Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdienst Maasland

Logo Leudal

De raden, alsmede de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Leudal,  Maasgouw, Peel en Maas ( grondgebieden voormalige gemeenten Kessel en Meijel ), Roerdalen en Echt-Susteren, ieder voor zoveel het hun bevoegdheden betreft;

 

overwegende dat per 1 januari 2015 een wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 2014, 305) in werking is getreden en dat ingevolge deze wetswijziging gemeenschappelijke regelingen binnen een jaar na de inwerkingtreding dienen te voldoen aan de gewijzigde wet;

 

gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

BESLUITEN:

 

de gemeenschappelijke regeling "Reinigingsdienst Maasland" per 1 januari 2016 te wijzigen en deze te lezen als volgt:

 

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling : deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      de gemeenten : de gemeenten, die aan de regeling deelnemen;

    • c.

      het openbaar lichaam : het openbaar lichaam bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    • d.

      Gedeputeerde Staten : Gedeputeerde Staten van Limburg

    • e.

      de Wet : de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • f.

      huisaansluitingen : het aantal percelen waar door of vanwege de reinigingsdienst inzamelmiddelen geplaatst zijn.

    • g.

      de dienst : de Reinigingsdienst Maasland.

  • 2.

    Waar in deze gemeenschappelijke regeling artikelen van de Gemeentewet, van enige andere wet of van enig ander wettelijk voorschrift van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in de plaats van de gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en de secretaris onderscheidenlijk gelezen: de Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdienst Maasland, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de secretaris.

HOOFDSTUK 2 HET OPENBAAR LICHAAM.

 

Artikel 2. Naam en vestigingsplaats

  • 1

    .Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd: "Reinigingsdienst Maasland".

  • 2

    Het in artikel 1 genoemde openbaar lichaam is gevestigd in de gemeente Leudal.

Artikel 3. Bestuur

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

HOOFDSTUK 3 BELANGEN TEN BEHOEVE WAARVAN DE REGELING WORDT GETROFFEN EN DE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET OPENBAAR LICHAAM.

 

Artikel 4. Belang en taken.

  • 1.

    In het belang van een milieuhygiënisch verantwoorde en een doelmatige verwijdering van afvalstoffen heeft het openbaar lichaam primair tot taak:

    • a.

      zorg te dragen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.21, eerste lid van de Wet milieubeheer;

    • b.

      zorg te dragen voor de inzameling van grove huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.22, eerste lid onder a. van de Wet milieubeheer;

    • c.

      zorg te dragen voor de afzonderlijke inzameling van groente- fruit- en tuinafval als bedoeld in artikel 10.21, tweede lid van de Wet milieubeheer en van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen krachtens artikel 10.21 derde lid van de Wet milieubeheer;

    • d.

      zorg te dragen voor de inzameling van de in dit lid onder a t/m c bedoelde afvalstoffen, die ter verwerking worden geaccepteerd op de door de gemeenten of de Dienst op te richten en in stand te houden brengvoorzieningen, als bedoeld in artikel 10.22, eerste lid sub b. van de Wet milieubeheer;

    • e.

      zorg te dragen voor het machinaal verwijderen en verwerken van veegvuil, bladeren alsmede het verwijderen en (doen) verwerken van kolkenslib;

    • f.

      zorg te dragen voor het aankopen, distribueren, vervangen en onderhouden van middelen ter uitvoering van de onder a tot en met e genoemde taken;

    • g.

      zorg te dragen voor de inzameling en het (doen) verwerken van bedrijfsafvalstoffen,

    • h.

      het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten in het kader van de rechten en plichten ten opzichte van de Vereniging Afvalsamenwerking Limburg (ASL), die neergelegd zijn in de door de aangesloten gemeenten afgesloten contracten;

  • 2.

    Naast de in lid 1 genoemde taken, kunnen aan het openbaar lichaam ook andere taken op het terrein van afvalstoffenverwijdering worden overgedragen, welke daartoe door de besturen van de deelnemende gemeenten bij eensluidend besluit worden aangewezen.

  • 3.

    Een nieuwe c.q. gewijzigde taak als bedoeld in het vorige lid kan slechts worden opgedragen indien tweederde van de gezamenlijke bestuursorganen van de gemeenten, waarin tenminste tweederde van het aantal aansluitingen gevestigd is, zich daarvoor hebben verklaard.

  • 4.

    Een deelnemende gemeente onthoudt zich van afspraken of overeenkomsten met een of meer niet deelnemende gemeenten en/of anderen inzake de krachtens de leden 1 en 2 opgedragen taken, behoudens toestemming van het algemeen bestuur.

  • 5.

    Ten aanzien van de in lid 1 genoemde taken worden per deelnemende gemeente eventuele bijzondere afspraken vastgelegd in een aanhangsel bij de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 5. Bevoegdheden.

Ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 4 genoemde taken komen aan het bestuur van het openbaar lichaam die bevoegdheden van (beleids)uitvoerende aard toe, zoals die daarvoor bij of krachtens enig wettelijk voorschrift aan de gemeentebe-

sturen zijn of worden toegekend.

HOOFDSTUK 4 HET ALGEMEEN BESTUUR.

 

Artikel 6. Samenstelling

  • 1.

    Aan het hoofd van het openbaar lichaam staat het algemeen bestuur.

  • 2.

    De gemeenteraden van de deelnemende gemeenten wijzen ieder uit hun midden en/of uit het college van burgemeester en wethouders van hun gemeente de vertegenwoordiger(s) aan in het algemeen bestuur met dien verstande dat de deelnemende gemeenten met minder dan 20.000 inwoners, één lid aanwijzen en met 20.000 inwoners of meer, twee leden aanwijzen.

  • 3.

    Voor de bepaling van het aantal inwoners voor de toepassing van het tweede lid wordt uitgegaan van het aantal op 1 januari van het jaar waarin laatstelijk de leden van de gemeenteraad zijn gekozen en zoals dat wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7. Onverenigbare functies.

Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder ambtenaar mede verstaan degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van het openbaar lichaam werkzaam is.

Artikel 8. Einde en aanvang lidmaatschap algemeen bestuur.

  • 1.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag, waarop de zittingsperiode van de raden der deelnemende gemeenten afloopt.

  • 2.

    De raden van de deelnemende gemeenten beslissen uiterlijk in de tweede vergadering van elke nieuwe zittingsperiode over de aanwijzing van nieuwe leden van het algemeen bestuur. Aftredende leden kunnen terstond weer opnieuw als lid worden aangewezen. Zij blijven hun functies waarnemen tot het tijdstip, waarop hun opvolgers de functies hebben aanvaard.

  • 3.

    Indien tussentijds een zetel in het algemeen bestuur vacant is geworden, wijst de gemeenteraad die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering een ander lid aan ter voorziening in de vacature.

  • 4.

    De raden van de gemeenten zijn bevoegd de door hen in het Algemeen Bestuur benoemde leden tussentijds ontslag te verlenen, indien zij het vertrouwen van de raad niet meer bezitten.

Artikel 9. Kennisgeving aanvang en einde lidmaatschap algemeen bestuur.

  • 1.

    Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geven burgemeester en wethouders van de gemeente die zulks aangaat binnen acht dagen kennis aan de voorzitter van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Indien een lidmaatschap van het algemeen bestuur op grond van artikel 13. tweede lid van de wet eindigt, geven burgemeester en wethouders van de gemeente die zulks aangaat daarvan kennis aan de voorzitter van het openbaar lichaam binnen acht dagen nadat het voorzitterschap of het lidmaatschap van de gemeenteraad is geëindigd.

HOOFDSTUK 5. HET DAGELIJKS BESTUUR.

 

Artikel 10. Samenstelling dagelijks bestuur.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de door het algemeen bestuur uit zijn midden te benoemen voorzitter en tenminste twee leden, waarbij de leden van het dagelijks bestuur nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur mogen uitmaken.

  • 2.

    De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur geschiedt telkens in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling.

  • 3.

    Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee.

  • 4.

    De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Indien een vacature in het dagelijks bestuur gepaard gaat met een vacature in het algemeen bestuur dan vindt de aanwijzing van een nieuw lid van het dagelijks bestuur plaats binnen twee maanden, nadat door de gemeente die zulks aangaat, is voorzien in het algemeen bestuur.

HOOFDSTUK 6 DE VOORZITTER.

 

Artikel 11. Benoeming.

  • 1.

    Het algemeen bestuur benoemt telkens in de eerste vergadering in zijn nieuwe samenstelling de voorzitter en de vicevoorzitter uit de leden, die op grond van artikel 10, tweede lid van deze regeling in het dagelijks bestuur werden aangewezen.

  • 2.

    Hetgeen in deze regeling ten aanzien van de voorzitter is bepaald vindt mede toepassing ten aanzien van de vicevoorzitter.

  • 3.

    Indien de voorzittersfunctie, respectievelijk de vicevoorzittersfunctie door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds vacant is, benoemt het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering een voorzitter onderscheidenlijk een vicevoorzitter.

HOOFDSTUK 7 DE SECRETARIS.

 

Artikel 12. Benoeming en taak.

  • 1.

    Het algemeen bestuur besluit omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.

  • 2.

    De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij alles wat de hen opgedragen taak aangaat, terzijde. Hij woont de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bij en heeft daarin een adviserende stem.

  • 3.

    Door de secretaris worden alle stukken, die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan, mede ondertekend.

  • 4.

    Het bepaalde in artikel 11, lid 3 vindt voor deze functie overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast en regelt diens vervanging.

HOOFDSTUK 8 DE DIRECTEUR EN OVERIGE AMBTENAREN.

 

Artikel 13. Benoeming/schorsing/ontslag/taak.

1.Het dagelijks bestuur beslist over de benoeming, schorsing en ontslag van de overige ambtenaren, met uitzondering van de directeur van de dienst.

Het algemeen bestuur beslist omtrent de benoeming, schorsing en ontslag van de directeur.

  • 2.

    De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de dienst.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt voor de directeur een instructie vast waarin de in lid 2 genoemde taak nader kan worden uitgewerkt.

  • 4.

    De directeur wordt vervangen door een door het dagelijks bestuur aan te wijzen vervanger.

  • 5.

    Op de directeur en het overig personeel zijn van overeenkomstige toepassing de voor het personeel van de gemeente Leudal vastgestelde of nog vast te stellen rechtspositie regelingen of arbeidsvoorwaarden, tenzij het bevoegde orgaan van het openbaar lichaam daarvan afwijkende voorschriften vaststelt.

HOOFDSTUK 9 VERANTWOORDELIJKHEDEN.

 

Artikel 14. Interne inlichtingen en verantwoordingsverplichtingen.

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Zij geven, gezamenlijk of ieder afzonderlijk, uit eigener beweging danwel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen, die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur danwel de leden daarvan inlichtingen dienen te worden verschaft respec-tievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

Artikel 15. Externe inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen.

  • 1.

    Het algemeen en het dagelijks bestuur geven aan de raden van de gemeenten uit eigener beweging of op verzoek van de raden of één of meer daarvan alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft de raad die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door de raad of een of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 3.

    De leden van het algemeen bestuur zijn aan de raden die hen hebben aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hen in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 4.

    Het op verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het eerste en het tweede lid, alsmede het afleggen van verantwoording als bedoeld in het derde lid geschiedt op de wijze, zoals die in het reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van de betreffende gemeente is bepaald.

HOOFDSTUK 10 VERGOEDINGEN.

 

Artikel 16. Vergoedingen.

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt krachtens het bepaalde in artikel 21 van de wet de nodige regelen vast ten aanzien van de vergoedingen aan de leden van het bestuur van het openbaar lichaam voor hun werkzaamheden en ten aanzien van de tegemoetkoming die zij in de kosten kunnen ontvangen.

  • 2.

    Een regeling als in het voorgaande lid bedoeld wordt niet vastgesteld dan nadat de besturen van de gemeenten in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze daaromtrent kenbaar te maken.

HOOFDSTUK 11 FINANCIËLE BEPALINGEN.

 

Artikel 17. Organisatie financieel beheer.

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de nodige voorschriften vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het geldelijk beheer van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Bij de in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt bepaald wie met het doen van ontvangsten en betalingen voor het openbaar lichaam en met de zorg voor de boekhouding zijn belast.

  • 3.

    Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18. Procedure begrotingsbehandeling.

1 Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting met de daarbij behorende toelichting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk vast vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. Hierbij wordt rekening gehouden met de door de raden uitgebrachte zienswijze .

  • 5.

    Nadat de begroting is vastgesteld zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij Gedeputeerde Staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 19. Procedure bij wijziging begroting.

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 35, eerste en derde lid, van de wet is niet van toepassing op af- en overschrijvingen op de posten van de begroting, alsmede op andere ontwerpwijzigingen voor zover daaruit geen verhoging van de gemeentelijke bijdragen voortvloeit.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur biedt een voorstel tot af- en overschrijvingen of tot een andere wijziging bedoeld in het eerste lid uiterlijk twee weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt terstond na de vaststelling aan de gemeenteraden gezonden.

Artikel 20. Gemeentelijke bijdragen.

  • 1.

    In de begroting van baten en lasten wordt aangegeven de raming van de verschuldigde bijdrage van elke deelnemende gemeente voor het jaar waarvoor de begroting dient.

  • 2.

    Voor de berekening van de in het voorafgaande lid bedoelde bijdrage wordt, rekening houdend met eventuele inkomsten uit andere hoofde, uitgegaan van het aantal huisaansluitingen op 1 januari van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient.

  • 3.

    De gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 15 januari en voor 15 juli telkens de helft van de voor dat jaar geraamde bijdrage.

  • 4.

    Bij het niet overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid tijdig voldoen van de voorschotten wordt aan de desbetreffende gemeente rente in rekening gebracht overeenkomstig nader door het algemeen bestuur te stellen regelen.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan bepalen, dat de berekening van de gemeentelijke bijdragen, aIs bedoeld in lid 2 van dit artikel, op andere grondslagen dan het aantal huisaansluitingen kan geschieden.

Artikel 21. Aanbieden rekening.

  • 1.

    Van de baten en lasten van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over elk dienstjaar aan het algemeen bestuur verantwoording gedaan onder overlegging van de door de in artikel 17, 2e lid bedoelde functionaris aangeboden rekening. Het dagelijks bestuur voegt daarbij het verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de krachtens artikel 213, tweede lid van de Gemeentewet aangewezen deskundigen.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde stukken worden aan het algemeen bestuur en aan de gemeenteraden toegezonden voor 15 april van het jaar, dat volgt op het dienstjaar waarop zij betrekking hebben.

Artikel 22. Vaststelling rekening.

  • 1.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de rekening zonder uitstel en stelt haar vast in het jaar volgend op dat waarop zij betrekking heeft.

  • 2.

    Zij wordt binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli met alle bijbehorende stukken aan Gedeputeerde Staten en de raden van de deelnemende gemeenten toegezonden.

  • 3.

    De vaststelling van de rekening strekt degene die belast is met het doen van ontvangsten en uitgaven en het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 4.

    In de rekening wordt de door elk der gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 5.

    Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in het voorgaande lid wordt, rekening houdend met eventuele inkomsten uit andere hoofde, uitgegaan van het aantal huisaansluitingen op 1 januari van het jaar waarop de rekening betrekking heeft.

  • 6.

    De verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 20, derde lid betaalde voorschotten en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats binnen een maand na verzending van de in het tweede lid bedoelde mededeling.

  • 7.

    Bij de in het voorgaande lid bedoelde verrekening kan geen verrekening plaatsvinden als bedoeld in Boek 6, Titel I, afdeling 12 van het Burgerlijk Wetboek met andere vorderingen van of aan het openbaar lichaam.

HOOFDSTUK 12 ARCHIEFBEPALINGEN.

 

Artikel 23. Zorg voor de archiefbescheiden.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast betreffende de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde zorg dient te worden verricht. Deze regels worden aan Gedeputeerde Staten medegedeeld.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten oefenen toezicht uit op de in het eerste lid bedoelde zorg overeenkomstig het bepaalde in de provinciale archiefverordening als bedoeld in artikel 33 van de Archiefwet 1995.

Artikel 24. Overbrenging van archiefbescheiden als bedoeld in artikel 12,eerste lid van de Archiefwet 1995.

  • 1.

    De op grond van artikel 12, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van het openbaar lichaam worden bewaard in de archiefbewaarplaats van de gemeente Leudal.

  • 2.

    Nadat de in het eerste lid bedoelde archiefbescheiden zijn overgebracht, worden zij beheerd door de secretaris der gemeente Leudal.

Artikel 25. Beheer archief openbaar lichaam.

  • 1.

    De directeur is belast met het beheer van de in artikel 23. eerste lid bedoelde archiefbescheiden voor zover deze niet ingevolge artikel 24, eerste lid van de regeling zijn overgebracht.

  • 2.

    Bij opheffing van de regeling worden alle onder beheer van de directeur staande archiefbescheiden overgebracht naar het archief der gemeente Leudal.

HOOFDSTUK 13 TOETREDING, UITTREDING. WIJZIGING EN OPHEFFING.

 

Artikel 26. Toetreding.

  • 1.

    Toetreding tot de regeling door een andere gemeente kan plaatsvinden bij gelijkluidend besluit van de bestuursorganen van die gemeente, elk voor zover het hun bevoegdheden betreft, indien het algemeen bestuur in dat verzoek bewilligt.

  • 2.

    Voor de totstandkoming van een besluit van het algemeen bestuur als in het vorige lid bedoeld is een meerderheid van tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.

  • 3.

    In een besluit van het algemeen bestuur als bedoeld in het eerste lid kan de toetreding afhankelijk worden gesteld van de voldoening aan bepaalde voorwaarden door de betrokken gemeente.

  • 4.

    De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die van haar inschrijving in de in artikel 27, lid 2 van de wet bedoelde registers, tenzij het besluit van het algemeen bestuur tot inwilliging in de toetreding een latere datum aangeeft.

Artikel 27. Uittreding.

  • 1.

    Een gemeente kan uit de regeling treden bij een daartoe strekkend gelijkluidend besluit van de bestuursorganen van die gemeente.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de verplichtingen van de uittredende gemeente vast. Deze verplichtingen bestaan uit de vergoeding van de kosten die rechtstreeks het gevolg zijn van de uittreding.

  • 3.

    De uittreding gaat in met ingang van 1 januari van het tweede jaar, volgend op dat waarin het besluit tot uittreding in de in artikel 27, lid 2 van de wet bedoelde registers is ingeschreven.

Artikel 28. Wijziging.

  • 1.

    Zowel het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam als de gezamenlijke bestuursorganen van een gemeente kunnen het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur een wijziging van de regeling gewenst acht wordt het voorstel daartoe van het algemeen bestuur ter beslissing aan de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten voorgelegd.

  • 3.

    Een wijziging is tot stand gekomen wanneer tweederde van de gezamenlijke bestuursorganen van de gemeenten waarin tenminste tweederde van het aantal aansluitingen gevestigd is, zich daarvoor hebben verklaard.

Artikel 29. Opheffing.

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven bij gelijkluidend besluit van de bestuursorganen van tenminste tweederde van de gemeenten, waarin tenminste tweederde van het aantal aansluitingen gevestigd is.

  • 2.

    De opheffing gaat in met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de regeling in de in artikel 27, lid 2 van de wet bedoelde registers is doorgehaald, tenzij het besluit een later tijdstip vermeldt.

  • 3.

    Bij het besluit tot opheffing van de regeling stelt het Algemeen Bestuur een liquidatieplan vast, dat voorziet in de financiële en andere gevolgen van de opheffing. Hierbij kan zo nodig van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet zoveel mogelijk in de herplaatsing van het personeel en de financiële gevolgen die de opheffing voor het personeel heeft.

  • 5.

    Voordat het algemeen bestuur het liquidatieplan vaststelt, worden de bestuursorganen van de gemeenten daarover gehoord.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan. De bestuursorganen van het openbaar lichaam blijven zonodig ook na de opheffing in functie tot de liquidatie is voltooid.

HOOFDSTUK 14 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

 

Artikel 30. Bestaande voorschriften.

De krachtens de gemeenschappelijke regeling Maasland vastgestelde voorschriften blijven van kracht totdat zij worden ingetrokken of vervangen.

Artikel 31. Tijdsduur en inwerkingtreding van de regeling.

  • 1.

    Deze regeling geldt voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Deze wijziging treedt in werking op 1 januari 2016.

  • 3.

    Het gemeentebestuur van Leudal draagt zorg voor de toezending van deze regeling aan Gedeputeerde Staten. Het gemeentebestuur van Leudal draagt zorg voor bekendmaking van de regeling.

Artikel 32. Citeer artikel.

Deze gewijzigde regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling "Reinigingsdienst Maasland".

Naar boven