Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 1 april 2015, nummer WBN-CM 2015/1, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN) en de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten wordt als volgt gewijzigd:

A

Voorbeeld 7/3-3 Toelichting ad artikel 3, derde lid, HRWN-CM komt te luiden:

Voorbeeld 7

Kenneth is in 2004 geboren op Curaçao uit een aldaar wonende Surinaamse moeder. Op 1 augustus 2009 wordt Kenneth erkend op Curaçao door een Guyanese man wiens vader hoofdverblijf had op Curaçao ten tijde van zijn geboorte. De Guyanese man heeft hoofdverblijf op Curaçao vanaf zijn geboorte. Bij Burgerzaken wordt vrijwillig DNA-bewijs overgelegd van Baseclear/Verilabs, waaruit blijkt dat het DNA-materiaal is afgenomen op het kantoor van Verilabs en dat de Guyanese vader voor 99,9% de biologische vader is van Kenneth.

Kenneth is Nederlander met ingang van 1 augustus 2009 op grond van artikel 3, derde lid RWN. Immers, voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid, RWN.

Sinds 1 april 2003 kan een kind op grond van dit artikellid ook het Nederlanderschap verkrijgen via de vaderlijke lijn. Daarnaast verkrijgt per 1 maart 2009 een minderjarige van zeven jaar en ouder weer van rechtswege de Nederlandse nationaliteit als hij door een Nederlander is erkend en DNA-bewijs wordt overgelegd. Het overgelegd DNA-bewijs, waaruit biologisch vaderschap van de erkenner blijkt, voldoet tenslotte aan de eisen gesteld in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap

B

4-3 Toelichting ad artikel 4, derde lid, HRWN-CM komt te luiden:

4-3 Toelichting ad artikel 4, derde lid

Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die zonder erkenning door wettiging het kind wordt van een Nederlander.

Een buitenlandse wettiging wordt erkend op grond van de Overeenkomst van Rome van 10 september 1970 inzake wettiging door huwelijk, als wettiging plaatsvindt naar het recht van de nationaliteit van de moeder of naar het recht van de nationaliteit van de vader. Een voorvraag bij wettiging is wel of het huwelijk op grond van het internationaal privaatrecht van Curaçao en Sint Maarten kan worden erkend.

Deze overeenkomst is op 31 juli 1977 voor het gehele Koninkrijk in werking getreden. Dit betekent dat een buitenlandse wettiging op of na 31 juli 1977 in Curaçao en Sint Maarten op grond van deze Overeenkomst geaccepteerd moet worden. Overigens moeten wettigingen (zonder voorafgaande erkenning) door huwelijk die tot stand gekomen zijn in een land dat geen partij is bij genoemde Overeenkomst ook in Curaçao en Sint Maarten worden erkend (zie artikel 5 van de Overeenkomst).

Wettiging vindt veelal plaats door huwelijk, maar kan ook geschieden door een nadien genomen beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit of door brieven van wettiging. Het Nederlanderschap wordt verkregen vanaf de datum van wettiging. Als de wettiging op of na 1 maart 2009 plaatsvindt, dan wordt het kind Nederlander op grond van artikel 4, lid 3 RWN, als het kind op het moment van de wettiging minderjarig is. Voor kinderen gewettigd tijdens hun minderjarigheid tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 geldt deze verkrijgingsgrond niet. Zie voor hen het overgangsrecht zoals beschreven in paragraaf 6 in de toelichting van artikel 6 RWN. Zie de oudere Handleidingen voor een toelichting op de regelgeving vóór 1 april 2003.

Voorbeeld 1

Een Dominicaanse ongehuwde vrouw bevalt op 1 mei 2009 van een meisje. Een jaar na de geboorte trouwt de moeder van het kind in de Dominicaanse Republiek met een Nederlander. Op grond van de Overeenkomst van Rome inzake wettiging door huwelijk moet de Dominicaanse wettiging in Curaçao en Sint Maarten als geldig worden aangemerkt. Het recht van de nationaliteit van de moeder (het Dominicaanse recht) kent immers wettiging. Dit betekent dat het kind het Nederlanderschap verkrijgt vanaf de datum van wettiging, in dit geval 1 mei 2010.

Voorbeeld 2

Een Dominicaanse ongehuwde vrouw bevalt in de Dominicaanse Republiek in 2009 van een meisje. Twee jaar na de geboorte trouwt de moeder van het kind in Sint Maarten met een Nederlander, die niet de biologische vader is. Het recht van de nationaliteit van de moeder (het Dominicaanse recht) kent wettiging. Moeder en kind wonen op de dag van dit huwelijk al 10 maanden bij de man in Sint Maarten. Of er in dit geval sprake is van wettiging wordt door de Dominicaanse autoriteiten bepaald. De wettiging kan pas door de overheid van Curaçao en Sint Maarten erkend worden nadat een bewijsstuk van de Dominicaanse autoriteiten is overgelegd dat het kind is gewettigd. Op dat moment is het kind gewettigd naar Dominicaans recht en wordt het Nederlander op grond van artikel 4, lid 3 RWN.

Op grond van artikel 2 eerste lid RWN hebben verkrijging en verlies van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht, tenzij de wet anders bepaalt. In artikel 4 derde lid RWN is niets opgenomen over terugwerkende kracht dus dit betekent dat het Nederlanderschap wordt verkregen vanaf de datum van wettiging, ook al werkt de wettiging in sommige landen terug tot de geboorte van het kind.

C

Paragraaf 1/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 1. Samenvatting openbare-ordebeleid

Hieronder wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Samengevat komt het beleid erop neer dat de naturalisatie of optie wordt geweigerd, als:

  • 1. de verblijfstitel op grond van de LTU kan worden ingetrokken (zie paragraaf 2);

  • 2. er op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen (zie onder 3). Met sanctie wordt niet alleen bedoeld een straf (geldboete, taak- of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of het Openbaar Ministerie opgelegde boetes). Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden is afwijking van het onderstaande mogelijk. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake, als:

    • a. tegen de vreemdeling proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;

    • b. tegen de vreemdeling een strafzaak wegens misdrijf openstaat;

    • c. de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratie; of

    • d. er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis.

  • 3. in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek/afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 4). Met sanctie wordt hier bedoeld iedere:

    • a. vrijheidsbenemende straf of maatregel;

    • b. taak- leerstraf;

    • c. geldboete van Naf. 1.000,– of meer;

    • d. strafbeschikking of transactie van Naf. 1.000,– of meer;

    • e. strafbeschikking, transactie of geldboete van Naf. 500,– of meer, mits er in de periode van vier jaren direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop meerdere strafbeschikkingen, transacties of geldboeten van Naf. 500,– of meer zijn opgelegd of betaald, met een totaal van Naf. 1.500,– of meer;

    • f. een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van Naf. 1.000,– of meer.

  • 4. de huwelijkspositie in strijd is met de civielrechtelijke openbare orde. Hiervan is sprake als de vreemdeling polygaam gehuwd is. De openbare orde van Curaçao of Sint Maarten verzet zich tegen het voltrekken en voortbestaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap verkrijgt of heeft verkregen (zie onder artikel 6 en 8 RWN).

  • 5. er ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de veiligheid van het Koninkrijk. Hierbij moet in de eerste plaats worden gedacht aan informatie neergelegd in een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Let op! Het kan voorkomen dat bepaalde sancties die hierboven worden genoemd niet voorkomen in Curaçao en Sint Maarten. Dit betekent echter niet dat als tijdens de rehabilitatietermijn een dergelijke sanctie in Europees Nederland is opgelegd of ten uitvoer gelegd, deze niet zou worden tegengeworpen bij een verzoek om naturalisatie dan wel optieverklaring dat is ingediend of afgelegd in Curaçao en Sint Maarten. Ook in Europees Nederland opgelegde sancties tellen mee. Voor een nadere toelichting over deze sancties wordt verwezen naar de Nederlandse Handleiding.

Wijziging boetebedragen per 1 juli 2015

De bedragen voor het tegenwerpen van een vermogenssanctie zijn met ingang van 1 juli 2015 verhoogd. De verhoogde bedragen gelden voor naturalisatieverzoeken en optieverklaringen die op of na 1 juli 2015 zijn ingediend. Als het naturalisatieverzoek of de optieverklaring voor 1 juli 2015 is ingediend en op of na die datum nog niet onherroepelijk op het naturalisatieverzoek of optieverklaring is beslist, is het nieuwe beleid eveneens van toepassing.

D

Paragraaf 4/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 4. Afwijzing als in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring (of de beslissing daarop) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd

De vreemdeling mag in de periode van vier jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vier jaren) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:

  • a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie;

  • b. iedere taakstraf leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel tot weigering van naturalisatie of optie;

  • c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van Naf. 1.000,– leidt tot weigering van naturalisatie of optie;

  • d. een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties of ontnemingsmaatregelen) onder de Naf. 1.000,– leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als binnen een periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties of ontnemingsmaatregelen) van ten minste Naf. 500,– ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd waarvan het totaalbedrag in die vier jaren ten minste Naf. 1.500,– bedraagt.

Daarbij is niet van belang:

  • a. of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als de strafzaak nog openstaat;

  • b. waar het misdrijf is gepleegd. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven tellen mee;

  • c. of het feit is gepleegd voordat of nadat de vreemdeling tot Curaçao of Sint Maarten is toegelaten;

  • d. of de vreemdeling ten tijde van het misdrijf minder- of meerderjarig was.

De naturalisatie of optie wordt geweigerd als er binnen vier jaren voor de indiening van het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang:

  • a. of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd;

  • b. of er na het opleggen van de sanctie geheel of gedeeltelijk, of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, gratie is verleend.

De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd als er in die periode van vier jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:

  • a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;

  • b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald;

  • d. ingeval van een opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: op de datum waarop de betaling van de vordering heeft plaatsgevonden.

Het is van belang dat de vreemdeling zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus de vreemdeling in vrijheid is gesteld, het bedrag heeft betaald of de taakstraf heeft voltooid.

Voorwaardelijke straf en proeftijd: als sprake is van een voorwaardelijk opgelegde straf waaraan een proeftijd is verbonden, moet de proeftijd zijn verstreken voordat de vreemdeling in aanmerking kan komen voor naturalisatie of optie. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij niet opnieuw strafbare feiten pleegt, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van de straf. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan bijzondere voorwaarden (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld.

Als de vreemdeling in één strafrechtelijke procedure voor verschillende gevoegde feiten (verschillende misdrijven of een combinatie van misdrijven en overtredingen) is veroordeeld tot één enkele straf, die gelijk is aan of uitstijgt boven de hierboven gegeven norm, wordt de naturalisatie of optie geweigerd.

E

Paragraaf 4.2/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 4.2. Transacties

Een enkele transactie ter zake van misdrijf leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als het transactiebedrag Naf. 1000,– of meer bedraagt, of de voorwaarde voor transactie een taakstraf is. De rehabilitatietermijn van vier jaar vangt aan als het bedrag is betaald of de taakstraf is vervuld. Meerdere transacties ter zake van misdrijf, van ieder ten minste Naf. 500,– leiden tot weigering van naturalisatie of optie, als de som van deze transacties in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop ten minste Naf. 1.500,– bedraagt. Hetzelfde geldt voor de combinatie van transactie(s) en geldboete(n).

Voor de afdoening van misdrijven is niet altijd een uitspraak van de strafrechter nodig. Het komt regelmatig voor dat misdrijven door middel van een transactie wordt afgedaan. Het gebruik van transacties is in hoge mate vastgelegd in richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Een transactie voor een misdrijf is een alternatieve vorm van sanctie, zij het dat die sanctie niet na berechting en niet door de strafrechter wordt opgelegd, en dat de vrijwillige instemming van de verdachte is vereist. Met de transactie geeft de overheid van Curaçao en Sint Maarten aan voldoende belang te hechten aan sanctionering van het misdrijf. De ernst van het misdrijf komt tot uiting in de hoogte van het transactiebedrag, waarmee de verdachte strafvervolging kan afkopen. Dat voorstel mag uitsluitend worden gedaan als een veroordeling door de rechter in een gewone strafrechtelijke procedure ook daadwerkelijk haalbaar is. Als langs de weg van de gewone procedure geen sanctionering zou kunnen volgen, behoort een transactieaanbod achterwege te blijven. De verdachte hoeft niet op het voorstel in te gaan en kan kiezen voor behandeling door de strafrechter. De transactie houdt formeel weliswaar geen erkenning door de verdachte in dat hij het strafbare feit heeft gepleegd – en de mogelijkheid is dus aanwezig dat de verdachte het feit ter zake waarvan verdenking is gerezen niet heeft gepleegd en slechts ingaat op het transactievoorstel om van de zaak af te zijn, bijvoorbeeld om het openbaar terechtstaan, het opmaken van een strafblad, de civielrechtelijke bewijspositie van de veroordeelde en onzekerheid over de uitkomst van het strafgeding te voorkomen – maar voor iedere transactie is de vrijwillige instemming van de verdachte met de transactie essentieel. Het prijsgeven van rechtsbescherming door de strafrechter en de mogelijkheid van vrijspraak of lagere strafoplegging, geschiedt vrijwillig. Bovendien gaat het in naturalisatiezaken om relatief hoge bedragen (Naf. 1.000,– of meer, dan wel ingeval van herhaalde misdrijven Naf. 500,–) dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de vreemdeling (telkenmale) onschuldig transigeert om van de zaak af te zijn.

F

Paragraaf 4.3/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 4.3. Cumulatie van sancties

Het zou onrechtvaardig zijn dat de vreemdeling die zich regelmatig schuldig maakt aan misdrijven, maar die daarvoor telkenmale sancties krijgt opgelegd van minder dan Naf. 1.000,–, wel, en de vreemdeling die eenmalig een misdrijf heeft begaan waarvoor hij met een boete van Naf. 1.000,– of meer is bestraft gedurende vier jaren nadien niet voor naturalisatie of optie in aanmerking komt. Met de cumulatieregeling wordt beoogd aan deze onrechtvaardigheid tegemoet te komen. Als de vreemdeling binnen een bepaald tijdsbestek wegens herhaalde misdrijven is gesanctioneerd, kan daarmee rekening worden gehouden. Om te voorkomen dat een opeenstapeling van vermogenssancties ter zake van diverse misdrijven (te snel) tot weigering van naturalisatie of optie leidt, is per sanctie een minimumbedrag van Naf. 500,– vastgesteld. Deze ondergrens van Naf. 500,– is gebaseerd op misdrijven, waarvan bij herhaling kan worden aangenomen dat er sprake is van ernstige vermoedens van gevaar voor de openbare orde. Met het totaalbedrag van Naf. 1.500,– is beoogd te voorkomen dat een te gering aantal sancties uiteindelijk toch tot weigering van naturalisatie of optie zal gaan leiden.

Ten slotte is er ook in de tijd een grens gesteld: de sancties die zich voor cumulatie lenen, moeten binnen een tijdsbestek van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, zijn opgelegd of tenuitvoergelegd. Deze termijn sluit aan bij de hieronder behandelde rehabilitatietermijn. Niet doorslaggevend is daarom de datum waarop de misdrijven zijn gepleegd.

G

Paragraaf 4.11/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 4.11. Schadevergoeding

De enkele verplichting om aangerichte schade te vergoeden, wordt niet tegengeworpen, ook niet indien als die schade is veroorzaakt door een misdrijf. Soms wordt de plicht tot schadevergoeding gekoppeld aan een andere afdoeningsvorm (bijvoorbeeld als voorwaarde aan een voorwaardelijk sepot of opgelegd naast een boete of al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Bij naturalisatie en optie wordt bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling gekeken naar afdoening van het misdrijf (dus naar het voorwaardelijk sepot, de boete of de al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Schadevergoeding kan in diverse vormen voorkomen als voorwaarde om een sanctie te voorkomen. Voor vormen als dading wordt verwezen naar voorwaardelijk sepot.

Schadevergoeding is in beginsel een zaak tussen degene die de schade heeft aangericht en de benadeelde. Veroordelingen door de civiele rechter tot schadevergoeding aan de benadeelde worden niet tegengeworpen bij naturalisatie en optie. Schadevergoeding kan echter ook in het strafproces een rol spelen, bijvoorbeeld als voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde straf of aan een beslissing om een strafzaak te seponeren.

Dading: bij de strafrechtelijke dading (een civielrechtelijke overeenkomst tussen de verdachte en de benadeelde van een strafbaar feit) wordt strafrechtelijke vervolging voorkomen. De verdachte komt overeen om de door de benadeelde geleden schade te vergoeden. Bij de beoordeling in het kader van naturalisatie of optie van een dading wordt aangesloten bij wat hiervoor is vermeld onder voorwaardelijk sepot. Bij het Openbaar Ministerie moet dus worden nagegaan of de dadingsovereenkomst inderdaad is nagekomen en het Openbaar Ministerie niet alsnog vervolging heeft ingesteld. Tot die tijd moet de aanvraag worden aangehouden. Als de dadingsovereenkomst niet is nagekomen, en de strafrechter alsnog (al dan niet voorwaardelijk) een geldboete van Naf. 1.000,–) of meer (ingeval van herhaalde misdrijven Naf. 500,–), een taakstraf of een vrijheidsbenemende straf of maatregel heeft opgelegd, wordt het feit wel tegengeworpen.

H

Paragraaf 4.12/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 4.12. Gratie

Bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling is niet van belang of de voor het misdrijf opgelegde straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Gekeken wordt naar de straf die de rechter oorspronkelijk heeft opgelegd, dus ook naar het gedeelte dat door gratie is kwijtgescholden. Voor naturalisatie of optie heeft het enkele feit dat de straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden dus geen invloed op de beoordeling van het gedrag; het misdrijf en de dader zijn immers strafbaar bevonden en de strafrechter heeft daarvoor straf opgelegd. Gratie kan wel invloed hebben op de aanvang van de rehabilitatietermijn:

  • a. Als de gehele straf door gratie is kwijtgescholden, is er immers geen sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd. De rehabilitatietermijn van vier jaar kan dus in dat geval niet aanvangen op het moment waarop de tenuitvoerlegging is voltooid. De termijn vangt in dat geval aan op het moment waarop gratie is verleend. Dat is de datum waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij de gratie is verleend, is betekend.

  • b. Als slechts een gedeelte van de straf door gratie is kwijtgescholden, zal het niet-kwijtgescholden gedeelte ten uitvoer worden gelegd. De termijn van vier jaar vangt aan op de datum waarop (het resterende gedeelte van) de sanctie ten uitvoer is gelegd (de datum van invrijheidstelling, van voltooiing van de taakstraf of betaling van het volledige bedrag).

  • c. Als de gehele straf voorwaardelijk door gratie is kwijtgescholden, vangt de rehabilitatietermijn aan op de datum waarop aan de (algemene en bijzondere) voorwaarden is voldaan. Als de voorwaarde is dat de vreemdeling zich gedurende een bepaalde periode niet wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de gratie is verleend. Dat is het moment waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij gratie is verleend, is betekend. Als er sprake is van een bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van een arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld. Van belang is dat een vreemdeling nooit tijdens een proeftijd Nederlander mag worden.

De rehabilitatietermijn vangt dus niet aan op de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. In de periode tussen die datum en de gratieverlening was er immers wel sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zou worden gelegd. Van daadwerkelijke rehabilitatie (en de aanvang van de rehabilitatietermijn) kan geen sprake zijn, zolang de vreemdeling nog onderworpen is aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel of dat hem deze nog boven het hoofd hangt.

Gratie betreft de opheffing of de verlichting van de gevolgen van een strafvonnis. Gratie kan voorwaardelijk worden verleend. Daarbij kan een proeftijd worden opgelegd. Een koninklijk besluit of landsbesluit waarbij gratie is verleend, kan worden ingetrokken indien de voorwaarden niet worden nageleefd.

Op het moment waarop de gratieverlening wordt betekend, worden de gevolgen van het vonnis opgeheven of verlicht. Het vonnis zelf blijft bestaan. Pas vanaf dat moment kan de verleende gratie bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling een rol gaan spelen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de gratie slechts de tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk opgelegde straf aantast. Het doet niet af aan het feit dat daad en dader door de strafrechter strafbaar zijn bevonden en dat er oorspronkelijk ook een straf is opgelegd, die tot het moment van de gratieverlening ten uitvoer moest worden gelegd. Uitgegaan wordt derhalve van de oorspronkelijk opgelegde straf, en er wordt niet uitgegaan van de sanctie die resteert na de gratieverlening. In de regeling voor gratie is voorts aangesloten bij het algemene uitgangspunt dat de rehabilitatietermijn niet kan beginnen zolang de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf nog niet is aangevangen of voltooid. Daarom werkt gratie pas vanaf het moment van gratieverlening en begint de termijn te lopen op het moment van de gratieverlening (ingeval van onvoorwaardelijke gratie) of het moment waarop aan de voorwaarden is voldaan (ingeval van voorwaardelijke gratie). Bij de invloed van de proeftijd die bij gratie kan worden vastgesteld, is aangesloten bij de regeling voor de proeftijd die door de strafrechter wordt vastgesteld ingeval van een voorwaardelijke veroordeling. Als de voorwaarden niet worden nageleefd, kan de gratiebeslissing immers worden herroepen. Als dat het geval is, gelden de algemene uitgangspunten van het openbare-ordebeleid in het nationaliteitsrecht.

Ook de door gratie kwijtgescholden gevangenisstraf of geldboete kan dus gewoon worden meegeteld. Dat geldt ook in de cumulatieregeling van Naf. 1.500,– mits de kwijtgescholden boete was opgelegd voor een misdrijf en ten minste Naf. 500,– bedraagt.

De voorwaardelijke gratie komt neer op het omzetten van de oorspronkelijke straf in de betaling van een geldboete of schadevergoeding, of in een taakstraf (werkstraf of leerstraf). Bij voorwaardelijke gratie kan in veel gevallen een proeftijd worden bepaald. Als de voorwaarden niet worden nageleefd, kan het koninklijk besluit waarbij gratie is verleend, worden ingetrokken. Daarom moet bij voorwaardelijke gratie altijd de eventuele proeftijd worden afgewacht. Als achteraf blijkt dat de proeftijd met goed gevolg is doorstaan, vangt de rehabilitatietermijn aan op het moment waarop de nieuwe straf is voltooid. Als de voorwaarde was de betaling van een boete of schadevergoeding, vangt de termijn dus aan op de datum van betaling. Als de voorwaarde was het verrichten van een taakstraf, vangt de termijn aan op de datum waarop de taak is voltooid.

I

Paragraaf 7.3/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 7.3. Verzoek aan de IND

De Gouverneur stelt op basis van de aldus verkregen gegevens een advies op en zendt dat met het naturalisatieverzoek en de bijbehorende stukken aan de IND, die waar nodig een vervolgonderzoek(en) instelt. De IND verifieert het NSIS, het Politieregister en de JDD.

Als uit de gegevens blijkt dat sprake is van omstandigheden die niet overeenkomen met wat de vreemdeling zelf heeft verklaard, dan wordt de vreemdeling bij naturalisatie door de IND in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). De zienswijze wordt door de IND bij de beoordeling betrokken.

Als sprake is van een openstaande strafzaak neemt de IND bij naturalisatie en de Gouverneur bij optie contact op met het parket van de Officier van Justitie van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten om te onderzoeken of de vreemdeling voor dat misdrijf al wordt of nog zal worden vervolgd. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of er een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een taakstraf, boete of een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van Naf. 1.000,– of meer kan worden gevorderd. Als de vreemdeling een transactievoorstel zal kunnen worden gedaan of een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, moet worden nagegaan of de hoogte van het transactiebedrag Naf. 1.000,– of meer (dan wel, als aan de vreemdeling al eerder vermogenssancties zijn opgelegd: Naf. 500,–) kan zijn. Als de zaak zal worden geseponeerd, moet worden nagegaan of het sepot een onvoorwaardelijk sepot zal zijn en zo dat niet het geval is, welke de voorwaarden en eventuele proeftijd zullen zijn.

Als de vreemdeling een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is (of nog kan worden) opgelegd, moet worden nagegaan wanneer de laatst opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd. Het kan daarbij voorkomen dat de ontnemingsmaatregel pas (veel) later ten uitvoer is gelegd dan de eventueel eveneens opgelegde vrijheidsstraf of geldboete.

De voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie vereiste zorgvuldigheid strekt niet zover dat de IND of de Gouverneur zich zelfstandig een oordeel behoort te vormen over de mogelijke uitkomst van de strafzaak. De beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie wordt niet onnodig aangehouden in afwachting van de uitkomst van een strafprocedure.

Als er sprake is van een in het buitenland gepleegd delict, onderzoekt de IND bij naturalisatie en de Gouverneur bij optie of het betreffende feit naar het recht van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten een misdrijf is. De IND (bij naturalisatie) of Gouverneur (bij optie) neemt dan contact op met het parket van de Officier van Justitie om te onderzoeken of de beoordeling van het misdrijf door de buitenlandse rechter vergelijkbaar is met de beoordeling naar de maatstaven van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Als het Openbaar Ministerie van Curaçao of Sint Maarten voor de eis ter zitting richtlijnen hanteert, gelden die richtlijnen als uitgangspunt. Met de individuele omstandigheden kan daarbij in het algemeen geen rekening worden gehouden. Het Openbaar Ministerie noch de IND/de Gouverneur kan zich een oordeel vormen over het aan de strafrechter toekomend oordeel over de juiste strafmaat in een individuele casus. Het Openbaar Ministerie kan in het algemeen slechts adviseren over de eis ter zitting. De daarbij door het Openbaar Ministerie gehanteerde richtlijnen geven echter duidelijke en objectieve maatstaven aan de hand waarvan de gangbare straf voor de betreffende delicten uniform kan worden beoordeeld. Dat laat onverlet dat in zeer bijzondere (individuele) gevallen alleen dan tot een juiste toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan worden gekomen door af te wijken.

De beoordeling van de door de vreemdeling naar voren gebrachte bijzondere feiten of omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND en bij optie bij de Gouverneur.

J

Paragraaf 1/10 Toelichting ad artikel 10, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Dit artikel biedt de mogelijkheid van naturalisatie wanneer aan bepaalde in de Rijkswet zelf gestelde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer ‘bijzonder geval’. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet dan mogelijk zijn om van die voorwaarden af te wijken.

Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. In concreto kan worden gedacht aan vreemdelingen die in aanmerking komen voor een functie waarvoor het Nederlanderschap is vereist of gewenst en eventueel hun echtgenoten/partners. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie.

De Kroon verleent het Nederlanderschap met toepassing van artikel 10 RWN nadat de Raad van State van het Koninkrijk is gehoord. Uit de wettekst volgt dat het raadplegen van de Raad van State slechts noodzakelijk is bij verlening van het Nederlanderschap met toepassing van artikel 10 RWN. Bij beslissingen tot afwijzing of aanhouding is artikel 9, vijfde lid, RWN van toepassing.

Het is niet de bedoeling dat op grote schaal van onderhavig artikel gebruik wordt gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraken (zie uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201400641/1/V6 en uitspraak van 2 juli 2003 in zaak nr. 200204721/1) overwogen dat de minister bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid heeft waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De minister pleegt van dit wetsartikel terughoudend gebruik te maken. De uitzonderingen zijn alleen toegestaan indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. Een verzoek om toepassing van artikel 10 RWN zal dus moeten worden gemotiveerd. Tevens moet exact worden aangegeven van welke vereisten in artikel 8, 9 of 11 RWN afwijking wordt verzocht.

Er zijn geen eenduidige criteria op grond waarvan met grote stelligheid kan worden voorspeld of een beroep op artikel 10 RWN zal worden gehonoreerd. Dit is aan de Minister ter beoordeling en mede afhankelijk van het advies van de Raad van State. In zijn algemeenheid geldt dat naarmate het staatsbelang groter is en naarmate minder afwijkingsgronden worden aangevoerd, de drempel om artikel 10 RWN toe te passen gemakkelijker is te nemen. Zo zal iemand die nog maar een half jaar in Curaçao of Sint Maarten is, nog nauwelijks Nederlands, Engels of Papiaments spreekt en met wiens naturalisatie wel belangen, maar geen uitzonderlijke, zijn gemoeid, minder snel langs deze weg worden genaturaliseerd dan iemand die al drie jaar in Curaçao of Sint Maarten is, in zijn functie of beroep volop participeert in de samenleving van Curaçao en Sint Maarten, redelijk Nederlands, Engels of Papiaments spreekt, daar wil blijven wonen en ten aanzien van wie het van groot belang is dat hij de Nederlandse nationaliteit krijgt. Bovendien kan het oordeel afhangen van de voorwaarde waarvan in het concrete geval wordt gevraagd af te wijken. Een beroep op artikel 10 RWN zal niet worden gehonoreerd als de verzoeker binnen afzienbare tijd voldoet aan de reguliere wettelijke voorwaarden.

Let op! De artikel 10 RWN procedure is geen verkorte procedure. Ook bij een artikel 10 RWN verzoek geldt de beslistermijn zoals genoemd in artikel 9, vierde lid, RWN. De verkorting zit in het feit dat van de verblijfstermijnen kan worden afgeweken, en niet van de wettelijke beslistermijn. Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat voor een artikel 10 RWN verzoek vaak advies moet worden ingewonnen bij een vakministerie, dat vervolgens een onderzoek verricht. Dit onderzoek kan enige tijd in beslag nemen.

Afwijking van het inburgeringsvereiste

Uit de wettekst blijkt dat met artikel 10 RWN ook kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN (het inburgeringsvereiste). Of verzoeker moet worden geadviseerd een naturalisatietoets af te leggen, hangt af van de gevraagde afwijkingsgronden en de grootte van het belang om hem de Nederlandse nationaliteit te verlenen. Belangrijk hierbij is de vraag of alleen afwijking wordt gevraagd van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN of dat (ook) afwijking wordt gevraagd van andere voorwaarden voor naturalisatie. In het geval afwijking wordt gevraagd van andere voorwaarden dan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN kan de Gouverneur betrokkene erop wijzen dat het in zijn voordeel kan zijn te proberen aan de voorwaarde van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN te voldoen, zodat zo min mogelijk afwijking van artikel 8, 9 en 11 RWN nodig is. Dit geldt temeer als het belang van het Koninkrijk hem het Nederlanderschap te verlenen niet uitzonderlijk groot is. In het geval op voorhand reeds duidelijk is dat betrokkene de naturalisatietoets niet zal halen (bijvoorbeeld omdat hij zelf stelt niet of onvoldoende de Nederlandse, Engelse taal of het Papiamento te beheersen), kan een dergelijk advies achterwege blijven. In dit geval zal de Gouverneur in zijn advies aan de IND opnemen dat betrokkene ook afwijking verzoekt van het inburgeringsvereiste. Indien overigens niet aan het inburgeringsvereiste wordt voldaan vanwege polygamie ligt – gelet op de bescherming van de civiele openbare orde – toepassing van artikel 10 RWN niet in de rede.

Afwijking van de termijnen in artikel 8, derde, vierde en vijfde lid RWN

Hoewel dit niet expliciet in de tekst van artikel 10 RWN is opgenomen, blijkt uit de parlementaire behandeling van de RRWN dat ook van de verkorte termijnen genoemd in artikel 8, derde, vierde en vijfde lid, RWN, kan worden afgeweken.

Afwijking van de termijnen van artikel 11 RWN

Sinds 1 april 2003 is aan artikel 10 RWN toegevoegd dat ook van de in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, RWN genoemde termijn kan worden afgeweken.

Met het woord ‘termijn’ wordt gedoeld op de zinsnede ‘de onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf’. Met het opnemen van het woord ‘termijn’ is allereerst beoogd om te benadrukken dat van de andere toepasselijke voorwaarden in artikel 11 RWN niet kan worden afgeweken. Zo zal bij een beroep op artikel 10 RWN bijvoorbeeld niet kunnen worden afgeweken van het vereiste in artikel 11, tweede lid, RWN (kind beneden de zestien jaar), derde lid (kind dat leeftijd van zestien jaar heeft bereikt), vierde lid (kind dat niet heeft gedeeld) en vijfde lid (meerderjarig geworden kind) dat het ‘sedert het tijdstip van het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft’.

Verder kan evenmin – als het gaat om een kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt of dat tijdens de behandeling meerderjarig is geworden – worden afgeweken van het vereiste dat er geen ernstige vermoedens bestaan dat die persoon een gevaar oplevert voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 9, tweede lid, RWN. Gelet op het feit dat op grond van artikel 10 RWN kan worden afgeweken van de reguliere termijn van vijf jaar toelating en hoofdverblijf, zoals vermeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, is geredeneerd dat ook van de kortere termijn van drie jaar, zoals genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, RWN, kan worden afgeweken en is ook voor de volledigheid een verwijzing naar die termijn opgenomen.

Voorwaarden waarvan niet kan worden afgeweken

Artikel 10 RWN geeft aan van welke wettelijk gestelde voorwaarden wél en -impliciet- van welke voorwaarden niet kan worden afgeweken. Niet kan worden afgeweken van het vereiste:

  • dat ‘geen bedenkingen mogen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in het Koninkrijk van verzoeker’ (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN),

  • dat de verzoeker ‘verklaart bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen’ en dat ‘het besluit tot verlening niet wordt bekendgemaakt dan nadat de verklaring daadwerkelijk is afgelegd’ (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, RWN),

  • dat er geen ernstige vermoedens mogen bestaan dat verzoeker ‘gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk’ (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN)

  • en van de verplichting van de verzoeker om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

Bovendien geldt ingeval van een beroep op artikel 10 RWN dat verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont volgens de daarvoor geldende algemene regels. Dit betekent dat een op artikel 10 RWN gebaseerd naturalisatieverzoek geen basis kan bieden voor de toepassing van andere (soepelere) dan de algemeen geldende regels voor het aantonen van identiteit en nationaliteit

K

Paragraaf 2.2/10 Toelichting ad artikel 10, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 2.2. Humanitaire redenen

  • pleegkind dat niet deelt in de verkrijging van het Nederlanderschap door of niet deelt in de verlening van het Nederlanderschap aan de pleegouder(s) waardoor het kind ten opzichte van de eigen kinderen van de pleegouder(s), die wel meedelen, in een uitzonderingspositie komt te verkeren. De uitzonderingspositie ontstaat dus als gevolg van het feit dat de pleegouder(s) en de eigen kinderen daarvan de Nederlandse nationaliteit verkrijgen door optie of naturalisatie en het pleegkind als enige ‘buiten de boot’ valt. Met pleegkind wordt hier bedoeld een buitenlands pleegkind dat in een pleeggezin (dus niet in een verzorgingsinrichting) wordt verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de pleegouder of pleegouders feitelijk de plaats van de ouders innemen. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kind dat in het gezin van een familielid, zoals een grootouder, een oom of tante, een oudere broer of zus, een neef of nicht wordt verzorgd en opgevoed. Het kind kan ook met het oog op adoptie in dat gezin verblijven. Er moet sprake zijn van een bestendige relatie tussen pleegkind en pleegouder(s). Naar analogie van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN is in dit kader dan ook noodzakelijk dat het pleegkind ten minste drie jaren vóór het indienen van het verzoek om naturalisatie krachtens een Nederlandse rechterlijke beslissing onder het gezag van (één van) de pleegouder(s) is komen te staan en dat het pleegkind na het instellen van het gezag ononderbroken door de pleegouder(s) is verzorgd en opgevoed. Pleegkinderen, die een bestendige relatie hebben met hun pleegouder(s) maar onder het gezag te staan van een voogdij-instelling, zoals bijv. in Nederland de Stichting NIDOS, worden in dit verband gelijkgesteld aan kinderen die onder het gezag staan van (één van) de pleegouder(s). De voogdij (het gezag) moet dan wel berusten bij de rechtspersoon, die de minderjarige bij de pleegouder(s) heeft geplaatst die voornemens is/zijn een verzoek om naturalisatie in te dienen. Ook in dit geval moet tussen pleegouder(s) (niet-voogden) en minderjarige sprake zijn van een bestendige pleegrelatie. Een onafgebroken periode van ten minste drie jaar verzorging en opvoeding na het instellen van de voogdij is daarvoor een redelijke indicatie.

    De voogdij-instelling kan ten behoeve van het pleegkind een separaat artikel 10 verzoek indienen. Dit zal dan in samenhang met het artikel 10 verzoek van de pleegouder(s)/niet-voogden) worden beoordeeld.

    Aan het pleegkind zal het Nederlanderschap slechts worden verleend indien tevens wordt voldaan aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die zouden gelden in de situatie dat het pleegkind een eigen kind van de pleegouder zou zijn (artikel 6, achtste lid, RWN en artikel 11, tweede en derde lid, RWN. Die voorwaarden gelden immers ook voor de eigen kinderen van de pleegouder. Onder de voorwaarden die de Rijkswet in de artikelen 6 en 11 stelt, valt tevens de voorwaarde dat sprake is van het gelijktijdig en gezamenlijk indienen van het naturalisatieverzoek van de pleegouder(s) en het naturalisatieverzoek van het pleegkind;

  • tijdens de optie/naturalisatieprocedure overlijdt de ouder (of overlijden de ouders) die een optieverklaring heeft (hebben) afgelegd dan wel om naturalisatie heeft (hebben) verzocht en daarvoor ook in aanmerking zou(den) zijn gekomen, waardoor het kind niet meer kan delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Het kind moet voldoen aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die bij leven van de ouder(s) hadden gegolden.

L

Paragraaf 2.3/10 Toelichting ad artikel 10, HRWN-CM komt te luiden:

Paragraaf 2.3. Ambtelijk verzuim

Voor een geslaagd beroep op toepassing van artikel 10 RWN wegens ambtelijk verzuim moet aangetoond worden dat dit zwaarwegend is. Het gestelde zwaarwegend zijn van het ambtelijk verzuim wordt afgewogen tegen het belang van betrokkene om eerder dan bij de toepassing van de reguliere voorwaarden voor naturalisatie Nederlander te worden. In de hier bedoelde belangenafweging wordt in ieder geval betrokken de mate van bijzonderheid van het geval, de mate waarin verzoeker niet voldoet aan de standaardvoorwaarden en de restrictieve wijze waarop toepassing dient te worden gegeven aan artikel 10 RWN. Bij zwaarwegend ambtelijk verzuim valt te denken aan:

  • onjuiste informatie of nalatigheid van de kant van de overheid van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waardoor het Nederlanderschap niet is verkregen. De onjuiste informatie moet zijn verstrekt door een daartoe bevoegde ambtenaar werkzaam bij de daartoe bevoegde instantie. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het hebben laten verstrijken van optietermijnen in de RWN. In dat geval moet door de verzoeker worden aangetoond dat hij in het verleden in aanmerking zou zijn gekomen voor verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de optie waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt, dat hij (of zijn wettelijk vertegenwoordiger) tijdens de voor de optie relevante termijn de intentie heeft gehad om te opteren en dat het niet opteren het gevolg is van het feit dat door een hierboven genoemde overheid onjuiste informatie is verstrekt dan wel nalatig is geweest bij het verstrekken van informatie. Het enkele niet bekend zijn van een verzoeker met een optiemogelijkheid levert geen grond op om artikel 10 RWN toe te passen;

  • onjuiste informatie van de kant van de overheid van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (verstrekt door een daartoe bevoegde ambtenaar werkzaam bij de daartoe bevoegde instantie), waardoor het Nederlanderschap verloren is gegaan. Te denken valt aan aantoonbaar onjuiste informatieverstrekking door een hierboven genoemde overheid bij het vrijwillig aanvaarden van een andere nationaliteit. Bij de beoordeling vindt altijd een belangenafweging plaats tussen de belangen van het Koninkrijk en de belangen van de verzoeker;

  • personen die ten onrechte gedurende langere tijd als Nederlander zijn aangemerkt en om die reden in het bezit zijn van een Nederlands paspoort (opgewekte verwachtingen). Het ten onrechte aangemerkt zijn als Nederlander is het gevolg van het handelen van de overheid. De oorzaak dient buiten het bereik van de vreemdeling gelegen te zijn;

  • lacunes in de wet. Vóór 1 april 2003 was in de RWN niet geregeld dat kinderen van optanten konden delen in de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Na 1 april 2003 kunnen kinderen van optanten wél delen in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder(s) (zie artikel 6, achtste lid, RWN, artikel 26, derde lid, RWN en artikel 28, derde lid, RWN). Kinderen van optanten die vóór 1 april 2003 niet hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder kunnen een beroep doen op artikel 11, vierde en vijfde lid, RWN.

Aangezien artikel 10 RWN geen afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN toestaat, wordt nogmaals benadrukt dat in alle hierboven omschreven voorbeelden de persoon die een beroep doet op artikel 10 RWN bij het indienen van het verzoek in het bezit moet zijn van een verblijfsrecht dat naar zijn aard niet-tijdelijk is (zie de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN) en verklaard moet hebben bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 7 en 8, eerste lid, aanhef en onder e, RWN). Betreft het een verzoeker als bedoeld in artikel 8, tweede lid, RWN die in het buitenland woont, dan geldt dat hij moet aantonen dat hij een dergelijk verblijfsrecht zou(den) verkrijgen, indien daar om zou worden verzocht.

M

Het model 1.14 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

N

Het model 2.3 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2015.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant, de Curaçaose Courant en de Landscourant van Sint Maarten worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 april 2015

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

BIJLAGE 1

Model 1.14 HRWN-CM: Verklaring verblijf en gedrag

BIJLAGE 2

Model 2.3 HRWN-CM: Verklaring verblijf en gedrag (invullen (mede)verzoekers 16 jaar en ouder)

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

In voorbeeld 7 zat een fout. Dit is gecorrigeerd.

B

Dit betreft een verduidelijking van de toelichting van artikel 4, derde lid, HRWN-CM. Ook is een extra voorbeeld toegevoegd.

C t/m I

De geldbedragen die in het openbare orde beleid worden gehanteerd, zijn sinds 1994 niet aangepast. Omdat de vermogenssancties ter zake van misdrijven in de loop der jaren aanzienlijk zijn verhoogd worden om recht te blijven doen aan het oorspronkelijke beleidskader de geldbedragen in het openbare orde beleid daarmee in overeenstemming gebracht. De wetgever heeft met het in de RWN gehanteerde bedrag een verband aangebracht tussen de zwaarte van een gesanctioneerd misdrijf, de hoogte van de opgelegde boete en het verkrijgen van het Nederlanderschap. Omdat het oude Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen geen geldboetecategorieën kende, is het Nederlandse bedrag destijds omgerekend. Nu kan wel worden aangesloten bij de geldboetecategorieën in de strafwetgeving van Curaçao en het ontwerp Wetboek van strafrecht voor Sint Maarten. Het bedrag is het maximale bedrag voor de eerste categorie geldboetes in het Wetboek van Strafrecht (Naf. 500,–) maal twee. Dit houdt in dat het huidige bedrag van Naf. 762,35 wordt gewijzigd in Naf. 1.000,–. Voor de cumulatie van sancties is de berekening driemaal het bedrag van de maximale geldboete in de eerste categorie.

Bij optie- en naturalisatieprocedures waarover op het moment van inwerkingtreden van dit WBN-CM nog geen beslissing is genomen zullen bij het aanleggen van de openbare orde toets de nieuwe geldbedragen worden gehanteerd.

J t/m L

De wijzigingen betreffen een verduidelijking van het bestaande beleid en voor een deel aanvullingen die zijn overgenomen uit de voor Europees Nederland geldende Handleiding (de hoofdhandleiding).

M, N

De relevante modelformulieren zijn aangepast.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

Naar boven