ARTIKEL I
De Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan
het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2 wordt ‘2014 en 2015’ vervangen door: 2014 tot en met 2017.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden na onderdeel b twee onderdelen toegevoegd, luidende:
-
c. van 23 mei 2016, 9:00 uur tot en met 17 juni 2016, 17:00 uur.
-
d. van 1 februari 2017, 9:00 uur tot en met 28 februari 2017, 17:00 uur.
2. Aan het tweede lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
-
c. voor aanvragen, ingediend in 2016: € 4.000.000,–.
-
d. voor aanvragen, ingediend in 2017: € 4.000.000,–.
C
Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
E
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vierde lid, onderdeel b, wordt na ‘schuldenproblematiek’ toegevoegd: in het
algemeen en aan de in artikel 11, eerste lid, genoemde prioriteiten, dan wel de in
artikel 11, tweede lid, genoemde groepen in het bijzonder.
2. Onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen e en f wordt na onderdeel
c een onderdeel ingevoegd, luidende:
3. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde tot het vijfde lid.
F
Artikel 9, vijfde lid, komt te luiden:
-
5. De cofinanciering is:
-
a. 10% bij projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 4,
eerste lid, onderdelen a en b;
-
b. 25% bij projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 4,
eerste lid, onderdelen c en d.
G
In artikel 10, eerste lid, onderdeel b, wordt na ‘schuldenproblematiek’ ingevoegd:
in het algemeen en aan de in artikel 11, eerste lid, genoemde prioriteiten, dan welde
in artikel 11, tweede lid, genoemde groepen in het bijzonder.
H
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt na ‘schuldenproblematiek ingevoegd: en waarvoor
subsidie wordt aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen
a en b.
2. Na het eerste lid wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde
en vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
-
2. Activiteiten van landelijke betekenis waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de periode,
genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen c en d, komen slechts in aanmerking voor
subsidie indien zij betrekking hebben op vermindering van armoede- en schuldenproblematiek
dan wel de preventie van armoede en schulden bij de volgende kwetsbare groepen:
-
a. kinderen in huishoudens met een laag besteedbaar inkomen;
-
b. jongeren met (risico op) schulden;
-
c. alleenstaande oudergezinnen;
-
d. huishoudens met een langdurig laag inkomen;
-
e. niet-westerse huishoudens; of
-
f. andere naar het oordeel van de minister kwetsbare groepen.
I
In artikel 19, eerste lid, wordt ‘2018’ vervangen door: 2020.
J
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Algemeen
In 2014 moesten 734 duizend van de ruim 7 miljoen huishoudens rondkomen van een laag
inkomen1. Dit terwijl armoede en schulden een grote impact kunnen hebben op het leven van
mensen en in het bijzonder op dat van kinderen. Het is dan ook van groot belang om
armoede- en schuldenproblematiek tegen te gaan. Dit doet het kabinet allereerst door
arbeidsparticipatie – zeker voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
– te stimuleren. Werk is immers de snelste weg uit de armoede. Daarnaast stelt het
kabinet gemeenten in staat om armoede- en schuldenproblematiek onder hun inwoners
tegen te gaan. Gemeenten zijn bij uitstek in staat om dergelijke problematiek aan
te pakken. Zij staan immers dicht bij de burger en kunnen door middel van integraal
beleid en maatwerk mensen passend ondersteunen. Door structureel 90 miljoen euro extra
beschikbaar te stellen aan gemeenten geeft het kabinet gemeenten meer financiële armslag
om het armoedebeleid goed vorm te geven. Ook faciliteert het kabinet gemeenten door
het uitwisselen van goede voorbeelden.
Naast gemeenten leveren ook maatschappelijke organisaties een zeer belangrijke bijdrage
aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek in Nederland. Dit gebeurt veelal
met de inzet van vele vrijwilligers, die zich belangeloos inzetten voor hun medemens.
Het is wezenlijk dat initiatieven van dergelijke organisaties waar nodig worden ondersteund;
dit kan zowel financieel als niet-financieel. Voor de meeste (lokale) initiatieven
ligt ondersteuning door de lokale overheid voor de hand, maar in het geval dat het
gaat om landelijke projecten kan ondersteuning vanuit het Rijk in de rede liggen.
Dit is de reden dat in 2014 de subsidieregeling ter stimulering van activiteiten die
een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek
in het leven is geroepen.
In 2014 en 2015 zijn op grond van deze subsidieregeling circa 30 projecten gesubsidieerd.
Hoewel veel van deze projecten nog niet volledig zijn afgerond is reeds duidelijk
dat de regeling door betrokken partijen in het veld erg gewaardeerd wordt en in een
behoefte voorziet. Ook de eerste signalen over het effect van de gesubsidieerde projecten
zijn positief. De regeling kende twee aanvraagtijdvakken; een in 2014 en een in 2015.
Derhalve konden partijen na het verstrijken van die aanvraagtijdvakken op grond van
deze regeling geen nieuwe subsidieaanvragen meer indienen. Partijen gaven, mede met
het oog op het belang van een voortdurende aanpak van armoede- en schuldenproblematiek,
aan behoefte te hebben aan een hernieuwde openstelling van de regeling. Ook door de
Tweede Kamer is – getuige de aangenomen motie Yücel, Schouten en Koşer Kaya (Kamerstukken
II 2015/16, 34 300 XV, nr. 47) – de wens geuit om de regeling ook in 2016 en 2017 open te stellen voor nieuwe projecten.
Met deze wijziging van de regeling wordt aan deze wensen tegemoetgekomen.
Binnen het armoede- en schuldenbeleid is een aantal groepen te onderscheiden dat extra
kwetsbaar is. Het gaat hierbij allereerst om kinderen in huishoudens met een laag
inkomen en jongeren met (een risico op) schulden. Armoede- of schuldenproblematiek
onder deze groepen belemmert hen in hun normale ontwikkeling en dit heeft grote consequenties
voor hun verdere leven. Dit is vanuit sociaal oogpunt niet acceptabel en leidt bovendien
tot grote maatschappelijke kosten. Daarnaast zijn mensen die langere tijd in armoede
leven extra kwetsbaar (3,3 procent van de huishoudens heeft hier mee te maken). Langdurig
rondkomen van een laag inkomen leidt er toe dat mensen steeds meer langs de zijlijn
staan waar het gaat om (sociale) participatie in de samenleving. Dit kan allerlei
ongewenste gevolgen hebben, waaronder een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en een
verslechterende gezondheid. De relevantie publicaties van CBS en SCP over armoede
geven een goed beeld van welke groepen als kwetsbaar worden gezien. Een groep waar
langdurige armoede relatief vaak voorkomt zijn niet-westerse huishoudens. Uit het
rapport ‘armoede en sociale uitsluiting’ van het CBS2 blijkt dat bij niet-westerse huishoudens het aandeel met een langdurig laag inkomen
bijna zes keer zo groot als bij autochtone Nederlanders. Ook eenoudergezinnen met
uitsluitend minderjarige kinderen hebben volgens dit rapport een betrekkelijk hoog
risico op langdurige armoede: 10,6 procent van hen had hier in 2014 mee te doen. Het
is de bedoeling van deze wijziging om de middelen die in 2016 en 2017 beschikbaar
komen in te zetten voor projecten die zich richten op deze doelgroepen. Partijen worden
nadrukkelijk uitgenodigd om projecten in te dienen die hierbij een innovatieve aanpak
hanteren en/ of gebruik maken van de inzet van vrijwilligers, waaronder maatjes.
Wellicht ten overvloede zij nog vermeld dat ook na deze wijziging de Algemene regeling
SZW-subsidies van toepassing blijft op deze regeling, en niet de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS.
Artikelgewijs
Artikel I
Onderdelen A en B
In de artikelen 2 en 4 is voorzien in twee nieuwe aanvraagtijdvakken in het voorjaar
van 2016 en begin 2017. Voor ieder nieuw aanvraagtijdvak geldt een subsidieplafond
van € 4.000.000. De reden dat de duur van aanvraagtijdvakken in 2016 en 2017 korter
is dan die in 2014 en 2015 is dat de ervaring heeft geleerd dat aanvragen die pas
enkele weken na openstelling van het tijdvak worden ingediend worden afgewezen, omdat
het subsidieplafond reeds bereikt is. Een langere openstelling van de aanvraagtijdvakken
leidt daarmee tot onnodige administratieve lasten voor zowel de aanvragers als het
ministerie.
Onderdeel C
Aan artikel 5 is een lid toegevoegd dat regelt hoe na het bereiken van het subsidieplafond
de aanvragen worden gerangschikt indien aanvragen tegelijkertijd zijn ontvangen. Aanvragen
worden immers gerangschikt op volgorde van binnenkomst. Met name bij aanvragen die
per post op dezelfde dag binnenkomen kan niet worden bepaald welke aanvraag eerder
binnenkwam. Voor die situatie is in het nieuwe derde lid geregeld dat de rangschikking
van die aanvragen onderling wordt bepaald door middel van loting. De aanvraag met
de beste loting wordt vervolgens beschouwd als eerder ontvangen aanvraag.
Onderdeel D
Artikel 6 is geschrapt, omdat dat artikel overbodig is. In artikel 6 werd mandaat
verleend aan de directeur Participatie en Decentrale Voorzieningen van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het nemen van besluiten ter uitvoering van
de subsidieregeling. De uitvoering is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
echter reeds aan die directeur gemandateerd in artikel 10, derde lid, van het Organisatie-,
mandaat- en volmachtbesluit directeur-generaal Sociale Zekerheid en Integratie 2015.
Onderdelen E, G en H
Voor activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd in 2016 of 2017 gelden
andere prioriteiten dan voor activiteiten waarvoor in 2014 en 2015 subsidie is verleend.
Deze prioriteiten worden genoemd in het nieuwe tweede lid van artikel 11. Voor aanvragen
in 2016 en 2017 geldt dat deze betreffende activiteiten betrekking moeten hebben op
vermindering van armoede- en schuldenproblematiek, dan wel de preventie van armoede
en schulden bij de volgende groepen:
-
a. kinderen in huishoudens met een laag besteedbaar inkomen;
-
b. jongeren met (risico op) schulden;
-
c. alleenstaande oudergezinnen;
-
d. huishoudens met een langdurig laag inkomen;
-
e. niet-westerse huishoudens; of
-
f. andere naar het oordeel van de minister kwetsbare groepen.
In artikel 8 is aan de vereisten voor de subsidie-aanvraag toegevoegd dat niet alleen
moet worden toegelicht hoe activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd een bijdrage
leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek, maar ook hoe deze
een bijdrage leveren aan de prioriteiten en groepen, genoemd in artikel 11. De aanvrager
dient, indien zijn project zich niet richt op een van de in artikel 11, tweede lid,
onderdelen a tot en met e, genoemde groepen, wel zeer uitvoerig te onderbouwen waarom
de gekozen doelgroep ten opzichte van andere doelgroepen extra kwetsbaar is. Dit is
een vereiste om onder het tweede lid, onderdeel f, te kunnen vallen. Bij de beoordeling
of een groep als kwetsbaar kan worden aangemerkt zal worden betrokken of een groep
als risicogroep wordt aangemerkt in de in het algemene deel van deze toelichting genoemde
rapporten van CBS en SCP. Tevens zijn in artikel 10 de weigeringsgronden overeenkomstig
aangevuld.
Er is een breed scala aan projecten denkbaar die armoede- en schuldenproblematiek
onder de in artikel 11, tweede lid, genoemde groepen, tegengaat of voorkomt. Er kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan projecten die gericht zijn op het bevorderen van sociale
participatie van kinderen. Ook projecten die het niet-gebruik van beschikbare voorzieningen
onder niet-westerse huishoudens met een laag inkomen helpen tegen te gaan, kunnen
een beroep op de regeling doen. De eis op grond van het geschrapte vijfde lid dat
– indien de subsidie is gericht op het bevorderen van samenwerking – de aanvrager
moet aangeven op welke wijze gemeenten betrokken zijn is vervangen door een toevoeging
aan het vierde lid dat in de aanvraag tevens wordt aangegeven op welke wijze gemeenten
en andere relevante partijen zijn betrokken. Deze informatie is immers ook relevant
bij de beoordeling van subsidieaanvragen die niet uitsluitend zijn gericht op bevordering
van samenwerking.
Onderdeel F
In artikel 9, vijfde lid, is de vereiste cofinanciering van projecten verhoogd van
10% naar 25%. Daarmee is beoogd dat er in totaliteit meer middelen worden ingezet
om armoede- en schuldenproblematiek tegen te gaan. Deze verhoging geldt uiteraard
alleen voor aanvragen in 2016 en 2017.
Onderdeel I
In artikel 19, eerste lid, is de verplichting om te zorgen voor de evaluatie van de
subsidieregeling met twee jaar opgeschoven van 2018 naar 2020. Daardoor kunnen ook
projecten waarvoor subsidie is verleend in 2016 en 2017 bij de evaluatie worden betrokken.
Onderdeel J
Aan artikel 21 dat de vervaldatum per 1 januari 2019 regelt van deze regeling, is
een lid toegevoegd, dat ertoe strekt zeker te stellen dat indien de subsidie op 1 januari
2019 nog niet volledig is afgewikkeld, de afwikkeling plaatsvindt met toepassing van
deze regeling.
Artikel II
Omdat het wenselijk is dat de het aanvraagtijdvak voor subsidieverlening in 2016 zo
snel mogelijk wordt opengesteld, is gekozen voor inwerkingtreding op de dag na publicatie
in de Staatscourant. Het eerste aanvraagtijdvak is immers gelegen van 23 mei tot en
met 17 juni 2016.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma