoeld in artikel 62, derde lid van het besluit of op de mogelijkheid om voorwaarden te verbinden aan de ontheffing.

Artikel 3

Artikel 3 geeft nadere duiding aan welke wijzigingen ten aanzien van de productie-installatie als essentiële wijziging worden beschouwd. In het eerste lid wordt bepaald dat van essentieel wijzigen sprake is in geval van wijzigingen die van betekenende invloed zijn op één van de in dat lid genoemde aspecten. Deze aspecten worden bij de subsidieaanvraag getoetst om te bepalen of een aanvraag voor subsidie in aanmerking komt. Zo moet het windpark worden gepositioneerd binnen de buitengrenzen van het desbetreffende kavel zoals aangeduid in het kavelbesluit en moet het nominale vermogen van de productie-installatie vallen binnen de bij ministeriële regeling vastgestelde bandbreedte. Omdat subsidieaanvragen worden getoetst op de in het eerste lid genoemde aspecten, worden wijzigingen ten opzichte van het plan die op deze aspecten van betekenende invloed zijn, als essentieel beschouwd. Immers, indien een dergelijke wijziging in de oorspronkelijke subsidieaanvraag verwerkt zou zijn geweest, zou dat tot een ander oordeel op de genoemde toetsingsaspecten geleid kunnen hebben. Of een wijziging van betekenende invloed is moet per geval worden beoordeeld. Een geringe afwijking van het plan kan van betekenende invloed zijn, maar zal dat niet altijd zijn. Daarbij geldt dat een wijziging niet slechts van betekenende invloed is, als die tot een ander oordeel op de oorspronkelijke subsidieaanvraag zou hebben geleid.

In het tweede lid worden concrete wijzigingen beschreven die in ieder geval essentieel zijn. Het gaat daarbij om wijzigingen van het aantal turbines dat deel uitmaakt van de productie-installatie en van het type turbine, en om betekenende wijzigingen van de positionering en ashoogte van de turbines. Ook hier geldt dat per geval beoordeeld moet worden of een wijziging van de positionering of ashoogte in de concrete situatie betekenend is.

Artikel 4

Bij een aanvraag om ontheffing moet een toelichting en, indien van toepassing, een gewijzigde windenergie-opbrengstberekening worden overgelegd. De toelichting moet voldoende inzichtelijk maken welke gevolgen de wijziging heeft voor de in artikel 3, eerste lid, genoemde aspecten. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat wordt toegelicht wat de gevolgen voor de financiële haalbaarheid of voor het tijdpad zijn. Indien de wijziging gevolgen heeft voor de windenergie-opbrengstberekening moet een aangepaste windenergie-opbrengstberekening worden overgelegd waarin de gevolgen van de wijziging zijn doorgerekend.

Artikel 5

Een verzoek om ontheffing betreffende een wijziging ten aanzien van de eigenschappen van de productie-installatie wordt toegewezen indien de minister niet afwijzend zou hebben beslist op de subsidieaanvraag indien de desbetreffende wijziging daarin reeds bij indiening van de aanvraag zou zijn verwerkt. Dit criterium zorgt ervoor dat een realisatie en exploitatie ook na de wijziging nog voldoet aan de criteria waaraan in de aanvraagfase moet worden voldaan om in de rangschikking te worden opgenomen. Omdat een verzoek om ontheffing niet van invloed is op het tenderbedrag waarvoor subsidie wordt verstrekt, zou een wijziging die voldoet aan artikel 5 niet tot een andere rangschikking hebben geleid indien die wijziging reeds in de subsidieaanvraag verwerkt zou zijn geweest.

Artikel 6

De beleidsregel treedt op 10 april 2016 in werking, of indien een van de kavelbesluiten voor kavel I of II later in werking treedt, op het tijdstip dat het laatste van beide kavelbesluiten in werking treedt. Daarmee is het beleid ten aanzien van wijzigingen van de productie-installatie voor eenieder kenbaar op het moment van indiening van een aanvraag om subsidie, maar wordt voorkomen dat de beleidsregel eerder in werking treedt dan de regelgeving waarmee deze beleidsregel samenhangt (de Wet windenergie op zee en de Regeling windenergie op zee 2015).

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven