Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2015, 5390 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2015, 5390 | Besluiten van algemene strekking |
Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van artikel 130 lid 4 Wet RO
Van: College van Procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienummer: 2015A002
Datum inwerkingtreding: 01-03-2015
Publicatie in Stcrt.: PM
Vervallen: Aanwijzing voorwaardelijke vrijheidsstraffen en schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden (2013A004);
Aanwijzing elektronisch toezicht (2010A008)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing inverzekeringstelling (2013A016); Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling (2012A007); Aanwijzing executie (2014A018); Aanwijzing OM-strafbeschikking (2013A017); Aanwijzing Slachtofferzorg (2010A029)
Wetsbepalingen: Artikelen 14a tot en met 14j Wetboek van Strafrecht; Artikelen 59, 62 en 80 tot en met 84 Wetboek van Strafvordering
Bijlage(n): –
Deze aanwijzing geeft regels voor de taken en verantwoordelijkheden van het openbaar ministerie (OM) bij:
1. de uitvoering van de wettelijke regeling van de voorwaardelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf bij meerderjarigen1;
2. de toepassing van de bijzondere voorwaarden in de fase van de voorlopige hechtenis en de vordering van de bijzondere voorwaarden;
3. de executie van de bijzondere voorwaarden en de procedurele regels voor het toezicht op de naleving.
Deze aanwijzing beoogt te bevorderen dat bijzondere voorwaarden adequaat worden toegepast met het oog op het terugdringen van recidive en het beschermen van de samenleving en het slachtoffer. Daarnaast beoogt de aanwijzing een goede aansluiting van de verschillende schakels binnen de executieketen te bewerkstelligen.
Het vorderen van bijzondere voorwaarden is aan de orde indien:
1. herstel van geleden schade geboden is;
2. beperking van de bewegingsvrijheid van verdachte geboden is;
3. zorg en/of gedragsinterventie geboden is.
In de vordering worden de bijzondere voorwaarden specifiek benoemd. De in de wet genoemde bijzondere voorwaarden kunnen onderdeel zijn van zowel de schorsingsbeschikking (voorlopige hechtenis) als het vonnis.
De aanwijzing is aangevuld met bepalingen aangaande het elektronisch toezicht, hetgeen voorheen geregeld was in de Aanwijzing elektronisch toezicht (2010A008).
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat (deels) voorwaardelijk veroordeelden minder recidiveren dan onvoorwaardelijk veroordeelden. Enerzijds bieden bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling of een schorsing van de voorlopige hechtenis ruimte voor een op de persoon toegesneden interventie met als doel gedragsverandering bij de veroordeelde of verdachte en bescherming van de maatschappij en het slachtoffer in het bijzonder. Anderzijds vormt de dreiging van het voorwaardelijke strafdeel of herleving van de voorlopige hechtenis een stevige stok achter de deur. Het beleid van het OM is daarom al enige jaren gericht op het vaker opleggen van bijzondere voorwaarden met als doel het terugdringen van recidive en het beschermen van het slachtoffer.
Het OM heeft als partij in het primaire proces, maar ook als regisseur van de strafrechtsketen een belangrijke rol in de tenuitvoerlegging van de straffen en maatregelen die zijn opgelegd door de rechter of de officier van justitie.2 Het OM is eindverantwoordelijk voor de executie van straffen en belast met het toezicht op de naleving van de algemene en bijzondere voorwaarden. Het OM bevordert de kwaliteit en snelheid binnen en tussen de verschillende schakels in de strafrechtsketen. Het beoogde resultaat is dat de executie van strafrechtelijke beslissingen naadloos en vlot aansluiten op de fase van beoordelen en afdoen.
Achtereenvolgens komen in deze aanwijzing aan de orde:
1. |
ALGEMENE EN BIJZONDERE VOORWAARDEN |
||||
---|---|---|---|---|---|
1.1. |
Toepassingsbereik |
||||
1.2. |
Algemene voorwaarden |
||||
1.3. |
Bijzondere voorwaarden |
||||
2. |
HET VORDEREN VAN BIJZONDERE VOORWAARDEN |
||||
2.1. |
‘Niemand weg zonder overleg’ |
||||
2.2. |
Het voorbereiden van de vordering van bijzondere voorwaarden |
||||
2.3 |
Herstellende voorwaarden |
||||
2.4. |
Vrijheidsbeperkende voorwaarden |
||||
2.5. |
Gedragsbeïnvloedende voorwaarden |
||||
2.6 |
Op zorg gerichte voorwaarden |
||||
2.7. |
Overige voorwaarden |
||||
2.8. |
Reclasseringstoezicht |
||||
2.9. |
Elektronisch toezicht |
||||
2.10. |
Dadelijke uitvoerbaarheid |
||||
2.10.1. |
Start proeftijd bij dadelijke uitvoerbaarheid |
||||
2.10.2. |
Consequenties uitspraak in hoger beroep voor proeftijd |
||||
3. |
EXECUTIE VAN BIJZONDERE VOORWAARDEN |
||||
3.1. |
Eindverantwoordelijkheid toezicht bij OM |
||||
3.2. |
Duur proeftijd |
||||
3.3. |
Verlenging proeftijd |
||||
3.4. |
Opdracht toezicht aan de reclassering |
||||
3.5. |
Opdracht toezicht aan de politie |
||||
3.6. |
Niet naleven van de algemene voorwaarde |
||||
3.6.1. |
Bij schorsing van de voorlopige hechtenis |
||||
3.6.2. |
Na veroordeling |
||||
3.7. |
Niet naleven van de bijzondere voorwaarde(n) |
||||
3.7.1. |
Bij schorsing van de voorlopige hechtenis |
||||
3.7.2. |
Na veroordeling |
||||
3.8. |
Bevel onmiddellijke aanhouding door hulpofficier |
||||
. |
3.9 |
Indienen vordering voorlopige tenuitvoerlegging |
|||
3.10. |
Vorderen voorlopige tenuitvoerlegging bij niet naleven van de dadelijk uitvoerbarevoorwaarde(n) |
||||
3.11. |
Toepassen supersnelrecht |
||||
3.12. |
Gevolgen voor het toezicht tot aan zitting |
||||
3.13. |
Oproepen toezichthouders bij behandeling vordering (voorlopige) tenuitvoerlegging |
||||
3.14. |
Opschorten lopend toezicht als gevolg van rechterlijke beslissing |
||||
3.15. |
Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf direct onherroepelijk |
||||
4. |
OVERGANGSREGELING |
De aanwijzing richt zich op het toepassen van algemene en bijzondere voorwaarden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv)) en de voorwaardelijke vrijheidsstraf. Alle in de wet genoemde bijzondere voorwaarden kunnen onderdeel zijn van zowel de schorsingsbeschikking als het vonnis.
Bij de voorwaardelijke straf gelden de volgende algemene voorwaarden:
1. De veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
en wanneer de rechter bijzondere voorwaarden oplegt en opdracht geeft tot reclasseringstoezicht:
2. Ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit verleent de veroordeelde medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter inzage aan; en
3. De veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht (artikel 14d lid 2), de medewerking aan huisbezoeken daaronder inbegrepen.
De laatstgenoemde voorwaarde is niet als algemene voorwaarde bij de schorsing van de voorlopige hechtenis in de wet opgenomen, maar kan als bijzondere voorwaarde opgelegd worden.
De wet onderscheidt veertien verschillende bijzondere voorwaarden, ingedeeld in vijf
categorieën:
1. Herstellende voorwaarden (schadevergoeding, waarborgsom);
2. Vrijheidsbeperkende voorwaarden (locatie-/contactverbod, locatiegebod, meldplicht);
3. Gedragsbeïnvloedende voorwaarden (verbod gebruik drugs en/of alcohol, gedragsinterventies);
4. Op zorg gerichte voorwaarden (klinische zorg, ambulante zorg, maatschappelijke opvang);
5. Overige voorwaarden (andere gedragsaanwijzingen).
In combinatie met een bijzondere voorwaarde kan de rechter de reclassering3 opdracht geven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. In het geval van vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft de politie een handhavende taak.
Aan een bijzondere voorwaarde kan tevens elektronisch toezicht worden verbonden (art. 14 c lid 3 Sr).
Een aangehouden verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wordt alleen met toestemming van de officier van justitie in vrijheid gesteld. Indien de (hulp)officier van justitie geen gronden ziet om een verdachte in verzekering te stellen, gaat het OM in alle gevallen na of er gronden zijn voor het vorderen van voorlopige hechtenis, zoals een veroordeling voor een soortgelijk strafbaar feit of voor het vorderen van de tenuitvoerlegging in het geval van lopende bijzondere voorwaarden.
Lokaal maken OM, politie en reclassering afspraken in het kader van de vroeghulp en de mogelijkheid van vroeghulpbezoek (ook in het weekend). Zoveel mogelijk vindt dit plaats in het kader van de ZSM-werkwijze, waarbij de betrokken ketenorganisaties zo snel mogelijk na aanhouding hun informatie over de verdachte(n) delen, zodat een vlotte beoordeling van het strafrechtelijke vervolg en interventies ‘op maat’ kunnen plaatsvinden.
Op lokaal of regionaal niveau kunnen nadere afspraken worden gemaakt op basis van overeengekomen prioritaire thema’s of doelgroepen.
De officier van justitie die overweegt om te verzoeken om schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden of om bijzondere voorwaarden te vorderen op zitting, vraagt in een vroegtijdig stadium aan de reclassering advies daarover, ook indien sprake is van een lopend reclasseringstoezicht. Indien sprake is van een lopend reclasseringstoezicht verwerkt de reclassering de informatie over het verloop hiervan in het reclasseringsadvies. De reclassering betrekt tevens relevante informatie van ketenpartners (bijvoorbeeld via het Veiligheidshuis), die betrokken zijn bij de verdachte en/of zijn maatschappelijk netwerk (bijvoorbeeld gezin, school).
In geval van een mogelijke stoornis vraagt de officier van justitie advies van het NIFP Termijnen voor het aanleveren van reclasseringsrapporten zijn opgenomen in het landelijk strafprocesreglement.4
Het OM maakt de zittingsdatum zo spoedig mogelijk aan de reclassering bekend om tijdige levering van het reclasseringsadvies mogelijk te maken. In de vordering worden de bijzondere voorwaarden specifiek benoemd. Het OM is terughoudend met het eisen van bijzondere voorwaarden die niet door de reclassering zijn geadviseerd, omdat de uitvoerbaarheid daarvan niet door de reclassering is onderzocht.
Een contra-indicatie voor het vorderen van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is aanwezig als:
1. verdachten het onderzoek van de politie of de reclassering tegenwerken,
2. verdachten interventies volledig afwijzen,
3. verdachten geen enkele binding met landen binnen de Europese Unie hebben.
Deze voorwaarden worden gevorderd ten behoeve van financiële of materiële tegemoetkoming aan de slachtoffers van misdrijven. Bij gewelddadige vermogensdelicten als (woning)overvallen, straatroven en woninginbraken is in beginsel altijd sprake van schade. De officier van justitie overweegt in deze gevallen nadrukkelijk de vordering van een financiële of materiële tegemoetkoming ten behoeve van de slachtoffers van deze misdrijven.
Storting van een door de rechter vast te stellen geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven kan worden gevorderd met name indien het slachtoffer zelf geen prijs stelt op schadevergoeding.
Geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade kan aan de orde zijn in het geval dat de veroordeelde bereid is de schade te herstellen. Het noodzakelijke contact met de dader stellen niet alle slachtoffers op prijs. Hiermee moet bij de vordering rekening worden gehouden.
Storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom kan worden gevorderd wanneer er gegronde vrees voor herhaling bestaat.
Een vrijheidsbeperkende voorwaarde wordt als bijzondere voorwaarde5 gevorderd ter bescherming van de slachtoffers of de wijk waar het misdrijf is gepleegd. Een locatieverbod of locatiegebod, waarbij de veroordeelde bijvoorbeeld wordt verplicht om ’s nachts thuis te zijn, en een meldplicht, waarbij de veroordeelde zich op bepaalde momenten op een bepaalde plaats moet melden, dienen dit doel indirect. Een vrijheidsbeperkende voorwaarde kan in combinatie met elektronisch toezicht worden gevorderd (zie § 2.9 hierna).
Een (combinatie van) vrijheidsbeperkende voorwaarde(n) kan onder andere passend zijn bij een veroordeling voor openbare geweldpleging (uitgaansgeweld, geweld bij voetbalwedstrijden) of een zedenmisdrijf.
De handhaving van een contactverbod kan versterkt worden door tevens een locatieverbod te vorderen voor bijvoorbeeld de omgeving van het slachtoffer. Vanuit het oogpunt van bescherming van het slachtoffer, is het van belang om rondom (de woon- of verblijfplaats van) degene met wie het contact verboden is, een gebied aan te wijzen dat niet betreden mag worden door degene die het contactverbod opgelegd heeft gekregen.
Bij een locatiegebod of -verbod, moet duidelijk worden gespecificeerd om welke locatie of soort locatie(s) het gaat en wat wordt bedoeld met de ‘directe omgeving’ daarvan. Als de vordering ziet op een gebiedsverbod is het raadzaam een straal van minimaal 5 km te hanteren en bij de vordering een kaartje van het verboden gebied te overhandigen. Het verbod geldt in de regel 24 uur per dag, maar kan bij hoge uitzondering beperkt worden tot bepaalde tijdstippen.
Het handhaven van een contactverbod, locatieverbod of locatiegebod is een gezamenlijke taak van de politie en de reclassering. Indien het OM één van deze vrijheidsbeperkende voorwaarden dan wel een meldplicht op het politiebureau overweegt, overlegt de officier of de AG vooraf over de handhaafbaarheid met de politie.
Deze bijzondere voorwaarden zien op het deelnemen van veroordeelde aan bepaalde cursussen, opleidingen of andere gedragsinterventies.6 Dit zijn trainingen gericht op bijvoorbeeld sociale en cognitieve vaardigheden, agressieregulatie, alcohol- en drugsgebruik of arbeidsvaardigheden.
In de gevallen waarin voorheen een leerstraf passend zou zijn geweest7, kan de officier van justitie vanaf 1 april 2012 de corresponderende gedragsinterventie als gedragsbeïnvloedende voorwaarde vorderen.
Aan het vorderen van de op zorg gerichte voorwaarden ligt een indicatiestelling forensische zorg ten grondslag, waarin de aard en te verwachten duur van de behandeling en het beveiligingsniveau worden aangegeven. Voor de klinische (24-uurs) zorg geeft het NIFP een indicatiestelling af, voor de ambulante zorg de reclassering.
Het opnemen van deze indicatiestelling in de vordering volstaat. Indien de rechter een specifieke instelling of behandelaar wil noemen, dient aan de vordering tot zorg in een bepaalde instelling toegevoegd te worden ‘of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering’. Indien de beoogde instelling bijvoorbeeld een lange wachttijd kent, kan dan de behandeling in een soortgelijke instelling plaatsvinden zonder tussenkomst van de rechter.
Bij een klinische opname geldt dat elke beslissing over de aard en duur exclusief aan de rechter is voorbehouden.8 De officier kan in een vordering tot ambulante behandeling meenemen dat de rechter in het vonnis opneemt dat de verdachte een korte klinische opname kan ondergaan zonder nadere tussenkomst van de rechter. Dit kan de orde zijn bij bijvoorbeeld een ernstige verslaving of persoonlijkheidsstoornis. Deze korte opname kan uitsluitend onder bepaalde voorwaarden worden geëffectueerd, bijvoorbeeld bij terugval in verslaving.
Een behandeling kan ook het innemen van medicatie met zich brengen. De weigering medicijnen in te nemen, die de behandelaar nodig acht, kan leiden tot het terugmelden van de zaak.
Deze ‘restcategorie’ is opgenomen om maatwerk te kunnen leveren ten aanzien van de invulling van de bijzondere voorwaarden in geval de standaardvoorwaarden niet toereikend zijn.
Wanneer bijvoorbeeld het strafbaar feit is gepleegd bij de uitoefening van een beroep of ambt, kan de officier de ontzetting uit ambt of beroep als bijzondere voorwaarde vorderen of een verbod op het uitvoeren van activiteiten binnen een gehele sector als de gezondheidszorg.9 De rechter kan de reclassering opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de ontzetting uit ambt of beroep (art. 32 Sr).
Het reclasseringstoezicht houdt in dat de reclassering de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden controleert en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.
Bij de vordering dient de officier nadrukkelijk de toevoeging ‘toezicht te houden zolang de reclassering dat nodig acht’ te overwegen. Indien dit niet in het vonnis wordt opgenomen, kan het toezicht slechts voortijdig worden gestaakt door de rechter, op vordering van het OM of op verzoek van de veroordeelde (art. 14 f Sr) door de opheffing van de opdracht aan de reclassering (lid 2).
Met het oog op het toezicht op of de ondersteuning van de naleving van de bijzondere voorwaarde(n) kan de officier van justitie elektronisch toezicht (ET) vorderen (art. 14c lid 3 Sr). Dit houdt in dat met een technisch hulpmiddel, te weten een ‘enkelband’ (zender) in combinatie met een ontvanger (RFId) of GPS (permanente monitoring door middel van satellieten), kan worden nagegaan waar de veroordeelde zich bevindt (GPS) danwel of de veroordeelde zich binnen een bepaalde straal van een vast punt bevindt (RFId). ET is alleen zinvol in combinatie met (een) vrijheidsbeperkende voorwaarde(n), bijvoorbeeld een stadionverbod, een straat- of contactverbod of een locatiegebod (meestal het huisadres). In geval van verdenking van een ernstig zeden- of geweldsdelict (waaronder ernstig huiselijk geweld), overweegt de officier van justitie nadrukkelijk de toepassing van ET ter naleving van de gestelde (algemene en bijzondere) voorwaarden die beogen recidive te voorkomen. Voorts wordt hierbij meegewogen de dreiging die slachtoffers (kunnen) ondervinden. Ook bij (door jeugdigen of jongvolwassenen gepleegde) gewelddadige vermogensdelicten (waaronder (woning)overvallen, straatroven en woninginbraken) overweegt de officier van justitie nadrukkelijk de toepassing van ET ter naleving van de vrijheidsbeperkende voorwaarden. In dergelijke gevallen kan ET ingezet worden om een niet-crimineel dagritme te bevorderen (bijvoorbeeld overdag naar school, ’s nachts thuis) en/of (mogelijke) dreiging voor slachtoffers af te wenden.
ET kan vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde. Bij het vorderen van deze combinatie van voorwaarden dient de officier van justitie dan ook steeds een proportionaliteitsafweging te maken.
De officier van justitie vraagt vooraf advies aan de reclassering over de combinatie van de bijzondere voorwaarde(n) en ET. In het (uitgebreide) reclasseringsadvies wordt expliciet aangegeven in welke mate het elektronisch toezicht de bewegingsvrijheid beperkt en uitvoerbaar is (haalbaarheidsonderzoek).
De reclassering is verantwoordelijk voor de uitvoering van het elektronisch toezicht.
Bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf en het daarbij horende reclasseringstoezicht kunnen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard (analoog aan de TBS met voorwaarden) in het geval ‘er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’. Nu ditzelfde criterium geldt bij het vaststellen van een proeftijd van tien jaren, ligt het in de rede om dan ook een langere proeftijd te overwegen.
Dadelijk uitvoerbare voorwaarden worden gestart direct na de einduitspraak in eerste aanleg, ook als hoger beroep wordt ingesteld en het vonnis dus nog niet onherroepelijk is. Dit is een wettelijke uitzondering op de schorsende werking van rechtsmiddelen (art. 557 Sv). De bescherming van de samenleving en slachtoffer(s) en de lichamelijke integriteit van personen prevaleert in dat geval boven het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging van een straf pas plaatsvindt nadat een uitspraak onherroepelijk is geworden.
In het geval van bijvoorbeeld een geweldsmisdrijf met slachtoffer(s) kan een locatie- of contactverbod mogelijk in combinatie met reclasseringstoezicht en ET urgent zijn en moet de dadelijke uitvoerbaarheid worden gevorderd. Gezien de ernst van dit soort zaken kan het ook passend zijn een langere proeftijd dan twee jaar te vorderen.
Indien de officier overweegt de dadelijke uitvoerbaarheid van reclasseringsinterventies te vorderen, moet dit ondersteund worden door een reclasseringsadvies, waarin de dadelijke uitvoerbaarheid wordt gemotiveerd. De officier dient dan tevens de meldplicht (volgende dag melden bij reclassering) op te nemen in de vordering.
Het OM ontvangt, in die zaken waarin de rechter de dadelijke uitvoerbaarheid beveelt (art. 14e Sr), direct na de uitspraak de uitgesproken voorwaarden op schrift in een ‘proces- verbaal van dadelijke uitvoerbaarheid’.
Indien de verdachte niet bekend was met de zitting, laat het OM deze kennisgeving zo spoedig mogelijk na de zitting in persoon aan de verdachte betekenen (art. 366a lid 3 Sv). Bij overtreding van de voorwaarden kan de verdachte, die niet bekend was met de zitting, alleen worden aangehouden als betekening heeft plaatsgevonden.
Ook in hoger beroep kunnen dadelijk uitvoerbare voorwaarden worden gevorderd en opgelegd.
De rechter kan ambtshalve of op vordering van het OM bepalen dat opgelegde voorwaarde(n) en het op de naleving van die voorwaarde(n) uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. De proeftijd gaat dan direct in op de dag van de einduitspraak of, bij afwezigheid van de verdachte ter zitting, op het moment van betekening van de kennisgeving.
De uitspraak in hoger beroep kan verschillende consequenties hebben voor de opgelegde dadelijk uitvoerbare voorwaarde(n):
• In het geval de dadelijk uitvoerbare voorwaarden worden overgenomen, lopen de dadelijk uitvoerbare voorwaarden en de proeftijd door.
• Worden andere dan in eerste aanleg opgelegde dadelijk uitvoerbare voorwaarden opgelegd, start de proeftijd op de datum van einduitspraak in hoger beroep;
• Worden andere (niet dadelijk uitvoerbare) voorwaarden opgelegd, start de proeftijd vijftien dagen na het arrest of, als er betekend moet worden, vijftien dagen na de betekening, tenzij cassatie wordt ingesteld;
• Worden geen voorwaarden opgelegd, dan worden de uitvoering van de dadelijk uitvoerbare voorwaarden en de proeftijd beëindigd.
Het OM is eindverantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de algemene en bijzondere voorwaarden (art. 14d lid 1 Sr). Het OM is daarbij afhankelijk van vele uitvoeringsinstanties. De reclassering en de politie zijn twee van de belangrijkste partners. De reclassering is uitvoerder van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden, ook wanneer de inzet van een elektronisch hulpmiddel onderdeel uitmaakt van de bijzondere voorwaarden. Daarnaast voert de reclassering verschillende gedragstrainingen uit. De politie levert een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de vrijheidsbeperkende voorwaarden (locatie- en contactverboden, locatiegeboden, meldplicht politie).
De proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling bedraagt ten hoogste drie jaar. In gevallen waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam en/of de noodzaak aanwezig is van een langdurige gedwongen behandeling of begeleiding, kan een proeftijd worden opgelegd van maximaal tien jaar.
De rechter, die de bijzondere voorwaarden oplegt, bepaalt op vordering van de officier (eventueel onderbouwd met een reclasseringsadvies) of ambtshalve de duur van de proeftijd.
Met ingang van 1 april 2012 geldt dat de proeftijd verlengd kan worden met maximaal twee jaren. De totale duur van de proeftijd kan derhalve oplopen tot vijf jaren in de gevallen waarin een proeftijd van drie jaren bepaald is en twaalf jaren in de gevallen waarin een proeftijd van tien jaren bepaald is.
Om voortvarendheid in de keten te bevorderen, geeft het OM de vrijgave voor executie van voorwaardelijke veroordelingen met bijzondere voorwaarden, zoals het reclasseringstoezicht, voorrang.
Het OM geeft via het CJIB opdracht aan de reclassering voor uitvoering van reclasseringstoezicht, ET en/of andere bijzondere voorwaarden, waaraan reclasseringstoezicht is verbonden.
Indien de rechter bepaalt dat de reclassering toezicht houdt ‘zolang de reclassering dat nodig acht’ en de reclassering gedurende de proeftijd van oordeel is dat het toezicht positief is verlopen en niet langer nodig is, kan het toezicht met instemming van de officier van justitie worden beëindigd. De officier van justitie informeert de reclassering schriftelijk over zijn/haar besluit (via het CJIB).
De handhaving van de vrijheidsbeperkende voorwaarden valt onder de algemene signalerende taak van de politie. Toezicht door een buurtregisseur, doelgroepagent en/of basisteam, kan de handhavingsdruk en de pakkans bij overtredingen aanmerkelijk doen toenemen. Het OM meldt deze vrijheidsbeperkende voorwaarden via het CJIB aan de politie.10 Het OM geeft hierbij aan welke actie van de politie wordt verlangd.
Wanneer de rechter een contactverbod of locatieverbod/-gebod (al dan niet met ET) en het daarbij behorende politietoezicht dadelijk uitvoerbaar verklaart, stelt het OM de politie en de reclassering (in het geval tevens reclasseringstoezicht, al dan niet met elektronisch toezicht, is opgelegd) zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.
In geval van handhaving van vrijheidsbeperkende voorwaarden door de politie, moet het OM de politie zorgvuldig informeren bij beëindiging van de voorlopige hechtenis (en daarmee het vervallen van de schorsingsvoorwaarde) of het einde van de proeftijd in geval van veroordeling. Daarmee worden onrechtmatige aanhoudingen voorkomen.
Pleegt de verdachte tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis een nieuw strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dan kan, afhankelijk van de ernst van het nieuwe feit en de aard van de bijzondere voorwaarde(n), de verdachte ter zake van het nieuwe feit worden voorgeleid of de opheffing van de schorsing worden gevorderd bij de RC of de raadkamer. Ook een combinatie van beide opties is mogelijk.
Pleegt een (deels) voorwaardelijke veroordeelde tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit, waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, dan kan de officier van justitie een vordering voorlopige tenuitvoerlegging bij de RC aanbrengen (binnen drie maal vierentwintig uur na insluiting).
Vervolgens brengt de officier van justitie de hoofdzaak tegelijk met een vordering tot definitieve tenuitvoerlegging aan bij de rechter. Bij een nieuw feit waarvoor wel een voorlopige hechtenis is toegelaten, dient de afweging te worden gemaakt tussen een vordering bewaring of een vordering voorlopige tenuitvoerlegging. Overigens kunnen ook beide vorderingen tegelijkertijd worden ingediend.
Indien geen voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen, spant het OM zich in om de vordering tenuitvoerlegging uiterlijk vijfenveertig dagen na de beslissing van de officier van justitie te laten behandelen door de rechter.
Indien de niet nageleefde voorwaarde in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis was opgelegd, dan kan de officier de aanhouding van de verdachte bevelen en onverwijld de vordering tot opheffing van de schorsing indienen bij de rechter (art. 84 Sv). De rechter kan de schorsingsbeslissing wijzigen (art. 81, eerste lid Sv) of de opheffing van de schorsing bevelen (art. 82, eerste lid Sv).
Indien na ommekomst van deze termijn de verdachte nog niet is aangehouden, geeft de officier van justitie aan of de verdachte actief moet worden opgespoord.
De officier van justitie dient zijn vordering onverwijld na de aanhouding in bij de rechtbank, die de schorsing heeft bevolen (art. 84, tweede lid Sv).
De niet-naleving van een voorwaarde zal worden geconstateerd door de toezichthouder bij de reclassering of door de politie.
De reclassering informeert het OM wanneer sprake is van een overtreding van een bijzondere voorwaarde en legt dit schriftelijk vast. In het geval dat de politie een overtreding constateert, zal dit veelal betrekking hebben op een algemene voorwaarde of een vrijheidsbeperkende voorwaarde. De politie meldt deze overtreding aan het OM en legt dit vast in een proces-verbaal van bevindingen. Indien ook reclasseringstoezicht is opgelegd, stelt het OM de toezichthouder van de reclassering in kennis van de overtreding.
De officier kan besluiten:
1. een schriftelijke waarschuwing te sturen of een waarschuwingsgesprek ten parkette te voeren;
2. te vorderen dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog voorlopig ten uitvoer wordt gelegd;
3. te vorderen dat de gehele of gedeeltelijke voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd al of niet onder instandhouding dan wel wijziging van de voorwaarden (art. 14g lid 1 Sr);
4. een vordering in te dienen tot verlenging van de proeftijd met ten hoogste twee jaar (art. 14f Sr, lid 1) of tot wijziging van de voorwaarden (art.14, lid 2f Sr), zonder de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
De officier kan, wanneer aan veroordeelde een voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd, de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Indien de veiligheid van het slachtoffer of de samenleving gevaar loopt, kan ook de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie (art. 14fa, lid 1 Sr). Deze toetst de aanhouding en dient, wanneer het voortduren van de aanhouding noodzakelijk is, onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de RC en een vordering tot tenuitvoerlegging bij de rechter.
Het verdient aanbeveling in de vordering voorlopige tenuitvoerlegging op te nemen dat het voortduren van de aanhouding noodzakelijk is. Dit geldt ook bij aanhouding op bevel van de officier of de AG.
Bij een ernstig vermoeden of constateren van het niet naleven van een opgelegde bijzondere voorwaarde en/of algemene voorwaarde, kan de officier bij de RC een vordering indienen tot voorlopige tenuitvoerlegging van de gehele of gedeeltelijke voorwaardelijke straf. In geval van een voorwaardelijke straf opgelegd door het Hof, kan de AG een dergelijke vordering terugleggen bij de officier in de eerste lijn met het verzoek deze in te dienen bij de RC.
De RC toetst of er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de algemene en/of bijzondere voorwaarde niet is nageleefd. De RC dient binnen driemaal vierentwintig uur na aanhouding de veroordeelde te horen en te beslissen op de vordering tenuitvoerlegging (art. 14fa Sr).
Het OM vordert de voorlopige tenuitvoerlegging
tenzij:
– kan worden volstaan met een waarschuwing of
– een vordering wijziging voorwaarden of
– een vordering verlengen proeftijd wordt ingediend;
en mits:
– sprake is van een voorwaardelijke gevangenisstraf;
– de schending van de voorwaarde(n) zodanig is, dat de insluiting van de veroordeelde noodzakelijk en proportioneel is.
Een voorlopige tenuitvoerlegging kan derhalve niet worden gevorderd bij een voorwaardelijke taakstraf en/of de maatregel van een voorwaardelijke ISD.
De vordering tenuitvoerlegging dient binnen dertig dagen nadat de voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen, op zitting behandeld te zijn (art. 14h lid 2 Sr). Deze termijn geldt niet als de vordering voorlopige tenuitvoerlegging is afgewezen of als de vordering tenuitvoerlegging betrekking heeft op de overtreding van de algemene voorwaarde en de veroordeelde voor het nieuwe strafbare feit wordt vervolgd.
Indien de RC de vordering van het OM toewijst, beveelt hij de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf. Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de veroordeelde. De administratie stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de RC.
De termijn van de voorlopige tenuitvoerlegging eindigt van rechtswege op het tijdstip waarop de duur van de vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de duur van de ten uitvoer te leggen straf.
De veroordeelde kan een verzoek indienen tot opheffing van de voorlopige tenuitvoerlegging. De rechter die bevoegd is te oordelen over de vordering tot tenuitvoerlegging, behandelt het verzoek. Deze rechter kan ook ambtshalve (of op vordering van het OM) de voorlopige tenuitvoerlegging opheffen.
Bij het vorderen van de tenuitvoerlegging moet de officier rekening houden met de vrijheidsbeneming op grond van de voorlopige tenuitvoerlegging (art 14 g lid 6 Sr).
De officier kan hangende het hoger beroep in de hoofdzaak een vordering voorlopige tenuitvoerlegging indienen, indien hij/zij van oordeel is dat de veroordeelde de dadelijk uitvoerbare voorwaarde(n) heeft overtreden (overeenkomstig TBS met voorwaarden). Deze bevoegdheid van de officier vloeit voort uit de mogelijkheid om voorwaarden in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het kan daarbij wenselijk zijn om de behandeling in hoger beroep te versnellen.
In gevallen waarin spoed geboden is bij het vorderen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf of sprake is van een korte voorwaardelijke vrijheidsstraf, kan ook het toepassen van supersnelrecht (inhoudelijke behandeling in de termijn van de inverzekeringstelling) geschikt zijn.
De vordering van voorlopige tenuitvoerlegging wordt dan feitelijk ‘overgeslagen’.
In overleg met de ketenpartners kan een dergelijke voorziening worden georganiseerd. Bij het toepassen van supersnelrecht kan de RC optreden als politierechter. Het proces-verbaal van de politie en/of de aflooprapportage van de reclassering dienen volledig te zijn om te kunnen dienen als onderbouwing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het toezicht van de politie en/of de reclassering loopt door tot aan de behandeling door de rechter van de vordering opheffing schorsing of de vordering tot (voorlopige) tenuitvoerlegging.
Het toezicht wordt alleen beëindigd naar aanleiding van een bevel van de rechter tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis of naar aanleiding van een (voorlopig) bevel tot volledige tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel.
Het OM roept zowel de veroordeelde als de toezichthouder van de reclassering en, indien noodzakelijk, ook de toezichthouder van de politie op tot het bijwonen van de zitting waarop over de vordering (voorlopige) tenuitvoerlegging wordt beslist (art. 14h lid 3 Sr).
De beslissing van de rechter over de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf wordt door het OM onverwijld meegedeeld aan zowel de veroordeelde als de toezichthouder (art. 14j lid 2 Sr).
Indien de rechter de schorsing van de voorlopige hechtenis opheft, de (voorlopige) tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf beveelt of de bijzondere voorwaarden wijzigt in een zaak, waarin de reclassering toezicht houdt, dan stelt het OM de reclassering van de rechterlijke beslissing in kennis
De politie wordt geïnformeerd, indien de politie een handhavende taak heeft.
Indien de RC besluit de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten of ter zake van het nieuwe strafbare feit de bewaring van de verdachte te bevelen, schort dit besluit de uitvoering van het reeds lopende toezicht op.
Indien de rechter ter zake van eerdere of nieuwe strafbare feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf oplegt of heeft opgelegd, dan schort de tenuitvoerlegging hiervan de proeftijd en de uitvoering van het toezicht op. De nieuwe eindtermijn van de proeftijd wordt bekend gemaakt via het CJIB.
Het toezicht wordt weer voortgezet zodra de vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.
Legt de rechter ter zake van het nieuwe strafbare feit een (deels) voorwaardelijke straf op met bijzondere voorwaarden met toezicht door de reclassering, dan wordt, na de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke strafdeel, het eerder opgelegde toezicht voortgezet, mits de proeftijd dan nog van kracht is. Zolang de proeftijd van de eerdere veroordeling nog van kracht is, wordt het toezicht gelijktijdig uitgevoerd.
Tegen de beslissing van de rechter om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen staat geen rechtsmiddel open (art. 14j lid 1 Sr) (tenzij een deel van de uitspraak betrekking heeft op andere strafbare feiten). De uitspraak is daarmee direct executeerbaar.
De officier van justitie kan ook besluiten om ‘lik op stuk’ toe te passen, waarbij de veroordeelde aansluitend aan de zitting de voorwaardelijke straf uitzit (‘parate executie’).
Bijzondere voorwaarden kunnen ook worden opgelegd bij een sepot, een strafbeschikking, een TBS-maatregel, de beëindiging van een TBS-maatregel, de invrijheidstelling, een ISD-maatregel en gratieverlening. Deze vallen buiten het toepassingsbereik van deze aanwijzing. Voor het beleid ten aanzien van jeugdigen geldt een separate aanwijzing.
Waar in de aanwijzing wordt gesproken over ‘officier van justitie’, ‘rechter’, ‘rechtbank’ en ‘vonnis’, wordt daarmee tevens ‘advocaat-generaal’, ‘raadsheer’, ‘gerechtshof’ respectievelijk ‘arrest’ bedoeld.
Met ‘de reclassering’ worden in deze aanwijzing de drie erkende reclasseringsorganisaties bedoeld: Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering GGZ, Leger des Heils Reclassering.
Het landelijke strafprocesreglement is opgesteld door de Raad voor de Rechtspraak in overleg met het OM en is vastgesteld op 17 september 2010 door het landelijk overleg van voorzitters strafsectoren (LOVS). Het reglement uniformeert de wijze van behandeling van strafzaken door ZM en OM.
De officier van justitie (art. 509hh Sv), de rechter (art. 38v Sr) en de burgemeester (art. 172a Gemeentewet) hebben tevens een eigenstandige bevoegdheid om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
De Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie beoordeelt op basis van evidence-based criteria of gedragsinterventies leiden tot vermindering van recidive. Voor een overzicht van erkende interventies kan de site geraadpleegd worden: http://www.erkenningscommissie.nl.
Zie de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal d.d. 18 oktober 2012 met kenmerk PaG/B&S/16523.
Alle parketten melden een contactverbod, locatieverbod of locatiegebod aan het CJIB, dat deze informatie aan de politie doorgeeft.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-5390.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.