TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Met ingang van 1 januari 2016 is voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba de Wet kinderbijslagvoorziening BES (hierna: wet) van kracht geworden. In
die wet is geregeld dat alle in Caribisch Nederland ingezeten ouders en verzorgers
voor hun ingezeten tot hun huishouden behorende kinderen onder de 18 jaar een tegemoetkoming
voor de kosten van levensonderhoud van de kinderen ontvangen, in de vorm van kinderbijslag
BES. Op onderdelen is de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling (nadere)
regels te stellen. In deze regeling wordt allereerst uitgewerkt wanneer kan worden
afgeweken van de termijn van ingezetenschap, genoemd in artikel 5, tweede lid, van
de wet. Daarnaast zijn in deze regeling controlevoorschriften opgenomen die noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van de wet.
2. Afwijken termijn ingezetenschap
In de wet is bepaald dat een kind voor het recht op kinderbijslag BES geen ingezetene
hoeft te zijn en niet tot het huishouden van de rechthebbende behoeft te behoren,
indien het kind vanwege onderwijsredenen dan wel in verband met een ziekte of handicap
geen ingezetene is en niet tot het huishouden van de rechthebbende behoort. Het betreffende
kind moet wel ten minste vijf jaar ingezetene zijn geweest. Artikel 5, derde lid,
van de wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister)
de bevoegdheid om te bepalen dat in specifieke gevallen van de termijn van vijf jaar
kan worden afgeweken voor een kind met een ziekte of handicap. In deze regeling is
vastgelegd dat de minister bevoegd is om van de termijn van vijf jaar af te wijken,
indien het kind:
Het wordt onrechtvaardig geacht als in een dergelijke situatie geen recht op kinderbijslag
BES zou bestaan. De jonge leeftijd van het kind leidt er immers toe dat in geen geval
aan de eis van vijf jaar ingezetenschap voldaan kan worden. Onder deze afwijkingsmogelijkheid
valt bijvoorbeeld de situatie dat een kind buiten de openbare lichamen wordt geboren
en direct medische hulp behoeft, alsmede de situatie dat het kind voor de leeftijd
van vijf jaar in verband met een medische behandeling voor een ziekte of handicap
buiten de openbare lichamen woont.
3. Controlevoorschriften
De minister kan de kinderbijslag BES slechts correct toekennen en uitbetalen als hij
beschikt over juiste en volledige gegevens. Artikel 15, eerste lid, van de wet geeft
de minister de bevoegdheid om controlevoorschriften vast te stellen. Deze controlevoorschriften
mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van de
wet. Deze regeling bevat de in artikel 15, eerste lid, bedoelde controlevoorschriften.
De controlevoorschriften zijn afgestemd op de lokale omstandigheden van de openbare
lichamen en zo eenvoudig mogelijk gehouden, zoals ook is nagestreefd in de wet.
Op grond van artikel 15, tweede lid, van de wet is de rechthebbende, alsmede degene
die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, verplicht om de controlevoorschriften
op te volgen. Concreet is in de controlevoorschriften vastgelegd hoe de persoon, bedoeld
in artikel 15, tweede lid, van de wet moet meewerken aan algemene of op het individuele
geval gerichte controles door de minister, dan wel controles door de functionaris
die door de minister met het toezicht op de naleving is belast. Het gaat daarbij bijvoorbeeld
om het tijdig en door middel van een door de minister beschikbaar gesteld formulier
doorgeven van informatie, het verstrekken van bewijsstukken en het verschijnen op
het kantoor van de minister.
Naast deze algemene verplichtingen zijn twee meer specifieke verplichtingen opgenomen
voor de situatie dat het kind geen ingezetene is om onderwijsredenen of in verband
met een ziekte of handicap. De betreffende verplichtingen vinden hun grondslag zowel
in artikel 5, derde lid, van de wet, als in artikel 15, eerste lid, van de wet.
In de situatie dat het kind vanwege onderwijsredenen geen ingezetene is, is de persoon,
bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet verplicht om op verzoek van de minister
een door de onderwijsinstelling ingevulde en ondertekende schoolverklaring aan de
minister te doen toekomen. Voor een kind dat in verband met ziekte of handicap geen
ingezetene is, moet een verklaring worden overlegd waaruit dit verband blijkt. Aan
de hand van de voornoemde verklaringen stelt de minister vast of één van de uitzonderingen
opgenomen in artikel 5, tweede lid, van de wet zich (nog steeds) voordoet.
Bij het niet nakomen van de controlevoorschriften is de minister bevoegd de betaling
van kinderbijslag BES te schorsen of op te schorten. Voorts is de minister bij niet
of niet behoorlijke nakoming van de controlevoorschriften bevoegd de kinderbijslag
BES geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren. Nadere regels hieromtrent
zijn vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit kinderbijslagvoorziening BES. Tot slot
is het uiteraard mogelijk dat indien de controlevoorschriften niet of niet behoorlijk
worden nagekomen, ten onrechte kinderbijslag BES is toegekend of niet kan worden vastgesteld
of (nog) recht op kinderbijslag BES bestaat. Dit kan in voorkomende gevallen onder
andere leiden tot herziening of intrekking van een besluit tot toekenning en ter zake
kinderbijslag BES.
4. Regeldruk
Er worden geen extra administratieve lasten voorzien anders dan aangegeven in de memorie
van toelichting bij de wet.1
5. Consultatie
Het bestuurscollege van het openbaar lichaam Saba heeft aangegeven geen bezwaar te
hebben tegen de inhoud van deze regeling. Van de bestuurscolleges van de openbare
lichamen Bonaire en Sint Eustatius is geen reactie binnen de gestelde termijn ontvangen.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1. Algemene begrippen
Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen.
Artikel 2. Afwijken termijn ingezetenschap
Dit artikel realiseert dat de minister van de termijn van vijf jaar, genoemd in artikel
5, tweede lid, van de wet kan afwijken indien het kind in verband met een ziekte of
handicap geen ingezetene is en de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Hierbij
wordt bijvoorbeeld aan de situatie gedacht dat het kind buiten de openbare lichamen
wordt geboren en direct medische hulp behoeft of de situatie dat het kind voordat
het de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt in verband met een ziekte of handicap
buiten de openbare lichamen woont en aldaar onder medische behandeling staat.
Artikel 3. Aanvraag
Dit artikel bepaalt dat het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 11, tweede lid,
van de wet gedateerd en ondertekend moet worden ingediend. Het aanvraagformulier moet
worden ingediend bij het kantoor van de minister op het openbaar lichaam waar de aanvrager
woonachtig is. Deze voorschriften zijn noodzakelijk om het recht op kinderbijslag
BES te kunnen vaststellen.
Artikel 4. Adreswijziging
Op grond van dit artikel moet de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de
wet een wijziging in zijn adres of het adres van het kind onverwijld aan de minister
meedelen. Inzicht in de adresgegevens is noodzakelijk om het recht op kinderbijslag
BES (efficiënt) te kunnen vaststellen en controleren.
Artikel 5. Verstrekken informatie
In dit artikel is vastgelegd dat de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van
de wet verplicht is om op verzoek van de minister binnen een door de minister vastgestelde
redelijke termijn en door middel van een door de minister ter beschikking gesteld
formulier informatie te verstrekken welke van belang kan zijn voor het recht op kinderbijslag
BES en het geldend maken van het recht op kinderbijslag BES. De bedoelde persoon is
tevens verplicht om binnen de gestelde redelijke termijn ter zake relevante bewijsstukken
te overleggen. Er wordt gebruik gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld
formulier, zodat de informatie op een efficiënte wijze kan worden vergaard door de
minister. Doordat de minister een redelijke termijn kan vaststellen waarbinnen de
informatie moet worden verstrekt en de bewijsstukken moeten worden overlegd, is maatwerk
mogelijk. Uitgangspunt is dat de minister de termijn in beginsel niet op langer dan
vier weken vaststelt. Het verstrekken van informatie en het overleggen van bewijsstukken
aan de minister kan in beginsel zowel schriftelijk als elektronisch (via e-mail) geschieden.
Het op verzoek verstrekken van de voornoemde informatie en eventuele onderliggende
bewijsstukken is van belang om het recht op kinderbijslag BES te kunnen vaststellen
en controleren.
De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet maakt voor het melden van
wijzigingen gebruik van een door de minister ter beschikking gesteld wijzigingsformulier.
Indien een wijziging op een andere manier is gemeld dan met het wijzigingsformulier,
kan de minister de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet verzoeken
alsnog gebruik te maken van het wijzigingsformulier.
Artikel 6. Inzage verstrekken
De minister kan het initiatief nemen om de juistheid van informatie vast te stellen.
Het kan daarbij gaan om een algemene of een op het individuele geval gerichte controle.
Het eerste lid maakt duidelijk dat de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid,
van de wet verplicht is om gehoor te geven aan een verzoek van de minister om documenten
en andere informatiedragers op een door de minister vastgesteld tijdstip ter inzage
te verstrekken. Het overleggen van deze stukken dient noodzakelijk te zijn voor de
juiste uitvoering van de wet. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan documenten
die bewijzen dat de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet en het
kind (nog steeds) ingezetenen zijn (bijvoorbeeld een bewijs van ingezetenschap of
een huurovereenkomst).
Het tweede lid biedt ondersteuning aan de hoofdverplichting om documenten en andere
informatiedragers ter inzage te verstrekken. In dit lid is expliciet vastgelegd dat
de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, op verzoek van de minister
verplicht is om een geldig identiteitsdocument, als bedoeld in artikel 2 van de Wet
identificatieplicht BES, van zichzelf of het kind te tonen.
Artikel 7. Verschijnen kantoor
De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet is verplicht na een oproep
van de minister te verschijnen op zijn kantoor. Het gaat hierbij om het kantoor van
de minister dat gevestigd is op het openbaar lichaam waar de persoon, bedoeld in artikel
15, tweede lid, van de wet woonachtig is. Het verplicht verschijnen op het kantoor
van de minister kan onder meer noodzakelijk worden geacht indien wordt betwijfeld
of de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet (nog steeds) op het openbaar
lichaam woonachtig is.
Artikel 8. Controle
In artikel 26, eerste lid, van de wet is bepaald dat de minister functionarissen aanwijst
die met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde zijn
belast. Deze functionarissen kunnen verschillende
controlewerkzaamheden uitvoeren, zoals het betreden van alle plaatsen, met uitzondering
van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner. Het betreden van
de woning van de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet kan in uitzonderlijke
gevallen noodzakelijk zijn. Het is denkbaar dat gerede twijfel bestaat over de vraag
waar het kind woont en dat dit aan de hand van de feitelijke omstandigheden moet worden
beoordeeld. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als twee personen een aanvraag voor kinderbijslag
BES indienen voor hetzelfde kind. Daarnaast kan deze bevoegdheid ook relevant zijn
om vast te stellen of de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet en
het kind daadwerkelijk op het opgegeven adres wonen.
De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet moet controle door de functionarissen
mogelijk maken. De bedoelde persoon moet bijvoorbeeld al het redelijkerwijs mogelijke
doen om bereikbaar te zijn voor de met het toezicht op de naleving belaste functionarissen.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat indien de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede
lid, van de wet weigert toestemming te verlenen voor het binnentreden van de woning,
dit niet in alle gevallen consequenties voor het recht op kinderbijslag BES heeft.
Indien de minister geen gerede twijfel heeft over de juistheid van de gegevens die
de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet eerder heeft verstrekt,
kan weigering van de toestemming op dat moment niet leiden tot (bijvoorbeeld) het
opleggen van een maatregel of het vervallen van het recht op kinderbijslag BES. Indien
de minister wel gerede twijfel heeft over de juistheid van de verstrekte gegevens,
bijvoorbeeld naar aanleiding van gerichte bestandsvergelijkingen of andere concrete
signalen, kan het weigeren van toestemming tot binnentreden wel gevolgen hebben voor
het recht op kinderbijslag BES.
Artikel 9. Schoolverklaring
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de wet kan voor het kind dat om onderwijsredenen
geen ingezetene is, toch recht op kinderbijslag BES bestaan. Dit artikel verplicht
de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet die een beroep op deze uitzondering
doet, om op verzoek van de minister een schoolverklaring te overleggen. De minister
stelt hiervoor een (standaard)schoolverklaring ter beschikking. Deze dient door de
onderwijsinstelling te worden ingevuld en ondertekend.
Een schoolverklaring dient in voorkomende gevallen in ieder geval te worden overgelegd
bij de aanvraag van kinderbijslag BES of op het moment dat het kind waarvoor recht
op kinderbijslag BES bestaat vanwege onderwijsredenen niet langer ingezetene is. Vervolgens
zal de minister jaarlijks, in beginsel rondom het intreden van een nieuw onderwijsjaar,
om een nieuwe schoolverklaring verzoeken. De schoolverklaring moet na het verzoek
door de minister binnen een door de minister vast te stellen redelijke termijn aan
hem worden toegezonden. Uitgangspunt is dat de minister de termijn in beginsel niet
op langer dan zes weken vaststelt. Het wordt mogelijk geacht om binnen een termijn
van zes weken een schoolverklaring te verkrijgen, alsmede deze aan de minister te
overleggen. Het overleggen van de schoolverklaring aan de minister kan in beginsel
zowel schriftelijk als elektronisch (via e-mail) geschieden.
Dit periodieke onderzoek doet overigens niets af aan de verplichting van de persoon,
bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet om een wijziging in de omstandigheden
die van invloed kan zijn op het recht op kinderbijslag BES, uit eigen beweging en
onverwijld te melden.
Artikel 10. Verklaring bij ziekte of handicap
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de wet kan voor het kind dat in verband met
een ziekte of handicap geen ingezetene is, toch recht op kinderbijslag BES bestaan.
Dit artikel verplicht de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet die
een beroep op deze uitzondering doet om op verzoek van de minister een ingevulde en
ondertekende verklaring te overleggen van een buiten het grondgebied van de openbare
lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon die in het land van vestiging aan het
kind zorg verleent in het kader van het in dat land bestaande sociale zekerheidsstelsel,
dan wel bij gebreke daarvan overeenkomstig de wetgeving van dat land rechtmatig aan
het kind zorg verleent als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgverzekering
BES. Het gaat hier onder meer om medisch-specialistische zorg, ziekenhuiszorg en langdurige
zorg in verband met een ziekte of handicap.
De minister stelt een (standaard)verklaring ter beschikking. Deze dient door de voornoemde
buiten het grondgebied van de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon
te worden ingevuld en ondertekend. De verklaring vermeldt in ieder geval dat het kind
in verband met een ziekte of handicap bij de hiervoor genoemde persoon of rechtspersoon
verblijf houdt, onder behandeling staat of verzorgd wordt. De verklaring vermeldt
niet de specifieke ziekte of handicap van het kind. De persoon, bedoeld in artikel
15, tweede lid, van de wet dient zorg te dragen voor het invullen en ondertekenen
van de verklaring door de bedoelde (rechts-)persoon en het overleggen van de verklaring
aan de minister. Het overleggen van de verklaring aan de minister kan in beginsel
zowel schriftelijk als elektronisch (via e-mail) geschieden.
De verklaring dient in voorkomende gevallen in ieder geval te worden overgelegd bij
de aanvraag van kinderbijslag BES of op het moment dat het kind waarvoor recht op
kinderbijslag BES bestaat vanwege een ziekte of handicap niet langer ingezetene is.
Vervolgens zal de minister periodiek om een nieuwe verklaring verzoeken. Uitgangspunt
is dat de minister in beginsel jaarlijks om een nieuwe verklaring verzoekt. De verklaring
moet na het verzoek door de minister binnen een door de minister vast te stellen redelijke
termijn aan hem worden toegezonden. Ook hier is het uitgangspunt dat de minister de
termijn in beginsel niet op langer dan zes weken vaststelt.
Dit periodieke onderzoek doet overigens niets af aan de verplichting van de persoon,
bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, om een wijziging in de omstandigheden
die van invloed kan zijn op het recht op kinderbijslag BES, uit eigen beweging en
onverwijld te melden.
Met dit artikel is voor wat betreft de bevoegdheid tot het afgeven van de verklaring
aangesloten bij de formulering die in artikel 1, onderdeel e, onder 2, van het Besluit
zorgverzekering BES wordt gehanteerd voor een buitenlandse instelling die zorg verleent.
Hier is voor gekozen omdat deze bepaling duidelijk aangeeft wanneer een dergelijke
instelling daadwerkelijk bevoegd wordt geacht om zorg te verlenen. Aan de definitie
uit artikel 1, onderdeel e, onder 2, van het Besluit zorgverzekering BES is nog het
begrip ‘persoon’ toegevoegd. De definitie zoals gehanteerd in het voornoemde artikel
ziet namelijk enkel op instellingen (en derhalve rechtspersonen), terwijl het verlenen
van zorg uiteraard niet is beperkt tot rechtspersonen. Tevens is aan de definitie
toegevoegd dat de zorg wordt verleend aan het kind waarvoor kinderbijslag BES wordt
gevraagd.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat met dit artikel niet wordt beoogd om de verklaring
enkel te kunnen laten afgeven door personen of rechtspersonen waarmee de minister
op grond van artikel 8, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering BES een overeenkomst
heeft gesloten.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma