Beleid verlenen ontheffingen voor ligplaatsen Binnenvaartpolitiereglement en Rijnvaartpolitiereglement 1995 Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

De hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid maakt het volgende bekend:

Er worden geen ontheffingen op grond van artikel 9.03, zesde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) en artikel 9.13, derde lid, van het Rijnvaartpolitiereglement (Rpr) verleend voor ligplaatsen op vaarwegen opgenomen in bijlage 14 van het Bpr en de Lek, voor zover in beheer bij Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. Alleen watergebonden bedrijven langs hoofdtransportassen in concentratiegebieden en langs hoofdvaarwegen komen in aanmerking voor een ontheffing van het ligplaatsverbod.

Besluit

Langs enkele hoofdtransportassen zijn zogenaamde concentratiegebieden aangewezen. Concentratiegebieden zijn gebieden langs de vaarweg waar activiteiten gebundeld voorkomen. Binnen deze concentratiegebieden komen alleen ligplaatsen voor bedrijven met bedrijfsactiviteiten waarvoor ligging langs de rivier noodzakelijk is, in aanmerking voor een ontheffing.

Concentratiegebieden zijn:

  • De Noord, tussen kilometerraai 979.4 en 980.6;

  • Beneden Merwede, van kilometerraai 974.8 tot en met de Oude Maas, kilometerraai 979.5.

Aanvragen voor een ontheffing van het ligplaatsverbod op een hoofdtransportas, buiten deze concentratiegebieden, worden afgewezen.

Op hoofdvaarwegen komen alleen ligplaatsen voor bedrijven die voor de uitoefening van hun activiteiten aan het water gebonden zijn in aanmerking voor een ontheffing van het ligplaatsverbod.

Zowel op de hoofdtransportas als op de hoofdvaarweg kunnen tijdelijke ontheffingen worden verleend voor activiteiten met een beperkte duur, onder de voorwaarde van het treffen van veiligheidsmaatregelen.

Bij de beoordeling of een ontheffing kan worden verleend, worden de volgende aspecten betrokken:

  • mogelijke hinder of mogelijk gevaar door afgemeerde schepen of andere drijvende objecten voor het passerende scheepvaartverkeer, waaronder beperking van uitzicht of het ontstaan van hinderlijke radarreflecties;

  • mogelijke beperking die afgemeerde schepen of andere drijvende objecten hebben op de vlotte doorstroming van het passerende scheepvaartverkeer;

  • mogelijke schade die afgemeerde schepen of andere drijvende objecten veroorzaken aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin vaarwegen zijn gelegen;

  • aanwezigheid of mogelijkheid van alternatieve laad- en losmogelijkheden;

  • de tijdelijkheid van de situatie waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd;

  • de mogelijkheid beheermaatregelen te treffen om risico’s te verminderen, waarbij de kosten voor het treffen van beheermaatregelen ten laste worden gebracht van de houder van de ontheffing;

  • de in het Beheerplan Rijkswateren (BPRW) genoemde minimaal benodigde vaargeulbreedte van een vaarweg. Deze mag door het ligplaats nemen op grond van een verleende ontheffing niet onderschreden worden.

Deze beleidsregel is van toepassing op nieuwe aanvragen. De ontheffing is gekoppeld aan de bedrijfsactiviteit. Dit betekent dat als de bedrijfsactiviteit verandert naar een niet watergebonden activiteit, of binnen concentratiegebieden langs de hoofdtransportas van een noodzakelijk watergebonden activiteit naar een watergebonden activiteit, de ontheffing wordt ingetrokken.

De volgende beleidsregels worden met dit besluit ingetrokken:

  • Beleid BPR-ontheffingverlening ligplaatsen op de Hollandsche IJssel van 2 januari 2002;

  • Beleid BPR-ontheffingverlening ligplaatsen op de rivier de Noord van 28 mei 2002;

  • Ligplaatsbeleid Hoofdvaarwegen Directie Zuid-Holland van 22 september 2003.

Toelichting

Op de vaarwegen binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid is het ingevolge artikel 9.03, eerste lid, juncto bijlage 14, sub a, bij het Bpr en artikel 9.13, eerste lid, van het Rpr verboden ligplaats te nemen. Ingevolge artikel 9.03, zesde lid, van het Bpr en artikel 9.13, derde lid, van het Rpr kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van dit ligplaatsverbod.

De vaarwegen binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid worden onderscheiden in hoofdtransportassen en hoofdvaarwegen. Uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte volgt dat de volgende wateren zijn gekwalificeerd als hoofdtransportas of hoofdvaarwater.

Hoofdtransportassen zijn de Oude Maas, Dordtsche Kil, Nieuwe Maas, Beneden-Merwede, Boven-Merwede en Nieuwe Merwede, het Hollandsch Diep en de Noord. Hoofdvaarwegen zijn de Lek en de Hollandsche IJssel.

In deze beleidsregel worden voor het verlenen van ontheffingen drie verschillende regimes onderscheiden. Een regime voor aanvragen op hoofdtransportassen binnen concentratiegebieden, op hoofdtransportassen buiten concentratiegebieden en op hoofdvaarwegen.

Vanwege de verdergaande groei van het aantal scheepspassages en snellere en grotere scheepstypes is het wenselijk een restrictiever ligplaatsenbeleid te hanteren dan tot nu toe het geval was. Het vaarwater van hoofdtransportassen moet geschikt blijven voor vierstrooksverkeer. Hiermee wordt bedoeld dat ontmoetingen tussen vier maatgevende schepen mogelijk moeten zijn, terwijl er tevens voldoende ruimte moet overblijven voor de recreatievaart. Verder is van belang dat op grond van artikel 6.20 van het Bpr en artikel 6.20 van het Rpr de doorgaande scheepvaart snelheid moet minderen bij het passeren van afgemeerde schepen om schade te voorkomen. Waar schepen op de vaarweg afgemeerd liggen, impliceert die verplichting een beperking voor een vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer.

Om de functie van de vaarweg voor veilig en vlot vervoer over water te behouden zijn in dit beleid concentratiegebieden langs hoofdtransportassen aangewezen. Binnen de concentratiegebieden komen ontheffingen voor ligplaatsen voor een beperkt soort bedrijvigheid in aanmerking. Het gaat hierbij om bedrijven waarvoor een ligplaats op de rivier noodzakelijk is voor de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten. Voor ontheffing komen in ieder geval in aanmerking ligplaatsen voor bunkerstations, waterbussen en veer- en passagiersboten. Deze opsomming is niet limitatief. Alleen bedrijven waarvan de activiteiten vergelijkbaar zijn met die van de bedrijvigheid in de opsomming komen in aanmerking voor een ontheffing. Een ontheffing wordt niet verleend aan jachthavens, scheepswerven, scheepsreparatiebedrijven en overslagbedrijven. Dit soort bedrijven is weliswaar watergebonden, maar ligplaatsontheffingen op de vaarweg zijn niet noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Deze bedrijven kunnen hun activiteiten uitvoeren in inkassingen langs de vaarweg.

Langs de hoofdvaarwegen worden geen concentratiegebieden meer aangewezen. De concentratiegebieden langs de Hollandsche IJssel komen te vervallen. Ontheffingen op hoofdvaarwegen worden alleen verleend aan bedrijven die voor de uitoefening van hun activiteiten aan het water gebonden zijn. Voor deze bedrijven is het voor de bedrijfsvoering van belang om schepen en andere drijvende objecten te kunnen afmeren op de vaarweg. Naast de bedrijven die voor een ontheffing in de concentratiegebieden op de hoofdtransportas in aanmerking komen, moet hierbij gedacht worden aan jachthavens, scheepswerven, scheepsreparatiebedrijven en overslagbedrijven.

Verder geldt dat zowel op de hoofdtransportas als op de hoofdvaarweg tijdelijke ontheffingen kunnen worden verleend voor activiteiten met een beperkte duur. Voorbeelden zijn het uitvoeren van aanleg- en onderhoudsprojecten en seizoensgebonden overslagactiviteiten. Dit betekent dat ook bedrijven die niet aan het water gebonden zijn een tijdelijke ontheffing kunnen krijgen. Hieraan kan de voorwaarde worden verbonden dat dit enkel wordt toegestaan onder het treffen van beheermaatregelen.

Rotterdam, 26 oktober 2015

De hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, R.J.M. Splitthoff

Naar boven