Besluit van de raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Epe en Heerde tot wijziging (1e) van de Gemeenschappelijke regeling Felua-groep

Logo Apeldoorn

 

 

De raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Epe en Heerde, ieder voor zover zij daartoe bevoegd zijn;

gelezen het voorstel van het Algemeen Bestuur d.d. 22 september 2015

gelet op de artikel 33 van de Gemeenschappelijke regeling Felua-groep;

mede gelet op de Wet sociale werkvoorziening, de Participatiewet en de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet;

overwegende dat

  • met ingang van 1 januari 2015 de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Wet sociale werkvoorziening gewijzigd zijn en de Participatiewet in werking is getreden;

  • dat het hierdoor noodzakelijk is de Gemeenschappelijke regeling Felua-groep hierop aan te passen;

besluit en

de volgende (1e) wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Felua-groep vast te stellen:

Artikel I Wijziging van de gemeenschappelijke regeling

De Gemeenschappelijke regeling Felua-groep wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

•regeling: de Gemeenschappelijke regeling Felua-groep;

•openbaar lichaam: de rechtspersoon Felua-groep;

•deelnemende gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

•sw-medewerkers: personen met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening;

•personeel: de bij het openbaar lichaam aangestelde ambtenaren en personen met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten, dan wel personen die op grond van enig ander verbindend voorschrift in dienst zijn van het openbaar lichaam;

•Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Gelderland.

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

•regeling: de Gemeenschappelijke regeling Felua-groep;

•openbaar lichaam: de rechtspersoon Felua-groep;

•deelnemende gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

•sw-medewerkers: personen met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening;

•personeel: de bij het openbaar lichaam aangestelde ambtenaren en personen met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten, dan wel personen die op grond van enig ander verbindend voorschrift in dienst zijn van het openbaar lichaam;

pw-medewerkers: personen met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet;

•Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Gelderland.

B. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4

1.Het openbaar lichaam behartigt op basis van het beleid van de deelnemende gemeenten inzake de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening de aan het openbaar lichaam opgedragen dan wel overgedragen gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van de sociale werkvoorziening.

2.Het openbaar lichaam kan, indien de deelnemende gemeenten daartoe besluiten, overige gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten behartigen op het gebied van arbeidsparticipatie.

Artikel 4

Het openbaar lichaam behartigt op basis van het door de deelnemende gemeenten vastgestelde beleid en binnen de door de deelnemende gemeenten vastgestelde financiële kaders de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van arbeidsparticipatie en -reïntegratie.

C. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5

1.De uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening wordt overgedragen aan het bestuur van het openbaar lichaam met inachtneming van het in de deelnemende gemeenten vastgestelde beleid en binnen de in de deelnemende gemeenten vastgestelde financiële kaders.

2.Het bestuur van het openbaar lichaam treedt voor de toepassing van de Wet sociale werkvoorziening, met uitzondering van de artikelen 8, 9, 13, vierde lid, en 14, eerste lid, in de plaats van de colleges van de deelnemende gemeenten.

3.In het kader van de verwezenlijking van het bepaalde in artikel 4, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, zullen door de deelnemende gemeenten afzonderlijk per één of meer begrotingsjaren prestatieafspraken en afspraken over de bekostiging daarvan worden gemaakt met het openbaar lichaam. De door de deelnemende gemeenten van het openbaar lichaam gevraagde prestaties worden bij de begroting van het openbaar lichaam betrokken.

4.Indien de deelnemende gemeenten gezamenlijk dan wel individueel besluiten uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 4, lid 2, zullen ook deze prestatieafspraken bij de begroting van het openbaar lichaam worden betrokken.

Artikel 5

1.Ter behartiging van de belangen genoemd in artikel 4:

a.brengen de deelnemende gemeenten de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening met uitzondering van artikel 14, eerste lid, van deze wet onder bij het openbaar lichaam;

a.kunnen de deelnemende gemeenten de uitvoering van artikel 10b van de Participatiewet onderbrengen bij het openbaar lichaam;

b.kunnen de deelnemende gemeenten andere taken op het gebied van arbeidsparticipatie en –re-integratie onderbrengen bij het openbaar lichaam.

1.In het kader van de verwezenlijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a, zullen door de deelnemende gemeenten

afzonderlijk per één of meer begrotingsjaren prestatieafspraken en afspraken over de bekostiging daarvan worden gemaakt met het openbaar lichaam. De door de deelnemende gemeenten van het openbaar lichaam gevraagde prestaties worden bij de begroting van het openbaar lichaam betrokken.

2.Indien de deelnemende gemeenten gezamenlijk dan wel individueel besluiten uitvoering te geven aan het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b of c, zullen ook deze prestatieafspraken bij de begroting van het openbaar lichaam worden betrokken.

A.Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6

1.Voor zover hiervan in deze regeling niet is afgeweken, komen aan de bestuursorganen van het openbaar lichaam ter uitvoering van de in artikel 5 genoemde taken de bevoegdheden toe, die aan de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten behoren met dien verstande, dat het Algemeen Bestuur in de plaats treedt van de raad, het Dagelijks Bestuur in de plaats van het college en de voorzitter in de plaats van de burgemeester.

2.Waar in deze regeling artikelen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Wet sociale werkvoorziening of enige andere wet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in de artikelen voor de gemeente, de raad, het college, de burgemeester en de gemeentesecretaris onderscheidenlijk gelezen: Felua-groep, het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de algemeen directeur.

Artikel 6

1.De colleges van de deelnemende gemeenten dragen aan het openbaar lichaam en zijn bestuur de bevoegdheden over die nodig zijn voor de uitvoering van de taken genoemd in artikel 5.

2.Tenzij dit uitdrukkelijk is uitgesloten of hiervan uitdrukkelijk is afgeweken is de Gemeentewet in voorkomende gevallen van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor de gemeente, de raad, het college, de burgemeester en de secretaris onderscheidenlijk wordt gelezen: Felua-groep, het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de algemeen directeur.

3.Het Algemeen Bestuur is bevoegd tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Voordat het besluit wordt genomen worden de raden van de deelnemende gemeenten in de gelegenheid gesteld om hun wensen en bedenkingen over het ontwerpbesluit ter kennis van het Algemeen Bestuur te brengen.

A.Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 7

1.Het Algemeen Bestuur bestaat uit 8 leden, die als volgt worden aangewezen:

•door de raad van Apeldoorn: 3 leden uit zijn midden en 1 lid uit het college;

•door de raad van Epe: 1 lid uit zijn midden en 1 lid uit het college;

•door de raad van Heerde: 1 lid uit zijn midden en 1 lid uit het college.

1.De raden van de deelnemende gemeenten

wijzen met inachtneming van het eerste lid voor ieder lid een plaatsvervangend lid aan.

2.Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met een dienstverband bij het openbaar lichaam of bij een onder toepassing van het desbetreffende artikel van de Gemeentewet door het daartoe bevoegde bestuursorgaan ingestelde rechtspersoon dan wel een rechtspersoon, waarin door het openbaar lichaam wordt deelgenomen.

3.Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van het Algemeen Bestuur eindigt - onverminderd het bepaalde in artikel 8, derde lid - op de dag waarop de zittingsperiode van de raden en de colleges van de deelnemende gemeenten afloopt.

Artikel 7

1.Het Algemeen Bestuur bestaat uit 8 leden, die als volgt worden aangewezen:

•door de raad van Apeldoorn: 3 leden uit zijn midden en 1 lid uit het college;

•door de raad van Epe: 1 lid uit zijn midden en 1 lid uit het college;

•door de raad van Heerde: 1 lid uit zijn midden en 1 lid uit het college.

1.De raden van de deelnemende gemeenten kunnen met inachtneming van het eerste lid voor een of meer leden een plaatsvervangend lid aanwijzen.

2.Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met een dienstverband bij het openbaar lichaam of bij een onder toepassing van het desbetreffende artikel van de Gemeentewet door het daartoe bevoegde bestuursorgaan ingestelde rechtspersoon dan wel een rechtspersoon, waarin door het openbaar lichaam wordt deelgenomen.

3.Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van het Algemeen Bestuur eindigt - onverminderd het bepaalde in artikel 8, derde lid - op de dag waarop de zittingsperiode van de raden en de colleges van de deelnemende gemeenten afloopt.

F. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 9

1.Het Algemeen Bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en verder zo vaak als de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig oordeelt of tenminste twee van het aantal zitting hebbende leden dit,

onder opgaaf van redenen aan de voorzitter, schriftelijk verlangen.

2.De vergaderingen van het Algemeen Bestuur worden in het openbaar gehouden.

3.De vergadering vindt doorgang, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is opgekomen.

4.De deuren worden gesloten, wanneer tenminste twee leden, die de presentielijst hebben getekend daarom verzoeken, of de voorzitter het nodig oordeelt.

5.Het Algemeen Bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

6.Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt, tenzij het Algemeen Bestuur anders beslist.

Artikel 9

1.Het Algemeen Bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en verder zo vaak als de voorzitter dit nodig

oordeelt of tenminste twee van het aantal leden, waaruit het Algemeen Bestuur bestaatdaarom onder opgaaf van redenen aan de voorzitter schriftelijk verzoekt.

2.De vergaderingen van het Algemeen Bestuur worden in het openbaar gehouden.

3.De vergadering vindt doorgang, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is opgekomen.

4.De deuren worden gesloten, wanneer tenminste twee leden, die de presentielijst hebben getekend daarom verzoeken, of de voorzitter het nodig oordeelt.

5.Het Algemeen Bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

6.Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt, tenzij het Algemeen Bestuur anders beslist.

G.Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 10

Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen een Reglement van orde vast, met inachtneming van de artikelen 22 en 23 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en waarin onder meer regels worden gegeven omtrent:

a.het horen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden ten aanzien van door het Algemeen Bestuur te nemen besluiten;

b.de wijze van verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording als bedoeld in de artikelen 19, 20 en 21 van deze regeling.

Artikel 10

Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen een Reglement van orde vast, met inachtneming van de artikelen 22 en 23 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en waarin onder meer regels worden gegeven omtrent:

a.het horen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden ten aanzien van door het Algemeen Bestuur te nemen besluiten;

b.de wijze van verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording als bedoeld in de artikelen 19 en 20 van deze regeling.

H.Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 14

1.Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur openvalt, wijst de betreffende raad zo spoedig mogelijk een nieuw collegelid aan met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.

2.De leden van het Dagelijks Bestuur treden af op de datum, waarop de zittingsperiode van het Algemeen Bestuur eindigt. Zij zijn direct weer als lid benoembaar.

3.De aftredende leden van het Dagelijks Bestuur blijven hun lidmaatschap - voor zover zij aan het lidmaatschapsvereiste van het Algemeen Bestuur als bedoeld in artikel 7, eerste lid, voldoen - vervullen, totdat hun opvolgers hun lidmaatschap hebben aanvaard.

4.Op de leden van het Dagelijks Bestuur is artikel 49 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1.Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur openvalt, wijst de betreffende raad zo spoedig mogelijk een nieuw collegelid aan met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.

2.De leden van het Dagelijks Bestuur treden af op de datum, waarop de zittingsperiode van het Algemeen Bestuur eindigt. Zij zijn direct weer als lid benoembaar.

3.De aftredende leden van het Dagelijks Bestuur blijven hun lidmaatschap - voor zover zij aan het lidmaatschapsvereiste van het Algemeen Bestuur als bedoeld in artikel 7, eerste lid, voldoen - vervullen, totdat hun opvolgers hun lidmaatschap hebben aanvaard.

4.Met inachtneming van artikel 19, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan het Algemeen Bestuur besluiten een lid van het Dagelijks Bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het Algemeen Bestuur niet meer bezit.

I.Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 16

De voorzitter stelt, met inachtneming van hetgeen het Dagelijks Bestuur heeft bepaald, dag en plaats van de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur en het tijdstip van de opening vast.

Artikel 16

De voorzitter stelt, met inachtneming van hetgeen het Dagelijks Bestuur heeft bepaald, dag, plaats en het tijdstip van de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur vast.

J. Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 17

1.Het door de raad van de gemeente Apeldoorn in het Algemeen Bestuur aangewezen collegelid vervult de rol van voorzitter.

2.De voorzitter is voorzitter van het Algemeen Bestuur en van het Dagelijks Bestuur.

3.De voorzitter wordt bij ontstentenis vervangen door een, door het

Dagelijks Bestuur uit zijn midden aangewezen plaatsvervangend voorzitter.

Artikel 17

1.Het door de raad van de gemeente Apeldoorn in het Algemeen Bestuur aangewezen collegelid vervult de rol van voorzitter.

2.De voorzitter is voorzitter van het Algemeen Bestuur en van het Dagelijks Bestuur.

3.De voorzitter wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door een, door het Dagelijks Bestuur uit zijn midden aangewezen plaatsvervangend voorzitter.

K.Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 18

1.De voorzitter bevordert, dat de belangen van het openbaar lichaam op een goede wijze worden behartigd.

2.De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar orgaan in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen lid van het Dagelijks Bestuur of aan de directeur van het openbaar lichaam.

3.In rechtsgedingen, waarin het openbaar lichaam en de gemeente waaruit de voorzitter afkomstig is, partij zijn, treedt de plaatsvervangend voorzitter voor de in het vorige lid bedoelde vertegenwoordiging in de plaats van de voorzitter.

4.Op de voorzitter is artikel 49 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

1.De voorzitter bevordert, dat de belangen van het openbaar lichaam op een goede wijze worden behartigd.

2.De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar orgaan in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen lid van het Dagelijks Bestuur of aan de directeur van het openbaar lichaam.

3.In rechtsgedingen, waarin het openbaar lichaam en de gemeente waaruit de voorzitter afkomstig is, partij zijn, treedt de plaatsvervangend voorzitter voor de in het vorige lid bedoelde vertegenwoordiging in de plaats van de voorzitter.

L. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 19

1.Het Dagelijks Bestuur en de leden van het Dagelijks Bestuur afzonderlijk, zijn aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde beleid.

2.Zij geven ongevraagd aan het Algemeen Bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het Dagelijks Bestuur gevoerde beleid nodig is.

3.Zij geven als Dagelijks Bestuur dan wel afzonderlijk aan het Algemeen Bestuur, wanneer dit bestuur het Dagelijks Bestuur of één of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen.

4.De voorgaande leden van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde beleid.

Artikel 19

1.Het Dagelijks Bestuur en de leden van het Dagelijks Bestuur afzonderlijk, zijn aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde beleid.

2.Het Dagelijks Bestuur geeft aan het Algemeen Bestuur alle informatie die het Algemeen Bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

3.De voorgaande leden van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde beleid.

A.Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 24

1.Binnen het openbaar lichaam zijn de volgende personen werkzaam:

a.sw-medewerkers

b.personeel.

2.De sw-medewerkers en het personeel

worden benoemd, geschorst en ontslagen door het Dagelijks Bestuur.

Artikel 24

1.Binnen het openbaar lichaam zijn de volgende personen werkzaam:

a.sw-medewerkers

b.personeel en

c.pw-medewerkers indien toepassing is gegeven aan artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b,

2.De in het eerste lid genoemde personen worden benoemd, geschorst en ontslagen door het Dagelijks Bestuur.

N. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 25

1.Op de sw-medewerkers zijn van toepassing:

a.de bij of krachtens de Wet sociale werkvoorziening bepaalde rechtspositie en arbeidsvoorwaarden;

b.de bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomst voor de sociale werkvoorziening.

2.Het Dagelijks Bestuur stelt de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden vast van het personeel, waarbij de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling (Car) en de Uitwerkingsovereenkomst (Uwo) van de gemeente Apeldoorn worden gevolgd.

3.Het Dagelijks Bestuur kan algemene voorschriften en bepalingen vaststellen voor de sw-medewerkers en het personeel.

Artikel 25

1.Op de sw-medewerkers zijn van toepassing:

a.de bij of krachtens de Wet sociale werkvoorziening bepaalde rechtspositie en arbeidsvoorwaarden;

b.de bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomst voor de sociale werkvoorziening.

2.Het Dagelijks Bestuur stelt de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden vast van het personeel, waarbij de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling (Car) en de Uitwerkingsovereenkomst (Uwo) van de gemeente Apeldoorn worden gevolgd.

3.Het Dagelijks Bestuur kan algemene voorschriften en bepalingen vaststellen voor de sw-medewerkers en het personeel.

4.Indien toepassing is gegeven aan artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, stelt het Dagelijks Bestuur de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden vast van de pw-medewerkers.

O.Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 26

1.Op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer, de financiële organisatie en de controle daarop zijn de artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet van toepassing.

2.Een exemplaar van de op grond van de in het eerste lid genoemde bepalingen van de Gemeentewet door het Algemeen Bestuur vast te stellen verordeningen, alsmede eventuele wijzigingen daarop, worden door het Dagelijks Bestuur aan de deelnemende gemeenten en aan Gedeputeerde Staten gezonden.

3.Het financiële beheer, als bedoeld in het eerste lid, wordt verricht door de krachtens dat lid bedoelde regels aan te wijzen medewerkers. De algemeen directeur kan daartoe niet worden aangewezen.

Artikel 26

1.Op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer, de financiële organisatie

en de controle daarop zijn de artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet van toepassing voor zover daarvan niet bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen is afgeweken.

2.Een exemplaar van de op grond van de in het eerste lid genoemde bepalingen van de Gemeentewet door het Algemeen Bestuur vast te stellen verordeningen, alsmede eventuele wijzigingen daarop, worden door het Dagelijks Bestuur aan de deelnemende gemeenten en aan Gedeputeerde Staten gezonden.

3.Het financiële beheer, als bedoeld in het eerste lid, wordt verricht door de krachtens dat lid bedoelde regels aan te wijzen medewerkers. De algemeen directeur kan daartoe niet worden aangewezen.

P.Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 27

1.Het Dagelijks Bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting met toelichting en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren op.

2.Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerp-begroting en de meerjarenraming voor 1 mei van het jaar en in ieder geval zes weken voordat zij aan het Algemeen Bestuur ter vaststelling worden aangeboden aan de raden van de deelnemende gemeenten.

3.De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen vier weken na toezending van de ontwerpbegroting en meerjarenraming het Dagelijks Bestuur van hun gevoelens ter zake doen blijken.

4.Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting en de meerjarenraming twee weken voor de voorgenomen datum van vaststelling toe aan het Algemeen Bestuur.

5.De gevoelens van de raden van de deelnemende gemeenten, alsmede eventueel de nota van wijzigingen, worden uiterlijk twee weken voor de vaststelling toegezonden aan het Algemeen Bestuur.

6.De ontwerpbegroting en de meerjarenraming, alsmede de eventuele nota van wijzigingen, worden ter inzage gelegd op de wijze als bedoeld in artikel 35, lid 2, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, alsook bij de vestigingen van het openbaar lichaam en tegen betaling algemeen verkrijgbaar gesteld.

7.Het Algemeen Bestuur stelt de begroting en de meerjarenraming vast voor 1 juli van het jaar voorafgaande aan dat, waarvoor zij moeten dienen.

8.Terstond na de vaststelling zendt het Algemeen Bestuur de begroting en de meerjarenraming aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake gedeputeerde staten van hun gevoelens kunnen doen blijken.

9.Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting en de meerjarenraming binnen twee weken na vaststelling, doch uiterlijk 15 juli van het jaar waarvoor zij dienen, aan gedeputeerde staten.

10.Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op begrotingswijzigingen met uitzondering van het bepaalde in het tweede, derde, vijfde en achtste lid van dit artikel, voorzover het betreft wijzigingen van de begroting die voor de deelnemende gemeenten budgettair neutraal zijn zowel wat betreft de algemene dienst als de financierings- en investeringsstaat.

Artikel 27

1.Het Dagelijks Bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting met toelichting en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren op.

2.Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerp-begroting en de meerjarenraming voor 15 april van het jaar en in ieder geval acht weken voordat zij aan het Algemeen Bestuur ter vaststelling worden aangeboden aan de raden van de deelnemende gemeenten.

3.De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen acht weken na toezending van de ontwerpbegroting en meerjarenraming het Dagelijks Bestuur van hun gevoelens ter zake doen blijken.

4.Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting en de meerjarenraming twee weken voor de voorgenomen datum van vaststelling toe aan het Algemeen Bestuur.

5.De gevoelens van de raden van de deelnemende gemeenten, alsmede eventueel de nota van wijzigingen, worden uiterlijk twee weken voor de vaststelling toegezonden aan het Algemeen Bestuur.

6.De ontwerpbegroting en de meerjarenraming, alsmede de eventuele nota van wijzigingen, worden ter inzage gelegd op de wijze als bedoeld in artikel 35, lid 2, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, alsook bij de vestigingen van het openbaar lichaam en tegen betaling algemeen verkrijgbaar gesteld.

7.Het Algemeen Bestuur stelt de begroting en de meerjarenraming vast voor 1 juli van het jaar voorafgaande aan dat, waarvoor zij moeten dienen.

8.Terstond na de vaststelling zendt het Algemeen Bestuur de begroting en de meerjarenraming aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake gedeputeerde staten van hun gevoelens kunnen doen blijken.

9.Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting en de meerjarenraming binnen twee weken na vaststelling, doch uiterlijk 15 juli van het jaar waarvoor zij dienen, aan gedeputeerde staten.

10.Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op begrotingswijzigingen met uitzondering van het bepaalde in het tweede, derde, vijfde en achtste lid van dit artikel, voorzover het betreft wijzigingen van de begroting die voor de deelnemende gemeenten budgettair neutraal zijn zowel wat betreft de algemene dienst als de financierings- en investeringsstaat.

Q.Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 28

1.Het Dagelijks Bestuur legt aan het Algemeen Bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af van het gevoerde financiële beheer onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag, waarbij nadrukkelijk de prestatieafspraken met de deelnemende gemeenten worden betrokken.

2.Het Dagelijks Bestuur voegt daarbij het accountantsverslag.

3.De in het eerste en tweede lid bedoelde stukken worden aan het Algemeen Bestuur en de raden van de deelnemende gemeenten toegezonden uiterlijk op 1 mei van het jaar volgende op het

jaar waarop zij betrekking hebben.

4.De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen zes weken, nadat de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken zijn toegezonden, aan het Algemeen Bestuur van hun gevoelens ter zake doen blijken.

5.Het Algemeen Bestuur stelt de jaarrekening vast voor 1 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

6.Het Dagelijks Bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar, waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten.

7.Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast het besluit tot vaststelling van de jaarrekening de leden van het Dagelijks Bestuur ten aanzien van het in de jaarrekening verantwoorde financiële beheer.

Artikel 28

1.Het Dagelijks Bestuur legt aan het Algemeen Bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af van het gevoerde financiële beheer onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag, waarbij nadrukkelijk de prestatieafspraken met de deelnemende gemeenten worden betrokken.

2.Het Dagelijks Bestuur voegt daarbij het accountantsverslag.

3.De in het eerste en tweede lid bedoelde stukken worden aan het Algemeen Bestuur en de raden van de deelnemende gemeenten toegezonden uiterlijk op 15 april van het jaar volgende op het jaar waarop zij betrekking hebben.

4.De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen acht weken, nadat de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken zijn toegezonden, aan het Algemeen Bestuur van hun gevoelens ter zake doen blijken.

5.Het Algemeen Bestuur stelt de jaarrekening vast voor 1 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

6.Het Dagelijks Bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar, waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten.

7.Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast het besluit tot vaststelling van de jaarrekening de leden van het Dagelijks Bestuur ten aanzien van het in de jaarrekening verantwoorde financiële beheer.

R.Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 32

1.De raad van een gemeente, die wenst toe of uit te treden, richt het verzoek ter zake aan het Algemeen Bestuur.

2.Het Algemeen Bestuur zendt het verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen twee maanden na ontvangst voor het nemen van een besluit aan de raden en colleges van de deelnemende gemeenten, onder overlegging van zijn advies omtrent de toetreding respectievelijk de uittreding van een gemeente en de daaraan te verbinden voorwaarden en gevolgen.

3.De raden en colleges besluiten over het verzoek binnen een termijn van twee maanden na toezending door het Algemeen Bestuur.

4.Toetreding van een gemeente vindt plaats, indien de raden en colleges van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

5.Uittreding van een deelnemende gemeente vindt plaats, indien de raden en colleges van de overige deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

6.Aan de toetreding respectievelijk de uittreding worden bij de in het derde en vierde lid bedoelde besluiten voorwaarden en gevolgen verbonden overeenkomstig het in het tweede lid bedoelde advies van het Algemeen Bestuur.

7.De toetreding respectievelijk de uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het jaar waarin is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 32

1.De raad van een gemeente, die wenst toe of uit te treden, richt het verzoek ter zake aan het Algemeen Bestuur.

2.Het Algemeen Bestuur zendt het verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen twee maanden na ontvangst voor het nemen van een besluit aan de raden en colleges van de deelnemende gemeenten, onder overlegging van zijn advies omtrent de toetreding respectievelijk de uittreding van een gemeente en de daaraan te verbinden voorwaarden en gevolgen.

3.De raden en colleges besluiten over het verzoek binnen een termijn van twee maanden na toezending door het Algemeen Bestuur.

4.Toetreding van een gemeente vindt plaats, indien de raden en colleges van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

5.Uittreding van een deelnemende gemeente vindt plaats, indien de raden en colleges van de overige deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

6.Aan de toetreding respectievelijk de uittreding worden bij de in het vierde en vijfde lid bedoelde besluiten voorwaarden en gevolgen verbonden overeenkomstig het in het tweede lid bedoelde advies van het Algemeen Bestuur.

7.De toetreding respectievelijk de uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het jaar waarin de raden en colleges van de overige deelnemers daartoe hebben besloten.

S. Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 33

1.Zowel het Dagelijks Bestuur als de raad van een deelnemende gemeente kunnen aan het Algemeen Bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

2.Indien het Algemeen Bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het Dagelijks Bestuur het door het Algemeen Bestuur vastgestelde voorstel toekomen ter besluitvorming aan de raden en colleges van de deelnemende gemeenten.

3.Een wijziging van de regeling komt tot stand, wanneer de raden en colleges van de deelnemende gemeenten zich daar voor hebben verklaard.

4.De wijziging van de regeling gaat in op de dag volgende op de dag waarop is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 33

1.Zowel het Dagelijks Bestuur als de raad van een deelnemende gemeente kunnen aan het Algemeen Bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

2.Indien het Algemeen Bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het Dagelijks Bestuur het door het Algemeen Bestuur vastgestelde voorstel toekomen ter besluitvorming aan de raden en colleges van de deelnemende gemeenten.

3.Een wijziging van de regeling komt tot stand, wanneer de raden en colleges van de deelnemende gemeenten zich daar voor hebben verklaard.

T. Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 34

1.De regeling wordt opgeheven, wanneer de raden en de colleges van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

2.De opheffing gaat niet eerder in dan op de dag volgende op die waarop is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

3.In geval van opheffing van de regeling besluit het Algemeen Bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

4.Het Algemeen Bestuur stelt, gehoord de raden van de deelnemende gemeenten, het liquidatieplan vast, dat voorziet in de verplichtingen van de deelnemende gemeenten in de financiële gevolgen van de opheffing.

5.Indien in het liquidatieplan daartoe geen andere regeling is opgenomen, wordt het Dagelijks Bestuur belast met de liquidatie.

6.Zo nodig blijven de overige organen van het openbaar lichaam ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Artikel 34

1.De regeling wordt opgeheven, wanneer de raden en de colleges van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

2.In geval van opheffing van de regeling besluit het Algemeen Bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

3.Het Algemeen Bestuur stelt, gehoord de raden van de deelnemende gemeenten, het liquidatieplan vast, dat voorziet in de verplichtingen van de deelnemende gemeenten in de financiële gevolgen van de opheffing.

4.Indien in het liquidatieplan daartoe geen andere regeling is opgenomen, wordt het Dagelijks Bestuur belast met de liquidatie.

5.Zo nodig blijven de overige organen van het openbaar lichaam ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de 8e dag na de bekendmaking.

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Apeldoorn d.d. 26 november 2015

de griffier, de voorzitter,

Vastgesteld door het college van Apeldoorn d.d. 27 november 2015

de secretaris, de burgemeester,

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Epe d.d. 10 december 2015

de griffier, de voorzitter,

Vastgesteld door het college van Epe d.d. 11 december 2015

de secretaris, de burgemeester,

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Heerde d.d. 14 december 2015

de griffier, de voorzitter,

Vastgesteld door het college van Heerde d.d. 15 december 2015

de secretaris, de burgemeester,

Naar boven