Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2015, nummer WBV 2015/21, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13 Het asielbeleid ten aanzien van Irak

13.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw.

13.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst; en

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst.

13.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
13.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt Iraakse LHBT’s aan als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

13.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4 Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
13.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND wijst uitsluitend de volgende gebieden in Irak aan als gebieden waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b Vw:

  • De volgende provincies:

    • Anbar,

    • Ninewa,

    • Salaheddin,

    • Ta’min, en

    • Diyala.

  • De delen van de ring ‘rondom’ de stad Bagdad (de zogenaamde Baghdad-belts) waar gevochten wordt tegen ISIS.

13.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende groepen aan als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. christenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • b. mandeeërs afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • c. yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • d. joden afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • e. shabak afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • f. kaka’i afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • g. alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak; en

  • h. Turkmenen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Irak.

Ad g.

De IND merkt een Iraakse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft in Irak geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en

  • 2. zij kan bij terugkeer naar Irak niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt of terugkeer naar het ouderlijk gezin niet mogelijk is.

Ad 2.

De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:

  • de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of

  • de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen.

Uitzondering op de regel dat een alleenstaande vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt, betreft vrouwen ten aanzien van wie het evident is dat bescherming op grond van haar alleenstaande status niet nodig is.

13.5 Bescherming
13.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Centraal en Zuid-Irak in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Centraal- en Zuid-Irak.

De IND neemt aan dat het mogelijk is voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio (KAR) de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

13.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Vlucht- en vestigingsalternatief in Bagdad en Zuid-Irak

De IND beoordeelt of sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele gevallen geconcludeerd kan worden dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst, bijvoorbeeld in de stad Bagdad, kan vestigen.

De IND neemt aan dat, in beginsel, in ieder geval voor de volgende categorieën Iraakse asielzoekers afkomstig uit een van de gebieden genoemd in paragraaf C7/13.4.1 Vc geen sprake is van een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief in andere delen van Irak:

  • minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het gebied dat als vlucht- of vestigingsalternatief zou gelden; en

  • vreemdelingen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep als bedoeld in paragraaf C7/13.4.3 Vc.

Vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR

De IND neemt aan dat een vreemdeling afkomstig uit een van de gebieden genoemd in paragraaf C7/13.4.1 Vc geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief heeft in de KAR, tenzij er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de persoon zich in de KAR kan vestigen.

13.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Irak geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13.7 Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

13.8 Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND merkt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet aan als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 december 2015

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

TOELICHTING

ALGEMEEN

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 13 oktober 2015 een ambtsbericht gepubliceerd over de veiligheidssituatie in Irak. Bij brief, verzonden op 9 december 2015 (kenmerk: 694088), heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de beleidsconsequenties die hij getrokken heeft naar aanleiding van dit ambtsbericht.

Uit het ambtsbericht van 13 oktober 2015 komt naar voren dat er in Irak meerdere strijdende legers, milities en gewapende groeperingen zijn, die meerdere soorten geweld plegen. Dit geweld is zowel gericht als willekeurig. De situatie kan per regio verschillen. Er kan op hoofdlijnen een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds het gebied waar ISIS delen onder controle heeft en waar wordt gevochten tussen ISIS en anti-ISIS strijdgroepen (ruw geschetst het gebied ten westen en noorden van de stad Bagdad) en anderzijds de overige delen van Irak (waaronder de stad Bagdad, Zuid-Irak en de Koerdisch Autonome Regio).

In bovengenoemde brief heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangekondigd dat hij van oordeel is dat de mate van willekeurig geweld in het gebied waar ISIS delen onder controle heeft en waar wordt gevochten tussen ISIS en anti-ISIS strijdgroepen dermate hoog is dat daar sprake is van een uitzonderlijke geweldssituatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de EU-Kwalificatierichtlijn no. 2011/95.

In dit WBV is het beleid voor asielzoekers afkomstig uit Irak nader uitgewerkt.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

Naar boven