Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 14 december 2015, nr. WJZ/15153578, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB in verband met onder andere het begrip actieve landbouwer, de uitbreiding van de lijst met landschapselementen en de voorwaarden voor vanggewassen

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

Gelet op de artikelen 9, tweede en derde lid, 30, eerste en derde lid, 43, derde lid en 46, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU L347);

Gelet op de artikelen 45 en 53, vierde lid van Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PbEU L181);

Gelet op de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.3. komt te luiden:

Artikel 2.3 Actieve landbouwer

  • 1. Aan de opsomming van niet-landbouwbedrijven of -activiteiten, bedoeld in artikel 9, tweede lid, tweede alinea van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden toegevoegd:

    • a. rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en

    • c. al dan niet als belastingplichtige aangemerkte lichamen als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  • 2. De verifieerbare bewijzen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, derde alinea, onderdelen a en b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bestaan uit een accountantsverklaring dat het desbetreffende feit zich voordoet.

  • 3. Er worden geen rechtstreekse betalingen toegekend aan landbouwers die niet uiterlijk op 15 mei van het jaar van aanvraag zijn ingeschreven of waarvan de onderneming niet uiterlijk op 15 mei van het jaar van aanvraag is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, onder de vermelding van de verkorte omschrijving van een landbouwactiviteit.

  • 4. Onverminderd het derde lid worden, ter uitvoering van artikel 9, derde lid, aanhef en onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 geen rechtstreekse betalingen toegekend aan een landbouwer indien uit de inschrijving, bedoeld in het tweede lid, volgt dat de landbouwactiviteit geen hoofdactiviteit is.

  • 5. Ter uitvoering van artikel 9, derde lid, aanhef en onderdeel a, is het vierde lid niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde landbouwer aantoont door middel van een accountantsverklaring dat de landbouwactiviteit niet een onaanzienlijk deel uitmaakt van de totale economische activiteiten.

  • 6. De beoordeling dat de landbouwactiviteit niet een onaanzienlijk deel uitmaakt van de totale economische activiteiten als bedoeld in het vijfde lid wordt gemaakt met toepassing van artikel 13, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

  • 7. De drempel, bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014 bedraagt een derde van het totale bedrag aan inkomsten in het meest recente belastingjaar waarvoor dergelijk bewijs als bedoeld in dat artikellid beschikbaar is.

  • 8. Het bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is € 1.

B

In artikel 2.9, eerste lid, wordt ‘1%’ vervangen door: 6%.

C

Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d in een puntkomma de volgende onderdelen toegevoegd:

  • e. heggen of houtwallen als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

  • f. geïsoleerde bomen als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

  • g. bomen in rij als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel c, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

  • h. bomen in groep als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel d, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

  • i. vijvers als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel f, van Verordening (EU) nr. 639/2014, waarbij de strook oevervegetatie tot een breedte van 10 meter tot de vijver kan worden gerekend.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘onderdelen b, c en d’ vervangen door: onderdelen b, c, d, e, f, g, h en i.

3. Na het vierde lid worden drie leden toegevoegd luidende:

  • 5. Ten aanzien van het ecologische aandachtsgebied, bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g worden de omzettingsfactoren van bijlage X van Verordening (EU) nr. 1307/2013 gebruikt bij de berekening van het aantal hectares.

  • 6. Een landschapselement als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt beschouwd als grenzend aan bouwland indien de buffer:

    • a. tussen het bouwland en het landschapselement ten hoogste 5 meter breed is;

    • b. ter beschikking staat van de landbouwer, en

    • c. bestaat uit natuurlijke vegetatie, een kavelpad of een watergang.

D

Artikel 2.20, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien blijkt dat de landbouwer niet of niet volledig voldoet aan de certificeringsregeling:

    • a. stelt de certificeringsinstantie de desbetreffende landbouwer en de minister hiervan binnen vier weken na de constatering van de niet-naleving in kennis, en

    • b. kan de certificeringsinstantie besluiten geen certificaat af te geven aan de landbouwer voor het jaar waarop de niet-naleving betrekking heeft.

E

Artikel 2.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘voor elk vrouwelijk rund’ vervangen door: voor elk vrouwelijk rund waarvoor steun is aangevraagd.

2. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De datum, bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014, is de datum van de steunaanvraag.

F

Artikel 2.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De steun, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt voor elk schaap:

    • a. waarvoor steun is aangevraagd;

    • b. dat is geboren voorafgaand aan het jaar van aanvraag, en

    • c. dat op enig moment in de periode van 1 januari tot en met 15 mei van het jaar van aanvraag aanwezig is op het bedrijf van de aanvrager.

2. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De datum, bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014, is de datum van de steunaanvraag.

G

In het opschrift van de artikelen 2:23 en 2:24 wordt ‘:’ vervangen door een punt.

H

Artikel 2.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘:’ telkens vervangen door een punt.

2. In het tweede lid wordt ‘289’ vervangen door: 288.

3. In het vijfde lid wordt ‘290’ vervangen door: 289.

I

In de artikelen 2.25, tweede lid, 2.26 en 2.27, tweede, derde en vierde lid, wordt ‘:’ telkens vervangen door een punt.

J

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan Categorie 1, onderdeel A, wordt na het vanggewas Erwten (Pisum sativum) toegevoegd:

Winterwikke, bonte wikke of zachte wikke

Vicia villosa

2. Categorie 1, onderdeel B, subonderdeel 5, vervalt.

3. Het zesde tot en met het negende subonderdeel wordt vernummerd tot vijfde tot en met achtste subonderdeel.

4. Categorie 1, onderdeel B, subonderdeel 5 (nieuw), komt te luiden:

  • 5. De landbouwer meldt de datum van inzaai uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

5. Aan Categorie 1, onderdeel B, wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • 9. De teelt van vanggewassen vindt uitsluitend plaats na de teelt van het hoofdgewas en na 15 juli.

6. Categorie 2, onderdeel B, subonderdeel 5, komt te luiden:

  • 5. De landbouwer meldt de datum van inzaai uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

7. Categorie 3, komt te luiden:

Categorie 3: Onderzaai van gras als combinatie van vanggewassen

Voorwaarden waaronder grassen in combinatie met de hoofdteelt als combinatie van vanggewassen kunnen worden geteeld:

  • 1. De grassoort of grassoorten worden als onderzaai van gras in combinatie met de hoofdteelt voor 1 oktober van het jaar van aanvraag gezaaid.

  • 2. De landbouwer meldt de datum van oogst van de hoofdteelt uiterlijk op de dag van oogst bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3. De onderzaai is tenminste 10 weken na oogst op het perceel aanwezig.

  • 4. De landbouwer gebruikt tenminste 75% van de in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwgewassen, CSAR, aanbevolen hoeveelheid zaaizaad.

  • 5. De landbouwer bewaart aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel gedurende 5 jaar in zijn administratie.

  • 6. Voor de teelt van de vanggewassen na de teelt van vlas of hennep op hetzelfde areaal en in hetzelfde jaar van aanvraag is onderdeel 3 niet van toepassing.

K

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. Onder RBE10 vervalt onderdeel 10.2.

  • 2. RBE 11 komt te luiden:

    RBE 11. Artikelen 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10):

    11.a. Artikel 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

    11.1

    artikel 1.8, derde en vierde lid en artikel 2.5, derde lid, van het Besluit houders van dieren

    11.2

    artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 2

    11.3

    artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

    11.4

    artikel 2.5, vijfde, zesde, achtste en negende lid en artikel 2.40 van het Besluit houders van dieren

    11.5

    artikel 2.37, eerste lid en tweede lid en artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

    11.6

    Artikel 2.4, tweede, derde en vijfde lid, artikel 1.7, onderdeel c en artikel 2.45 van het Besluit houders van dieren

    11.7

    artikel 2.34, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

    11.8

    artikel 2.31, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit houders van dieren

    11.9

    artikel 2.44, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren

    11.10

    artikel 2.35, eerste lid, artikel 1.8, tweede lid en artikel 2.36, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren

    11.11

    artikel 2.41, tweede, derde en vierde lid en artikel 2.31, vijfde lid van het Besluit houders van dieren

    11.12

    artikel 2.41, eerste lid en artikel 2.38, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

    11.13

    artikel 1.7, onderdeel f en artikel 2.42, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

    11.14

    artikel 2.39 van het Besluit houders van dieren

    11.15

    artikel 2.42, derde lid, van het Besluit houders van dieren

    11.b. Artikel 3 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

    11.16

    artikel 2.32, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren

    11.17

    artikel 2.33, eerste lid van het Besluit houders van dieren

    11.18

    artikel 2.32, derde lid, van het Besluit houders van dieren

    11.19

    artikel 2.33, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

L

Bijlage 4, paragraaf 6, onderdeel B, komt te luiden:

  • B. Het is verboden heggen en bomen te snoeien in de periode van 15 maart tot en 16 juni en in het geval buiten die periode in een heg of boom door vogels wordt gebroed.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen B, D, en H treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2015.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, C, E, F, G, I, J, K en L treden in werking met ingang van 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 december 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

Algemeen

1 Inleiding

Per 1 januari 2015 is de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB van kracht (hierna: de uitvoeringsregeling). De uitvoeringsregeling geeft uitvoering aan de Europese verordeningen inzake de rechtstreekse betalingen van het Europese landbouwbeleid. De uitvoeringsregeling is op enkele onderdelen om de volgende redenen gewijzigd. Na 1 januari 2015 heeft de Europese Commissie in het kader van vereenvoudiging van de regels enkele wijzigingen aangebracht in de vereisten voor de registratie van landschapselementen die ingezet worden om te voldoen aan de vereisten voor vergroening. De wijzigingen hebben in de uitvoeringsregeling geleid tot uitbreiding van de lijst van landschapselementen die door landbouwers ingezet kunnen worden. Daarnaast is, op grond van de tot nu toe opgedane ervaringen, de hoogte van de nationale reserve aangepast evenals de wijze waarop aanvragers met landbouw als nevenactiviteit kunnen aantonen dat zij actieve landbouwer zijn en zijn de voorwaarden voor vanggewassen aangepast.

Verder is een bepaling toegevoegd over de voorwaarden die gelden voor het verstrekken van certificaten voor gelijkwaardige praktijken. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om twee onvolkomenheden in de tekst te herstellen en om een aantal verduidelijkingen aan te brengen.

2 Hoofdlijnen van het voorstel

Onderdeel A Actieve landbouwer

Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen moet onder andere voldaan zijn aan het vereiste ‘actieve landbouwer’. Een actieve landbouwer is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven als landbouwer of als landbouwbedrijf.

Bedrijven die staan ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met een hoofdactiviteit niet zijnde een landbouwactiviteit en een nevenactiviteit landbouw, kunnen alleen in aanmerking komen voor rechtstreekse betalingen indien door middel van een accountantsverklaring kan worden aangetoond dat hun landbouwactiviteit niet onaanzienlijk is.

Artikel 13, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, stelt de criteria vast op basis waarvan kan worden bepaald dat de landbouwactiviteiten geen onaanzienlijk deel van de totale economische activiteiten vormen. Het gaat hierbij, kort aangegeven, om de volgende situaties:

  • a. het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen maakt meer dan 5% uit van de totale inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten in het meest recente belastingjaar; of

  • b. het bedrag aan inkomsten uit landbouwactiviteiten bedraagt meer dan een derde van het totale bedrag aan inkomsten.

Aan één van de twee voorwaarden moet worden voldaan.

Onderdeel B lineaire procentuele verlaging van het maximum van de basisbetalingsregeling

Lidstaten zijn verplicht om een nationale reserve te vormen om betalingsrechten toe te kunnen kennen aan jonge landbouwers en starters die een beroep gedaan hebben op de nationale reserve. Daarnaast kunnen er als gevolg van gegronde bezwaar- en beroepszaken toekenningen uit de nationale reserve volgen. Ook kunnen landbouwers met ingang van 2016 een beroep doen op de nationale reserve vanwege landbouwareaal dat in 2015 gebruikt werd voor de aanleg van nutsvoorzieningen en in het geval geen betalingsrechten konden worden toegewezen in verband met overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Uit de in 2015 ingediende aanvragen voor toekenning van betalingsrechten uit de nationale reserve is gebleken dat er een budget van 6% nodig is om de aanvragen 2015 en de toekomstige aanvragen te kunnen honoreren. Daarom wordt de lineaire procentuele verlaging van het maximum van de basisbetalingsregeling vastgesteld op 6%.

Onderdeel C Landschapselementen + bufferzone

Lidstaten zijn niet langer verplicht alle potentieel subsidiabele landschapselementen te registreren, maar mogen volstaan met het registreren van de door de landbouwers aangevraagde landschapselementen. Voor Nederland is dit een belangrijke vereenvoudiging, omdat registratie van alle potentieel subsidiabele landschapselementen hoge uitvoeringskosten met zich brengt. Deze hoge uitvoeringskosten zijn de reden dat bij de start van het nieuwe GLB niet alle typen landschapselementen opengesteld zijn voor de invulling van het ecologisch aandachtsgebied (hierna: EA). Nu zijn alleen landschapselementen in het kader van de gelijkwaardige praktijken (duurzaamheidscertificaten) en onbeheerde akkerranden opengesteld. Nu de uitvoering tegen lagere kosten mogelijk is, wordt met ingang van 2016 overgaan tot een bredere openstelling van de landschapselementen. Alle in artikel 45, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014 omschreven typen landschapselementen mogen vanaf 2016 mee tellen voor de vergroening, met uitzondering van sloten. Daarmee wordt aangesloten bij de aanbevelingen uit het Alterra rapport «Nationale invulling vergroening GLB vanuit het perspectief van biodiversiteit». Volgens dit rapport hebben sloten onvoldoende meerwaarde voor de biodiversiteit. Dat is ook de reden dat in het equivalente pakket sloten alleen meegeteld mogen worden wanneer zij langs een beheerde akkerrand liggen, wat zorgt voor ecologische meerwaarde van de sloot. Ook kostenoverwegingen (verhoging uitvoeringslasten) spelen mee in de keuze om af te zien van algehele openstelling van sloten. Dit betekent dat de huidige openstelling van landschapselementen vanaf 2016 wordt uitgebreid met heggen, houtwallen, bomenrijen, solitaire bomen, boomgroepen en vijvers. Vanwege de bijdrage van deze landschapselementen aan de biodiversiteit zijn ook de wegingsfactoren uit Bijlage X van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van toepassing. Om de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken zijn voor solitaire bomen en bomen in een rij ook de omzettingsfactoren uit Bijlage X van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van toepassing.

In naar behoren gemotiveerde gevallen is een buffer van maximaal 5 meter tussen de grens van een perceel bouwland en het landschapselement toegestaan. Deze vereenvoudiging biedt de mogelijkheid om landschapselementen die niet direct grenzen aan het perceel bouwland mee te laten tellen voor de vergroening. Deze mogelijkheid wordt gebruikt vanaf het eerstvolgende aanvraagjaar (2016) om buffers tussen bouwland en landschapselementen toe te staan, voor zover deze geen wezenlijke aantasting vormen van het te beschermen ecosysteem. Daarbij wordt gedacht aan braakliggende stroken die bijvoorbeeld extensief als paden worden gebruikt. De buffer mag bestaan uit een natuurlijke vegetatie, kavelpad of watergang en moet ter beschikking staan van de landbouwer. Het jaar 2016 wordt gebruikt als jaar waarin signalen over eventuele knelpunten inzake buffers worden geanalyseerd om – indien nodig – te komen tot concrete beleidsregels.

Onderdeel D Certificering gelijkwaardige praktijken

Landbouwers die voldoen aan de voorwaarden van een certificeringsregeling voor een gelijkwaardige praktijk ontvangen een certificaat van de certificeringsinstantie. Omwille van de transparantie zijn er regels nodig over de termijn en wijze waarop landbouwers in kennis gesteld worden van een niet-naleving. Tevens dient de certificeringsinstantie over de bevoegdheid te beschikken om geen certificaat af te geven voor het jaar waarop de niet-naleving betrekking heeft. De invulling van deze bevoegdheid voor het verstrekken dan wel intrekken van certificaten wordt vastgelegd in een beleidsregel.

Onderdeel E Verduidelijking aanvraag graasdierpremie runderen

Verduidelijkt wordt dat de steun alleen wordt toegekend voor vrouwelijke runderen waarvoor de steun is aangevraagd.

Onderdeel F Verduidelijking aanvraag graasdierpremie schapen

Verduidelijkt wordt dat de steun alleen wordt toegekend voor schapen die geboren zijn voorafgaand aan het jaar van aanvraag en op enig moment in de periode van 1 januari tot en met 15 mei van het jaar van aanvraag op het bedrijf van de aanvrager aanwezig zijn en waarvoor de steun is aangevraagd.

Onderdelen G en I Correcties

Voor de eenduidigheid wordt het opschrift van de artikelen 2:23 en 2:24 vervangen door 2.23 en 2.24. Hetzelfde wordt gedaan voor de vermelding van deze artikelen in de artikelen 2.24, 2.25, 2.26 en 2.27.

In artikel 2.24 worden twee verschrijvingen hersteld. In het tweede lid wordt ‘289’ vervangen door ‘288’. In het vijfde lid wordt ‘290’ vervangen door ‘289’.

Onderdeel J Bijlage 2 i.v.m. vanggewas datum inzaai etc.

Op grond van de ervaringen die zijn opgedaan in 2015 worden de regels rond de inzaai van vanggewassen verduidelijkt en aangepast.

Allereerst wordt verduidelijkt dat de teelt van vanggewassen die staan opgenomen in categorie 1 (de algemene lijst) plaats vindt na de hoofdteelt.

De datum voor inzaai van een vanggewas voor de categorieën 1 en 2 dient uiterlijk op de dag van inzaai gemeld te worden bij RVO.nl indien deze afwijkt van de datum die is aangegeven in de verzamelaanvraag.

Voor categorie 3 is bepaald dat de datum van oogst van het hoofdgewas uiterlijk op de oogstdatum gemeld moet worden bij RVO.nl. Bij deze categorie geldt de oogstdatum als inzaaidatum voor het vanggewas.

Indien de melding met de inzaai- respectievelijk oogstdatum te laat, dus pas na inzaai respectievelijk oogst van het hoofdgewas, wordt gedaan is de consequentie hiervan dat de datum van de melding als de inzaaidatum respectievelijk oogstdatum geldt. Dat is derhalve de startdatum van de 10 weken termijn.

Toegelaten vanggewassen mogen niet voor eigen gebruik worden vermeerderd. Daarom is de bepaling bij categorie 1, onderdeel 5 (oud) over landbouwers die niet over aankoopbewijzen beschikken overbodig en komt te vervallen.

Aan de lijst van vanggewassen is toegevoegd: Winterwikke, bonte wikke of zachte wikke; Vicia villosa.

Tot slot wordt de lijst met grassen vervangen door de algemene aanduiding ‘grassen’ omdat gebleken is dat alle grassen toegelaten zijn ten behoeve van onderzaai.

Onderdeel K Bijlage 3 Beheerseisen

De beheerseisen met betrekking tot de minimumnormen ter bescherming van kalveren is verduidelijkt door aanpassing van de verwijzing van de richtlijn naar de bepalingen uit de nationale regelgeving.

Onderdeel L Bijlage 4 GLMC

Het snoeiverbod is verduidelijkt. De meeste vogelsoorten broeden in de periode 15 maart – 15 juni, waardoor het snoeiverbod in ieder geval in deze periode geldt. Daarnaast geldt het snoeiverbod indien geconstateerd wordt dat er mogelijk broedsel in de bomen of heggen aanwezig is. Daarmee is verstoring gedurende het hele jaar niet toegestaan.

6 Regeldruk

De gevolgen voor de regeldruk van de uitvoering van de rechtstreekse betalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn beschreven in de toelichting bij de uitvoeringsregeling. De onderhavige wijzigingsregeling brengt hierin verandering op twee punten, namelijk actieve landbouwer en vergroening.

Actieve landbouwer

De aanpassing van de vereisten voor actieve landbouwer heeft gevolgen voor 4.000 landbouwers die met een accountantsverklaring moeten aantonen dat zij aan de vereisten voor actieve landbouwer voldoen. Dit brengt € 81.000 aan administratieve lasten met zich mee en € 461.000 aan inhoudelijke nalevingskosten.

Vergroening

Bij het onderdeel vergroening is de lijst van landschapselementen die ingezet kunnen worden om aan de verplichting te voldoen om een deel van het bouwland in te richten als ecologisch aandachtsgebied uitgebreid. Deze uitbreiding geeft 10.400 landbouwers de mogelijkheid om deze landschapselementen in te zetten om aan hun EA-verplichting te voldoen. Landbouwers die van deze mogelijkheid gebruik willen maken moeten deze landschapselementen inteken. In het eerste jaar bedragen de administratieve lasten naar verwachting maximaal 386 euro per landbouwer die gebruik maakt van de mogelijkheid om de landschapselementen voor zijn vergroening in te zetten. Verwacht wordt dat ongeveer 50% van de betrokken landbouwers gebruik maakt van deze mogelijkheid. Daardoor worden de totale administratieve lasten geschat op € 3.746.000. Dit zijn de lasten voor de boeren die samenhangen met het moeten intekenen van de landschapselementen in het eerste jaar van deelname. Aangezien de meeste landschapselementen over de jaren heen stabiel zijn, zal vaak met een eenmalige intekening volstaan kunnen worden en zullen de administratieve lasten zich concentreren in het eerste jaar en in de jaren daarna afnemen.

8 Inwerkingtreding/overgangsrecht

De onderdelen A (Actieve Landbouwer), C (landschapselementen + bufferzone), E (Verduidelijking aanvraag graasdieren runderen), F (Verduidelijking aanvraag graasdieren schapen), G en I (Correcties), J (Bijlage 2 i.v.m. zaaidatum vanggewassen), K (Bijlage 3 beheerseisen) en L (bijlage 4 GLMC) treden in werking per 1 januari 2016. De onderdelen B (lineaire procentuele verlaging van het maximum van de basisbetalingsregeling), D (Certificering gelijkwaardige praktijken) en H (Verschrijving) werken terug tot 1 januari 2015. Reden voor terugwerkende kracht is wat betreft onderdeel B gelegen in de noodzakelijke lineaire procentuele verlaging van het maximum van de basisbetalingsregeling, zoals bepaald in artikel 30, eerste en derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Onderdelen D en H werken beide begunstigend voor de landbouwer waardoor terugwerkende kracht gerechtvaardigd is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven