Besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 17 maart 2015, nr. IenM/BSK-2015/51943, houdende verlening van vrijstelling van artikel 31 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 voor het op de openbare weg krijgen of geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 147, eerste lid, en 150, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

Artikel 1

De bestuurder die op de openbare weg rijonderricht krijgt of geeft in het besturen van een voorrangsvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 is onder de in de artikelen 2, 3 en 4 genoemde voorwaarden vrijgesteld van artikel 31 van dat reglement.

Artikel 2

  • 1. Degene die het rijonderricht, bedoeld in artikel 1, geeft:

    • a. is in het bezit van het diploma, genoemd in artikel 14 respectievelijk artikel 15 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009 en als rijinstructeur werkzaam bij het Ministerie van Defensie onderscheidenlijk de politie, of

    • b. is door een daartoe door een of meer van de diensten, genoemd in het tweede lid, aangewezen instantie, gecertificeerd volgens het competentieprofiel, bedoeld in het tweede lid.

  • 2. De politie, brandweer en diensten voor spoedeisende medische hulpverlening stellen gezamenlijk een competentieprofiel vast voor degene die op de openbare weg rijonderricht geeft in het besturen van een voorrangsvoertuig.

  • 3. Het eerste lid is tot 1 oktober 2015 niet van toepassing op degenen die op grond van het besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 maart 2013, kenmerk RWS-2013/393, houdende tijdelijke gelijkstelling met openbare diensten in de zin van artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994, en verlening van tijdelijke vrijstelling van bepalingen van het RVV 1990 ten behoeve van het trainen met optische en geluidssignalen op de weg (Stcrt. 2013, 8503) rijonderricht als bedoeld in artikel 1 hebben gegeven.

Artikel 3

  • 1. Het rijonderricht, bedoeld in artikel 1, wordt gegeven in opdracht van een hulpverleningsdienst als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.

  • 2. De richtlijnen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het rijonderricht, bedoeld in artikel 1, wordt slechts gegeven na verkregen toestemming van de meldkamer.

Artikel 4

  • 1. Het motorrijtuig waarin het rijonderricht, bedoeld in artikel 1, wordt gegeven:

    • a. is uitgerust met de signalen, genoemd in artikel 5, eerste en vijfde lid, dan wel artikel 7, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009;

    • b. dat behoort tot de motorrijtuigcategorie B, voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 8, onderdelen a en b, van het Reglement rijbewijzen;

    • c. dat behoort tot de motorrijtuigcategorie C of D, voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van het Reglement rijbewijzen.

  • 2. Degene die het motorrijtuig, waarin het rijonderricht wordt gegeven, bestuurt, is in het bezit van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van dat motorrijtuig.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2015.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden een bezwaarschrift indienen tegen dit besluit binnen zes weken na de dag waarop dit is bekendgemaakt. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu, ter attentie van Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, afdeling Algemeen Bestuurlijk-Juridische Zaken, postbus 20906, 2500 EX Den Haag.

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste te bevatten:

  • a. naam en adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt (datum en nummer of kenmerk);

  • d. een opgave van de redenen waarom men zich met het besluit niet kan verenigen;

  • e. zo mogelijk een afschrift van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt.

Het niet voldoen aan deze eisen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.

TOELICHTING

Inleiding

Op grond van artikel 29, eerste lid, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) mogen bestuurders van motorvoertuigen in gebruik bij politie, brandweer, ambulance en van motorvoertuigen van andere door de Minister van Infrastructuur en Milieubeheer aangewezen hulpverleningsdiensten – zie artikel 1, tweede lid, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 (hierna: Regeling OGS 2009) voor de aangewezen diensten – blauw zwaai- flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn voeren als zij een dringende taak vervullen. Het vereiste van een dringende taak is nader uitgewerkt in artikel 2 van de Regeling OGS 2009.

Een motorvoertuig dat blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn voert, is een voorrangsvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990.

Het besturen van een voorrangsvoertuig is niet zonder risico. Uit onderzoek door het Instituut Fysieke Veiligheid blijkt dat jaarlijks enkele tientallen ongevallen plaatsvinden waarbij voorrangsvoertuigen betrokken zijn: ‘Als je niet ter plaatse komt ... Een inventarisatie van aantal, ernst en kenmerken van ongevallen met voorrangsvoertuigen in de periode van 2010 tot en met 2013’, Instituut Fysieke Veiligheid 8 december 2014.

Van de bestuurders van voorrangsvoertuigen wordt daarom verwacht dat zij een voorgezette rijopleiding, gericht op het besturen van een voorrangsvoertuig, hebben gevolgd.

Pilot trainen met optische en geluidssignalen op de openbare weg

Met ingang van 1 april 2013 is als pilot voor de duur van twee jaar aan vier (grote) opleidingsinstituten – de Politieacademie, de Academie voor Ambulancezorg, het Brandweer Opleidingscentrum BOCAS en de opleidingsschool van de Koninklijke Marechaussee – die rijopleidingen verzorgen voor hulpverleningsdiensten vrijstelling verleend van het RVV 1990 ten einde op de openbare weg rijonderricht te kunnen geven in het besturen van een voorrangsvoertuig.

Deze pilot is geëvalueerd door het Instituut Fysieke Veiligheid: ‘Heet hangijzer of koudwatervrees. Evaluatieonderzoek van de pilot rijden met optische en geluidssignalen op de openbare weg ten behoeve van trainingsdoeleinden’, Instituut Fysieke Veiligheid 31 oktober 2014.

Uit de evaluatie blijkt dat het op de openbare weg trainen in het besturen van een voorrangsvoertuig bijdraagt aan de kwaliteit van de rijopleiding voor bestuurders van voorrangsvoertuigen zonder dat het de verkeersveiligheid in gevaar brengt.

Vrijstelling voor het geven van instructie

Naar aanleiding van de evaluatie van de hiervoor genoemde pilot is met dit besluit een permanente vrijstelling verleend voor het op de openbare weg geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig.

Deze vrijstelling geeft de bestuurders die in opdracht van een hulpverleningsdienst rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig krijgen of geven de bevoegdheid om blauw zwaai-, flits- en knipperlicht en een tweetonige hoorn te voeren voor trainingsdoeleinden. In die gevallen is dus niet voldaan aan het vereiste van artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 en is sprake van strijd met artikel 31 van het RVV 1990 dat het voeren van de bedoelde signalen voor andere doeleinden dan het vervullen van een dringende taak verbiedt.

Het handelen in strijd met artikel 31 van het RVV 1990 is op grond van artikel 177, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en artikel 92, eerste lid, van het RVV 1990 een strafbaar feit. Op grond van deze vrijstelling zijn de bedoelde bestuurders niet in overtreding.

Op grond van artikel 147 van de WVW 1994 kan de Minister van Infrastructuur en Milieu openbare diensten of daarmee door hem gelijk te stellen diensten vrijstelling verlenen van het bepaalde krachtens die wet. De minister kan dus vrijstelling geven van het bepaalde in het RVV 1990.

De politie, de brandweer en de diensten voor spoedeisende medische hulpverlening alsmede het merendeel van de hulpdiensten, genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Regeling OGS 2009 zijn openbare diensten als bedoeld in artikel 147 van de WVW 1994. De hulpverleningsdiensten, die zijn aangewezen in artikel 1, tweede lid, van de Regeling OGS 2009, maar geen openbare diensten zijn, zijn door die aanwijzing gelijkgesteld met openbare diensten.

Aan alle hulpverleningsdiensten, genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Regeling OGS 2009 kan dus, net als aan de politie, de brandweer en de diensten voor spoedeisende medische hulpverlening, vrijstelling van het RVV 1990 worden verleend.

Op grond van artikel 150, eerste lid, van de WVW 1994 kunnen aan een vrijstelling voorwaarden worden verbonden. Dit is gebeurd in de artikelen 2 tot en met 4 van dit besluit.

Het handelen in strijd met de voorwaarden, verbonden aan een vrijstelling, is verboden en op grond van artikel 178 van de WVW 1994 een strafbaar feit.

Artikel 1

De vrijstelling is, overeenkomstig de formulering in artikel 29, eerste lid, van het RVV 1990 verleend aan de bestuurder. Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de WVW 1994 en artikel 1 van het RVV 1990 is de rijinstructeur de (juridische) bestuurder van het motorrijtuig. Omdat militaire rijinstructeurs niet voldoen aan de omschrijving van bestuurder als bedoeld in het RVV 1990 en omdat degene die rijonderricht geeft voor een motorfiets niet als bestuurder wordt aangemerkt, wordt de vrijstelling verleend aan zowel degene die het voertuig bestuurt als degene die het rijonderricht geeft (hierna: de instructeur).

De vrijstelling geldt alleen voor zover er feitelijk sprake is van rijonderricht krijgen of geven. De instructeur moet te allen tijde aanwezig zijn in of bij het motorrijtuig waarmee wordt gereden; voor motorrijtuigen van de motorrijtuigcategorieën B, C en D, geldt dat de instructeur zich op de instructeursplaats in het voertuig bevindt, voor motorrijtuigen van de motorrijtuigcategorie A geldt dat instructeur zich in de onmiddellijke nabijheid van het motorrijtuig bevindt.

Het is niet toegestaan voor degene die rijonderricht krijgt om alleen de weg op te gaan. Voor de instructeur geldt de vrijstelling slechts zolang er sprake is van het geven van rijonderricht in opdracht van een hulpverleningsdienst.

Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 is voor het geven van rijonderricht een certificaat op grond van die wet vereist. Die eis geldt ook voor het geven van instructie in het besturen van een voorrangsvoertuig. Politierijinstructeurs en militaire rijinstructeurs zijn op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 vrijgesteld van de eis van artikel 7, eerste lid, van die wet, voor zover zij werkzaam zijn binnen hun dienstverband.

De instructeur hoeft niet in dienst te zijn van een van de hulpverleningsdiensten. Vereist is slechts dat het rijonderricht wordt gegeven in opdracht van een van de hulpverleningsdiensten en dat de instructeur gecertificeerd is.

In de praktijk betekent dit dat instructeurs die in dienst zijn van een privaat opleidingsinstituut in opdracht van een van de hulpverleningsdiensten op grond van deze vrijstelling rijonderricht kunnen geven in het besturen van een voorrangsvoertuig als wordt voldaan aan de hiervoor genoemde eisen.

Het motorrijtuig waarin de instructie wordt gegeven is, tijdens het voeren van het blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn, een voorrangsvoertuig als bedoeld in het RVV 1990. Dat betekent dat andere weggebruikers voorrang moeten verlenen (artikel 50 van het RVV 1990) en dat afwijking van de voorschriften van het RVV 1990 is toegestaan voor zover de uitoefening van de taak dat vereist. In dit geval is het uitoefenen van de taak het krijgen of geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig en geldt de bevoegdheid om van de regels van het RVV 1990 af te wijken dus voor zover dat rijonderricht dat vereist.

Artikel 2

De vrijstelling geldt slechts indien de betrokken instructeur voldoet aan het competentieprofiel.

De instructeur voldoet aan het competentieprofiel als hij/zij beschikt over het diploma militair rijinstructeur, het diploma politierijinstructeur of het diploma hulpinstructeur politierijopleidingen en als zodanig werkzaam is dan wel is gecertificeerd door een door de politie, brandweer of de diensten voor spoedeisende medische hulpverlening daartoe aangewezen certificeringsinstelling. De certificering geschiedt op basis van het competentieprofiel.

Het competentieprofiel moet in gezamenlijkheid worden vastgesteld door politie, brandweer en diensten voor spoedeisende medische hulpverlening.

Deze drie diensten bestrijken gezamenlijk alle aspecten – type ritten en type voertuigen waarmee gereden wordt – van het besturen van voorrangsvoertuigen en zijn bovendien de diensten met de meeste ervaring. Het staat deze diensten uiteraard vrij om andere aangewezen hulpverleningsdiensten te betrekken bij het opstellen van het competentieprofiel, maar om redenen van uitvoerbaarheid is betrokkenheid van die diensten niet voorgeschreven.

Het competentieprofiel moet door de drie diensten worden vastgesteld, hetgeen inhoudt dat het binnen die diensten moet worden vastgesteld op het beslissingsniveau dat voor de betreffende dienst bindende interne voorschriften kan vaststellen. Het lijkt logisch dat de vaststelling geschiedt door het niveau of orgaan dat de brancherichtlijn, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling OGS 2009 vaststelt.

In het kader van de hiervoor genoemde pilot zijn in de afgelopen twee jaar instructeurs actief geweest in het op de openbare weg geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig. Die instructeurs beschikken niet allemaal over een diploma militair rijinstructeur, een diploma politierijinstructeur of een diploma hulpinstructeur politierijopleidingen.

Om te voorkomen dat die instructeurs gedurende de tijd die nodig is om gecertificeerd te worden op basis van het competentieprofiel niet bevoegd zijn om op de openbare weg rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig te geven, geldt voor die instructeurs de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, niet gedurende de eerste zes maanden na inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

De vrijstelling geldt voorts slechts indien het rijonderricht wordt gegeven in opdracht van een van de hulpverleningsdiensten. Een instructeur die voldoet aan het competentieprofiel mag niet naar eigen goeddunken rijonderricht geven in het besturen van een voorrangsvoertuig. Dat rijonderricht mag slechts gegeven worden aan diegenen die uit hoofde van hun functie een voorrangsvoertuig mogen (gaan) besturen.

In het algemeen zal het rijonderricht in opdracht van een hulpverleningsdienst worden gegeven aan een persoon die in dienst van die hulpverleningsdienst een voorrangsvoertuig zal gaan besturen. Dat rijonderricht kan echter ook gegeven worden aan een instructeur die wordt opgeleid om rijonderricht te geven in het besturen van een voorrangsvoertuig. Indien dat rijonderricht wordt gegeven om te kunnen voldoen aan een opdracht van een hulpverleningsdienst om rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig te geven, valt dat rijonderricht ook onder deze vrijstelling.

Bij het op de openbare weg rijonderricht geven in het besturen van een voorrangsvoertuig wordt de relevante brancherichtlijn, bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling OGS 2009 gevolgd. Deze brancherichtlijnen zijn van overeenkomstige toepassing, hetgeen inhoudt dat voorschriften uit die richtlijnen die strijdig zijn met het doel van de vrijstelling – het krijgen of geven van instructie – buiten toepassing kunnen worden gelaten. Zo hoeft niet te worden voldaan aan het vereiste dat er sprake is van een dringende taak.

De toestemming van de meldkamer moet voor iedere rit waarin op de openbare weg rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig wordt gegeven apart te worden verkregen. Een generieke toestemming voor het geven van rijonderricht is niet voldoende; de meldkamer moet per (voorgenomen) rit afwegen of de toestemming kan worden gegeven.

Artikel 4

Omdat deze vrijstelling betrekking heeft op het geven van rijonderricht worden er eisen gesteld aan het motorrijtuig waarin dat rijonderricht wordt gegeven.

Op de eerste plaats moet het motorrijtuig uitgerust zijn met blauw zwaai- flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn die voldoen aan de eisen van de Regeling OGS 2009. Dit vereiste waarborgt dat het motorrijtuig herkenbaar is als voorrangsvoertuig. Hierbij hoort ook de eis dat het motorrijtuig uiterlijk herkenbaar is als behorend tot een van de hulpverleningsdiensten.

Op de tweede plaats moet het motorrijtuig, indien dat behoort tot een van de motorrijtuigcategorieën B, C of D, zijn voorziening van dubbele bediening en spiegels. De instructeur moet voldoende zicht hebben op het verkeer en kunnen ingrijpen als de verkeersituatie dat vereist.

Rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig is een voortgezette rijopleiding. Het verwerven van vaardigheid in het besturen van een voorrangsvoertuig vraagt veel van degene die het voorrangsvoertuig bestuurt en van de instructeur en kan niet worden gecombineerd met het verwerven respectievelijk aanleren van vaardigheid in het besturen van het bewuste voertuig. Daarom moet degene die het motorrijtuig waarin het rijonderricht wordt gegeven, bestuurt – dat is de persoon achter het stuur van het motorrijtuig – in ieder geval beschikken over het rijbewijs dat is vereist voor dat motorrijtuig.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven