Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 februari 2015, nummer WBV 2015/2, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/16 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

16. Het asielbeleid ten aanzien van Libië

16.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Libië geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

16.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

16.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
16.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt Libië niet aan als land waarin sprake is van groepsvervolging.

16.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt voor Libië uitsluitend de volgende risicogroepen aan:

  • LHBT’s;

  • (bekeerde) christenen;

  • (staatloze) Palestijnen;

  • politieke activisten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • leden van het justitieel apparaat;

  • werknemers van non-gouvernementele organisaties;

  • journalisten;

  • vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;

  • vreemdelingen die behoren tot de stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi, waaronder in ieder geval Tawergha’s, Gwelish en Mashashiya’s, Toearegs en Tobu’s; en

  • vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.

16.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
16.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Libië is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

16.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Libië is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

16.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen als kwetsbare minderheidsgroepen aan:

  • LHBT’s.

16.5 Bescherming
16.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Libië te vrezen heeft voor vervolging of schending van artikel 3 EVRM, verlangt de IND niet dat hij zich tot de Libische autoriteiten wendt voor bescherming.

16.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND neemt geen vlucht- of vestigingsalternatief in Libië aan voor de volgende categorieën:

  • LHBT’s;

  • (bekeerde) christenen;

  • (staatloze) Palestijnen;

  • politieke activisten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • leden van het justitieel apparaat;

  • werknemers van non-gouvernementele organisaties;

  • journalisten;

  • vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;

  • vreemdelingen die behoren tot de stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi, waaronder in ieder geval Tawergha’s, Gwelish en Mashashiya’s, Toearegs en Tobu’s; en

  • vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.

16.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Libië geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

16.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Libië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

16.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 februari 2015

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 19 december 2014 is ambtsbericht Libië verschenen, dat een co-productie is van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, de IND en de migratiediensten van België, Zweden en Noorwegen. Naar aanleiding van dit ambtsbericht, heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer per brief d.d. 16 januari 2015 medegedeeld dat hij van oordeel is dat in Libië geen sprake is van een uitzonderlijke geweldssituatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn, ook niet in de twee grotere steden Tripoli en Benghazi. Argumenten voor deze beleidsconclusie zijn onder meer dat het rapport meldt dat hoewel de meeste regio's werden getroffen door algehele instabiliteit, grote delen van het land grotendeels gevrijwaard waren van de gevechten en dat in kleinere steden en plaatsen het dagelijks leven redelijk normaal verloopt. De grote steden Tripoli en Benghazi werden in de verslagperiode getroffen door een wisselende mate van geweld. Tegen het einde van de verslagperiode was de veiligheidssituatie in de hoofdstad Tripoli aanzienlijk verbeterd. De stad Benghazi stond aan het einde van de verslagperiode grotendeels onder controle van de groepen van voormalig generaal Haftar, en een verbetering in de situatie aldaar was evenzo waarneembaar. Verder lijkt het erop dat de bewapende milities vooral bezig zijn elkaar te bestrijden. Wel blijkt uit het ambtsbericht dat leden van een aantal groepen een verhoogd risico lopen op persoonlijke vervolging, hetgeen heeft geresulteerd in het aanwijzen van een aantal risicogroepen in het beleid.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

Naar boven