Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 24 februari 2015, nr. IENM/BSK-2014/220181, tot wijziging van de Regeling relatieve zuinigheid personenauto’s (het buiten beschouwing laten van voertuigtypen met een zeer lage CO2-uitstoot voor het vaststellen van de referentienorm)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 6a, onderdeel b, van het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s;

BESLUIT:

ARTIKEL I

In artikel 2, eerste lid, van de Regeling relatieve zuinigheid personenauto’s worden de tweede en derde volzin vervangen door de volgende zin:

Bij de berekening van deze constanten worden buiten beschouwing gelaten:

  • varianten van voertuigtypen met een lengte x breedte groter dan 11 m2, en

  • uitvoeringen van voertuigtypen met een CO2-uitstoot kleiner of gelijk aan 50 gram per kilometer.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 28 februari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

1. Algemeen

In het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s zijn regels opgenomen over energie-etiketten voor personenauto’s. Het energie- etiket vermeldt onder meer de ‘energie-efficiëntieklasse’. De energie-efficiëntieklasse wordt vastgesteld aan de hand van de CO2-referentienorm van de auto. De CO2-referentienorm is gebaseerd op geharmoniseerde meetgegevens van in een bepaalde periode in Nederland verkochte nieuwe personenauto’s. De methode waarmee de CO2-referentienorm van personenauto’s wordt berekend is vastgelegd in de Regeling relatieve zuinigheid personenauto’s (hierna: Rrzp).

Technische ontwikkelingen hebben de afgelopen jaren geleid tot een steeds groter wordend aanbod van personenauto’s die zowel door een verbrandingsmotor als door een elektromotor worden aangedreven. Doordat de accu voor de aandrijving met stroom uit het net wordt opgeladen hebben deze voertuigen een zeer lage CO2-uitstoot.

De zogenoemde plug-in hybride auto’s met een CO2-uitstoot van ten hoogste 50 g/km vormen een speciale categorie binnen het aanbod van zeer zuinige auto’s. Fiscale stimulering van zuinige auto’s heeft de afgelopen jaren geleid tot een sterke toename van de verkoop van plug-in hybride auto’s.

Naarmate er meer auto’s worden verkocht met een lage CO2-uitstoot, wordt de gemiddelde uitstoot lager en de CO2-referentienorm voor het energie-etiket scherper. De statistische berekeningsmethode in de Rrzp voor de CO2-referentienorm is niet goed berekend op de grote aantallen plug-in hybride auto’s die in 2013 en 2014 zijn verkocht. Bij ongewijzigd beleid zouden er door de sterk toegenomen verkoop van deze plug-in hybride auto’s onbedoelde effecten optreden bij de etikettering van auto’s. Zonder aanpassing van de berekeningsmethode zou de CO2-referentienorm van kleine en middelgrote auto’s namelijk worden verlaagd. Hierdoor zou aan de meest zuinige kleine en middelgrote auto's met een conventionele aandrijving een onzuinig energie-etiket moeten worden toegekend, terwijl deze auto's ook als zuinig worden beschouwd. Dit is ongewenst voor het maatschappelijk draagvlak van het energie-etiket voor personenauto’s.

Om de gevolgen van de sterke toename van de verkoop van de personenauto’s met een zeer lage CO2-uitstoot voor de toekenning van de energie-etiketten in goede banen te leiden, is de berekeningsmethode voor de CO2-referentienorm met deze wijzigingsregeling aangepast. De aanpassing houdt in dat uitvoeringen van voertuigtypen met een CO2-uitstoot kleiner of gelijk aan 50 gram per kilometer buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de constanten voor de CO2-referentienorm. De wijziging heeft als gevolg dat de norm in de jaren 2016/2017 ten opzichte van de jaren 2014/2015 gemiddeld 1,5% minder zwaar is.

De constanten voor de CO2-referentienormen worden elke twee jaar door de Dienst Wegverkeer herzien. De eerst volgende periode waarvoor de norm voor het energie-etiket weer moet worden aangescherpt is 2016 en 2017. Op deze aanscherping is de aangepaste rekenmethode van toepassing.

Deze wijzigingsregeling leidt niet tot veranderingen in de uitvoering of handhaving en heeft ook geen financiële gevolgen voor het rijk, burgers of bedrijven.

2. Advisering en consultatie

Naar aanleiding van de op grond van artikel 11 van de Regeling sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer voorgeschreven procedure is deze regeling voorgelegd aan de Dienst Wegverkeer. Er zijn geen reacties op de ontwerpregeling ontvangen.

In de voortgangsnotitie regeldruk bedrijven 2011–2015 van 19 september 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 515 nr. 333) is aangekondigd dat het kabinet internetconsultatie vaker wil inzetten bij de voorbereiding van wetgeving, als aanvulling op de bestaande consultatiepraktijk. Openbare internetconsultatie is echter niet nodig, indien het betreft een voorstel dat geen significante verandering brengt in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of dat geen grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Daar is in het voorliggende geval sprake van.

De ontwerpwijzigingsregeling is op 18 november 2014 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2014-0552-NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van informatiemaatschappij (PbEG L 204). Artikel I bevat vermoedelijk technische voorschriften. Er zijn geen reacties op de ontwerpregeling ontvangen.

3. Inwerkingtreding

In afwijking van het stelsel van vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309), is deze wijzigingsregeling met ingang van 28 februari 2015 in werking getreden en is niet de minimale invoeringstermijn van twee maanden gevolgd. Van het stelsel van vaste verandermomenten mag worden afgeweken indien er private of publieke voor- of nadelen zijn van vertragingen of vervroeging van invoering. Daar is in het voorliggende geval sprake van. Op grond van artikel 8 van het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s moet de Dienst Wegverkeer tweejaarlijks vóór 1 maart de constanten voor de formules met behulp waarvan de relatieve energiezuinigheid van personenauto's wordt berekend (regressieformules) vaststellen en publiceren voor de daaropvolgende twee kalenderjaren.

Indien deze wijzigingsregeling later wordt gepubliceerd en in werking treedt, kan de Dienst wegverkeer voor de periode 2016 en 2017 voor het bepalen van de constanten geen gebruik maken van aangepaste regeling, waardoor de komende twee jaar het energie-etiket minder bruikbaar is.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven