Aanzegging ex artikel 3a, tweede en zesde lid, Gerechtsdeurwaarderswet, Ministerie van Veiligheid en Justitie

18 december 2015

Gerechtsdeurwaarderskantoor Groot & Evers, gevestigd te Amsterdam, heeft mij op 30 november 2015 in kennis gesteld van een door hen uitgevoerde opdracht tot het leggen van een groot aantal (27) conservatoire derdenbeslagen ten laste van de Republiek Gabon. Bij de beslaglegging heeft voornoemd gerechtsdeurwaarderkantoor Groot & Evers het gerechtsdeurwaarderskantoor Alkema Vloet Kuijpers, gevestigd te Arnhem, ingeschakeld. De beslagen zijn gelegd op grond van een verlof verleend d.d. 26 november 2015 door de rechtbank Amsterdam, vooruitlopend op een nog in te dienen vordering.

Ik acht deze ambtshandeling, na consultatie van mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, in strijd met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse Staat. In het geval van (voorgenomen) maatregelen ten aanzien van vermogensbestanddelen van een vreemde Staat geldt een presumptie van immuniteit, aangezien staatseigendommen met een publieke bestemming in elk geval niet vatbaar zijn voor gedwongen executie. Immuniteit van executie onder het internationaal recht heeft zowel betrekking op executoriale maatregelen als op conservatoire maatregelen. Slechts indien wordt vastgesteld dat de vermogensbestanddelen van de vreemde Staat niet bestemd zijn voor publieke doeleinden kan immuniteit van executie worden ontzegd. Dat louter sprake is van vermogensbestanddelen die niet zijn bestemd voor publieke doeleinden is echter door Groot & Evers en diens opdrachtgever naar mijn opvatting niet, althans niet voldoende, aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat de presumptie van immuniteit, zoals die geldt voor executoriale maatregelen, a fortiori geldt voor conservatoire maatregelen. Dit laatste is onder andere af te leiden uit artikel 18 in samenhang met artikel 19 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (Trb. 2010, 272). Bovendien is door Groot & Evers betoogd noch aangetoond dat de Republiek Gabon afstand zou hebben gedaan van immuniteit van executie ten aanzien van derde partijen.

Op basis van de mij thans beschikbare, door de gerechtsdeurwaarder en diens opdrachtgever aangeleverde informatie kom ik tot de volgende conclusie. Op grond van artikel 3a, tweede en zesde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zeg ik voornoemde gerechtsdeurwaarder en zijn kantoorgenoten aan dat de in dezen conservatoir gelegde beslagen strijdig zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse Staat en aanstonds opgeheven dienen te worden.

Deze aanzegging is met onmiddellijke ingang van kracht en zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven