In de vergadering van de Regioraad van 13 december 2012 is een motie aangenomen die oproept tot transformatie van de regionale samenwerking in onze regio. In de regio wordt al jarenlang
samengewerkt. Deze samenwerking is aan vernieuwing toe. De nieuwe bestuurlijke regionale samenwerking zal vorm krijgen in de Metropoolregio Eindhoven. In de Regioraadvergadering van
19 februari 2014 is het tweede deel van het Transformatieplan SRE vastgesteld. Daarin is door de deelnemende gemeenten een gezamenlijke visie geformuleerd over de governance en de samenwerking in Zuidoost-Brabant in de toekomst. Dit moet nu een formele vertaling krijgen. Om dit te bewerkstelligen wordt de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven 2005 fundamenteel gewijzigd.
Centraal in de Metropoolregio Eindhoven staat het regionaal platform. Alle leden van de 21 colleges van burgemeester en wethouders vormen samen het regionaal platform. Zij richten zich op drie regionale hoofdthema’s: economie, ruimte en mobiliteit. Samen met andere overheden, bedrijfsleven,
kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties worden deze drie thema’s verkend en wordt de
regionale strategie bepaald. Dit wordt vastgelegd in de vierjaarlijkse regionale agenda en jaarlijks geactualiseerd.
In de regionale agenda worden de thema’s vastgelegd waar op regionale schaal afspraken over moeten worden gemaakt. Deze regionale agenda wordt door de 21 gemeenteraden bekrachtigd. In
zogenaamde werkplaatsen worden de in de regionale agenda benoemde opgaven en thema’s verkend en uitgewerkt. De resultaten van de werkplaatsen worden voorgelegd aan het regionaal platform en als regionale strategie verankerd in de regionale agenda, die weer (jaarlijks) naar alle gemeenteraden gaat. Uitvoering van de regionale strategie wordt belegd bij diverse regionale partners. Om elkaar te binden kunnen zij convenanten afsluiten of soortgelijke uitvoeringsarrangementen. Terugkoppeling hierover aan de raden geschiedt via de colleges van burgemeester en wethouders.
De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft minimaal drie organen voor het openbaar lichaam voor: de voorzitter, het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur. Daarnaast kan gewerkt worden met bestuurs- en adviescommissies. In het Transformatieplan worden voorts benoemd de overlegorganen het regionaal platform, werkplaatsen, gesprekstafels, commissies en werkgroepen. Dit levert nogal wat bestuurlijke drukte op terwijl ook flexibiliteit gewenst wordt. Dit dilemma is als volgt opgelost.
De verplichte wettelijke organen zijn in de Gemeenschappelijke Regeling Metropoolregio Eindhoven opgenomen. Dat geldt ook voor de in te stellen bestuurscommissie Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) en eventuele commissies van advies. De overlegorganen, waaronder het regionaal platform zijn geen formele bestuursorganen van de Metropoolregio. Hiervoor wordt door het algemeen bestuur het Statuut overlegorganen Metropoolregio Eindhoven vastgesteld. Mocht het in de praktijk nodig zijn wijzigingen in de werkwijze door te voeren dan kan dat snel gerealiseerd worden zonder dat aan de bevoegde bestuursorganen van de deelnemende gemeenten om instemming gevraagd behoeft te worden. Het regionaal platform dient beschouwd te worden als een kaderstellend beraad ten dienste van zowel de colleges als het algemeen bestuur. In feite is het algemeen bestuur het formele sluitstuk van de regionale overlegstructuur. Gelet op de centrale rol van het regionaal platform in die overlegstructuur is besloten haar een plaats te geven in de gemeenschappelijke regeling.
De bestuurlijke samenwerking in de Metropoolregio Eindhoven wordt organisatorisch ondersteund door een kleine ambtelijke organisatie. De dienst SRE wordt met het oog daarop gereorganiseerd.
De nieuwe bestuurlijke werkwijze is flexibel en bottom–up. Door deze transformatie wordt
verantwoordelijkheid van de individuele gemeenten voor de regionale samenwerking versterkt. Gemeenten zullen zelf aan de slag moeten.
Bij het vormgeven van de Gemeenschappelijke Regeling Metropoolregio Eindhoven zijn er drie punten die bijzondere aandacht behoeven:
- 1.
Het ongewisse tijdstip van inwerkingtreding van de Wet afschaffing plusregio’s.
- 2.
De afbouw van taken, de regeling van lopende verplichtingen en afslanking van de organisatie van de ambtelijke organisatie van het SRE.
- 3.
De noodzaak om voor het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven een bestuurlijke infrastructuur in stand te houden.
Deze aandachtspunten maken het dat de Metropoolregio Eindhoven bij de start gedurende een bepaalde periode een tweetal rollen te vervullen heeft: het strategisch sterk positioneren van Zuidoost-Brabant op de benoemde thema’s en het op een goede en zorgvuldige wijze afwikkelen en borgen van taken die voortvloeien uit het functioneren van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven.
Bij de vaststelling van het Transformatieplan is uitgegaan van het vervallen van de Wgr-plusstatus van het SRE per 1-1-2015. De vraag is of dat tijdschema gehaald wordt, nu de parlementaire behandeling van het wetsontwerp afschaffing plusregio’s vertraging ondervindt. Mogelijkerwijs schuift de datum van inwerkingtreding van de wet wat verder naar achteren. Bij de wijziging van de gemeenschappelijke regeling moest daarom rekening gehouden worden met het voorlopig continueren van de plustaken, Formeel blijven een aantal bevoegdheden bij het algemeen bestuur (voorheen regioraad geheten) berusten.
Door de Regioraad SRE is bij de vaststelling van het Transformatieplan ervoor gekozen een aantal taken over te dragen aan gemeenten en subregio’s. Het betreft het convenant Stedelijk Gebied Eindhoven (de gelijknamige bestuurscommissie is inmiddels opgeheven), Gebiedsgerichte Economische Ontwikkeling (GEO) en Vrijetijdseconomie, Rijk van Dommel en Aa, Brainport Avenue, Energietransitie, Materialentransitie Gezonde leefomgeving en Routestructuren. Deels is deze overdracht doorgevoerd per 1-1-2014, deels zal de overdracht medio 2014 gerealiseerd zijn. Ervaren wordt dat bij deze overdracht van taken rafelrandjes ontstaan waarbij nagedacht moet worden hoe deeltaken het best georganiseerd kunnen worden. Voorbeelden daarvan zijn het beheer van subsidieregelingen SIR/SAR en het beheer van het project Gulbergen. Geconcludeerd is dat op juridische, financiële en organisatorische gronden de Gemeenschappelijke Regeling Metropoolregio Eindhoven hierover het beheer moet houden. Aangezien de Metropoolregio in juridisch opzicht de voortzetting is van het SRE, en er dus geen sprake is van taakoverdracht, kan dat alles zonder meer doorgevoerd worden. Als voorbeeld mag verder dienen de positie van de Metropoolregio als Regionaal bureau leerplicht in het kader van toezicht en registratie van kinderen/jongeren tot 22 jaar. Het innemen van die positie heeft te maken met eisen die het Rijk stelt bij het opzetten van een regionale leerlingenregistratie. Toegang tot de Brp (basisregistratie personen)-gegevens dient in die situatie verschaft te worden door een buiten gemeentelijk bestuursorgaan. De taak van de Metropoolregio blijft hier beperkt tot het uitoefenen van rechten in verband met het formele eigendom van de regionale voorziening.
Momenteel maakt het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) onderdeel uit van het SRE. De vraag hoe dit organisatieonderdeel na de vorming van de Metropoolregio Eindhoven op de schaal van Zuidoost-Brabant bestuurlijk gepositioneerd moet worden, kan thans nog niet eenduidig beantwoord worden. Om die reden is ervoor gekozen om deze taak vooralsnog deel uit laten maken van het takenpakket van de Metropoolregio Eindhoven. Wel wordt voorgesteld voor het beheer van dit organisatieonderdeel een bestuurscommissie in het leven te roepen. Enerzijds biedt dat een ontlasting voor het dagelijks bestuur en anderzijds biedt dat de mogelijkheid om op een zorgvuldige wijze plannen te ontwikkelen voor de toekomstige taakuitoefening door het RHCe en de bestuurlijke positionering ervan. Dit laatste punt zal onderwerp van bespreking kunnen zijn bij de eerste evaluatie van de gemeenschappelijke regeling Metropoolregio Eindhoven in 2017.
Uit het vorenstaande volgt dat het openbaar lichaam Metropoolregio Eindhoven als product van de transformatie van het SRE, naast een aantal strategisch taken, ook te maken heeft met de afwikkeling van de Wgr-plusstatus van het SRE en met het al dan niet tijdelijk verrichten van een aantal meer beheersmatige taken. Opties om die laatstgenoemde taken anders te organiseren stuiten op een aantal inhoudelijke bezwaren. Getracht is bij de redactie van de gewijzigde gemeenschappelijke regeling zoveel mogelijk rekening te houden met het apart benoemen van de verschillende categorieën taken. Dat is gebeurd in Hoofdstuk II van de gemeenschappelijke regeling. Het verder uit elkaar trekken van de belangen, taken en bevoegdheden van de Metropoolregio door de traditionele SRE-taken verderop in de gemeenschappelijke regeling in een apart hoofdstuk te benoemen stuit op juridische bezwaren. Die verplichte elementen van een gemeenschappelijke regeling dienen integraal aan de voorzijde te worden benoemd.
Voor de zogenaamde plus-taken ligt dat in zoverre anders dat de taken en bevoegdheden wettelijk vastliggen en alleen om die reden voorlopig worden voortgezet. Het vervallen van de plusstatus, leidt automatisch tot het wegvallen van die taken. Nu daar een vaste, wettelijke, datum aan verbonden is, maken de plustaken onderdeel uit van het hoofdstuk met overgangs- en slotbepalingen.
Op deze gemeenschappelijke regeling is van toepassing de Wet gemeenschappelijke regelingen zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een bedrijfsvoeringsorganisatie met rechtspersoonlijkheid, alsmede de regeling van diverse andere onderwerpen. Het wetsonderwerp met nr. 33597 is op het moment van schrijven van deze toelichting in behandeling bij de Eerste Kamer der Staten-General en treedt mogelijkerwijs al in de loop van 2014, maar naar verwachting uiterlijk 1 januari 2015, in werking. Daarmee worden een aantal duale elementen ingevoerd in de werkwijze van een gemeenschappelijke regeling, waarbij een openbaar lichaam is ingesteld. Zo krijgt het dagelijks bestuur eigen bevoegdheden en heeft het algemeen bestuur ruimere bevoegdheden bij het controleren van het dagelijks bestuur bij haar taakuitoefening. Ook is de democratische legitimatie verbeterd, bijvoorbeeld door het verruimen van de reactietermijn van raden voor het kenbaar maken van een zienswijze op het ontwerp begroting van het openbaar lichaam.
Door de invoering van deze duale elementen is het niet meer nodig dat de Wet gemeenschappelijke regelingen nog langer verwijst naar de Gemeentewet zoals die luidde voor invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur. Artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dat die verwijzing regelde, komt na het in werking treden van de gewijzigde wet te vervallen.
Democratische legitimatie
De gemeenschappelijke regeling van de Metropoolregio is een gemengde regeling. Hierin worden op beperkte schaal raads- en collegebevoegdheden belegd. Deze bevoegdheden moeten op grond van de wet helder worden omschreven in de gemeenschappelijke regeling. Deels is dat relevant voor de gang van zaken in het rechtsverkeer, deels is dat ook van belang voor de democratische verantwoording aan de raden van de deelnemende gemeenten. De Metropoolregio Eindhoven is na het wegvallen van de Wgr-plustaken nog meer aan te merken als een vorm van verlengd lokaal bestuur. Beslissingsmacht over uitvoering van de regionale agenda komt te liggen bij de gemeenten. De eigenstandige bevoegdheden van de Metropoolregio als de plaats waar strategie wordt ontwikkeld, blijven beperkt tot het vaststellen van de regionale agenda, begroting, jaarrekening en het stellen van algemeen verbindende voorschriften inzake het beheer van investerings- en stimuleringsfondsen en de eigen organisatie en bedrijfsvoering.
In het voorgestane besturingsmodel ligt het accent bij de strategische samenwerking op de kaderstelling door het regionaal platform. Door het opnemen van de uitkomsten van het kaderstellend beraad in de regionale agenda door het algemeen bestuur en het bekrachtigen daarvan door de raden van de deelnemende gemeenten, is de inhoudelijke betrokkenheid bij en finale besluitvorming door de gemeenteraden gewaarborgd. Datzelfde geldt voor de actualisering van de regionale agenda die jaarlijks gelijktijdig met de ontwerp begroting eveneens aan de gemeenteraad voor het kenbaar maken van een zienswijze wordt aangeboden. Concrete uitvoering van de regionale agenda is zoals gezegd een zaak van de gemeenten gezamenlijk en wordt zo nodig geregeld via af te sluiten convenanten of soortgelijke uitvoeringsarrangementen.
De Metropoolregio is belast met de registratie van de uitvoering van de door de gemeenten gemaakte afspraken zoals omschreven in de regionale agenda en eventuele uitvoeringsarrangementen. Het is de bedoeling dat de voortgang van de werkzaamheden door de colleges actief ter hand genomen en gemonitord wordt door het dagelijks bestuur, zodat deze zo nodig tijdens de loop van het jaar bijgestuurd kunnen worden tijdens het overleg in het regionaal platform. De colleges van burgemeester en wethouders kunnen daarover periodiek aan hun gemeenteraden rapporteren. In samenspraak zal bezien moeten worden op welke wijze dat het beste vormgegeven kan worden binnen elke gemeente.
Door de Metropoolregio zal daarnaast periodiek gerapporteerd worden aan de colleges van burgemeester en wethouders over de bij het openbaar lichaam berustende taken ingevolgde de Wgr-plus en de overige nog bij het openbaar lichaam berustende taken voortvloeiend uit het functioneren van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven in het verleden.
De Wet gemeenschappelijke regelingen kent een expliciete regeling van verantwoording, inlichtingenplicht en ontslagmogelijkheid.
Die regeling heeft in de eerste plaats betrekking op de verhouding dagelijks bestuur en algemeen bestuur, maar daarnaast ook op het lid van het algemeen bestuur naar de eigen gemeenteraad. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders zowel individueel als ook gezamenlijk op grond van de Gemeentewet verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad voor het gevoerde bestuur (zie artikel 169 Gemeentewet). De gemeenteraad bestaat uit de gekozen volksvertegenwoordigers, die door hun verkiezing democratisch gelegitimeerd zijn. Zo kan een raad gebruik maken van het enquêterecht ex artikel 155a Gemeentewet ten aanzien van de eigen bestuurders. De gemeentelijke rekenkamer(commissie) kan onderzoek doen naar de doelmatigheid en doeltreffendheid bij de Metropoolregio (artikel 184 Gemeentewet).
In financieel opzicht blijven de gemeenteraden in positie omdat zij jaarlijks hun zienswijze kenbaar kunnen maken over de ontwerpbegroting. Door toezending van de jaarrekening van het openbaar lichaam wordt achteraf verantwoording afgelegd. Eerder is dat intern gebeurd bij de aanbieding van de jaarrekening door het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam. Ten slotte wordt opgemerkt dat indien een tussentijdse begrotingswijziging nodig is, die leidt tot een aanpassing van de gemeentelijke bijdrage, de raden van de deelnemende gemeenten wederom in de gelegenheid zijn zich daarover uit te spreken en hun zienswijze kenbaar te maken.
Het aangaan van een gemeenschappelijke regeling leidt tot een bestuurlijk complexe situatie. Hiervoor is aangegeven dat er voor de gemeenteraden als democratisch gekozen volksvertegenwoordiging wel degelijk juridische mogelijkheden aanwezig zijn om betrokken te blijven bij het functioneren van gemeenschappelijke regelingen en om de door hen aangewezen leden van het algemeen bestuur verantwoording te blijven vragen. Wel is het zo dat het aangaan van een samenwerking met andere gemeenten binnen een openbaar lichaam leidt tot gezamenlijk genomen besluiten waarbij de invloed van individuele gemeenteraden afneemt. Rode draad is en blijft ook naar de toekomst toe de zorg voor het goed blijven onderhouden van een tijdige adequate informatievoorziening naar de raden van de deelnemende gemeenten.
Artikel 3 Belangen en Doelen
De Wet gemeenschappelijke regelingen verplicht een of meer belangen te benoemen (artikel 1, eerste lid en artikel 10, eerste lid van de Wgr). Deze moeten helder zijn omschreven omdat een open taakstelling wettelijk niet is toegestaan (gesloten huishouding). De Gemeenschappelijke Regeling Metropoolregio Eindhoven benoemt verschillende te behartigen belangen. De belangen die de Metropoolregio primair dient, zijn opgenomen in artikel 3, eerste tot en met vierde lid. De in artikel 3, vijfde en zesde lid, genoemde belangen, vloeien voort uit het huidig functioneren van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven en duren al dan niet tijdelijk voort na het inwerkingtreden van deze wijziging.
In de algemene toelichting is uitgelegd waarom de belangenbehartiging niet verder uit elkaar getrokken kan worden dan thans gedaan.
De in artikel 4, eerste lid, benoemde taken zijn gericht op het tot stand brengen van de regionale strategie op de hoofdthema’s: economie, ruimte en mobiliteit, die uitgewerkt wordt in de regionale agenda. De eigenlijke taken van de Metropoolregio derhalve. In de omschrijving van de taken komt voorts tot uitdrukking dat de Metropoolregio een faciliterende organisatie is ten behoeve van de deelnemende gemeenten. Om de strategische opgaven van de Metropoolregio vorm te kunnen geven is inzet van de regionale investerings- en stimuleringsfonds en een mobiliteitsfonds noodzakelijk. Dat vraagt om een adequaat beheer en verantwoording, ook naar andere overheden.
De in artikel 4, tweede lid, benoemde taken vloeien voort uit het functioneren van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven en zijn beheersmatig van aard. Afbouw van deze taken dient te geschieden met in acht neming van alle inhoudelijke financiële en juridische belangen. Dat kan in voorkomend geval betekenen dat de Metropoolregio Eindhoven enkele van deze taken nog geruime tijd zal moeten behartigen. Het ligt in de rede dat het dagelijks bestuur over de voortgang van de afbouw van de taken periodiek verslag doet aan het algemeen bestuur.
Artikel 4, derde lid, heeft betrekking op de taken van het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (afgekort: RHCe). Naast uitvoeren van de wettelijke taken op het gebied van archiefzorg heeft het RHCe ook een taak op het vlak van bewaren en toegankelijk maken van het cultureel erfgoed van de regio. Er is voorafgaand aan het opstellen van deze gemeenschappelijke regeling een bestuurlijke discussie geweest over het bedrijfsmatig functioneren. Die is op 19 februari 2014 afgesloten met de vaststelling van een geactualiseerd bedrijfsplan 2014-2017 door de Regioraad van het SRE. De verdeling van de kosten over de deelnemende gemeenten is vereenvoudigd. De kosten worden verdeeld op basis van óf inwoneraantal óf strekkende meters archief.
De vraag is gesteld of het beheer van het RHCe nog wel thuis hoort binnen de Metropoolregio Eindhoven. Vooralsnog wordt deze beheertaak gehandhaafd binnen deze gemeenschappelijke regeling. Het toezicht op de taakuitoefening wordt belegd bij een bestuurscommissie. De toekomst zal moeten uitwijzen of andere bestuurlijke opties voor het onderbrengen van deze overheidstaak de voorkeur verdienen. Het dagelijks bestuur van de Metropoolregio Eindhoven zal in samenspraak met de bestuurscommissie daarover rapporteren aan het algemeen bestuur.
Het openbaar lichaam is de meest vergaande vorm van samenwerking waaraan in beginsel alle gemeentelijke bevoegdheden kunnen worden overgedragen waaronder de verordende bevoegdheid van de gemeenteraad. Bij het redigeren van de gemeenschappelijke regeling Metropoolregio Eindhoven is hiervan een bescheiden gebruik gemaakt. De over te dragen verordenende bevoegdheid van de Metropoolregio is beperkt tot het beheer en instellen van de regionale investeringsfondsen en stimuleringsfonds en van het regionaal mobiliteitsfonds. De te vertrekken uitkeringen(subsidies of renteloze leningen uit genoemde fondsen) moeten gebaseerd zijn op een wettelijke grondslag. Daarnaast behoeft de organisatie verordenende bevoegdheid ten behoeve van de eigen organisatie en bedrijfsvoering (bijvoorbeeld Statuut overlegorganen, archiefverordening, verordening op de Bestuurscommissie Regionaal historisch centrum Eindhoven).
De Metropoolregio Eindhoven heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de uitvoering van de regionale opgaven. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om dat gezamenlijk en al dan niet in samenwerking met het bedrijfsleven en onderwijs te regelen. In de werkplaatsen zullen daarvoor door de bestuurlijke trekkers allianties gesmeed moeten worden, die ondersteuning dienen te verwerven in het regionaal platform. Dat is pas anders als de deelnemende gemeenten de Metropoolregio Eindhoven machtigen namens hen gezamenlijke afspraken te maken.
De bevoegdheid van het bestuur om zelfstandig deel te nemen aan andere gemeenschappelijke regelingen vloeit voort uit de wens om slagvaardig te kunnen opereren. Middels de in hoofdstuk 9 geïntroduceerde voorhangprocedure is de terugkoppeling naar respectievelijk de colleges en raden van de deelnemende gemeenten vooraf verzekerd.
De bevoegdheden ten aanzien van de beheertaken en het RHCe komen overeen met de huidige afspraken. Per beheertaak zijn die uitgesplitst.
Gemeenten dienen te beseffen dat de overdracht van bevoegdheden aan de Metropoolregio op het gebied van respectievelijk de zorg voor, het beheer van en het toezicht op de archiefbescheiden, met zich brengt dat zij dienaangaande geen voorschriften meer kunnen stellen. Zo zijn zij niet langer bevoegd zelf een gemeentelijke archiefbewaarplaats voor de over te brengen archiefbescheiden aan te wijzen en is ook de benoeming van de archivaris overgedragen aan de Metropoolregio. In specifieke gemeenschappelijke regelingen, zoals Peel 6.1, Dommelvallei en de A2, kan hiervan niet worden afgeweken, nu een bevoegdheid maar eenmaal kan worden overgedragen. Deze regel lijdt dan in zoverre weer uitzondering, dat in geval aan een openbaar lichaam bevoegdheden worden gedelegeerd of het haar eigen bevoegdheden betreft, de onderliggende gemeenschappelijke regeling een voorziening dient te bevatten over de zorg en het beheer van de eigen archiefbescheiden, waarbij kan worden afgeweken van de regeling over het RHCe.
Artikel 6 Regionale agenda
De regionale agenda bevat de toekomstvisie en de strategie van de gemeenten in de regio Eindhoven op de vaste thema’s. De regionale agenda is de spreekwoordelijke stip aan de horizon voor de gemeenten. Vaststelling gebeurt nadat alle gemeenteraden zich over het ontwerp hebben uitgesproken. De regionale agenda is een dynamisch document, dat een lange termijn perspectief biedt en een programma met een doorkijk van 4 jaar. Jaarlijks wordt de regionale agenda bij de vaststelling van de begroting aangepast en bijgesteld en verschuift de termijn met een jaar. Door de koppeling aan de begroting van de Metropoolregio Eindhoven zijn de raden van de gemeenten in de gelegenheid ook over de voorgestelde aanpassing van de regionale agenda hun opvattingen kenbaar te maken aan het algemeen bestuur.
Uitgangspunt is dat de regionale agenda door de deelnemende gemeenten wordt aangemerkt als het strategisch beleidsdocument voor de door de gemeenten gezamenlijk op te pakken regionale thema’s en de daarop gebaseerde opgaven. Met behoud van eigen bevoegdheden conformeren de bevoegde organen van de gemeenten zich aan de algemene doelstelling van de samenwerking: het realiseren van de opgaven in de regionale agenda ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de regio. Op die manier kunnen gemeenten elkaar aanspreken op het maken van elkaar bindende afspraken. Door op deze manier samen te werken, ondersteund door de Metropoolregio, kan meer bestuurskracht gegenereerd worden. Dat maakt het ook mogelijk de regio Eindhoven landelijk sterker te positioneren als industriële mainport van Nederland.
Gemeenten zijn de dragende pijlers van de Metropoolregio. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de regionale agenda en de daarop gebaseerde jaarlijkse voortgangsrapportages (actualisaties). Afspraken hierover dienen vastgelegd te worden in convenanten of beleidsovereenkomsten met daarbij behorende financiële arrangementen. Deze financiële afspraken worden niet opgenomen in de begroting van de Metropoolregio Eindhoven doch in de begrotingen van de betrokken gemeenten.
Artikel 7 Regionaal Stimuleringsfonds / Investeringsfondsen / REAP
Binnen de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven was formeel geborgd het Stimuleringsfonds. Bij de vaststelling van het eerste deel van het Transformatieplan is besloten dit fonds en de voeding ervan te handhaven. Ook de Metropoolregio Eindhoven wil een bijdrage leveren aan de economische structuurversterking van de regio. Regionale middelen worden ingezet voor cofinanciering. Dat wil zeggen dat ook andere partijen (Europa, Rijk, provincie, gemeenten, private partners) een bijdrage leveren aan samenwerkingsprojecten met een aantoonbaar regionaal economisch effect. De provincie heeft inmiddels besloten de financiële middelen van het Regionaal Economisch Actie Programma (REAP) toe te voegen aan het regionale Stimuleringsfonds. De middelen worden met name ingezet op projecten die bijdragen aan de strategische agenda van de regio. Daarmee wordt het structuurversterkende karakter van het Stimuleringsfonds geborgd. Het algemeen bestuur stelt voor de wijze van verdeling van de beschikbare middelen voorschriften op.
Daarnaast is er in het verleden vanuit het programma Gebiedsgerichte Economische Ontwikkeling, de op individuele MKB-ers gerichte SRE Investerings- en Adviesregeling ontstaan. Deze SIR en SAR hebben tot doel om vernieuwende bedrijfsmatige activiteiten te stimuleren. De regelingen richten zich op structurele bedrijfsmatige activiteiten in de vrijetijdseconomie en/of plattelandseconomie. Daarbij gaat het met name om die MKB bedrijven te ondersteunen, die in én voor de doelregio een toegevoegde waarde leveren. Tot de plattelandseconomie worden ook die activiteiten in het stedelijk gebied gerekend, die een duidelijke relatie en daardoor meerwaarde hebben respectievelijk met en voor het landelijk gebied. De SIR en SAR zijn vormgegeven als subregelingen onder het Stimuleringsfonds. Het algemeen bestuur zal gegeven de gewijzigde doelstelling van de Metropoolregio Eindhoven moeten bezien of deze subregelingen in de toekomst gecontinueerd kunnen of dat alsnog gekozen moet worden voor een afbouwscenario.
Op verzoek van de provincie Noord-Brabant heeft de Metropoolregio Eindhoven tevens zitting in de Stuurgroep voor uitvoering van het provinciale Regionaal Economisch Actie Programma (REAP). Dit programma wordt regionaal uitgevoerd. De provincie Noord-Brabant heeft het SRE verzocht om de uitvoering van het programma met ingang van 2014 over te nemen. Daardoor is verdergaande afstemming tussen REAP en het Stimuleringsfonds mogelijk. Formeel is de uitvoering van het REAP evenals de uitvoering van SIR en SAR niet gelinkt aan gemeentelijke bijdragen. Uitvoering van deze regeling geschiedt evenwel onder de paraplu van het regionaal Stimuleringsfonds.
In de nadere uitwerking is gekozen voor de volgende uitgangspunten:
- a.
Het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan blijft buiten beschouwing omdat vanwege de dominantie van investeringen voor verkeersinfrastructuur, niet is gekozen voor integratie van het regionale mobiliteitsfonds in het regionale stimuleringsfonds.
- b.
De besluiten van het algemeen bestuur tot vaststelling van de gemeentelijke basisbijdrage zijn gebonden aan het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid van het aantal aanwezige stemmen (via de begroting). Uitgangspunt daarbij is met name het creëren van een zo breed mogelijk draagvlak.
- c.
Bij voorstellen aan het algemeen bestuur over de vaststelling van de inwonerbijdrage en bij het verleggen van accenten in de besteding, laat het dagelijks bestuur zich adviseren door een overleg van portefeuillehouders.
- d.
De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het regionale ambitieniveau. Dit ambitieniveau dient te zijn aangegeven in de regionale agenda.
- e.
De bestedingen van het fonds kunnen bestaan uit leningen of subsidies. Door het fonds mede een revolverend karakter te geven, kunnen de beschikbare middelen meerdere malen worden ingezet.
Het algemeen bestuur van de Metropoolregio stelt een verordening op die werkwijze regelt voor de subsidieverlening ten laste van het Stimuleringsfonds en de daaronder ressorterende subfondsen. In die subsidieverordening kan het dagelijks bestuur bevoegd worden verklaard nadere regels vast te stellen.
Bij de bestedingen uit het Stimuleringsfonds laat het dagelijks bestuur zich adviseren door een adviesgroep bestaande uit vertegenwoordigers van het regionaal platform, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Verantwoording achteraf vindt plaats in het regionaal platform door de deelnemer aan de Adviesgroep. Deze deelnemer brengt het gevoelen van het regionaal platform vervolgens weer in bij de Adviesgroep van het Stimuleringsfonds.
Artikel 8 Regionaal mobiliteitsfonds
In het verleden is door het algemeen bestuur van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven in het kader van de Uitwerking Nieuwe Koers geconcludeerd dat de vorming van een regionaal mobiliteitsfonds voordelen biedt. Het gaat daarbij om de combinatie van Rijksmiddelen (BDU-middelen) en gemeentelijke middelen die, na een eigen regionale afweging van de mogelijke oplossingen, gezamenlijk kunnen worden ingezet om de bereikbaarheid van de regio te vergroten. Dat oordeel wordt nu bij de vorming van de Metropoolregio Eindhoven nog steeds onderschreven.
Het regionaal Mobiliteitsfonds staat los van het regionaal Stimuleringsfonds.
Het regionaal Mobiliteitsfonds kent een systeem van solidariteitsbijdrage en profijtbijdrage.
De systematiek zal zijn dat na een afweging in het regionale verkeers- en vervoersplan (RVVP) de regionaal gewenste c.q. noodzakelijke infrastructuur wordt aangegeven en dat in het uitvoeringsprogramma van het RVVP de wijze wordt aangegeven waarop de beschreven infrastructuur wordt gerealiseerd. Uiteraard kan niet alles tegelijk. Prioriteiten zullen tot uitdrukking komen in de fasering. Infrastructurele maatregelen vragen over het algemeen om grote investeringen. Derhalve zal gewerkt gaan worden met een meerjarenplanning. Daarbij hoort ook dat gemeenten over een langere periode goed zicht hebben op hun bijdragen aan het regionaal Mobiliteitsfonds.
Het algemeen bestuur bepaalt jaarlijks bij de vaststelling van de begroting de hoogte van de gemeentelijke bijdrage. Basis hiervoor is de op het RVVP geënte meerjarenraming.
Besluiten van het algemeen bestuur tot vaststelling van de gemeentelijke bijdrage zijn gebonden aan het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid van het aantal aanwezige leden.
Na inwerkingtreding van de Wet afschaffing Wgr-plus zal het algemeen bestuur na overleg met het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een besluit moeten nemen over het al dan niet continueren van het regionaal mobiliteitsfonds.
Artikel 10 Samenstelling van het Algemeen bestuur
In lid 1 is aangegeven, dat de leden van het algemeen bestuur door de raden van de gemeenten kunnen worden aangewezen: uit hun midden en uit burgemeester en wethouders. Dit vloeit voort uit de Wet gemeenschappelijke regelingen. Raadsleden kunnen bij een gemengde regeling waarbij raads- en collegebevoegdheden worden ingebracht niet uitgesloten worden van het lidmaatschap van het algemeen of dagelijks bestuur. Bij de opstelling van het Transformatieplan is aangegeven dat de colleges van burgemeester en wethouders een centrale rol vervullen als het gaat om beleidsontwikkeling op het niveau van de Metropoolregio. Dat komt ook tot uiting in de bemensing van het regionaal platform, waarin alle colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten vertegenwoordigd zijn. Om genoemde reden wordt daarom sterk de voorkeur gegeven aan een algemeen bestuur dat is samengesteld uit leden van de colleges van burgemeester en wethouders. Door het houden van halfjaarlijkse regiodagen worden de raadsleden periodiek bijgepraat over de ontwikkelingen die spelen op het niveau van de metropoolregio. De gemeenteraden zijn in positie als het gaat om de oordeelsvorming over de regionale agenda en de jaarlijkse actualisatie daarvan. Bij die gelegenheden kunnen zij hun zienswijze kenbaar maken en vervolgens ook verantwoording nemen voor de uitvoering van regionale opgaven waarbij hun gemeente betrokken is.
Net zoals dat bij het SRE het geval was, is het de intentie om de burgemeester van Eindhoven aan te wijzen als voorzitter van de Metropoolregio. In tegenstelling tot voorheen is dat nu expliciet geregeld in de gemeenschappelijke regeling. Daarvoor is het nodig dat de gemeenteraad van Eindhoven hem aanwijst als lid van het algemeen bestuur. Een zelfde regeling dient te worden getroffen voor de vicevoorzitter; de burgemeester van Helmond. Hun aanwijzing als lid van het algemeen bestuur dient dus nadrukkelijk in samenhang te worden bezien met de specifieke functie, genoemd in artikel 15 en artikel 20.
Door deze constructie bestaat het algemeen bestuur uit 24 leden: 18 gemeenten vaardigen één lid af, de 3 gemeenten die een lid van het dagelijks bestuur leveren, ieder 2 leden. De stemverhoudingen zijn per gemeente gelijk. Zie hierna, artikel 13.
Artikel 13 Besluitvorming
In het nieuwe besturingsmodel zijn de gemeenten aan zet. In de werkplaatsen en aan de gesprekstafels in het regionaal platform zetten zij de lijnen uit. De vertaling hiervan wordt opgenomen in de regionale agenda waarover de gemeenteraden zich uitspreken. Bezien tegen deze achtergrond lijkt een stelsel van gewogen stemrecht achterhaald. Wel wordt het van belang geacht dat over de kerndocumenten begroting, begrotingswijzigingen, jaarrekening en regionale agenda breed gedragen overeenstemming bestaat. Om die reden wordt voorgesteld in zoverre te werken met een gekwalificeerde meerderheid van ¾ van hen die een stem hebben uitgebracht.
Om te garanderen dat de stem van iedere gemeente even zwaar telt, is ervoor gekozen dat het afgevaardigde lid twee stemmen heeft, met uitzondering van de leden van Eindhoven, Helmond en de gemeente die het derde DB-lid levert. De leden van deze gemeenten hebben ieder één stem. Bij elkaar opgeteld, hebben ook deze gemeenten dan straks twee stemmen. In totaal worden dus in het algemeen bestuur (18 * 2) + (3 * 2) = 42 stemmen uitgebracht.
Voor het quorum voor besluitvorming is het aantal leden bepalend (13 van 24), voor het bepalen van de meerderheid bij stemmingen, wordt uitgegaan van het aantal uit te brengen stemmen (42).
Artikel 18 Taken en bevoegdheden
Nu het accent bij de strategische samenwerking die met de Metropoolregio wordt beoogd, bij het regionaal platform ligt en bij de daaraan gekoppelde werkplaatsen en gesprektafels, blijft er voor het dagelijks bestuur een smal inhoudelijk takenpakket over. Kerntaken van het dagelijks bestuur worden de bewaking en monitoring van de regionale strategie, de externe vertegenwoordiging, toezicht op de interne werking en het functioneren van het regionaal Platform en de voorbereiding van de bijeenkomsten van het regionaal Platform. Van regionale beslissingsmacht in juridische zin kan in feite niet langer gesproken worden.
Door de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het dagelijks bestuur ook eigen, geattribueerde bevoegdheden. Die bevoegdheden hebben zonder uitzondering betrekking op de eigen organisatie en bedrijfsvoering.
Aandacht vraagt wel het beheer van de oude SRE taken en de afbouw van de bovenformatieve personeelsformatie.
Artikel 22 Overlegorganen
In het Transformatieplan is ervoor gekozen de strategische opgaven en de regionale agenda te laten voorbereiden door de gemeenten in samenwerking met ondernemers, onderwijs en maatschappelijke organisaties. Daarvoor zijn verschillende werkvormen benoemd. Inhoudelijk ingevuld zijn dat het regionaal platform, de werkplaatsen en de gesprekstafels. Gevraagd is om een ander met de nodige flexibiliteit vorm te geven. Om die reden is voor deze overlegorganen een statuut opgesteld dat door het algemeen bestuur wordt vastgesteld. Er is niet voor gekozen genoemde overlegvormen formeel te verankeren in deze gemeenschappelijke regeling, omdat bij wijziging van de werkwijze ook wijziging van de gemeenschappelijke regeling noodzakelijk is. Uitzondering daarop vormt het regionaal platform. Het bestaan daarvan is vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling, gelet op de consensus in de regio over de centrale rol van een dergelijk platform in de regionale samenwerking.
De overlegorganen zijn rechtens te onderscheiden van de hierna te noemen bestuurscommissies en adviescommissies van advies. De uitkomsten van het beraad in bijvoorbeeld het regionaal platform, worden opgenomen in een (niet woordelijk) verslag dat door tussenkomst van het dagelijks bestuur gezonden wordt aan de gemeenten en het algemeen bestuur. Voor zover de beraadslagingen leiden tot besluitvorming door het algemeen bestuur, voorziet het dagelijks bestuur het verslag bij aanbieding aan het algemeen bestuur van een voorstel.
Door de dubbelfunctie van voorportaal voor zowel het algemeen bestuur als de colleges en vanwege de informele werkwijze, is het lastig aan de beraadslagingen van het regionaal platform een juridische duiding te geven. De vergelijking gaat op met een advies van een commissie, als bedoeld in artikel 24.
Artikel 24 Commissies van advies
De bevoegdheid tot instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur, algemeen bestuur en de voorzitter, berust bij het algemeen bestuur.
Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. Het voorzitterschap van de commissies van advies berust bij leden van het dagelijks bestuur. De verwachting is dat van deze mogelijkheid niet of een spaarzaam gebruik gemaakt zal worden. Zo kan de huidige commissie Gulbergen onder vigeur van de gemeenschappelijke regeling worden voortgezet.
De gemeenschappelijke regeling biedt de mogelijkheid ook tijdelijke commissies van advies aan het dagelijks bestuur en de voorzitter in te stellen. De bevoegdheid tot regeling van de bevoegdheden en de samenstelling ligt bij het dagelijks bestuur en de voorzitter zelf. Denkbaar is dat op ad-hoc basis een overleg van portefeuillehouders wordt ingesteld die het dagelijks bestuur voorziet van een advies over een specifieke aangelegenheid, zoals de begroting.
Artikel 26 Voorhangprocedure colleges
De gemeenschappelijke regeling is een gemengde regeling (college- en raadsregeling). Om ook de inhoudelijke betrokkenheid van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten te borgen is in het eerste lid vastgelegd dat voorstellen die leiden tot een aangaan van een gemeenschappelijke collegeregeling door het dagelijks bestuur van de Metropoolregio met een ander openbaar lichaam dan wel het wijzigen van of het uitreden uit een dergelijke regeling, worden voorgelegd aan de colleges. Door uit te gaan van een reactietermijn van twee maanden kunnen de colleges van de deelnemende gemeenten, indien zij daartoe besluiten, hun eigen gemeenteraad nog raadplegen over het kenbaar gemaakte voornemen.
Doordat de regionale beslissingsmacht van het dagelijks bestuur hoofdzakelijk is beperkt tot de eigen organisatie en bedrijfsvoering, is het niet nodig de voorhangprocedure voor de colleges verder uit te breiden.
De begrotingsprocedure is, met inachtneming van artikel 34 Wgr, als volgt:
- -
Het dagelijks bestuur maakt jaarlijks (bij voorkeur voor 1 april) de ontwerpbegroting op (lid 1).
- -
Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twee maanden voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de gemeenteraden (lid 4).
- -
De raden kunnen omtrent de ontwerpbegroting het dagelijks bestuur hun zienswijze doen toekomen (lid 4).
- -
De begroting wordt bij voorkeur voor 15 juli vastgesteld door het algemeen bestuur.
- -
Indien daartoe aanleiding bestaat worden afschriften van de vastgestelde begroting toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten (lid 5).
- -
Het algemeen bestuur stuurt de vastgestelde begroting voor 1 augustus toe aan gedeputeerde staten (lid 6).
In dit artikel is tevens de bijdrageverplichting van de deelnemende gemeenten opgenomen. Als uniforme sleutel wordt gehanteerd een bedrag per inwoner (lid 2 en lid 3). Deze kostenverdeelsleutel geldt uiteraard niet voor de opdrachten bedoeld in artikel 3 derde lid.
De gemeenten kunnen op grond van artikel 35, lid 4 Wgr, nadat zij de vastgestelde begroting hebben ontvangen, bij Gedeputeerde Staten zo nodig hun zienswijze naar voren brengen.
Begrotingswijzigingen volgen in beginsel de procedure als voorgeschreven voor de begroting. Dit artikel zondert in het achtste lid daarvan uit die begrotingswijzigingen, die geen invloed hebben op de hoogte van de gemeentelijke bijdragen alsmede blijven binnen het door het Algemeen bestuur vastgestelde financiële beleid. De formele procedure daarvoor is: dagelijks bestuur – algemeen bestuur. Het spreekt dat vooraf door het dagelijks bestuur met het regionaal platform gesproken is over de noodzaak om te komen tot een begrotingswijziging, sterker de begrotingswijziging zal naar aller waarschijnlijkheid voortvloeien uit door het regionaal platform gedane aanbevelingen.
De omvorming van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven naar de Metropoolregio Eindhoven levert een ander type organisatie op en een andere wijze van bestuurlijk functioneren. De voorgestane nieuwe werkwijze zal zich in de komende periode moeten gaan bewijzen. De focus ligt sterk op de bestuurlijke inzet van de gemeenten. Het is van belang dat de strategische opgaven van Zuidoost-Brabant goed uit de verf komen. Dat vraagt om continue inzet van gemeentebestuurders en de hen ondersteunende ambtelijke organisatie.
Ook van onze partners in het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en onderwijs wordt verwacht dat zij zich zullen inzetten voor een adequate aanpak van de regionale opgaven.
Dat is een leerproces. Om die reden is in de gemeenschappelijke regeling een evaluatiebepaling opgenomen. Het wordt wenselijk geoordeeld dat de periode 2015-2016 als aanloopperiode gemonitord wordt. Vastgelegd is dat er naar de situatie per 1 januari 2017 een evaluatie wordt uitgevoerd. Het evaluatierapport met daarin opgenomen conclusies en aanbevelingen van het algemeen bestuur zal worden voorgelegd aan de colleges van burgemeester en wethouders en de raden van de gemeenten. Deze wijze van terugkoppeling doet recht aan de positie van de colleges van burgemeester en wethouders en van de gemeenteraden als deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling. In het debat van de colleges met de eigen gemeenteraad kan ook verantwoording afgelegd worden over de beleidsconclusies die uit het evaluatierapport getrokken worden voor de voortzetting van de intergemeentelijke samenwerking.