ARTIKEL I
Artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 komt te luiden:
ARTIKEL II
De bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 wordt als volgt gewijzigd.
A
In de inhoudsopgave:
– komt punt 2 te luiden: 2 Algemene opmerkingen;
– komt punt 5.7 te luiden: 5.7 Orgaantransplantatie;
– komt punt 7.2 te luiden: 7.2 Epileptische aanval(len);
– wordt na punt 11.6 toegevoegd: 12 Overige met de geschiktheid interfererende aandoeningen
B
Hoofdstuk 2 komt te luiden:
HOOFDSTUK 2 ALGEMENE OPMERKINGEN
Groep 1 en groep 2
In de hierna volgende hoofdstukken worden de eisen geformuleerd voor het beoordelen
van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen.
Daarbij wordt de indeling in rijbewijssoorten gehanteerd zoals aangegeven in de derde
Europese richtlijn betreffende het rijbewijs 2006/126/EG: groep 1 (categorie A1, A2,
A, B, BE, B+code 96) en groep 2 (rijbewijscategorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE, D1E).
Geschiktheid
Vervolgens wordt het begrip geschiktheid gebruikt. Geschiktheid heeft betrekking op
de lichamelijke en geestelijke kwaliteiten op grond waarvan een persoon wel of niet,
of voor een beperkte tijdsduur dan wel op voorwaarden, geschikt is voor het besturen
van een motorrijtuig. De vaststelling van de geschiktheid voor één of meer rijbewijscategorieën
geschiedt door middel van registratie van de verklaring van geschiktheid door het
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) in het rijbewijsregister van
de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
Aantekening arts
De medische gegevens die het CBR ontvangt voor de beoordeling van de geschiktheid
bestaan uit de aantekening door de keurend arts, eventueel aangevuld met een ingevuld
Geneeskundig verslag en zo nodig een specialistisch rapport. Met een aantekening van
de keurend arts wordt bedoeld de aantekening over aard en ernst, die door een arts
wordt geplaatst op de Eigen verklaring dan wel op een bijlage bij de Eigen verklaring,
als één van de vragen bevestigend is beantwoord. Die mag, voor zover in het dossier
van de aanvrager relevante, recente en feitelijke informatie aanwezig is, ook geplaatst
worden door de behandelend arts. Naast de aantekening op de Eigen verklaring kan de
keurend arts ook gevraagd worden een specifieke vragenlijst bij de Eigen verklaring
in te vullen, zoals de diabetesvragenlijst en de beroertevragenlijst.
Specialistisch rapport
Met het specialistisch rapport is in eerste instantie bedoeld het rapport dat het
CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie de aanvrager door het CBR is
verwezen. Deze groep vaste specialisten verricht met enige regelmaat rijbewijskeuringen
en zijn op de hoogte van de specifieke eisen aan de geschiktheid zoals beschreven
in de volgende hoofdstukken. Voor deze specialisten heeft het CBR een regeling opgesteld,
met de voorwaarden waaraan beide partijen moeten voldoen. In de Vorderingsprocedure,
het onderzoek naar een vermoeden van ongeschiktheid op grond van artikel 133 van de
Wegenverkeerswet 1994 en bij een verzoek om een herkeuring op grond van artikel 104
van het Reglement rijbewijzen, zal het rapport altijd zijn opgemaakt door een onafhankelijk
specialist.
De essentie is dat het CBR informatie ontvangt die voldoende is om een oordeel te
vormen over alle aspecten die in de volgende hoofdstukken specifiek benoemd worden.
In die gevallen waar het gaat om recente, feitelijke informatie, zonder oordeel van
de medisch specialist over de geschiktheid, is het op grond van de KNMG-gedragsregels
ook toegestaan dat in de Eigen verklaringprocedure de eigen behandelaar het specialistisch
rapport opstelt volgens een door het CBR opgesteld sjabloon. Een kopie van een specialistenbrief
is alleen toegestaan als de inhoud van de brief niet meer gegevens bevat dan strikt
noodzakelijk voor de beoordeling van de geschiktheid (2010 KNMG Richtlijnen inzake
het omgaan met medische gegevens paragraaf 3.9 Medische keuringen).
Supervisie
Waar voor de beoordeling van de geschiktheid een specialistisch rapport nodig is,
is daarmee bedoeld een rapport dat is opgesteld en ondertekend door een medisch specialist,
waarbij het is toegestaan dat delen van het onderzoek onder supervisie en verantwoordelijkheid
van de specialist zijn uitgevoerd door een derde.
C
Paragraaf 3.2.1 komt te luiden:
3.2.1 Visuseisen rijbewijzen van groep 1
De binoculaire visus moet, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,5 te bedragen.
Bij personen die het gezichtsvermogen aan één oog missen, of die in geval van diplopie
slechts een oog gebruiken, dient de visus van het functionerende oog ten minste 0,5
te bedragen. Voor hen geldt tevens paragraaf 3.4.
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen met een visus vanaf 0,4 tot 0,5 geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van
andere interfererende visuele functiestoornissen, een rapport van een oogarts en een
positieve rijtest (zie ook paragraaf 3.5).
D
Paragraaf 5.2.3 komt te luiden:
5.2.3 Diabetes mellitus met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken
-
a. groep 1: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën
kunnen veroorzaken en die de hypoglycemieën goed voelen aankomen, in staat zijn hiermee
adequaat om te gaan en geregeld worden gecontroleerd door een diabetesdeskundige,
kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een
termijn van maximaal vijf jaar.
Bij een ernstige functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
-
b. groep 2: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën
kunnen veroorzaken kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2 op
voorwaarde dat zij:
-
1° in het afgelopen jaar geen ernstige hypoglycemie hebben gehad;
-
2° op de hoogte zijn van de risico’s van een hypoglycemie;
-
3° hypoglycemieën goed voelen aankomen en in staat zijn daarmee adequaat om te gaan;
-
4° minstens tweemaal per dag en op voor het besturen relevante momenten aan zelfcontrole
doen door middel van een bloedglucosetest;
-
5° geen ernstige diabetische complicatie hebben.
Bij iedere beoordeling is een rapport van een internist vereist en ten minste iedere
vijf jaar een rapport van een oogarts. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
E
Paragraaf 5.6.2 komt te luiden:
5.6.2 Personen met hemofilie of andere stollingsstoornissen
Voor rijbewijzen van beide groepen volstaat voor de beoordeling van de geschiktheid
een aantekening van de keurend arts. De geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van
groep 1 is vijf tot tien jaar, voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
F
Paragraaf 5.7 komt te luiden:
5.7 Orgaantransplantatie
-
a. groep 1: Personen met een geslaagde transplantatie van een nier, pancreas, lever,
hart of long kunnen op basis van een aantekening van de keurend arts geschikt worden
verklaard. Vond de transplantatie minder dan vijf jaar geleden plaats dan is de geschiktheidstermijn
vijf jaar, daarna onbeperkt.
-
b. groep 2: Bij personen met een geslaagde transplantatie van een nier, pancreas, lever,
hart of long is voor de beoordeling van de geschiktheid een rapport van een specialist
vereist. De geschiktheidstermijn is vijf jaar.
G
De paragrafen 5.7.1 en 5.7.2 vervallen.
H
Paragraaf 6.3.1 komt te luiden:
6.3.1 Asymptomatisch kransvatlijden
Het betreft personen bij wie aanwijzingen zijn gevonden voor het bestaan van kransvatlijden.
In deze gevallen is steeds een specialistisch rapport vereist. De maximale geschiktheidstermijn
voor rijbewijzen van groep 1 is tien jaar, voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
I
Paragraaf 6.5 komt te luiden:
6.5 Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese)
Bij personen met klachten is altijd een specialistisch rapport vereist. De maximale
geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van groep 1 is tien jaar, voor rijbewijzen van
groep 2 vijf jaar.
Bij lichte tot matige klachten (NYHA klasse 2) is de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; deze personen zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
J
Paragraaf 6.7.2 en 6.7.3 komen te luiden:
6.7.2 Geleidingsstoornissen
Het gaat hierbij om aandoeningen als sick-sinussyndroom, bifasciculair bundeltakblok,
of een tweedegraads of derdegraads AV-blok. In deze gevallen is steeds een specialistisch
rapport vereist.
De maximale geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van groep 1 is tien jaar, voor rijbewijzen
van groep 2 vijf jaar. Personen met ernstige klachten zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.7.3 Pacemaker
Voor de beoordeling van de geschiktheid is voor rijbewijzen van groep 2 altijd een
specialistisch rapport vereist.
De maximale geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van groep 1 is maximaal tien jaar,
voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
K
Paragraaf 6.8.2 komt te luiden:
6.8.2 Arteriële aandoeningen
Het betreft hier aandoeningen als aneurysma aortae, uitgebreide arteriosclerose, ziekte
van Raynaud, de ziekte van Buerger en scleroderma. Voor de beoordeling van de geschiktheid
volstaat een aantekening van de keurend arts.
De maximale geschiktheidstermijn voor personen die geen of geringe klachten hebben
is voor rijbewijzen van groep 1 tien jaar, voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
L
Paragrafen 7.1 tot en met 7.2.2 komen te luiden:
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp neurologie
geformuleerd. Personen die lijden aan een ernstige neurologische aandoening zijn alleen
geschikt voor rijbewijzen van zowel groep 1 als groep 2 op grond van een positief
specialistisch rapport eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid van het CBR.
Het betreft zowel stoornissen ten gevolge van aandoeningen, als ook operaties van
het centrale of perifere zenuwstelsel die door sensibele of motorische defecten en
evenwicht- en coördinatiestoornissen tot uiting komen. Het specialistisch rapport
moet ingaan op het effect daarvan op de geschiktheid en de kans op progressie. Bij
twijfel over de geschiktheid in de toekomst kunnen zij geschikt worden geacht voor
een beperkte termijn, eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid van het CBR.
7.2 Epileptische aanval(len)
Voor de normen in deze paragraaf gelden de volgende uitgangspunten:
-
– Rijbewijsbezitters die een epileptische aanval krijgen, zijn ongeschikt voor een onbeperkt
rijbewijs.
-
– Geprovoceerde epileptische aanval of acuut symptomatische aanval: dit is een epileptische
aanval die zich voordoet binnen 14 dagen na schedel- of hersenletsel, bij een koortsende
ziekte, bij een metabole ontregeling, dan wel bij een andere identificeerbare causale
en vermijdbare factor, zoals slaapdeprivatie.
-
– Sporadische epileptische aanval: dit is een epileptische aanval waarbij zich in de
voorgeschiedenis één of meerdere epileptische aanvallen hebben voorgedaan met een
interval tussen deze en de voorlaatste aanval van meer dan twee jaar.
-
– Meerdere aanvallen binnen 24 uur: worden beschouwd als een eenmalige aanval.
In geval van arterioveneuze malformaties, intracerebrale bloedingen, herseninfarcten
en hersentumoren, met risico op epileptische aanvallen, gelden tevens de normen uit
paragrafen 7.5 tot en met 7.6.4
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met een epileptische aanval of
meerdere epileptische aanvallen in de voorgeschiedenis is een specialistisch rapport,
opgesteld door een neuroloog, vereist.
Uitzondering: personen die vijf jaar aanvalsvrij zijn, ongeacht anti-epileptische
medicatie, volstaat voor groep 1 een aantekening van de keurend arts.
Aan het gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met één of meerdere epileptische
aanvallen in de voorgeschiedenis moeten vanwege een verhoogd risico op een verkeersongeval
extra eisen worden gesteld. Personen die voldoen aan de hieronder gestelde eisen van
groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder gestelde eisen van groep 2, zijn
permanent ongeschikt voor beroepsmatig vervoer van personen of het onder toezicht
doen besturen van derden.
7.2.1 Eerste epileptische aanval
-
a. groep 1: Personen met een eerste epileptische aanval zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 1 tot zes maanden na de aanval.
Een uitzondering kan worden gemaakt als is voldaan aan één van de onderstaande voorwaarden:
-
– een eerste niet-geprovoceerde epileptische aanval zonder ‘epileptiforme afwijkingen’
op het standaard EEG (gemaakt na de aanval) en zonder voor epilepsie relevante afwijkingen
op de MRI-scan van de hersenen: ongeschikt tot drie maanden na de aanval;
-
– een eerste geprovoceerde epileptische aanval: individueel door de neuroloog te beoordelen,
maar ongeschikt tot tenminste drie maanden na de aanval, mede afhankelijk van de oorzaak
van de aanval;
-
– een eerste epileptische aanval bij een progressief neurologische aandoening: individueel
door de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot tenminste zes maanden na de aanval.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van twee jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar en dan onbeperkt.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al drie jaar aanvalsvrij zijn,
mogen op basis van een rapport van de neuroloog direct geschikt worden verklaard voor
een termijn van drie jaar. Personen die vijf jaar of langer aanvalsvrij zijn op basis
van een aantekening van de keurend arts voor onbeperkte tijd.
-
b. groep 2: Personen met een eerste, al dan niet geprovoceerde, epileptische aanval zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, tenzij zij vijf jaar lang aanvalsvrij zijn
gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
Uitzondering kan – vanwege de erkende gunstige prognose – worden gemaakt voor personen
die twee jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld
met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen
voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent
standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens
vijf jaar.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al tien jaar of langer aanvalsvrij
zijn zonder gebruik van anti-epileptische medicatie, mogen op basis van een rapport
van de neuroloog direct geschikt worden verklaard voor de maximale termijn van vijf
jaar.
7.2.2 Meer dan één epileptische aanval
-
a. groep 1: Personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot een jaar na de laatste aanval. Een uitzondering
kan worden gemaakt als is voldaan aan één van de onderstaande voorwaarden:
-
– een sporadische epileptische aanval: ongeschikt gedurende zes maanden na de aanval;
-
– epileptische aanvallen bij een progressief neurologische aandoening: individueel door
de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot ten minste een jaar na de laatste
aanval;
-
– aanvallen in de slaap: als is gebleken dat gedurende een jaar na de eerste aanval
tijdens de slaap uitsluitend aanvallen in de slaap zijn opgetreden (stabiel aanvalspatroon)
bestaat er geschiktheid;
-
– myoclonieën en eenvoudig partiële aanvallen: als is gebleken dat gedurende drie maanden
na de eerste myoclonie of eenvoudig partiële aanval alleen myoclonieën of eenvoudige
partiële aanvallen zijn opgetreden die geen invloed hebben op de geschiktheid voor
het besturen van motorrijtuigen (stabiel aanvalspatroon), bestaat er geschiktheid.
Na afloop van de aanvalsvrije periode of bij een stabiel aanvalspatroon kunnen personen,
die voldoen aan bovenstaande voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn
van twee jaar. Bij gelijkblijvende situatie is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens
drie jaar en dan onbeperkt.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al drie jaar aanvalsvrij zijn
of een stabiel aanvalspatroon hebben, mogen op basis van een rapport van de neuroloog
direct geschikt worden verklaard voor een termijn van drie jaar. Personen die vijf
jaar of langer aanvalsvrij zijn, zijn op basis van een aantekening van de keurend
arts geschikt voor onbeperkte tijd.
-
b. groep 2: Personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, tenzij zij tien jaar lang aanvalsvrij zijn
gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
Een uitzondering kan – vanwege de erkend gunstige prognose – worden gemaakt voor personen
die vijf jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld
met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen
voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent
standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens
vijf jaar.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al tien jaar of langer aanvalsvrij
zijn zonder gebruik van anti-epileptische medicatie, mogen direct geschikt worden
verklaard voor de maximale termijn van vijf jaar.
M
De paragrafen 7.4 tot en met 7.4.2 komen te luiden:
7.4 Progressieve neurologische en neuromusculaire ziektebeelden
Het betreft hier progressieve aandoeningen van het centraal zenuwstelsel, het motorneuron,
het perifere zenuwstelsel en de skeletspieren. Voor de beoordeling van de geschiktheid
is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts.
Bij cognitieve stoornissen geldt tevens paragraaf 8.6.
Bij cervicale myelopathie volstaat een aantekening van de keurend arts.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met deze ziektebeelden
moeten strenge eisen worden gesteld. Personen die voldoen aan de hieronder gestelde
eisen voor groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde eisen
voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid
wordt beperkt tot privégebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privégebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een rapport van een specialist en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
7.4.1 Multiple sclerose
-
a. groep 1: Tijdens een exacerbatie (Schub) zijn personen met multiple sclerose ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 1.
Personen die tussen de exacerbaties geen met de geschiktheid tot het besturen van
motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis hebben,
kunnen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal
vijf jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij
een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar.
-
b. groep 2: Tijdens een exacerbatie (Schub) zijn personen met multiple sclerose ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2.
Personen die tussen de exacerbaties geen met de geschiktheid tot het besturen van
motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen hebben,
kunnen geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van groep 2 voor een termijn van
maximaal drie jaar.
Personen die tussen de exacerbaties wel een met de geschiktheid tot het besturen van
motorrijtuigen interfererende functiestoornis hebben zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
7.4.2 Neuromusculaire ziektebeelden
Het betreft hier ziektebeelden zoals motorneuronziekten, Guillain-Barré, heriditaire
neuropathieën, spierziekten (spierdystrofie, myotonie, myopathie en myositis), myasthenia
gravis en ataxie van Friedreich.
-
a. groep 1: Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar en hangt af van de verwachte progressie.
Lichte progressie: vijf jaar, matige progressie: drie jaar en sterke progressie: één
jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Slechts bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt
worden verklaard voor een termijn van maximaal drie jaar.
N
Na de tekst van paragraaf 7.4.2 wordt een paragraaf tussengevoegd, luidende:
7.4.3 Overige progressieve neurologische ziektebeelden
Het betreft hier ziektebeelden zoals de ziekte van Parkinson, corticobasale degeneratie,
de ziekte van Huntington.
-
a. groep 1: Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. De
maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij
afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard
voor een termijn van maximaal drie jaar.
O
Paragraaf 7.6.3 komt te luiden:
7.6.3 TIA en beroerte
-
a. groep 1: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming
van de hersenvaten, zijn gedurende twee weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1.
Bestaat er na twee weken geen met de geschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke
functiestoornis, dan kunnen zij op basis van de door de keurend arts ingevulde beroertevragenlijst
geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking. Voorwaarde
is dat zij adequaat worden behandeld met de geëigende therapie.
Bestaat er na twee weken een vermoeden van een met de geschiktheid interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornis, dan blijven zij ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 1 tot drie maanden na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen. Na die
termijn is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een
revalidatiearts.
Voor de beoordeling van de geschiktheid is tevens een rijtest met een deskundige op
het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR vereist. Het CBR heeft voor
de rijtest een uitvoerig protocol. Bij met de geschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis en een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn
vijf jaar.
-
b. groep 2: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming
van de hersenvaten, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Bestaat er na vier weken na het begin van de uitvalsverschijnselen geen met de geschiktheid
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, dan kunnen zij op basis
van een van de door de keurend arts ingevulde beroertevragenlijst geschikt worden
verklaard voor rijbewijzen van groep 2 zonder termijnbeperking. Voorwaarde is dat
zij adequaat worden behandeld met de geëigende therapie.
Bestaat er na vier weken een vermoeden op met de geschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis dan zijn zij ongeschikt tot drie maanden na het ontstaan
van de uitvalsverschijnselen. Daarna is een specialistisch rapport, opgesteld door
een neuroloog of een revalidatiearts, vereist. Zij kunnen geschikt worden verklaard
als uit het specialistisch rapport blijkt dat er geen met de geschiktheid interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornis is.
Bestaat er twijfel of een lichamelijke functiestoornis interfereert met de geschiktheid,
dan kan voor de beoordeling een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR worden afgenomen. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig
protocol.
P
Paragraaf 7.7 komt te luiden:
7.7 Stationaire beelden
Het gaat hierbij om resttoestanden na traumatisch hersenletsel, dwarslaesies, traumatisch
zenuwletsel, jeugdig verkregen spasticiteit, restverschijnselen van polio en dergelijke.
-
a. groep 1: Voor rijbewijzen van groep 1 is geen specialistisch onderzoek nodig, als
de aantekening van de keurend arts of de revalidatiearts voldoende informatie bevat
om de geschiktheid te kunnen beoordelen. Is dit niet het geval dan is een specialistisch
rapport vereist, opgesteld door een neuroloog (en eventueel een neuropsycholoog).
Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden
geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij
een positieve rijtest zijn deze personen geschikt zonder termijnbeperking.
Bij twijfel over de geschiktheid in de toekomst kunnen zij geschikt worden geacht
voor maximaal vijf jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij afwezigheid
van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke
en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor een termijn
van maximaal vijf jaar. Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch
rapport vereist.
Bij een vermoeden van een met de geschiktheid interfererende motorische functiestoornis,
kan ter uitsluiting daarvan een rijtest met een deskundige praktische geschiktheid
van het CBR worden gevraagd. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
Q
Paragraaf 8.6.1 komt te luiden:
8.6.1 Dementie
-
a. Groep 1: Bij een vermoeden van dementie is een specialistisch rapport vereist, opgesteld
door een neuroloog, psychiater, klinisch geriater of specialist ouderengeneeskunde.
Het rapport moet het CBR informatie verschaffen over de ernst van de dementie. Voor
het indelen van de ernst van de dementie wordt daarbij gebruik gemaakt van de internationaal
aanvaarde Clinical Dementia Rating (CDR).
Personen met een zeer lichte (CDR 0,5) of lichte vorm (CDR 1) van dementie kunnen
geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van groep 1, met een beperking van de
rijbevoegdheid tot privégebruik. Personen met een matige (CDR 2) of ernstige (CDR
3) vorm van dementie zijn altijd ongeschikt.
Voor de bepaling van de geschiktheid van personen met zeer lichte of lichte dementie
dient een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
van het CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidstermijn is één jaar.
In uitzonderingsgevallen kunnen personen met een zeer lichte vorm van dementie (CDR
0,5) geschikt worden verklaard voor een termijn van maximaal drie jaar. Voorwaarde
is dat de positieve rijtest wordt aangevuld met een positief neuropsychologisch onderzoek.
-
b. Groep 2: Personen bij wie de diagnose dementie is gesteld zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
R
Na de tekst van paragraaf 11.6 wordt een hoofdstuk toegevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 12 OVERIGE MET DE GESCHIKTHEID INTERFERERENDE AANDOENINGEN
Personen die lijden aan aandoeningen die niet in expliciet in voorgaande hoofdstukken
vermeld worden, maar die wel kunnen interfereren met de geschiktheid voor het besturen
van motorrijtuigen kunnen alleen op basis van een specialistisch rapport geschikt
worden verklaard, eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het gebied
van de praktische geschiktheid van het CBR.
Bij twijfel over de geschiktheid in de toekomst worden zij geschikt verklaard voor
een beperkte termijn.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2015.
TOELICHTING
Algemeen
Onderhavige wijziging van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000 heeft
tot doel het advies van de Gezondheidsraad (hierna: GR) van 20 november 20141 over te nemen in de regelgeving. Het betreft de advisering over de eigen verklaringsprocedure
en de rol van de behandelend arts bij het opstellen van een rapport, alsmede enkele
voorstellen tot aanpassing van de eisen aan de geschiktheid bij epileptische aanvallen
en bij beroerte en TIA.
Daarnaast worden bij deze wijziging enkele kleine aanpassingen ter verduidelijking
doorgevoerd, onder meer in het kader van de Europese richtlijnen betreffende het rijbewijs
(2006/126/EG en 2014/85/EU). Met betrekking tot laatstgenoemde aanpassingen is paragraaf
5.7 van de bijlage van de regeling ingekort, is een nieuw hoofdstuk 12 aan de bijlage
van de de regeling toegevoegd (conform punt 18 van bijlage III van richtlijn 2006/126/EG)
en is de tekst van paragraaf 7.1 van de bijlage van de regeling aangepast (conform
punt 11.1 van bijlage III van richtlijn 2006/126/EG).
Eigen verklaringprocedure
Voor de beoordeling van de geschiktheid ontvangt het CBR medische informatie via de
aantekening op de Eigen verklaring, het Geneeskundig verslag bij de Eigen verklaring
genoemd en in specifieke gevallen via het rapport van een medisch specialist. De GR
concludeert in zijn advies dat de administratieve procedure in gevallen waar een specialistisch
rapport vereist is, eenvoudiger kan.
In de huidige regeling is de definitie van een specialistisch rapport het rapport
dat het CBR ontvangt van een onafhankelijk specialist naar wie is verwezen. De GR
concludeert dat daar waar het rapport feitelijke informatie bevat waarop het CBR de
geschiktheid kan beoordeelden, dit rapport ook opgesteld kan worden door de behandelend
arts, mits die zijn medewerking daaraan wil verlenen. Dat maakt de procedure voor
de aanvraag van het rijbewijs sneller en goedkoper. Standpunt van de artsenorganisatie
KNMG is dat een behandelend arts geen oordeel mag geven over de geschiktheid voor
het besturen, maar dat er tegen het met toestemming verstrekken van feitelijke informatie
aan het CBR geen bezwaar bestaat. Daar waar wel een oordeel van de specialist wordt
gevraagd, zoals bij ADHD, ASS, alcohol- en drugsmisbruik, psychiatrie en een keuring
naar een vermoeden van ongeschiktheid zal daarom altijd een rapport van een onafhankelijk
specialist nodig zijn.
In onderhavige wijziging van de regeling is het advies van de GR overgenomen en de
ruimte gecreëerd om het rapport opgesteld door de behandelaar als volwaardig rapport
te gebruiken bij de beoordeling van de geschiktheid in de Eigen verklaringprocedure.
Om het de behandelaar makkelijker te maken een rapport op te stellen en om onvolledige
rapportage te voorkomen, moet de behandelaar wel gebruik maken van de door het CBR
aangeboden sjablonen.
In geval van een opgelegd onderzoek naar een vermoeden van ongeschiktheid in de Vorderingsprocedure
(artikel 133 Wegenverkeerswet 1994) zal, gezien de aard van dit onderzoek, altijd
een rapport door een onafhankelijk specialist moeten worden opgesteld. Evenals bij
een verzoek om een herkeuring op grond van artikel 104 Reglement rijbewijzen, gedaan
naar aanleiding van het primaire besluit in de Eigen verklaringprocedure.
Epileptische aanvallen
In 2013 vroeg de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (hierna: NVN) in een brief
aan de GR aandacht voor de regelgeving betreffende de geschiktheid bij epileptische
aanvallen. De huidige tekst van de regeling schrijft dat voor de beoordeling van de
geschiktheid altijd een specialistisch rapport is vereist, behalve voor groep 1 rijbewijzen
als er gedurende tien jaar aanvalsvrijheid bestaat zonder anti-epileptische medicatie.
De NVN heeft opgemerkt dat er twijfel is over de zin van een specialistische keuring
als de laatste epileptische aanval lang geleden is en de kans op een nieuwe aanval
als laag wordt ingeschat. Zij is van mening dat een specialistisch rapport niet is
vereist als de laatste epileptische aanval meer dan vijf jaar geleden is, met of zonder
gebruik van anti-epileptische medicatie. Een aantekening van een behandelend arts
of keurend arts is voldoende om betrokkene voor onbepaalde tijd rijgeschikt te achten.
De GR kan zich in het verzoek tot herziening vinden en adviseert de keuring door de
specialist te laten vervallen, zodra er sprake is van een aanvalsvrije periode van
meer dan vijf jaar, onder meer ook omdat dit in overeenstemming is met de minimumnormen
in bijlage III van de derde Europese rijbewijsrichtlijn.
Dit heeft tot gevolg dat de bestaande ‘1-3-5 jaarssystematiek’ in de regeling met
betrekking tot de geschiktheidstermijn wordt aangepast (hoofdstuk 7) om rechtsongelijkheid
te voorkomen tussen personen met een eenmalige epileptische aanval en personen met
meerdere epileptische aanvallen. Deze systematiek wordt in de onderhavige wijziging
vervangen door een 2-3 jaarssystematiek. Deze nieuwe termijnen zullen eveneens van
toepassing zijn bij personen met epileptische aanvallen waarbij van geschiktheid sprake
is als er een stabiel aanvalspatroon bestaat (aanvallen in de slaap en myoclonieën).
Beroerte en TIA
In 2013 vroeg de NVN in een brief aan de GR eveneens aandacht voor de regelgeving
betreffende de geschiktheid na een TIA of restloos genezen beroerte. In de huidige
tekst van de regeling is voor de beoordeling altijd een rapport van een neuroloog
vereist en voor groep 2 zelfs elke drie jaar.
De GR adviseert het neurologisch rapport bij een restloos genezen beroerte of TIA
te laten vervallen. In de onderhavige wijziging van de regeling (par. 7.6.3) wordt
het de keurend arts die het CBR van informatie voorziet, door middel van het invullen
van een beroertevragenlijst, zowel voor groep 1 als groep 2. De keurend arts is namelijk
meestal een basisarts of huisarts zonder specialistische kennis van de hersendoorbloedingsstoornissen.
Progressieve neurologische en neuromusculaire ziektebeelden
Van onder meer de Vereniging Spierziekten Nederland (hierna: VSN) bereikten mij signalen
dat de behandeling en begeleiding van personen met neurologische en neuromusculaire
ziektebeelden zich de laatste jaren heeft verplaatst van de neurologen naar de revalidatieartsen.
Op grond van paragraaf 7.4 van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000,
was er echter voor de aanvraag van een rijbewijs nog steeds een rapport van een neuroloog
vereist. Dat betekende dat steeds vaker de aanvrager door het CBR werd verwezen naar
een specialist met weinig of geen ervaring met deze ziektebeelden. In lijn met het
advies van de GR over de inzet van de eigen arts of behandelaar is het onder de nieuwe
regeling mogelijk (par. 7.4) dat ook de revalidatiearts het rapport mag opstellen,
dat het CBR gebruikt voor het al dan niet opleggen van een rijtest. Gezien de deskundigheid
van de revalidatieartsen, juist bij deze ziektebeelden, is daar geen bezwaar tegen.
Voor een indeling van alle neuromusculaire aandoeningen kan ter verduidelijking onderstaande
tabel van de VSN dienen.
-
1. Neuromusculaire ziekten door zenuwaandoeningen:
-
• Spinale musculaire atrofieën, zoals SMA type 1 (ziekte van Werdnig-Hoffmann), SMA
type 2 of SMA type 3 (ziekte van Wohlfart-Kugelberg-Welander).
-
• Andere motorneuronziekten, zoals amyotrofische lateraal sclerose (ALS), lateraal sclerose,
ziekte van Strumpell (spastische spinaalparalyse), post-poliomyelitis syndroom of
anterior horn cell degeneration (AHCD).
-
• Neuropathieën, zoals de erfelijke motorische en sensorische neuropathieën (HMSN):
HMSN type 1 en 2 (ziekte van Charcot-Marie-Tooth), HMSN type 3 (ziekte van Dejerine-Sottas),
syndroom van Guillain Barré of erfelijke drukneuropathieën.
-
2. Myasthenieën:
-
3. Spierziekten in ergere zin:
-
• Spierdystrofieën, zoals: Duchenne-dystrofie, Becker-dystrofie, oculofaryngeale dystrofie,
limb-girdle dystrofie of facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD, de ziekte van
Landouzy-Dejerine).
-
• Myotonieën, zoals: dystrophia myotonica (ziekte van Curschmann-Steinert) of myotonia
congenita.
-
• Myopathieën: erfelijke spierstofwisselingsziekten (zoals de ziekte van Pompe, de ziekte
van McArdle, carnitine-deficiëntie en de mitochondriale spierziekten), congenitale
myopathieën (zoals central core disease, nemaline myopathie).
-
• Myositis (zoals dermato- en polymyositis).
-
4. Andere neuromusculaire aandoeningen:
De specialist bij dementie
Bij een vermoeden van dementie mag door onderhavige wijzing van de regeling het specialistisch
rapport voortaan eveneens worden opgesteld door een specialist ouderengeneeskunde
(par. 8.6.1). Dit specialisme is in 2009 ontstaan uit een samenvoeging van de specialismen
verpleeghuisgeneeskunde en de sociale geriatrie. Een dergelijke arts is gespecialiseerd
in de zorg voor ouderen en in het bijzonder deskundig op het gebied van dementie.
Administratieve lasten
Deze wijziging van de regeling heeft een verschuiving in de administratieve lasten
voor burgers tot gevolg. Voor bedrijven heeft de wijziging van de regeling geen gevolgen
voor de administratieve lasten.
Epilepsie
Per jaar slagen circa 900 personen met epilepsie voor een rijbewijs. Als gevolg van
onderhavige wijziging van de regeling wordt over een periode van 9 jaar een besparing
op de volgende kosten bereikt: een eigen verklaring (€ 30,–), een aantekening (€ 25,–),
twee rapporten (2 x € 95,–), eenmaal pasfoto’s (€ 10,–) en een rijbewijs(€ 37,–),
totaal € 292,– per persoon in 9 jaar. Per jaar is het bedrag dat per persoon wordt
bespaard € 292,– : 9 = € 32,50 (afgerond). De totale besparing per jaar is 900 x € 32,50
= € 29.250,–.
Personen die reeds in het bezit van een rijbewijs zijn besparen minder dan examenkandidaten.
In Nederland zijn ongeveer 72.000 epilepsiepatienten met een rijbewijs. De gemiddelde
besparing per persoon als gevolg van deze wijziging van de regeling is over een periode
van 5 jaar: een rapport (€ 95,–), een eigen verklaring (€ 30,–), eenmaal pasfoto’s
(€ 10,–) en een rijbewijs (€ 37,–), totaal € 172,–. Per jaar is de besparing per persoon
€ 172,– : 5 = € 34,40. De totale besparing per jaar bedraagt 72.000 x € 34,40 = € 2.476.800,–.
De nieuwe ‘2-3 jaarsystematiek’ geeft een vermindering van administratieve lasten
voor personen die voor het eerst voldoen aan de aanvalvrij periode en dan een geschiktheid
voor twee jaar krijgen. Voor rijbewijsbezitters die onder de vorige ‘1-3-5 jaarssystematiek’
al een beperkt rijbewijs voor één of drie jaar hebben gekregen, betekent het in een
aantal gevallen, afhankelijk van het aantal epileptisch aanvallen, helaas wel dat
zij niet voor een termijnbeperking van drie, dan wel vijf jaar in aanmerking komen,
maar voor twee dan wel drie jaar. Deze overgangsperiode duurt maximaal drie jaar en
sowieso betekent ook voor deze mensen de wijziging minder neurologische rapporten
en eerder een onbeperkt rijbewijs.
TIA en Beroerte
Per jaar ontvangt het CBR ongeveer 800 meldingen van een TIA of een beroerte. Door
onderhavige wijziging van de regeling kan voortaan worden volstaan met een aantekening
in plaats van een rapport. Een rapport kost € 95,– en een aantekening € 25,–, derhalve
een besparing van € 70,– per persoon. De totale besparing per jaar bedraagt dan 800
x € 70,– = € 56.000,–.
Behandelend arts
Geschat wordt dat het bij de verschuiving van de onafhankelijk arts naar de behandelend
arts om circa 5.000 rapporten per jaar zal gaan. De kosten van een rapport variëren
afhankelijk van de aandoening sterk, maar kunnen gemiddeld worden geschat op € 165,–,
terwijl de kosten van het verstrekken van informatie gemiddeld € 30,– zullen bedragen,
derhalve een besparing van € 135,– per persoon. De totale besparingen per jaar zijn
dan 5.000 x € 135,– = € 675.000,–.
De totale lastenverlichting die met de wijziging van de regeling wordt bereikt bedraagt
€ 3.237.050,– (€ 29.250,– + € 2.476.800,– + € 56.000,– + € 675.000,–).
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2015. De publicatietermijn
van deze wijzigingsregeling is niet overeenkomstig de systematiek van de vaste verandermomenten.
De reden daarvoor is dat de doelgroep bijzonder gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding
van de regeling.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus