Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 december 2015, 2015-0000304113, tot vaststelling van de specifieke gevallen waarin voor een kind met een ziekte of handicap kan worden afgeweken van de termijn, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Wet kinderbijslagvoorziening BES alsmede tot vaststelling van controlevoorschriften (Regeling kinderbijslagvoorziening BES)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 5, derde lid, en 15, eerste lid, van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALING

Artikel 1. Algemene begrippen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. wet:

Wet kinderbijslagvoorziening BES.

HOOFDSTUK 2. TERMIJN INGEZETENSCHAP

Artikel 2. Afwijken termijn ingezetenschap

De minister kan van de termijn van vijf jaar, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de wet afwijken, indien het kind:

  • a. in verband met een ziekte of handicap geen ingezetene is; en

  • b. de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt.

HOOFDSTUK 3. CONTROLEVOORSCHRIFTEN

Artikel 3. Aanvraag

  • 1. Degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES dient het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet ondertekend en gedateerd in.

  • 2. Het aanvraagformulier wordt ingediend bij het kantoor van de minister op het openbaar lichaam waar degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES woonachtig is.

Artikel 4. Adreswijziging

De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet stelt de minister onverwijld in kennis van een wijziging in zijn adres of het adres van het kind.

Artikel 5. Verstrekken informatie

  • 1. Op verzoek van de minister verstrekt de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet binnen een door de minister vastgestelde redelijke termijn en met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking gesteld formulier informatie welke van belang kan zijn voor het recht op kinderbijslag BES of het geldend maken van het recht op kinderbijslag BES. De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet overlegt daarbij op verzoek van de minister binnen de door de minister vastgestelde redelijke termijn tevens relevante bewijsstukken.

  • 2. De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet maakt voor het melden van wijzigingen gebruik van een door de minister ter beschikking gesteld wijzigingsformulier.

Artikel 6. Inzage verstrekken

  • 1. Op verzoek van de minister geeft de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet op een door de minister vastgesteld tijdstip aan de minister documenten en andere informatiedragers ter inzage.

  • 2. Op verzoek van de minister toont de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet terstond een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES van zichzelf of het kind aan de minister.

Artikel 7. Verschijnen kantoor

De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet verschijnt na een oproep op het kantoor van de minister op het openbaar lichaam waar de persoon woonachtig is.

Artikel 8. Controle

De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet maakt controle mogelijk door de functionarissen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet.

Artikel 9. Schoolverklaring

Indien het kind geen ingezetene is om onderwijsredenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet overlegt de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet op verzoek van de minister binnen een door de minister vastgestelde redelijke termijn een door de onderwijsinstelling ingevulde en ondertekende schoolverklaring, waarbij hij gebruik maakt van een door de minister ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 10. Verklaring bij ziekte of handicap

Indien het kind geen ingezetene is in verband met een ziekte of handicap als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet overlegt de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet op verzoek van de minister binnen een door de minister vastgestelde redelijke termijn een ingevulde en ondertekende verklaring van een buiten het grondgebied van de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon die in het land van vestiging aan het kind zorg verleent in het kader van het in dat land bestaande sociale zekerheidsstelsel, dan wel bij gebreke daarvan overeenkomstig de wetgeving van dat land rechtmatig aan het kind zorg verleent als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgverzekering BES, waaruit blijkt dat het kind geen ingezetene is in verband met een ziekte of handicap als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, waarbij hij gebruik maakt van een door de minister ter beschikking gesteld formulier.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kinderbijslagvoorziening BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 december 2015

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Met ingang van 1 januari 2016 is voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Wet kinderbijslagvoorziening BES (hierna: wet) van kracht geworden. In die wet is geregeld dat alle in Caribisch Nederland ingezeten ouders en verzorgers voor hun ingezeten tot hun huishouden behorende kinderen onder de 18 jaar een tegemoetkoming voor de kosten van levensonderhoud van de kinderen ontvangen, in de vorm van kinderbijslag BES. Op onderdelen is de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling (nadere) regels te stellen. In deze regeling wordt allereerst uitgewerkt wanneer kan worden afgeweken van de termijn van ingezetenschap, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de wet. Daarnaast zijn in deze regeling controlevoorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet.

2. Afwijken termijn ingezetenschap

In de wet is bepaald dat een kind voor het recht op kinderbijslag BES geen ingezetene hoeft te zijn en niet tot het huishouden van de rechthebbende behoeft te behoren, indien het kind vanwege onderwijsredenen dan wel in verband met een ziekte of handicap geen ingezetene is en niet tot het huishouden van de rechthebbende behoort. Het betreffende kind moet wel ten minste vijf jaar ingezetene zijn geweest. Artikel 5, derde lid, van de wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) de bevoegdheid om te bepalen dat in specifieke gevallen van de termijn van vijf jaar kan worden afgeweken voor een kind met een ziekte of handicap. In deze regeling is vastgelegd dat de minister bevoegd is om van de termijn van vijf jaar af te wijken, indien het kind:

  • (1) geen ingezetene is in verband met een ziekte of handicap; en

  • (2) de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt.

Het wordt onrechtvaardig geacht als in een dergelijke situatie geen recht op kinderbijslag BES zou bestaan. De jonge leeftijd van het kind leidt er immers toe dat in geen geval aan de eis van vijf jaar ingezetenschap voldaan kan worden. Onder deze afwijkingsmogelijkheid valt bijvoorbeeld de situatie dat een kind buiten de openbare lichamen wordt geboren en direct medische hulp behoeft, alsmede de situatie dat het kind voor de leeftijd van vijf jaar in verband met een medische behandeling voor een ziekte of handicap buiten de openbare lichamen woont.

3. Controlevoorschriften

De minister kan de kinderbijslag BES slechts correct toekennen en uitbetalen als hij beschikt over juiste en volledige gegevens. Artikel 15, eerste lid, van de wet geeft de minister de bevoegdheid om controlevoorschriften vast te stellen. Deze controlevoorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van de wet. Deze regeling bevat de in artikel 15, eerste lid, bedoelde controlevoorschriften. De controlevoorschriften zijn afgestemd op de lokale omstandigheden van de openbare lichamen en zo eenvoudig mogelijk gehouden, zoals ook is nagestreefd in de wet.

Op grond van artikel 15, tweede lid, van de wet is de rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, verplicht om de controlevoorschriften op te volgen. Concreet is in de controlevoorschriften vastgelegd hoe de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet moet meewerken aan algemene of op het individuele geval gerichte controles door de minister, dan wel controles door de functionaris die door de minister met het toezicht op de naleving is belast. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het tijdig en door middel van een door de minister beschikbaar gesteld formulier doorgeven van informatie, het verstrekken van bewijsstukken en het verschijnen op het kantoor van de minister.

Naast deze algemene verplichtingen zijn twee meer specifieke verplichtingen opgenomen voor de situatie dat het kind geen ingezetene is om onderwijsredenen of in verband met een ziekte of handicap. De betreffende verplichtingen vinden hun grondslag zowel in artikel 5, derde lid, van de wet, als in artikel 15, eerste lid, van de wet.

In de situatie dat het kind vanwege onderwijsredenen geen ingezetene is, is de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet verplicht om op verzoek van de minister een door de onderwijsinstelling ingevulde en ondertekende schoolverklaring aan de minister te doen toekomen. Voor een kind dat in verband met ziekte of handicap geen ingezetene is, moet een verklaring worden overlegd waaruit dit verband blijkt. Aan de hand van de voornoemde verklaringen stelt de minister vast of één van de uitzonderingen opgenomen in artikel 5, tweede lid, van de wet zich (nog steeds) voordoet.

Bij het niet nakomen van de controlevoorschriften is de minister bevoegd de betaling van kinderbijslag BES te schorsen of op te schorten. Voorts is de minister bij niet of niet behoorlijke nakoming van de controlevoorschriften bevoegd de kinderbijslag BES geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren. Nadere regels hieromtrent zijn vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit kinderbijslagvoorziening BES. Tot slot is het uiteraard mogelijk dat indien de controlevoorschriften niet of niet behoorlijk worden nagekomen, ten onrechte kinderbijslag BES is toegekend of niet kan worden vastgesteld of (nog) recht op kinderbijslag BES bestaat. Dit kan in voorkomende gevallen onder andere leiden tot herziening of intrekking van een besluit tot toekenning en ter zake kinderbijslag BES.

4. Regeldruk

Er worden geen extra administratieve lasten voorzien anders dan aangegeven in de memorie van toelichting bij de wet.1

5. Consultatie

Het bestuurscollege van het openbaar lichaam Saba heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de inhoud van deze regeling. Van de bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire en Sint Eustatius is geen reactie binnen de gestelde termijn ontvangen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1. Algemene begrippen

Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen.

Artikel 2. Afwijken termijn ingezetenschap

Dit artikel realiseert dat de minister van de termijn van vijf jaar, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de wet kan afwijken indien het kind in verband met een ziekte of handicap geen ingezetene is en de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Hierbij wordt bijvoorbeeld aan de situatie gedacht dat het kind buiten de openbare lichamen wordt geboren en direct medische hulp behoeft of de situatie dat het kind voordat het de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt in verband met een ziekte of handicap buiten de openbare lichamen woont en aldaar onder medische behandeling staat.

Artikel 3. Aanvraag

Dit artikel bepaalt dat het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet gedateerd en ondertekend moet worden ingediend. Het aanvraagformulier moet worden ingediend bij het kantoor van de minister op het openbaar lichaam waar de aanvrager woonachtig is. Deze voorschriften zijn noodzakelijk om het recht op kinderbijslag BES te kunnen vaststellen.

Artikel 4. Adreswijziging

Op grond van dit artikel moet de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet een wijziging in zijn adres of het adres van het kind onverwijld aan de minister meedelen. Inzicht in de adresgegevens is noodzakelijk om het recht op kinderbijslag BES (efficiënt) te kunnen vaststellen en controleren.

Artikel 5. Verstrekken informatie

In dit artikel is vastgelegd dat de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet verplicht is om op verzoek van de minister binnen een door de minister vastgestelde redelijke termijn en door middel van een door de minister ter beschikking gesteld formulier informatie te verstrekken welke van belang kan zijn voor het recht op kinderbijslag BES en het geldend maken van het recht op kinderbijslag BES. De bedoelde persoon is tevens verplicht om binnen de gestelde redelijke termijn ter zake relevante bewijsstukken te overleggen. Er wordt gebruik gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld formulier, zodat de informatie op een efficiënte wijze kan worden vergaard door de minister. Doordat de minister een redelijke termijn kan vaststellen waarbinnen de informatie moet worden verstrekt en de bewijsstukken moeten worden overlegd, is maatwerk mogelijk. Uitgangspunt is dat de minister de termijn in beginsel niet op langer dan vier weken vaststelt. Het verstrekken van informatie en het overleggen van bewijsstukken aan de minister kan in beginsel zowel schriftelijk als elektronisch (via e-mail) geschieden.

Het op verzoek verstrekken van de voornoemde informatie en eventuele onderliggende bewijsstukken is van belang om het recht op kinderbijslag BES te kunnen vaststellen en controleren.

De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet maakt voor het melden van wijzigingen gebruik van een door de minister ter beschikking gesteld wijzigingsformulier. Indien een wijziging op een andere manier is gemeld dan met het wijzigingsformulier, kan de minister de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet verzoeken alsnog gebruik te maken van het wijzigingsformulier.

Artikel 6. Inzage verstrekken

De minister kan het initiatief nemen om de juistheid van informatie vast te stellen. Het kan daarbij gaan om een algemene of een op het individuele geval gerichte controle. Het eerste lid maakt duidelijk dat de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet verplicht is om gehoor te geven aan een verzoek van de minister om documenten en andere informatiedragers op een door de minister vastgesteld tijdstip ter inzage te verstrekken. Het overleggen van deze stukken dient noodzakelijk te zijn voor de juiste uitvoering van de wet. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan documenten die bewijzen dat de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet en het kind (nog steeds) ingezetenen zijn (bijvoorbeeld een bewijs van ingezetenschap of een huurovereenkomst).

Het tweede lid biedt ondersteuning aan de hoofdverplichting om documenten en andere informatiedragers ter inzage te verstrekken. In dit lid is expliciet vastgelegd dat de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, op verzoek van de minister verplicht is om een geldig identiteitsdocument, als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES, van zichzelf of het kind te tonen.

Artikel 7. Verschijnen kantoor

De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet is verplicht na een oproep van de minister te verschijnen op zijn kantoor. Het gaat hierbij om het kantoor van de minister dat gevestigd is op het openbaar lichaam waar de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet woonachtig is. Het verplicht verschijnen op het kantoor van de minister kan onder meer noodzakelijk worden geacht indien wordt betwijfeld of de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet (nog steeds) op het openbaar lichaam woonachtig is.

Artikel 8. Controle

In artikel 26, eerste lid, van de wet is bepaald dat de minister functionarissen aanwijst die met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde zijn belast. Deze functionarissen kunnen verschillende

controlewerkzaamheden uitvoeren, zoals het betreden van alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner. Het betreden van de woning van de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet kan in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk zijn. Het is denkbaar dat gerede twijfel bestaat over de vraag waar het kind woont en dat dit aan de hand van de feitelijke omstandigheden moet worden beoordeeld. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als twee personen een aanvraag voor kinderbijslag BES indienen voor hetzelfde kind. Daarnaast kan deze bevoegdheid ook relevant zijn om vast te stellen of de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet en het kind daadwerkelijk op het opgegeven adres wonen.

De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet moet controle door de functionarissen mogelijk maken. De bedoelde persoon moet bijvoorbeeld al het redelijkerwijs mogelijke doen om bereikbaar te zijn voor de met het toezicht op de naleving belaste functionarissen.

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat indien de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet weigert toestemming te verlenen voor het binnentreden van de woning, dit niet in alle gevallen consequenties voor het recht op kinderbijslag BES heeft. Indien de minister geen gerede twijfel heeft over de juistheid van de gegevens die de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet eerder heeft verstrekt, kan weigering van de toestemming op dat moment niet leiden tot (bijvoorbeeld) het opleggen van een maatregel of het vervallen van het recht op kinderbijslag BES. Indien de minister wel gerede twijfel heeft over de juistheid van de verstrekte gegevens, bijvoorbeeld naar aanleiding van gerichte bestandsvergelijkingen of andere concrete signalen, kan het weigeren van toestemming tot binnentreden wel gevolgen hebben voor het recht op kinderbijslag BES.

Artikel 9. Schoolverklaring

Op grond van artikel 5, tweede lid, van de wet kan voor het kind dat om onderwijsredenen geen ingezetene is, toch recht op kinderbijslag BES bestaan. Dit artikel verplicht de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet die een beroep op deze uitzondering doet, om op verzoek van de minister een schoolverklaring te overleggen. De minister stelt hiervoor een (standaard)schoolverklaring ter beschikking. Deze dient door de onderwijsinstelling te worden ingevuld en ondertekend.

Een schoolverklaring dient in voorkomende gevallen in ieder geval te worden overgelegd bij de aanvraag van kinderbijslag BES of op het moment dat het kind waarvoor recht op kinderbijslag BES bestaat vanwege onderwijsredenen niet langer ingezetene is. Vervolgens zal de minister jaarlijks, in beginsel rondom het intreden van een nieuw onderwijsjaar, om een nieuwe schoolverklaring verzoeken. De schoolverklaring moet na het verzoek door de minister binnen een door de minister vast te stellen redelijke termijn aan hem worden toegezonden. Uitgangspunt is dat de minister de termijn in beginsel niet op langer dan zes weken vaststelt. Het wordt mogelijk geacht om binnen een termijn van zes weken een schoolverklaring te verkrijgen, alsmede deze aan de minister te overleggen. Het overleggen van de schoolverklaring aan de minister kan in beginsel zowel schriftelijk als elektronisch (via e-mail) geschieden.

Dit periodieke onderzoek doet overigens niets af aan de verplichting van de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet om een wijziging in de omstandigheden die van invloed kan zijn op het recht op kinderbijslag BES, uit eigen beweging en onverwijld te melden.

Artikel 10. Verklaring bij ziekte of handicap

Op grond van artikel 5, tweede lid, van de wet kan voor het kind dat in verband met een ziekte of handicap geen ingezetene is, toch recht op kinderbijslag BES bestaan. Dit artikel verplicht de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet die een beroep op deze uitzondering doet om op verzoek van de minister een ingevulde en ondertekende verklaring te overleggen van een buiten het grondgebied van de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon die in het land van vestiging aan het kind zorg verleent in het kader van het in dat land bestaande sociale zekerheidsstelsel, dan wel bij gebreke daarvan overeenkomstig de wetgeving van dat land rechtmatig aan het kind zorg verleent als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgverzekering BES. Het gaat hier onder meer om medisch-specialistische zorg, ziekenhuiszorg en langdurige zorg in verband met een ziekte of handicap.

De minister stelt een (standaard)verklaring ter beschikking. Deze dient door de voornoemde buiten het grondgebied van de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon te worden ingevuld en ondertekend. De verklaring vermeldt in ieder geval dat het kind in verband met een ziekte of handicap bij de hiervoor genoemde persoon of rechtspersoon verblijf houdt, onder behandeling staat of verzorgd wordt. De verklaring vermeldt niet de specifieke ziekte of handicap van het kind. De persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet dient zorg te dragen voor het invullen en ondertekenen van de verklaring door de bedoelde (rechts-)persoon en het overleggen van de verklaring aan de minister. Het overleggen van de verklaring aan de minister kan in beginsel zowel schriftelijk als elektronisch (via e-mail) geschieden.

De verklaring dient in voorkomende gevallen in ieder geval te worden overgelegd bij de aanvraag van kinderbijslag BES of op het moment dat het kind waarvoor recht op kinderbijslag BES bestaat vanwege een ziekte of handicap niet langer ingezetene is. Vervolgens zal de minister periodiek om een nieuwe verklaring verzoeken. Uitgangspunt is dat de minister in beginsel jaarlijks om een nieuwe verklaring verzoekt. De verklaring moet na het verzoek door de minister binnen een door de minister vast te stellen redelijke termijn aan hem worden toegezonden. Ook hier is het uitgangspunt dat de minister de termijn in beginsel niet op langer dan zes weken vaststelt.

Dit periodieke onderzoek doet overigens niets af aan de verplichting van de persoon, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, om een wijziging in de omstandigheden die van invloed kan zijn op het recht op kinderbijslag BES, uit eigen beweging en onverwijld te melden.

Met dit artikel is voor wat betreft de bevoegdheid tot het afgeven van de verklaring aangesloten bij de formulering die in artikel 1, onderdeel e, onder 2, van het Besluit zorgverzekering BES wordt gehanteerd voor een buitenlandse instelling die zorg verleent. Hier is voor gekozen omdat deze bepaling duidelijk aangeeft wanneer een dergelijke instelling daadwerkelijk bevoegd wordt geacht om zorg te verlenen. Aan de definitie uit artikel 1, onderdeel e, onder 2, van het Besluit zorgverzekering BES is nog het begrip ‘persoon’ toegevoegd. De definitie zoals gehanteerd in het voornoemde artikel ziet namelijk enkel op instellingen (en derhalve rechtspersonen), terwijl het verlenen van zorg uiteraard niet is beperkt tot rechtspersonen. Tevens is aan de definitie toegevoegd dat de zorg wordt verleend aan het kind waarvoor kinderbijslag BES wordt gevraagd.

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat met dit artikel niet wordt beoogd om de verklaring enkel te kunnen laten afgeven door personen of rechtspersonen waarmee de minister op grond van artikel 8, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering BES een overeenkomst heeft gesloten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 34 275, nr. 3, blz. 7.

Naar boven