Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 19 maart 2015, nr. 2015-0000162062, houdende regels over substantieel bezwarende functies (Regeling substantieel bezwarende functies)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op de artikelen 94b, eerste en achtste lid, 94c, eerste en zevende lid, en 130c, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. pensioengerechtigde leeftijd:

de leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

b. betrokkene:

de ambtenaar, bedoeld in artikel 94b en artikel 94c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, aan wie ontslag is verleend;

c. FLO-functie:

een functie als bedoeld in artikel 3 van het Besluit overgangsrecht FLO-functies, zoals dat luidde op 31 maart 2015;

d. ontslag:

een ontslag als bedoeld in artikel 94b en in artikel 94c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 2. Berekeningsgrondslag

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder berekeningsgrondslag: de bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, berekend over een kalendermaand, waarop betrokkene op de dag voorafgaand aan zijn ontslag aanspraak had of bij uitoefening van zijn functie zou hebben gehad.

  • 2. Als betrokkene direct voorafgaand aan zijn ontslag buitengewoon verlof heeft genoten als bedoeld in artikel 49tt, achtste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, geldt als berekeningsgrondslag: de bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, berekend over een kalendermaand, waarop betrokkene op de dag voorafgaand aan zijn buitengewoon verlof aanspraak had of bij uitoefening van zijn functie zou hebben gehad.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, worden de toelagen, bedoeld in de artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste lid, en artikel 18b van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de over die toelagen berekende vakantie-uitkering niet tot de berekeningsgrondslag gerekend.

  • 4. In zoverre de bezoldiging, als bedoeld in het eerste lid, niet in een vast bedrag per maand kan worden uitgedrukt, wordt voor dat deel van de bezoldiging gerekend met het bedrag dat betrokkene over de laatste twaalf volle kalendermaanden voorafgaand aan het ontslag of aan het buitengewoon verlof, bedoeld in het tweede lid, gemiddeld per maand is toegekend.

  • 5. Bij ontslag voor een gedeelte van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 94b, vierde lid, en artikel 94c, zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, wordt de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller overeenkomt met het aantal uren waarvoor ontslag is verleend en de noemer met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur op de dag voorafgaand aan het deeltijdontslag.

  • 6. De berekeningsgrondslag wordt aangepast overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering van het burgerlijk rijkspersoneel, met ingang van de dag waarop de salariswijziging, respectievelijk de wijziging van de vakantie-uitkering of de eindejaarsuitkering van kracht wordt.

Artikel 3. Recht op uitkering

  • 1. Betrokkene heeft recht op een uitkering als bedoeld in artikel 94b, achtste lid, en artikel 94c, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, vanaf de dag van ingang van zijn ontslag, tenzij hij in verband met dit ontslag een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt.

  • 2. De Minister besluit over de toekenning van de uitkering op aanvraag van betrokkene.

Artikel 4. Duur van de uitkering

  • 1. De duur van de uitkering, bedoeld in artikel 94b, achtste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is afhankelijk van het geboortejaar van betrokkene:

    Geboortejaar

    Uitkeringsduur

    1950, 1951, 1952

    2 jaar en 10 maanden

    1953, 1954

    2 jaar en 9 maanden

    1955, 1956

    2 jaar en 8 maanden

    1957, 1958

    2 jaar en 7 maanden

    1959, 1960

    2 jaar en 6 maanden

    1961, 1962

    2 jaar en 5 maanden

    1963

    2 jaar en 4 maanden

    1964

    2 jaar en 3 maanden

    1965 en verder

    2 jaar en 2 maanden

  • 2. Indien aan betrokkene voor een percentage van de voor hem geldende arbeidsduur ontslag is verleend als bedoeld in artikel 94b, vierde lid, van het Algemeen rijksambtenarenreglement, wordt de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid, nader vastgesteld door die uitkeringsduur te delen door het voornoemde percentage.

  • 3. Bij ontslag voor de resterende arbeidsduur, bedoeld in artikel 94b, zesde lid, van het Algemeen rijksambtenarenreglement, wordt de duur van de uitkering nader vastgesteld door de alsdan resterende uitkeringsduur te vermenigvuldigen met het in het tweede lid genoemde percentage.

  • 4. De substantieel bezwarende functies, bedoeld in artikel 94b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 5. Overgangsmaatregel bij vervallen van de aanmerking als substantieel bezwarende functie

  • 1. De duur van de uitkering voor de ambtenaar als bedoeld in artikel 94c, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt berekend door het aantal jaren dat de ambtenaar aaneengesloten heeft doorgebracht in een FLO-functie of substantieel bezwarende functie te vermenigvuldigen met een maand. De uitkeringsduur bedraagt maximaal de uitkeringsduur genoemd in het eerste lid van artikel 4.

  • 2. Indien aan betrokkene voor een percentage van de voor hem geldende arbeidsduur ontslag is verleend als bedoeld in artikel 94c, zesde lid, van het Algemeen rijksambtenarenreglement zijn artikel 4, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De functies, bedoeld in artikel 94c, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 6. Hoogte van de uitkering

De hoogte van de uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 7. Categorie B functies

De functies, bedoeld in artikel 130c, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 8. Anticumulatie arbeidsongeschiktheidsuitkering

De uitkering van betrokkene die na zijn ontslag nog rechten heeft of krijgt uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid in verband met de functie waaruit hij is ontslagen, wordt tot het einde van de periode waarover die rechten bestaan verminderd met het bedrag daarvan.

Artikel 9. Anticumulatie neveninkomsten

  • 1. De uitkering wordt verminderd met de inkomsten die betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag van het ontslag, voor zover de uitkering vermeerderd met de inkomsten de berekeningsgrondslag overschrijdt. De inkomsten worden met de uitkering verrekend over het jaar waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

  • 2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf ter hand genomen gedurende non-activiteit of verlof, in het jaar voorafgaand aan het ontslag ter zake waarvan de uitkering is toegekend.

  • 3. Wanneer betrokkene enige arbeid of bedrijf ter hand heeft genomen vóór de dag van het ontslag, en na die dag uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten of vermeerdering van inkomsten of een gedeelte daarvan niet het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid en geen verband houden met het ontslag.

Artikel 10. Verstrekken van inlichtingen

  • 1. Betrokkene is verplicht van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf terstond mededeling te doen aan de door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangewezen instantie onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten die hij uit die werkzaamheden zal genieten.

  • 2. Zijn de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf niet vooraf op te geven, dan doet betrokkene tijdig vóór het verstrijken van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten, die hij sinds het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten.

  • 3. Brengt de aard van de werkzaamheden of van de inkomsten mee, dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van de bedoelde termijn.

  • 4. Betrokkene wordt door het aanvaarden van de uitkering geacht erin toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van de Minister voor Wonen en Rijksdienst in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven, welke voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn.

  • 5. Indien betrokkene de gegevens, die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de vermindering van de uitkering niet, niet volledig of onjuist verstrekt, kan de uitkering zolang dit het geval is, niet of slechts gedeeltelijk worden uitbetaald.

Artikel 11. Einde van het recht op uitkering

Het recht op uitkering eindigt in ieder geval:

  • 1. met ingang van de dag waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;

  • 2. met ingang van de dag volgende op die waarop betrokkene is overleden.

Artikel 12. Overlijdensuitkering

  • 1. Na het overlijden van betrokkene aan wie een uitkering is toegekend, wordt aan de nabestaande, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een overlijdensuitkering uitgekeerd gelijk aan de berekeningsgrondslag over een tijdvak van drie maanden.

  • 2. Indien op de uitkering een vermindering werd toegepast krachtens de artikelen 8 of 9 is de in het eerste lid bedoelde overlijdensuitkering gelijk aan het bedrag van de uitkering die betrokkene ontving over de periode van drie maanden voorafgaand aan de dag van het overlijden.

  • 3. Bij ontstentenis van een nabestaande, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen wordt in dit artikel mede verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de uitkering van betrokkene.

  • 4. Laat de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste en derde lid na, dan kan de overlijdensuitkering geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 13. Compensatie

  • 1. Betrokkene aan wie op grond van artikel 130d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement voor 1 januari 2013 buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging is verleend, heeft recht op een compensatie.

  • 2. De compensatie wordt berekend door het aantal maanden dat de pensioengerechtigde leeftijd voor betrokkene later ligt dan de leeftijd van 65 jaar te vermenigvuldigen met 70% van het bedrag van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 3. Aan betrokkene, bedoeld in het tweede lid, van wie de uitkering na 30 september 2014 wordt beëindigd, wordt de compensatie, bedoeld in het tweede lid, uitbetaald bij ontslag.

  • 4. Aan betrokkene, bedoeld in het tweede lid, van wie de uitkering voor 1 oktober 2014 is beëindigd, wordt de compensatie, bedoeld in het tweede lid, op aanvraag verstrekt, indien de aanvraag voor 1 oktober 2015 is ingediend.

Artikel 14. Intrekking regelingen

De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 en de Regeling aanmerking substantieel bezwarende functies worden ingetrokken.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2015.

  • 2. De artikelen 1 tot en met 13 werken terug tot en met 1 oktober 2014, met uitzondering van artikel 7.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling substantieel bezwarende functies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 4, VIERDE LID, VAN DE REGELING SUBSTANTIEEL BEZWARENDE FUNCTIES

Als substantieel bezwarende functies als bedoeld in artikel 94b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn de volgende functie aangemerkt:

  • 1. bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie:

    • a. binnen de inrichtingen van de dienst Justitiële Inrichtingen:

      • (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur of (plaatsvervangend) locatiedirecteur;

      • afdelingshoofd, waaronder mede begrepen teamleider beveiliging, hoofd groepsleider, hoofd beveiliging, hoofd veiligheid;

      • inrichtingswerker, waaronder begrepen (senior) penitentiair inrichtingswerker, groepsleider,coördinerend sociotherapeut, sociotherapeut, sociotherapeutisch medewerker, (senior) zorg behandel inrichtingswerker, verpleegkundig zorg behandel inrichtingswerker, (senior) pedagogisch medewerker, detentietoezichthouder, (senior) arrestantenverzorger;

      • beveiligingsbeambte, waaronder begrepen (senior) AID/complexbeveiliger, (senior) medewerker complexbeveiliging, (senior) medewerker geïntegreerde beveiliging;

      • (senior) arbeidstherapeutisch medewerker en (senior) medewerker arbeid;

      • justitieel verpleegkundige;

      • (senior) badmeester, waaronder begrepen medewerker fouillering en goederenbeheer;

      • instructeur lichamelijke opvoeding;

      • kok;

    • b. binnen de dienst Vervoer en Ondersteuning van de dienst Justitiële Inrichtingen:

      • beveiligingsbeambte, waaronder begrepen (senior) complexbeveiliger, (senior) transportgeleider;

    • c. binnen het Nederlands Forensisch Instituut:

      • assistent Pathologie.

  • 2. bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu:

    • a. Rijkswaterstaat Zee en Delta, binnen de directie Rijksrederij:

      • scheepsgezel;

      • gezel/machinist;

      • bootsman;

      • (eerste, tweede) scheepswerktuigkundige (SWTK);

      • (eerste, tweede) stuurman;

      • gezagvoerder;

    • b. Inspectie Leefomgeving en Transport:

      • rechercheur bij de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (tot en met 31 maart 2015);

      • inspecteur-vlieger bij de afdeling Handhaving Luchtvaartbedrijven bij het domein Luchtvaart;

    • c. Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement

      • medewerker Operationeel Verkeersmanagement VTS-operator (schaal 7–9).

  • 3. bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, binnen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst:

    • functies die daartoe afzonderlijk zijn aangewezen.

BIJLAGE 2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 5, DERDE LID, VAN DE REGELING SUBSTANTIEEL BEZWARENDE FUNCTIES

I

Functies, bedoeld in artikel 94c, eerste lid, onderdeel a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, waarvan de aanmerking als substantieel bezwarend na 31 maart 2015 is vervallen.

De aanmerking als substantieel bezwarend vervalt met ingang van 1 april 2015 voor de volgende functies:

  • 1. bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, binnen de inrichtingen van de dienst Justitiële Inrichtingen:

    • groepswerker;

    • leraar.

  • 2. bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, bij de Inspectie Leefomgeving en Transport:

    • rechercheur bij de Inlichtingen- en Opsporingsdienst.

II

Functies, bedoeld in artikel 94c, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, waarvan de aanmerking als substantieel bezwarend in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 maart 2015 is vervallen:

  • 1. bij het Ministerie van Financiën bij de Eenheid Belastingsdienst/ Economische Controledienst (vervallen per 1 juli 2003)

    • a. rechercheur/opsporingsambtenaar, belast met hetzelfde complex van werkzaamheden die tot 1 september 1999 voorkwam bij de voormalige hoofdafdeling Internationaal Economische Recherche van de Economische Controledienst bij het Ministerie van Economische Zaken;

    • b. rechercheur belast met hetzelfde complex van werkzaamheden in verband met de controles op de naleving van de Wet Assurantiebemiddelingsbedrijf, die tot 1 september 1999 voorkwam bij de voormalige afdeling Rechercheteam van de hoofdafdeling Economische Ordeningsrecherche van de Economische Controledienst bij het Ministerie van Economische Zaken.

  • 2. bij het Ministerie van Economische Zaken, bij de afdeling Toezicht van het Agentschap Telecom (vervallen per 27 april 2012):

    • medewerker handhaving opsporing/zeevaart/landmobiel en binnenvaart;

    • (senior) medewerker handhaving opsporing + mobiele monitoring;

    • (senior) medewerker handhaving opsporing + markttoezicht radio- en randapparatuur;

    • (senior) medewerker handhaving opsporing + zeevaart;

    • (senior) medewerker handhaving zeevaart + landmobiel en binnenvaart + mobiele monitoring;

    • medewerker handhaving zeevaart + mobiele monitoring;

    • (senior) medewerker handhaving (binnendienst) + opsporing + mobiele monitoring;

    • (senior) medewerker handhaving (binnendienst) + opsporing + landmobiel en binnenvaart;

    • (senior) medewerker handhaving (binnendienst) + opsporing + landmobiel en binnenvaart + mobiele monitoring.

III

Functies, bedoeld in artikel 94c, eerste lid, onderdeel c, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, die met ingang van 1 januari 2000 niet aangemerkt zijn als substantieel bezwarende functie:

  • 1. bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, binnen de inrichtingen van de dienst Justitiële Inrichtingen:

    • algemeen directeur;

    • hoofd begeleiding;

    • bedrijfsleider;

    • sociaal-cultureel werker;

    • therapeut;

    • hoofd civiele dienst/hoofd interne dienst.

  • 2. bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu:

    • a. de Scheepsvaartinspectie van het directoraat-generaal Goederenvervoer:

      • adjunct-inspecteur;

      • expert en senior-expert;

      • scheepsmeter en senior-scheepsmeter;

    • b. de hoofdafdeling Handhaving van de Rijksdienst voor de Radiocommunicatie van het directoraat-generaal Telecommunicatie en Post:

      • inspectie-ambtenaar Landmobiel en Binnenvaart;

      • (eerste) medewerker mobiele monitoring;

      • (senior) monitoringsambtenaar;

      • (senior) medewerker registratie en analyse;

      • (senior) medewerker handhaving landmobiel en binnenvaart/mobiele monitoring;

      • medewerker handhaving landmobiel en toezicht EMC;

      • medewerker handhaving landmobiel en binnenvaart/ zeevaart/markttoezicht radio- en randapparatuur;

      • medewerker handhaving technisch specialist/mobiele monitoring/landmobiel en binnenvaart;

      • medewerker handhaving technisch specialist/landmobiel en binnenvaart/markttoezicht radio- en randapparatuur;

      • medewerker handhaving toezicht EMC/mobiele monitoring;

      • senior medewerker handhaving zeevaart/landmobiel en binnenvaart;

      • senior medewerker handhaving zeevaart/mobiele monitoring.

  • 3. bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Binnenlandse Veiligheidsdienst:

    • de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen functies.

BIJLAGE 3, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7 VAN DE REGELING SUBSTANTIEEL BEZWARENDE FUNCTIES

Als substantieel bezwarende functies volgens categorie B, bedoeld in artikel 130c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn de volgende functies aangemerkt:

  • 1. bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu:

    • a. Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement

      • medewerker Operationeel Verkeersmanagement VTS-operator (schaal 7–9);

    • b. Inspectie Leefomgeving en Transport

      • inspecteur-vlieger bij de afdeling Handhaving Luchtvaartbedrijven bij het domein Luchtvaart.

TOELICHTING

Algemeen

In het Sectoroverleg Rijk (SOR) is op 26 juni 2014 een akkoord gesloten over een nieuwe regeling substantieel bezwarende functies. Hiervoor worden de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (van 9 juli 2008) en de Regeling aanmerking substantieel bezwarende functies (van 11 januari 2000) vervangen door een nieuwe regeling.

De nieuwe regeling is veel minder complex. In de nieuwe regeling is de vaste leeftijd om uit te treden uit een substantieel bezwarende functie verlaten. Betrokkene heeft de mogelijkheid om uit te treden uit een substantieel bezwarende functie vanaf de eerst mogelijke datum waarop hij zijn ouderdomspensioen op grond van het ABP-pensioenreglement in kan laten gaan. Betrokkene moet uiterlijk uittreden bij het bereiken van de AOW-leeftijd. De oplopende uittreedleeftijd per geboortejaar wordt vervangen door een afnemende uitkeringsduur per geboortejaar. De uitkeringsduur loopt geleidelijk terug van 34 maanden voor betrokkenen geboren in de jaren 1950 tot en met 1952 tot 26 maanden voor betrokkenen geboren in 1965 of later.

Het wordt nu ook voor betrokkenen mogelijk gemaakt om in deeltijd uit te treden. Dit uittreden kan voor minimaal 10% en voor maximaal 50% van de oorspronkelijke arbeidsduur. Dat de betrokkene die in deeltijd uittreedt tenminste 50% van zijn oorspronkelijke werktijd moet blijven werken, houdt verband met de roosterplanning. Daarnaast is in geval betrokkene minimaal 50% van zijn oorspronkelijke arbeidsduur blijft werken de fiscale heffing van 52% niet verschuldigd. Bij uittreden in deeltijd wordt de uitkeringsduur nader vastgesteld. De betrokkene die in deeltijd is uitgetreden, kan op een later moment uittreden voor de resterende arbeidsduur. De uitkeringsduur wordt dan wederom nader vastgesteld. Betrokkene wordt uiterlijk bij het bereiken van de AOW-leeftijd voor de (resterende) arbeidsduur ontslagen.

Voor ambtenaren op een substantieel bezwarende functie waarvan de aanmerking als substantieel bezwarend komt te vervallen, geldt een nieuwe overgangsmaatregel indien de ambtenaar aan een aantal voorwaarden voldoet. Deze overgangsmaatregel geldt onder vergelijkbare voorwaarden ook voor de ambtenaar die op 1 januari 2000 werkzaam was in een FLO-functie die niet is aangemerkt als substantieel bezwarende functie en voor de ambtenaar werkzaam op een functie waarvan de aanmerking als substantieel bezwarend in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 maart 2015 is vervallen.

Met de vakbonden is afgesproken de aparte regeling met een uittreedleeftijd van 55 jaar te beëindigen. Op de ambtenaar die vanaf 1 april 2015 wordt benoemd in een functie die voor die datum een uittreedleeftijd kende van 55 jaar, is de nieuwe regeling van toepassing. Voor zittend personeel wordt door de Minister van Infrastructuur en Milieu een overgangsmaatregel getroffen.

Voor de nieuwe regeling is de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 als uitgangspunt genomen. Vanwege de vele wijzigingen die in deze regeling moesten worden aangebracht is besloten een nieuwe regeling op te stellen, waarin ook de Regeling aanmerking substantieel bezwarende functies is opgenomen ter vervanging van de oude regeling.

Artikelsgewijs

Artikel 3

In dit artikel is bepaald dat recht op een uitkering bestaat vanaf de dag dat ontslag is verleend uit een substantieel bezwarende functie. Het is denkbaar dat in verband met het ontslag in beginsel ook recht ontstaat op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Indien een betrokkene voor deze weg kiest, met inbegrip van de daaraan verbonden verplichtingen, bestaat geen recht op een uitkering op grond van deze regeling.

Artikel 4

In artikel 4 is de uitkeringsduur voor betrokkene geregeld bij ontslag uit een substantieel bezwarende functie. De duur van de uitkering is afhankelijk van het jaar waarin betrokkene is geboren. De structurele uitkeringsduur van 26 maanden geldt voor betrokkenen die geboren zijn in 1965 en later. Voor betrokkenen die eerder geboren zijn geldt een langere uitkeringsduur.

Het is mogelijk in deeltijd uit te treden voor minimaal 10% en maximaal 50% van de omvang van de voor betrokkene geldende arbeidsduur. Voor betrokkene die in deeltijd uittreedt, wordt de uitkeringsduur nader vastgesteld. Als betrokkene vervolgens voor de resterende arbeidsduur uittreedt, wordt de uitkeringsduur nogmaals nader vastgesteld.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken:

Betrokkene uit geboortejaar 1955 besluit voor 40% uit te treden. De voltijd uitkeringsduur van 32 maanden wordt gedeeld door 40%, waarmee de uitkeringsduur uitkomt op 80 maanden.

In het geval betrokkene besluit na 3 jaar (36 maanden) volledig uit te treden, wordt de resterende duur van 44 maanden vermenigvuldigd met 40%, zodat een voltijd uitkeringsduur van 17,6 maanden resteert.

Artikel 5

In artikel 94c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is geregeld wie in aanmerking komt voor de overgangsmaatregel bij het vervallen van de aanmerking als substantieel bezwarende functie. In artikel 5 is de wijze waarop de toepasselijke uitkeringsduur voor betrokkene wordt berekend geregeld. De uitkeringsduur wordt berekend door het aantal jaren dat de ambtenaar aaneengesloten heeft doorgebracht op een FLO- en/of substantieel bezwarende functie te vermenigvuldigen met één maand. De uitkeringsduur bedraagt maximaal de duur van de uitkering op grond van het eerste lid van artikel 4. Ook voor deze betrokkenen is het mogelijk in deeltijd uit te treden.

Artikel 7

Voor ambtenaren die op 31 maart 2015 werkzaam zijn in een categorie B functie personeel wordt door de Minister van Infrastructuur en Milieu een overgangsmaatregel getroffen.

Artikel 8

Een arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals bijvoorbeeld een uitkering krachtens de Ziektewet, de WAO, de WIA of een arbeidsongeschiktheidspensioen, welke verband houdt met de dienstverhouding op grond waarvan de uitkering volgens de onderhavige regeling is toegekend, wordt op laatstbedoelde uitkering in mindering gebracht. Indien door verwijtbaar handelen of nalaten van betrokkene deze een dergelijke uitkering niet- of niet meer ontvangt, wordt de uitkering verminderd met het bedrag dat hij zou hebben ontvangen als geen sprake was geweest van een dergelijk handelen of nalaten.

Artikel 9

In artikel 9 is de vermindering van de uitkering in verband met neveninkomsten geregeld. Een pensioenuitkering die is ingegaan voor ontslag wordt niet in mindering gebracht op de uitkering.

Artikel 10

Betrokkene is verplicht uit eigen beweging melding te maken van het feit dat hij inkomsten gaat genieten. De minister kan de uitvoering van deze regeling opdragen aan een instantie die niet tot zijn ambtelijke organisatie behoort. Dit betekent ook dat de hier bedoelde melding niet tot de minister – maar tot de door hem aangewezen uitvoeringsinstantie moet worden gericht. Het vierde en vijfde lid hebben een ruimere strekking dan alleen gegevens met betrekking tot neveninkomsten, het betreft hier alle gegevens die relevant zijn voor het bepalen van het recht op uitkering, zoals het al dan niet recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 11

In artikel 11 is geregeld dat het recht op uitkering in elk geval eindigt als betrokkene de AOW-leeftijd bereikt. Ook als de uitkeringsduur voor betrokkene nog niet is afgelopen, eindigt de uitkering bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Indien betrokkene overlijdt voor de uitkeringsduur is verstreken eindigt de uitkering met ingang van de dag volgende op die waarop betrokkene is overleden. Nabestaanden van betrokkene hebben dan recht op een overlijdensuitkering als bedoeld in artikel 12.

Artikel 13

In artikel 13 is geregeld dat aan betrokkenen die een uitkering hebben ontvangen op grond van artikel 6 van de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 en die voor 1 januari 2013 zijn uitgetreden een compensatie wordt verstrekt. Deze compensatie wordt aan betrokkenen verstrekt, omdat de verhoging van de AOW-leeftijd pas bekend werd nadat zij de beslissing om uit te treden hadden genomen. Voor degenen die na 1 september 2014 worden ontslagen, wordt de compensatie bij ontslag uitbetaald. Degenen die voor 1 oktober 2014 zijn ontslagen kunnen een aanvraag indienen bij de instantie die hun uitkering heeft uitbetaald. De aanvraag moet voor 1 oktober 2015 worden ingediend.

Artikel 14

In artikel 14 is geregeld dat de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 en de Regeling aanmerking substantieel bezwarende functies worden ingetrokken. De grondslag voor deze regelingen vervalt met ingang van 1 april 2015. In de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 maart 2015 kunnen ambtenaren die uittreden kiezen of ze van deze regelingen of van de onderhavige regeling gebruik willen maken.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven