TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Met deze regeling worden ter uitvoering van artikel 18, derde lid, van de Wet kwaliteit,
klachten en geschillen zorg (de wet) regels gesteld over de erkenning van geschilleninstanties.
Tevens bevat de regeling de nadere regels inzake ziekenhuisbloedbanken die door artikel
5.1, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz juncto Richtlijn 2002/98/EG1, mogelijk worden gemaakt. Van het stellen van regels als bedoeld in artikel 4.1,
derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz is vooralsnog afgezien.
Geschilleninstanties
De wet introduceert een klachten- en geschillenregeling die alle cliënten in de gezondheidszorg
toegang biedt tot een laagdrempelige en effectieve opvang, behandeling en afhandeling
van klachten. Het uitgangspunt van deze klachten- en geschillenregeling is dat zorgaanbieders
zoveel mogelijk klachten in de zogenoemde informele fase afhandelen, bij voorkeur
in een goede dialoog tussen cliënt en zorgaanbieder.
De wet verplicht zorgaanbieders om zich bij een erkende onafhankelijke geschilleninstantie
aan te sluiten. Met de geschilleninstantie ontstaat een laagdrempelig en betaalbaar
alternatief voor een procedure bij de civiele rechter. De geschilleninstantie is bevoegd
om geschillen over zaak- en/of personenschade tot in ieder geval € 25.000 te beslechten.
Betrokken organisaties van zorgaanbieders en cliënten kunnen in het reglement van
de geschilleninstantie een hoger bedrag opnemen; als in het reglement een lager bedrag
is opgenomen dan € 25.000, zal dat aan erkenning in de weg staan.
De geschilleninstantie voert haar taak uit door een bindend advies uit te brengen
of door een schikking tussen partijen te bevorderen. De geschilleninstantie moet binnen
uiterlijk zes maanden tot een uitspraak komen. Artikel 22 van de wet brengt overigens
met zich dat in het reglement een voorziening wordt getroffen die ertoe leidt dat
in daarvoor in aanmerking komende spoedgevallen op kortere termijn een uitspraak wordt
gedaan.
De wet laat in beginsel geen rechtstreekse toegang tot de geschilleninstantie toe,
behoudens de mogelijkheid van een procedure, waarbij van de klager in redelijkheid
niet kan worden verlangd dat hij zijn klacht eerst aan de zorgaanbieder voorlegt;
het beroep op deze uitzondering is ter beoordeling aan de geschilleninstantie. De
geschilleninstantie kan uitkomst bieden als:
-
– de zorgaanbieder zijn verplichtingen met betrekking tot de behandeling van klachten
in het algemeen niet nakomt (geen klachtenregeling getroffen of de klachtenregeling
voldoet niet aan de wettelijke eisen) of bij de behandeling van een klacht de klachtenregeling
niet correct naleeft (bijvoorbeeld door niet binnen de wettelijke termijn van zes
weken op een klacht te reageren);
-
– de klager niet tevreden is over de reactie van de zorgaanbieder op de klacht.
Als gevolg van het aannemen van het amendement Bruins Slot (32 402, nr. 17) is aan artikel 18 van de wet een bepaling toegevoegd die inhoudt dat geschilleninstanties
een erkenning van de minister moeten hebben en daartoe moeten voldoen aan bij ministeriële
regeling vast te stellen eisen. Onderhavige regeling bevat de basiseisen voor deze
erkenning, als extra waarborg voor de deskundigheid, onafhankelijkheid en kwaliteit
van de geschilleninstantie. Hierbij is voor een groot deel aansluiting gezocht bij
de Erkenningsregeling geschillencommissies consumentenklachten 1997. De nadere regels
die een erkende geschilleninstantie heeft na te leven, bij het behandelen van een
geschil over militaire gezondheidszorg, worden, overeenkomstig artikel 18, vierde
lid, van de wet, in een aparte ministeriële regeling neergelegd.
Ziekenhuisbloedbanken
Ter uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG, welke deels ook op ziekenhuisbloedbanken
van toepassing is, zijn in het Besluit kwaliteitseisen ziekenhuisbloedbanken kwaliteits-
en veiligheidsnormen gesteld voor het opslaan, testen en uitgeven van bloedbestanddelen
van menselijke oorsprong voor transfusie. Die regels komen, op enige slechts voor
de Bloedvoorzieningsorganisatie2 relevante bepalingen na, overeen met de regels van de Regeling voorschriften bloedvoorziening
(die voor de Bloedvoorzieningsorganisatie geldt en berust op de Wet inzake bloedvoorziening).
Het Besluit kwaliteitseisen ziekenhuisbloedbanken berustte op de Kwaliteitswet zorginstellingen;
artikel 32 van de wet voorzag vooralsnog in het voortbestaan van dat besluit na het
vervallen van de Kwaliteitswet zorginstellingen3. In artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz zijn nu de belangrijkste bepalingen
van voornoemd besluit opgenomen. Artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit verplicht zorgaanbieders
voor een ziekenhuisbloedbank te beschikken over bekwaam personeel en een kwaliteitszorgsysteem
in te voeren en toe te passen op basis van de beginselen van goede praktijken; ook
zijn regels opgenomen over de beveiliging van persoonsgegevens. Artikel 5.1, vijfde
lid, bepaalt dat de ziekenhuisbloedbank de bij ministeriële regeling te stellen voorschriften
moet naleven; daarbij moet het gaan om regels ter uitvoering van besluiten van de
Europese Unie.
Aldus is het mogelijk gemaakt de relevante bepalingen van de Regeling voorschriften
bloedvoorziening (de artikelen 1, 4, 5, eerste volzin, 6, eerste lid, 7, 8, 13, eerste
en tweede lid, en 14) in de onderhavige regeling op ziekenhuisbloedbanken van overeenkomstige
toepassing te verklaren. Aldus is gewaarborgd dat ook in de toekomst wordt voldaan
aan de eisen die de richtlijn stelt. Materieel verandert er hierdoor niets voor de
ziekenhuisbloedbanken.
Ten behoeve van de inzichtelijkheid is in onderstaand kader aangegeven in welke bepalingen
van de (van overeenkomstige toepassing verklaarde) Regeling voorschriften bloedvoorzieningen
de bepalingen van het ingetrokken Besluit kwaliteitseisen ziekenhuisbloedbanken zijn
te vinden.
Regeldruk
Deze regeling heeft geen regeldrukgevolgen voor bedrijven, instellingen en burgers,
met uitzondering van de minimale eenmalige inspanning die voor de geschilleninstantie
of geschilleninstanties gepaard gaat met het voldoen aan de verplichting voor geschilleninstanties
om een erkenning te verwerven.
Artikelen
Artikel 1
In dit artikel zijn enige begrippen gedefinieerd, welke overigens praktisch – gelet
op het feit dat de regeling grotendeels bestaat uit bepalingen omtrent erkenning –
slechts van betekenis zijn voor de bepalingen over erkenning. De begrippen spreken
voor zich.
Voor de omschrijving van wat in deze regeling onder geschil wordt verstaan, is aansluiting
gezocht bij de wet. De wet bepaalt dat er een mogelijkheid moet zijn om geschillen
over een gedraging van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de verlening
van zorg aan een geschilleninstantie voor te leggen. Verder bepaalt de wet dat die
mogelijkheid open moet staan voor de cliënt, de nabestaande van een overleden cliënt,
de vertegenwoordiger van een cliënt, een persoon die door de zorgaanbieder ten onrechte
niet als vertegenwoordiger is beschouwd dan wel, voor zover een belang in het geding
is dat de stichting of vereniging volgens haar statuten behartigt, door een stichting
of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid aan het oordeel van de geschilleninstantie
wordt onderworpen.
Door deze definitie wordt materieel de reikwijdte van de erkenningsregeling bepaald.
Een geschilleninstantie die een deel van de onder de definitie vallende geschillen
niet tot haar competentie mag rekenen, kan niet worden erkend op grond van de regeling.
Een geschilleninstantie die (ook) bevoegd is tot het behandelen van andere geschillen
of klachten dan waarop de Wkkgz ziet, kan voor de behandeling van die geschillen of
klachten niet op grond van deze regeling worden erkend.
Artikel 2
De wet bepaalt dat de minister het bevoegde bestuursorgaan is voor het afgeven van
een erkenning. Daarmee staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb, artikel
4:1) vast dat aanvragen voor erkenning elektronisch of schriftelijk bij de minister
moeten worden ingediend en dat de minister daarop beslist. De regeling laat in het
midden door wie een aanvraag voor erkenning kan worden ingediend; veelal zal dat de
geschilleninstantie zelf zijn, maar het is ook denkbaar dat de aanvraag wordt gedaan
door de organisaties die gezamenlijk de geschilleninstantie in het leven hebben geroepen.
Artikel 2, eerste lid, van de wet bepaalt dat een erkenning moet worden afgegeven
als de geschilleninstantie voldoet aan de wettelijke eisen (artikelen 19 tot en met
22) en de eisen die in deze regeling zijn opgenomen.
De Awb (artikel 4:2) regelt waaruit een aanvraag in elk geval moet bestaan, waaronder
gegevens over de aanvrager, dagtekening en gegevens die voor de gevraagde beslissing)
van belang zijn. Het tweede lid geeft hieraan nadere invulling door te bepalen dat
de aanvraag vergezeld moet gaan van gegevens over de organisaties die de geschilleninstantie
hebben opgericht, het reglement en andere gegevens die van belang kunnen zijn om te
kunnen vaststellen dat aan de eisen wordt voldaan (vgl. artikel 4.2 Awb); daarbij
zou gedacht kunnen worden aan de statuten van de rechtspersoon die de geschilleninstantie
in stand houdt.
De verplichting voor zorgaanbieders om aangesloten te zijn bij een erkende geschilleninstantie
betekent dat ook nu al bestaande geschillencommissies in de gezondheidszorg, zoals
die welke onder de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC) ressorteren,
een erkenning van de minister moeten verkrijgen, indien zij een rol willen (blijven)
spelen. De SGC zou deze erkenningen kunnen aanvragen, zowel voor reeds onder haar
ressorterende geschillencommissies als voor eventuele nieuwe op de zorg gerichte geschilleninstanties.
Aangezien de vorming van deze geschillencommissies met diverse waarborgen is omkleed,
zal het verkrijgen van de erkenning waarschijnlijk geen probleem vormen.
Artikel 3
Deze bepaling verbindt aan het hebben van een erkenning enige voorschriften. Het gaat
om bepalingen die zich naar hun aard niet lenen voor een formulering als erkenningseis,
omdat niet vooraf kan worden vastgesteld of daarnaar zal worden gehandeld, maar die
wel van groot belang zijn. Zo wordt als voorschrift opgelegd dat de geschilleninstantie
te allen tijde verplicht is wijzigingen in het reglement of andere gegevens die van
belang kunnen zijn voor het behoud van de erkenning, aan de minister mede te delen.
Ook is een voorschrift dat de geschilleninstantie ervoor moet zorgen dat haar reglement
openbaar wordt gemaakt en dat belangstellenden op hun verzoek kosteloos een exemplaar
daarvan wordt verstrekt; zowel de openbaarmaking als de kosteloze verstrekking kan
uiteraard desgewenst langs elektronische weg geschieden. Tot slot moet de geschilleninstantie
haar werkzaamheden verantwoorden in een openbaar jaarverslag. In dat verslag moet
onder meer inzicht worden geboden in de bij de geschilleninstantie aangesloten zorgaanbieders,
het aantal en de aard van de geschillen die aan haar zijn voorgelegd en de wijze waarop
deze zijn afgedaan. De geschilleninstantie zendt een afschrift van het jaarverslag
aan het Staatstoezicht op de volksgezondheid, met het oog op eventuele signalen die
voor het risicogestuurd toezicht van belang kunnen zijn. Het spreekt voor zich dat
het daarbij niet gaat om tot personen herleidbare weergave.
Artikel 4
Dit artikel regelt de intrekking van erkenningen.
Het eerste lid betreft de situatie dat de geschilleninstantie haar taken wenst te
beëindigen of de organisatie(s) die de geschilleninstantie in stand houdt of houden
de geschilleninstantie wil(len) opheffen. In geval van een aanvraag tot intrekking
van de erkenning zal de minister de erkenning moeten intrekken. Uiteraard zal daarbij
worden nagegaan of erin is voorzien dat de geschilleninstantie voordien alle lopende
geschillen heeft afgehandeld dan wel in een zorgvuldige overdracht daarvan heeft voorzien.
Het tweede lid ziet op de situatie waarin achteraf wordt vastgesteld dat bij de aanvraag
om erkenning zodanig onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt dat de minister
bij de beslissing op een aanvraag om erkenning een andere beslissing zou hebben genomen
indien hem de juiste informatie was verstrekt. Ook is denkbaar dat wordt vastgesteld
dat de geschilleninstantie niet langer voldoet aan de in de artikelen 19 tot en met
22 van de wet en deze regeling gestelde eisen of de aan de erkenning verbonden voorschriften.
Het ligt op grond van de daarbij te betrachten zorgvuldigheid in de rede dat de minister
de geschilleninstantie en de organisaties die de geschilleninstantie in stand houden,
eerst in kennis stelt van geconstateerde gebreken en de gelegenheid biedt die te herstellen.
Zo nodig kan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om op grond van artikel 3,
tweede lid, nadere voorschriften aan de erkenning te verbinden. Indien geen stappen
worden gezet om de gebreken weg te nemen, is intrekking van de erkenning aangewezen.
De regels van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:8) waarborgen dat belanghebbenden
(de geschilleninstantie of de organisaties die haar in stand houden) in de gelegenheid
worden gesteld hun zienswijze te geven over een voornemen tot intrekking van de erkenning.
Artikel 5
Omdat het bezit van de erkenning voor derden van belang kan zijn, is in dit artikel
erin voorzien dat van besluiten daarover mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.
Artikel 6
De wet regelt dat het oprichten van geschilleninstanties wordt overgelaten aan representatieve
organisaties van cliënten en zorgaanbieders. Met die eis wordt beoogd te waarborgen
dat bij de oprichting en het vaststellen van de reglementen van de geschilleninstantie
op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen en inzichten omtrent
geschillenbehandeling die leven onder de beide groepen van belanghebbenden.
Deze eis met betrekking tot de oprichting en inrichting van een geschilleninstantie
kan tot het weigeren van een erkenning leiden in geval de geschilleninstantie haar
werkterrein zou uitstrekken tot zorgaanbieders (en hun cliënten) die bij die oprichting
en inrichting niet met inschakeling van hun representatieve organisatie betrokken
waren.
Het zou de kwaliteit van de geschilleninstantie niet ten goede komen indien bijv.
een organisatie die alle of nagenoeg alle zorgaanbieders vertegenwoordigt, de geschilleninstantie
zou oprichten in samenwerking met een organisatie die slechts een zeer beperkte cliëntengroep
vertegenwoordigt. In dat waarschijnlijk hypothetische geval zou die geschilleninstantie
uitsluitend representatief zijn voor de beperkte groep wel gerepresenteerde cliënten.
Het ligt dan in eerste instantie op de weg van cliëntenorganisaties om zorgaanbieders
(en hun organisaties) die zich daarbij aansluiten, te confronteren met hun opvatting
dat de geschilleninstantie voor de door die cliëntenorganisaties gerepresenteerde
cliënten niet representatief is. De zorgaanbieder die zich uitsluitend bij die geschilleninstantie
aansluit, voldoet daarmee jegens (een deel van) zijn cliënten immers niet aan de wettelijke
eis dat hij moet zijn aangesloten bij een geschilleninstantie die voldoet aan de eisen
van artikel 19 van de wet. Uiteraard kunnen ook de cliënten de zorgaanbieder daarop
aanspreken; indien daarop geen adequate reactie en actie volgt, kan daarover worden
geklaagd in een interne klachtenprocedure; daarna kan desgewenst bij de – niet representatief
geachte geschilleninstantie een geschil aanhangig worden gemaakt, waarbij de vraag
voorligt of de zorgaanbieder aan de wettelijke eisen voldoet; de geschilleninstantie
zal daarover dan uitspraak moeten doen. Ook kan een organisatie van de niet-gerepresenteerde
cliënten een zgn. groepsactie instellen.
Omgekeerd zou het ook niet bijdragen aan een evenwichtige regeling wanneer een organisatie
die alle of nagenoeg alle cliënten vertegenwoordigt, in samenspraak met een organisatie
die slechts een zeer beperkt deel van de zorgaanbieders representeert, tot oprichting
van een geschilleninstantie zou komen. In dat geval ligt het overigens in de lijn
der verwachtingen dat de zorgaanbieders die zich niet gerepresenteerd voelen, zich
niet bij deze geschilleninstantie zullen (willen) aansluiten en dat hun representatieve
organisaties ter voldoening aan de wettelijke verplichting samen met representatieve
organisaties van cliënten nog een andere geschilleninstantie in het leven zullen roepen.
Op grond van artikel 18 en 19 van de wet in onderling verband is de zorgaanbieder
gehouden aangesloten te zijn bij een erkende geschilleninstantie die werkt volgens
het door de oprichtende organisaties gezamenlijk voor haar vastgestelde reglement.
Artikel 6 bevat een aantal erkenningseisen waaraan wordt getoetst. Deze eisen zijn
alle geformuleerd als minimumeisen aan het reglement van de geschilleninstantie. Uiteraard
hebben de oprichtende organisaties de vrijheid om in het reglement meer eisen op te
nemen, zoals over periodieke evaluatie van de geschillenregeling. Indien het reglement
van de geschilleninstantie niet aan de eisen voldoet, zal geen erkenning worden gegeven.
Indien het reglement niet wordt nageleefd, zal de erkenning kunnen worden ingetrokken.
De zorgaanbieder die is aangesloten bij een geschilleninstantie die niet langer erkend
is, voldoet niet aan de wet en kan op grond van artikel 29 van de wet met bestuursdwang
tot naleving van zijn wettelijke verplichting worden gedwongen. Aldus is gewaarborgd
dat de geschillenbehandeling plaatsvindt overeenkomstig de eisen die in dit artikel
(en het volgende) zijn neergelegd.
Het eerste lid noemt een aantal zaken die voor een ordentelijk verloop van een procedure
noodzakelijk zijn te achten en die dus in het reglement moeten zijn geregeld. Vermeld
zij dat de bepaling van onderdeel a ook spreekt over het bedrag dat betaald moet worden
voor het aanhangig maken van een geschil; de formulering impliceert niet dat altijd
een bedrag is verschuldigd. De regeling biedt ruimte zodat zorgbranches en cliëntenverenigingen
in het reglement de gewenste vorm kunnen opnemen. In sommige sectoren zijn cliënten
geen bijdrage verschuldigd. Andere sectoren hanteren een beperkte bijdrage om bagatelzaken
te voorkomen. Zoals in de praktijk vaak te doen gebruikelijk is, kan in het reglement
worden bepaald dat de bijdrage wordt teruggegeven als de cliënt in het gelijk wordt
gesteld.
Het tweede lid verbindt aan de regeling van de wijze waarop een geschil wordt afgesloten,
de eis dat de uitspraak met redenen is omkleed, is ondertekend, elektronisch of schriftelijk
wordt gedaan en aan partijen wordt meegedeeld. Ook moet de uitspraak elektronisch
openbaar worden gemaakt met het oog op kenbaarheid van de ‘jurisprudentie’.
Het lijkt wenselijk dat de geschilleninstantie de mogelijkheid heeft zaken buiten
behandeling te laten in geval de klager met de procedure geen redelijk belang nastreeft.
Daarom is in het derde lid geregeld dat zij in het reglement de bevoegdheid kan krijgen
om zaken niet te behandelen indien zij van oordeel is dat de klager een zaak voorlegt
terwijl hij naar haar oordeel geen redelijk belang heeft bij een uitspraak. Dit omvat
bijvoorbeeld de situatie dat iemand regelmatig kwesties aan de geschilleninstantie
voorlegt waarop al meermalen gelijke beslissingen (vaste jurisprudentie) zijn genomen
of de situatie waarin de klager zijn klacht eerst aan de zorgaanbieder had moeten
voorleggen. Indien het geschil door de geschilleninstantie op deze grond niet in behandeling
wordt genomen, er geen inhoudelijke beoordeling door de geschilleninstantie plaatsvindt
en dus geen bindend advies tot stand komt, betrokkene uiteraard de mogelijkheid houdt
het geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen.
Het vierde lid houdt rekening met de wenselijkheid dat niet voor alle soorten geschillen
dezelfde procedureregels hoeven of kunnen gelden. Het reglement kan voor te onderscheiden
categorieën van geschillen verschillende regels bevatten. Zo is denkbaar dat verschillende
zaken andere expertise vereisen; zo zal voor zaken met betrekking tot medisch specialistische
zorg respectievelijk verpleging van bepaalde groepen cliënten wellicht specifieke
kennis en ervaring zijn vereist; wellicht is voor het beoordelen van een geschil over
zaken in de bejegeningssfeer ook andere expertise vereist dan voor de beoordeling
van een zuivere schadeclaim. De oprichtende organisaties van zorgaanbieders en van
cliënten hebben ruimte om desgewenst verschillende procedures vast te leggen voor
geschillen die over de inhoud van de zorg of de bejegening gaan en geschillen die
(ook) gaan over claims. Echter, de geschilleninstantie moet op grond van de Wkkgz
bevoegd zijn over alle soorten klachten te oordelen.
Het vijfde lid opent de mogelijkheid in het reglement te bepalen dat een voorlopige
voorziening kan worden getroffen. Omdat een voorlopige beslissing in formele zin niet
hoeft te anticiperen op een definitieve uitspraak, zal zij de facto in materiële zin
toch vaak onomkeerbare gevolgen kunnen hebben. Daarom is geregeld dat het reglement
deze optie slechts kan openen op gezamenlijk verzoek van alle betrokken partijen.
Het zesde lid legt vast dat het reglement kan bepalen dat de geschilleninstantie bevoegd
is een minnelijke schikking tussen partijen te beproeven alvorens een uitspraak te
doen. Met de wet wordt ingezet op een geschilleninstantie die naast geschilbeslechting
via bindende uitspraken ook een actieve bijdrage levert aan een afdoening via een
schikking. In dit verband kan gedacht worden aan mogelijkheden van bemiddeling of
mediation. Dit kan bevorderen dat partijen zelf tot duurzame oplossing komen.
Tot slot legt het zevende lid vast dat het reglement met het oog op een zorgvuldige
procedure moet voorzien in de mogelijkheid van wraking. Een partij kan op goede gronden
van mening zijn dat er redenen zijn om aan te nemen dat een lid van de geschilleninstantie
mogelijk niet onpartijdig of onafhankelijk zal oordelen.
Artikel 7
In dit artikel zijn enige eisen omtrent de samenstelling van de geschilleninstantie
samengebracht. Het eerste lid heeft betrekking op (de procedure die wordt gevolgd
bij) de benoeming van leden van de geschilleninstantie als zodanig en bij de samenstelling
van (de kamer van) de geschilleninstantie die een concreet geschil zal behandelen.
Op deze wijze waarborgt het reglement dat de geschilleninstantie bij de behandeling
van een geschil zowel vanuit het perspectief van de zorgaanbieder als dat van de cliënt
over de vereiste deskundigheid kan beschikken
Het tweede lid schrijft voor dat het reglement moet waarborgen dat de geschilleninstantie
bij de behandeling van een geschil bestaat uit één lid dan wel een oneven aantal leden.
Het lid, dan wel bij een samenstelling uit meerdere leden de voorzitter, moet de hoedanigheid
van meester in de rechten bezitten. In het algemeen zal behandeling van zaken door
een uit meer leden bestaande geschilleninstantie (of kamer daarvan) de voorkeur verdienen.
Daarmee is er ruimte voor een samenstelling waarin naast een juridisch deskundige
voorzitter ook leden aanwezig zijn die specifiek oog hebben voor de belangen van de
betrokken categorie van zorgaanbieders en de betrokken groep cliënten.
Het derde lid beoogt te waarborgen dat de samenstelling van een geschilleninstantie
ook evenwichtig is in die zin dat geen van de bij het geschil betrokken partijen in
de gelegenheid is zodanige invloed uit te oefenen op de samenstelling van de geschilleninstantie
dat hij daarvan mogelijk voordelen zou kunnen ondervinden in de behandeling of de
beoordeling van de zaak.
Artikel 8
Dit artikel voorziet in het van overeenkomstige toepassing verklaren van de relevante
bepalingen van de regeling voorschriften bloedvoorziening.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers