ARTIKEL I
De Regeling Bouwbesluit 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.12 wordt ‘versie 9.0 van 1 januari 2015’ vervangen door: versie 10.0
van 1 juni 2015.
B
Na artikel 5.10 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 5A ONDERZOEKSVERPLICHTING ZORGPLICHT
5.11 Galerijflats
-
1. De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van
voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van galerijflats
met uitkragende betonnen galerij- of balkonvloeren die monoliet zijn verbonden aan
de betonnen verdiepingsvloeren of gevelbalken.
-
2. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig SBR-publicatie
248 ‘Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten – Tweede herziene uitgave’.
De uitkomsten van dit onderzoek worden voor 1 juli 2017 in een rapport vastgelegd.
-
3. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek behoeft niet te worden uitgevoerd wanneer
voor 1 januari 2016 een vergelijkbaar rapport is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
C
Na artikel 5.8b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.8c. NEN-EN 1997
Bij de toepassing van NEN-EN 1997 is in de bij die norm behorende nationale bijlage
voetnoot a bij tabel 7.c, paaldraagkrachtfactoren, niet van toepassing.
D
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
1. De verwijzing naar NEN 2575-3:2012 komt te luiden:
NEN 2575-3:2012 Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem-
en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen – Deel 3: Luidalarm – Ontruimingsalarminstallatie
van type B inclusief wijzigingsblad A1:2013.
2. De verwijzing naar NEN 2575-4:2012 wordt vervangen door:
NEN 2575-4:2013 Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem-
en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen – Deel 4: Stilalarminstallatie, draadloos.
3. De verwijzing naar NEN 2608 2011+C1 2012 komt te luiden:
NEN 2608:2014 Vlakglas voor gebouwen – Weerstand tegen windbelasting – Eisen en bepalingsmethode.
4. De verwijzing naar NEN 2654-1:2002 komt te luiden:
NEN 2654-1:2015 Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel
1: Brandmeldinstallaties.
5. De verwijzing naar NEN 2778 1991 komt te luiden:
NEN 2778:2015 Vochtwering in gebouwen.
6. De verwijzing naar NEN 5096 2012 komt te luiden:
NEN 5096 2012 Inbraakwerendheid – Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken
en vaste vullingen – Eisen, classificatie en beproevingsmethoden, incl. wijzigingsblad
A1:2015.
E
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. De verwijzing naar NEN-EN 1993-1-2+C2:2011 komt te luiden: NEN-EN1993-1-2 +C2:2011
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-2: Algemene regels
– Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2015.
2. De verwijzing naar NEN-EN 1993-4-3:2009 komt te luiden: NEN-EN 1993-4-3:2009 Eurocode
3 – Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-3: Buisleidingen, inclusief
C1:2009.
3. De verwijzing naar NEN-EN 1995-1-1+C1+A1:2011 komt te luiden: NEN-EN 1995-1-1+C1+A1:2011
Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-1: Algemeen – Gemeenschappelijke
regels en regels voor gebouwen, inclusief correctieblad C1:2012, wijzigingsblad A2:2014
en nationale bijlage NB:2013.
4. De verwijzing naar NEN-EN 1999-1-52007 komt te luiden: NEN-EN 1999-1-5:2007 Eurocode
9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-5: Schaalconstructies,
inclusief correctieblad C1:2009.
F
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel 14.6.4.3 Warmtepompen en elektrische verwarming [A] vervalt:
Voeg toe na de eerste alinea:
‘
Ten behoeve van de bepaling van het systeemrendement wordt het onderscheid in het
niveau van de ontwerpaanvoertemperatuur θsup beperkt tot θsup ≤ 35°C, 35 < θsup ≤ 45 en 45 < θsup ≤ 55°C, waardoor in tabel 14.13 uitsluitend de 2e, 4e en 6e kolom ‘30 < θsup ≤ 35 (°C)’, ‘40 < θsup ≤ 45 (°C)’ resp ‘45 < θsup ≤ 50 (°C)’ van toepassing zijn.’.
ARTIKEL II
De Regeling energieprestatie gebouwen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de definitie van BRL te luiden:
- BRL:
-
door de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland bindend verklaarde Nationale
Beoordelingsrichtlijn;.
B
In artikel 2, derde lid, wordt ‘BRL 9500, delen 00 en 01, zoals vastgesteld op 31 augustus
2011, inclusief het wijzigingsblad, zoals vastgesteld op 5 juni 2014’ vervangen door:
BRL 9500, delen 00 en 01 van 31 augustus 2011, inclusief het wijzigingsblad van 1 augustus
2015.
C
In artikel 2a, eerste lid, wordt ‘BRL 9500, delen 00, 03 en 06, zoals vastgesteld
op 31 augustus 2011, inclusief het wijzigingsblad, zoals vastgesteld op 12 september
2013’ vervangen door: BRL 9500, delen 00 en 03 van 31 augustus 2011, inclusief het
wijzigingsblad van 1 augustus 2015, alsmede deel 06 van 1 augustus 2015.
D
Artikel 2b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘ISSO 75.1 publicaties, zoals vastgesteld op 12 september
2013, en de methode, bedoeld in de ISSO 75.3 publicatie, versie 2013’ vervangen door:
ISSO 75.1 publicatie, zoals vastgesteld op 12 september 2013, en de methode, bedoeld
in de ISSO 75.3 publicatie, versie 2011.
2. In het tweede lid wordt ‘wijzigingsbladen van 27 september 2012 en 4 december 2014’
vervangen door: het wijzigingsblad van 1 januari 2015.
E
Artikel 2c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘ISSO 75.1 publicaties’ vervangen door: ISSO
75.1 publicatie.
2. In het derde lid wordt ‘wijzigingsbladen van 27 september 2012 en 4 december 2014’
vervangen door: het wijzigingsblad van 1 januari 2015.
F
Bijlage Ia bij artikel 3 van de Regeling energieprestatie gebouwen komt te luiden:
BIJLAGE IA BIJ ARTIKEL 3 VAN DE REGELING ENERGIEPRESTATIE GEBOUWEN
Werkwijze voor de erkende energielabeldeskundige
INHOUDSOPGAVE
1
|
Algemene beschrijving
|
2
|
Werkzaamheden erkende energielabeldeskundige
|
3
|
Controle van bewijsstukken
|
4
|
Rapportage
|
1. Algemene beschrijving
Degene die een verzoek wil indienen voor een energielabel voor een woning (hierna:
energielabelplichtige) logt in op de internet applicatie van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO.nl). Hij of zij krijgt hier zijn/haar woning te zien met vooraf ingevulde
gegevens en het daarbij horende voorlopige energielabel. Deze zijn ingevuld op basis
van gegevens van het Kadaster en het Woononderzoek Nederland (WoOn) van de Rijksoverheid.
In het geval de gegevens onbekend zijn, is er een onderbouwde aanname gedaan.
De energielabelplichtige heeft de mogelijkheid om de gegevens te wijzigen. Via de
internet applicatie krijgt hij of zij te zien welke woningkenmerken hij/zij moet onderbouwen.
Dit zijn in principe de kenmerken die afwijken van bouwjaarwaarde. De erkende energielabeldeskundige
ontvangt van de energielabelplichtige het verzoek om de aangeleverde bewijsstukken
te controleren en te certificeren.
De erkende energielabeldeskundige certificeert, na controle en goedkeuring, de kenmerken
waarvoor bewijsstukken zijn aangeleverd. Hij legt zijn beoordeling en daarop betrekking
hebbende correspondentie vast in de internetapplicatie van RVO.nl. Indien de bewijsstukken
voldoen aan de gestelde eisen geeft de erkende deskundige dit aan in de internetapplicatie.
Na certificering wordt een definitief energielabel gegenereerd en door RVO.nl afgegeven.
1.1. Woningkenmerken
De volgende woningkenmerken worden onderscheiden in de internetapplicatie.
Algemene woningkenmerken
|
|
Nr
|
Woningkenmerk
|
Woningkenmerkwaarde
|
A1
|
Woningtype
|
Eengezinswoning (EG):
– Vrijstaand;
– 2 onder 1 kap woning;
– Rijwoning.
Meergezinswoningen (MG):
– Appartement, met 1 woonlaag
– Appartement, met 2 of meer woonlagen
|
A2
|
Woningsubtype
|
Subwoningtypen rijwoning:
– Tussenwoning;
– Hoekwoning.
Subwoningtypen MG:
– Hoekwoning onder dak;
– Tussenwoning onder dak;
– Hoekwoning op tussenverdieping;
– Tussenwoning op tussenverdieping;
– Hoekwoning onderste bouwlaag;
– Tussenwoning onderste bouwlaag;
– Tussenwoning onder dak en op onderste bouwlaag;
– Hoekwoning onder dak en op onderste bouwlaag.
|
B1
|
Bouwjaar
|
Bouwjaarklasse:
– t/m 1945;
– 1946 t/m 1964;
– 1965 t/m 1974;
– 1975 t/m 1982;
– 1983 t/m 1987;
– 1988 t/m 1991;
– 1992 t/m 1999;
– 2000 t/m 2005;
– 2006 t/m 2013;
– 2014 t/m heden.
|
B2
|
Renovatie
|
Is woning uitzonderlijk goed (na) geïsoleerd? ja/nee
|
|
Woonoppervlakte
|
Per woningtype ranges met m² woonoppervlakte
|
Energetische woningkenmerken
|
|
Nr
|
Woningkenmerk
|
Woningkenmerkwaarde
|
1
|
Beglazing leefruimte
|
Glastype:
– Enkelglas;
– Dubbelglas;
HR glas;
– Drievoudig HR-glas*
|
2
|
Beglazing slaapruimte
|
Glastype:
– Enkelglas;
– Dubbelglas;
– HR glas;
– Drievoudig HR-glas*
|
3
|
Isolatie gevel
|
Woningen t/m 1991:
– Is er sprake van naisolatie gevel? [ja/nee]
Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd
Uitzonderlijk goede (na) isolatie* (alle bouwjaren)
|
4
|
Isolatie dak
|
Woningen t/m 1991:
– Is er sprake van naisolatie dak? [ja/nee]
Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd
Uitzonderlijk goede (na) isolatie* (alle bouwjaren)
|
5
|
Isolatie vloer
|
Woningen t/m 1991:
– Is er sprake van naisolatie vloer? [ja/nee]
Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd
Uitzonderlijk goede (na) isolatie* (alle bouwjaren)
|
6
|
Verwarmingstoestel
|
– Individuele CV-ketel, installatiejaar voor 1998
– Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998
– Gaskachels
– Warmtepomp
– Stadsverwarming
– Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar voor 1998 (bij appartementen)
– Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 (bij appartementen)
|
7
|
Tapwatertoestel
|
Aparte warmtapwatervoorziening?
– Nee;
– Ja, een geiser;
– Ja, een elektrische boiler.
|
8
|
Ventilatiesysteem
|
Woningen t/m bouwjaar 1999:
– Is er sprake van een mechanisch ventilatiesysteem? [ja/nee]
Woningen vanaf bouwjaar 2000:
– Is er sprake van een gebalanceerd ventilatiesysteem? [ja/nee]
Als een woning uitzonderlijk goed na-geïsoleerd is:
– is er een gebalanceerd ventilatiesysteem aanwezig? [ja/nee]
|
9
|
Zonne-energiesysteem
|
Zonneboilers:
– Is er sprake van een zonneboiler systeem? [ja/nee]
Zonnepanelen (PV systeem):
– Is er sprake van een PV systeem? [ja/nee], zo ja:
° Aantal m2.
|
* de opties met een * verschijnen alleen als er bij B2 aangegeven is dat er sprake
is van een uitzonderlijk goed (na)geïsoleerde woning.
1.2. Kwaliteitsniveau en bewijsstukken
Het minimale kwaliteitsniveau voor het definitieve energielabel is gebaseerd op het
volgende principe:
De energielabelplichtige dient bewijsmateriaal te overleggen voor alle kenmerken van
de woning die afwijken van de oorspronkelijke bouwjaarkenmerkwaarden. Om te voorkomen
dat de administratieve lasten voor een energielabelplichtige te hoog worden, is het
soms toegestaan om één of meerdere bewijzen achterwege te laten. De internet applicatie
geeft aan welke en hoeveel bewijsstukken aangeleverd dienen te worden.
Als de energielabelplichtige heeft aangegeven dat er sprake is van een ‘uitzonderlijk’
goed geïsoleerde woning dient hij of zij hiervoor altijd bewijsmateriaal aan te leveren.
De erkende energielabeldeskundige ontvangt van de energielabelplichtige het verzoek
om de aangeleverde bewijsstukken te controleren en te certificeren.
2. Werkzaamheden erkende energielabeldeskundige
De werkzaamheden voor de erkende energielabeldeskundige zijn:
-
1. Een erkende energielabeldeskundige beoordeelt of de bewijsstukken ter onderbouwing
van de door de energielabelplichtige ingevoerde woninggegevens voldoende zijn. Als
dit niet het geval is, koppelt hij dit terug naar de energielabelplichtige via de
internetapplicatie en vraagt om andere (betere) bewijsstukken.
-
2. Zodra de bewijsstukken voldoende zijn bevonden, certificeert de erkende energielabeldeskundige
de gegevens.
-
3. Het definitieve energielabel wordt op basis van de gecertificeerde gegevens van de
erkende energielabeldeskundige automatisch in de applicatie gegenereerd en geregistreerd.
2.1. Controle door erkende energielabeldeskundige
De erkende energielabeldeskundige ontvangt de woninggegevens ter controle van de energielabelplichtige.
De erkend energielabeldeskundige controleert de aangeleverde bewijsstukken en na zijn
goedkeuring certificeert hij deze bewijsstukken. Als de erkend deskundige constateert
dat een of meerdere bewijstukken ontbreken en/of hij is niet akkoord met een of meerdere
aangeleverde bewijsstukken, vraagt hij de energielabelplichtige voor het betreffende
kenmerk een (beter) bewijsstuk aan te leveren. Als er geen (betere) bewijsstukken
door de energielabelplichtige (kunnen) worden aangeleverd, wijst de erkend deskundige
hem of haar er op te kiezen voor een woningkenmerkwaarde die hoort bij de bouwjaarklasse
voor dat specifieke kenmerk.
2.1.1. Algemene werkwijze
De erkende energielabeldeskundige gaat bij een aanvraag als volgt te werk.
Figuur 1 Processchema controle en certificatie gegevens door erkende energielabeldeskundige
De erkende energielabeldeskundige moet op alle kenmerkwaarden waarvoor bewijslast
geldt akkoord geven. Indien de aangeleverde bewijsstukken akkoord zijn, kunnen deze
gecertificeerd worden. Vragen om aanvullende bewijsstukken gaan in principe via de
internetapplicatie, maar contact tussen energielabelplichtige en erkende energielabeldeskundige
kan ook per telefoon en mail plaatsvinden. Indien geen (goed) bewijsstuk geleverd
kan worden, wordt voor dit kenmerk de bouwjaarwaarde aangehouden.
2.2. Bewijsstukken
Het indienen van bewijsstukken is noodzakelijk om de kwaliteit van het definitieve
energielabel te kunnen borgen. Onder bewijsstukken worden bijvoorbeeld verstaan foto’s
van een installatie of een factuur. Het is voor een erkende energielabeldeskundige
niet nodig de woning ter plaatse te bezoeken en kan dus altijd op afstand handelen.
Hij dient de betreffende bewijsstukken (en daarmee de kenmerkwaarde) op afstand te
controleren via de internet applicatie. Uitsluitend de volgende vier soorten documenten
en stukken kunnen als bewijsstuk dienen: foto’s, facturen, bouwdocumenten en rapporten
of aankoopdocumenten.
2.2.1. Foto
Een foto dient van voldoende kwaliteit te zijn om het betreffende onderdeel of kenmerk
duidelijk te kunnen herkennen.
In hoofdstuk 3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om foto’s als bewijsstuk
te kunnen gebruiken.
2.2.2. Facturen
Op een factuur dient duidelijk omschreven te zijn wat de maatregel is. Daarnaast dient
het adres van de betreffende woning vermeld te zijn.
In hoofdstuk 3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om facturen als bewijsstukken
te kunnen gebruiken.
2.2.3. Bouwdocumenten
Onder bouwdocumenten worden verstaan alle relevante tekeningen, revisiestukken of
EPC-berekeningen. Het moet aannemelijk zijn dat de geschetste situatie ook echt gerealiseerd
is. Dit kan, naar beoordeling van de erkende energielabeldeskundige, betekenen dat
aanvullende foto’s nodig zijn ter onderbouwing van de bewijsstukken. In hoofdstuk
3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om bouwdocumenten als bewijsstukken
te kunnen gebruiken.
2.2.4. Rapporten of aankoopdocumenten
Rapporten zijn bijvoorbeeld bouwkundige inspectie- of taxatierapporten. Een aankoopdocument
kan zijn de verkoopbrochure of woninginformatiemap bij de aankoop van de woning.
De kenmerken van de woning die in deze stukken beschreven zijn – en waarvoor ze als
bewijsstukken ingediend worden – moeten helder omschreven zijn en er mag geen discussie
zijn of bepaalde woningkenmerken wel of niet aanwezig zijn. Bij twijfel of onduidelijkheid
kan aanvullende onderbouwing nodig zijn met behulp van foto’s.
Over de geldigheidsduur en inhoud van de verkoopbrochure zijn met een aantal branche-organisaties
afspraken gemaakt.
In hoofdstuk 3 wordt aangegeven wat de minimale eisen zijn om rapporten en aankoopdocumenten
(hierna: rapporten) als bewijsstukken te kunnen gebruiken.
2.2.5. Wat te doen bij tegenstrijdige bewijsstukken?
De erkende energielabeldeskundige dient bij het aanleveren van tegenstrijdige bewijsstukken
dit terug te koppelen aan de energielabelplichtige. Hij vraagt hem of haar de juiste
gegevens te verstrekken en/of toe te lichten waarom de situatie wel juist is. Het
wordt aan de kennis en kunde (en ervaring) van de erkende energielabeldeskundige overgelaten
om hier een zo objectief mogelijk oordeel over te vellen.
Alle gegevenswisseling in de internet applicatie ten behoeve van het goedkeuren van
de bewijsstukken zal worden bewaard in de applicatie, dus ook afgekeurde bewijsstukken
of (abusievelijk) verkeerd verstrekte informatie. Dit wordt gedaan omdat de gegevenswisseling
leidt tot het wel of niet goedkeuren van het aangeleverde bewijs. Echter, indien een
energielabelplichtige per ongeluk een verkeerde foto upload kan hij deze wel verwijderen.
2.2.6. Verantwoordelijkheid aangeleverde bewijsstukken
Het is geen taak van de erkende energielabeldeskundige om fraude met het aanleveren
van bewijsstukken aan te tonen. Het is de verantwoordelijkheid van de energielabelplichtige
dat hij/zij naar waarheid bewijsstukken aanlevert (vergelijkbaar met de belastingaangifte).
2.3. Onderbouwing van bevindingen
De erkende energielabeldeskundige heeft bij elk woningkenmerk waarvoor bewijslast
aangeleverd moet worden, de mogelijkheid om opmerkingen te maken. Dit kan hij gebruiken
ter onderbouwing of motivatie van zijn keuze om bepaalde bewijsstukken goed- of juist
af te keuren. Daarnaast moet de erkende energielabeldeskundige, wanneer hij een kenmerkwaarde
goedkeurt, een toelichting toevoegen waarom hij deze goedkeurt. Indien de erkende
energielabeldeskundige bewijsstukken afkeurt, geeft hij de energielabelplichtige de
mogelijkheid om nieuwe bewijsstukken aan te leveren of, als dat niet lukt, te kiezen
voor een woningkenmerkwaarde die hoort bij de bouwjaarklasse voor dat specifieke kenmerk.
Nadat de erkende energielabeldeskundige zijn opmerkingen en toelichting gemaakt heeft,
geeft hij een opdracht in de internetapplicatie van RVO.nl om zijn bevindingen vast
te leggen en het woningkenmerk te certificeren.
3. Controle van bewijsstukken
De erkende energielabeldeskundige volgt onderstaande aanwijzingen waar het gaat om
controle en certificatie van de bewijsstukken. De energielabelplichtige hoeft niet
voor een woningkenmerk alle type bewijsstukken aan te leveren. Dus indien foto’s voldoende
bewijs vormen voor het aanwezig zijn van het betreffende woningkenmerk, dan is geen
aanvullende factuur of bouwbrochure benodigd.
De erkende labeldeskundige controleert de algemene woningkenmerken (bouwjaar en woning(sub)type)
alleen als deze gewijzigd zijn ten opzichte van het voorlopige label (bijvoorbeeld
via Google Streetview).
3.1. Uitzonderlijk goed (na-)geïsoleerde woning
Er is sprake van ‘uitzonderlijk’ goede (na-)isolatie bij een woning als:
In onderstaande tabel wordt de minimale dikte voor de Rc-waarden ≥ 3,0 m2K/W aangegeven bij de toepassing van de verschillende isolatiematerialen.
Tabel 3.1 Minimale dikte isolatiemateriaal voor Rc ≥ 3.0 m2K/W
Isolatiemateriaal
|
Richtwaarde benodigde dikte isolatiemateriaal voor Rc ≥ 3.0 m2K/W.
|
Glaswol/Steenwol/EPS plaat/PIR- en PUR gespoten
|
> 12 cm
|
PIR- en PUR platen
|
> 8 cm
|
‘Uitzonderlijk’ goede (na) isolatie van gevels, vloeren en daken moet altijd via facturen,
documenten en/of rapporten worden aangetoond. In geval van drievoudig HR-glas kan
ook worden volstaan met foto’s.
3.2. Beglazing
De invoermogelijkheden voor beglazing zijn:
-
• Enkelglas;
-
• Dubbelglas;
-
• HR glas;
-
• Drievoudig HR-glas
Tevens wordt onderscheid gemaakt tussen de beglazing van de leefruimten en de beglazing
van de slaapruimten. De energielabelplichtige moet dit duidelijk aangeven bij de geleverde
bewijsstukken.
-
• Leefruimte: vertrekken van de woning ingericht voor een langdurig verblijf tijdens de dag, met
uitsluiting van de sanitaire voorzieningen, bergingen, wasruimten, etc. Voorbeelden
zijn de woonkamer, studieruimte, eetkeuken, eethoek.
-
• Slaapruimte: vertrekken van de woning ingericht als slaapkamer, met uitzondering van de vertrekken
die eveneens als leefruimte zijn bedoeld (b.v. bij kamers en studio's).
Foto’s
Indien als bewijsstukken foto’s worden aangereikt, dient hierop minimaal te zien te
zijn dat het enkel glas of dubbel glas betreft. In het geval van HR-glas moet op de
foto de vermelding dat het HR-glas is en bij drievoudig HR-glas de vermelding dat
het HR+++ is, op de afstandhouder in het glas te zien zijn (Afb.1) of moet duidelijk
te zien zijn dat de coating in het glas aanwezig is (Afb.2).
Afb. 1 Aanduiding HR++ glas op afstandshouder
-
– Het aantal glaslagen is visueel (op foto) te herkennen en het best waarneembaar door
er bij het maken van de foto een vlammetje (aansteker) voor te houden. 2 reflecties
betekent één glaslaag, 4 reflecties betekent twee glaslagen en 6 reflecties betekent
drie glaslagen.
-
– De coating kan herkend worden door een brandende zaklamp of (aansteker)vlammetje voor
de ruit te houden. In geval van dubbelglas zijn er 4 reflecties waar te nemen. Hierbij
moet er schuin op het raam worden gekeken. Indien mogelijk wordt dit zowel aan de
binnenzijde en buitenzijde gedaan, omdat de coating niet altijd goed zichtbaar is.
HR coating wordt in de spouw aangebracht. Indien het aanstekervlammetje of de brandende
zaklamp voor de ruit wordt gehouden, heeft de tweede of de derde reflectie een andere
kleur dan de overige reflecties. Dit is de spouwzijde van de binnenruit of van de
buitenruit.
Het aantal reflecties en de afwijkende kleur van de tweede of derde reflectie moet
duidelijk waarneembaar zijn op de foto. Is dit niet zichtbaar, dan is het dubbel glas.
Afb. 2 Aantonen HR coating door verkleuring van de reflectie (links de derde reflectie,
rechts de tweede)
Drievoudig HR-glas bestaat uit 3 lagen glas, met twee HR-coatings, veelal op positie
2 en 5. Positie 5 is de spouwzijde van de binnenruit. Positie 2 is de spouwzijde van
de buitenruit. In de afstandshouder staat vaak de codering HR+++ vermeld.
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven zijn dat het
HR-glas betreft. Als een U-waarde genoteerd staat, kan onderstaande tabel aangehouden
worden.
De tabel gaat ervan uit dat enkel glas altijd eenvoudig aangetoond kan worden door
foto’s. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen dubbel glas, HR-glas en 3-voudig HR
glas.
Tabel 3.2 Onderscheid glastypen bij 2 glaslagen
Beglazing
|
|
U-waarde glas
|
Glastype
|
> 2.3 W/m2K
|
Dubbel glas
|
≤ 2.3 W/m2K
|
HR-glas (2 glasvlakken)
|
≤ 0,7 W/m2K
|
3 voudig HR-glas (3 glasvlakken)
|
3.3. Isolatie
De invoermogelijkheden voor isolatie bij woningen vóór 1992 zijn:
De invoermogelijkheid voor isolatie zijn bij woningen na 1992 t/m 2013 zijn:
1 Zie paragraaf 3.1 voor de definitie van ‘uitzonderlijk’ goede (na-)isolatie
3.3.1. Gevel
Gevels kunnen op drie plaatsen nageïsoleerd zijn: aan de binnenkant, aan de buitenkant
en/of in de spouw.
De aanwezigheid van na-isolatie is als volgt te achterhalen:
-
– Na-isolatie in de spouw is te herkennen aan boorgaten in de gevel, met name op de kruisingen van lint- en
stootvoegen. Soms ook aan uitgehakte stenen in een regelmatig patroon. Wanneer het
voegwerk integraal is vervangen, is niet meer te zien of er nageïsoleerd is. In dat
geval dient ander bewijsmateriaal aangeleverd te worden (facturen, rapporten, etc.).
Bij na-isolatie van alleen de spouw kan er geen sprake zijn van ‘uitzonderlijk’ goede
isolatie.
-
– Na-isolatie aan de buitenzijde is te herkennen aan een verdikking van de gevel dichtbij de kozijnen. De isolatie
is dan vaak afgewerkt met een pleisterlaag of steenstrips. Indien er twijfel is, dient
ander bewijsmateriaal aangeleverd te worden (facturen, rapporten, etc.).
-
– Na-isolatie aan de binnenzijde is te herkennen aan een verdikking van de gevel dichtbij de kozijnen (aan de binnenkant).
De isolatie kan aangetoond worden door de dikte van de constructie op te meten nabij
kozijnen en/of deuropeningen en door te herleiden wat de muurdikte was zonder isolatie.
Van de gemeten totale dikte moet de dikte van binnen- en buitenblad en de spouw afgetrokken
worden. Indien er twijfel is bij de erkend deskundige, dient hij aanvullend ander
bewijsmateriaal te vragen aan de energielabelplichtige (facturen, rapporten, etc.).
Als de gevel niet uit metselwerk bestaat, zullen bewijsstukken van de energielabelplichtige
van het definitieve energielabel uitsluitsel moeten geven.
Foto’s
Op de foto moeten de boorgaten (patroon) in de gevel, het patroon van uitgehakte stenen
of andere aanwijzingen die duiden op na-isolatie duidelijk zichtbaar zijn. Als met
behulp van de muurdikte de aanwezigheid aangetoond moet worden, dienen op de foto
de verdikking bij kozijnen, de dikte van de constructie en het metselwerk zichtbaar
te zijn.
Afb. 3 Boorgat in de gevel
Afb. 4 Totale constructiedikte (in 3 stappen)
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk en herkenbaar aangegeven
staan dat de gevel nageïsoleerd is. Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is
bij het betreffende adres.
3.3.2. Dak
Daken kunnen op 3 manieren nageïsoleerd zijn: onder de dakconstructie (al dan niet met luchtspouw), op de dakconstructie of (bij platte daken) bovenop de dakbedekking. In veel gevallen is de isolatie niet meer zichtbaar en zal, naast een foto, aanvullend
of ander bewijsmateriaal aangeleverd moeten worden (facturen, rapporten, etc.).
Afb. 5 Schuindakisolatie op de dakconstructie (A) en onder de dakconstructie met (C)
en zonder (B) spouw
Mogelijke plaatsen of manieren om dakisolatie aan te tonen:
-
– Een foto van isolatie zichtbaar bij onafgewerkte delen (achter schotten, bij doorvoeringen
of op een vliering);
-
– Een foto van isolatie bij de gevelaansluitingen;
-
– De dikte van de constructie, gemeten bij dakramen (let op opstaande randen);
-
– De dikte van de isolatie tegen het dakbeschot, gemeten bij de gordingen (zie Afb.6),
het nog zichtbare deel van de gording opmeten en elders de gehele gordingdikte.
Afb. 6 Isolatie op vliering tussen de gordingen
Foto’s
Op de foto moet aannemelijk gemaakt zijn dat isolatie aanwezig is.
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk en herkenbaar aangegeven
staan dat het dak nageïsoleerd is. Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is
bij het betreffende adres.
3.3.3. Vloer of kruipruimte
Vloeren kunnen op 3 manieren (na)geïsoleerd zijn: op de vloer,onder de vloer tegen
het dek of op de bodem van de kruipruimte. Vloerisolatie is vaak zichtbaar in de kruipruimte,
in de kelder of bij de vloerdoorvoeringen in een (meter)kast.
De volgende situaties kunnen aangetroffen worden:
-
– Isolatie in of op de vloer;
-
– Isolatie in de kruipruimte, bijvoorbeeld met luchtkussens, parels, schelpen, PUR,
etc.
Afb. 7 Isolatie in de kruipruimte, met respectievelijk isolatiedekens, parels en schelpen
Foto’s
Op de foto moet de isolatie duidelijk zichtbaar zijn.
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk en herkenbaar aangegeven
staan dat het gaat om vloer- of kruipruimte-isolatie. Ook moet duidelijk blijken dat
het is aangebracht bij het betreffende adres.
3.4. Verwarmingstoestel
De invoermogelijkheden voor het verwarmingstoestel zijn:
-
– Individuele CV-ketel, installatiejaar vóór 1998;
-
– Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998;
-
– Gaskachels;
-
– Warmtepomp;
-
– Stadsverwarming;
-
– Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar vóór 1998 (alleen bij appartementen);
-
– Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 (alleen bij appartementen).
Foto’s
Indien als bewijsstukken foto’s worden aangereikt, dient hierop duidelijk vermeld
te zijn om wat voor toestel het gaat. Als het een individuele of collectieve CV-ketel
betreft moet achterhaald kunnen worden wat het installatiejaar is. De achtergrond
hierbij is dat er vanuit gegaan wordt dat in de periode voor 1998 vooral VR-ketels
geplaatst werden en vanaf 1998 vooral HR-ketels. Als het installatiejaar niet bekend
is, kan de erkende energielabeldeskundige dus uitsluitsel over het toegepaste toestel
krijgen door middel van een foto van het type ketel of keurmerksticker.
Tabel 3.3 Onderscheid type CV-ketel
CV-ketels individueel en collectief
|
|
Type
|
Invoer opwekkingstoestel
|
CR- of VR-ketel
|
installatiejaar vóór 1998
|
HR100, HR104 of HR107-ketel
|
installatiejaar in of na 1998
|
Afb. 8 CV-ketel met HR keur (HR107)
Afb. 9 Typeplaatje CV-ketel met bouwjaar 2007 (YoP = Year of Production)
Afb. 10 a. Stadsverwarmingsunit (tevens tapwater) b. Secundaire stadsverwarmingsaansluiting
(alleen CV)
Toelichting bij afleverset stadsverwarming (Afb.10a)
|
|
De unit heeft in totaal zes aansluitingen, wat duidt op een unit voor zowel verwarming
als voor warmtapwater. De rode en blauwe aansluiting (rechts) zijn voor het verwarmingssysteem.
De middelste twee koperen leidingen zijn de koudwateraanvoer- en warmwaterleiding.
En de linker twee leidingen zijn de aansluitingen op het stadsverwarmingssysteem.
In de afleverset zit een warmtemeter en een warmtewisselaar voor de warmtapwaterbereiding.
|
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan welk type
toestel geplaatst is en op welke datum. Er dient zonder twijfel uit opgemaakt te kunnen
worden wat voor opwekkingstoestel het betreft. Dat betekent dat in het geval van een
CV-ketel vaak ook de typeaanduiding nodig is. Bij stadsverwarming kan een foto van
een energierekening (levering warmte) als bewijs worden gezien.
3.4.1. Niet in de keuze voorkomende toestellen
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van toestellen die niet in de keuzelijst
voorkomen. De tweede kolom geeft aan hoe het toestel aangemerkt moet worden.
Tabel 3.4 Niet in de keuze voorkomende CV-toestellen
Niet genoemde CV-toestellen
|
|
Toestel
|
Invoeren als
|
Individuele micro-WKK (HRe-ketel)
|
‘Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998’
|
Collectieve WKK
|
‘Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998’
|
Moederhaard
|
‘CV-ketel, installatiejaar voor 1998 ’
|
Individuele biomassa CV-ketel (houtpellet, bio-ethanol, houtvergassers, etc.)
|
‘Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 ’
|
Collectieve biomassa CV-ketel (houtpellet, bio-ethanol, houtvergassers, etc.)
|
‘Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998’
|
Luchtverwarming, met ketel van voor 1998
|
‘CV-ketel, installatiejaar voor 1998 ’
|
Luchtverwarming, met ketel in of na 1998
|
‘CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 ’
|
Elektrische verwarming (ook Infrarood)
|
‘Gaskachels’
|
Alle typen individuele warmtepompen en WKO installaties (warmte koude opslag)
|
‘Warmtepomp’
|
Alle typen collectieve warmtepompen en collectieve WKO-installaties (warmte koude
opslag)
|
‘Warmtepomp’
|
Geothermie (aardwarmte)
|
‘Warmtepomp’
|
3.5. Tapwatertoestel
De invoermogelijkheden voor het tapwatertoestel zijn:
Het betreft altijd het hoofdtoestel voor tapwater. Close-in boilers of quookers in
de keuken tellen dus niet mee.
Foto’s
Als het warmwatertoestel geen geiser en ook geen elektrische boiler is, komt men altijd
uit op ‘geen aparte warmtapwatervoorziening’. De geiser en de elektrische boiler kunnen
herkend worden met behulp van onderstaande foto’s. In het geval dat de foto van de
energielabelplichtige afwijkt van deze onderstaande foto’s, dan kan de optie ‘geen
aparte warmtapwatervoorziening’ worden gekozen.
Afb. 11 Elektrische boiler (links) en geiser (rechts)
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan welk type
toestel geplaatst is en op welke datum. Er dient zonder twijfel uit opgemaakt te kunnen
worden dat het een geiser, een elektrische boiler of een ander toestel voor warmtapwater
betreft.
3.5.1. Niet in de keuze voorkomende toestellen
Alle niet in de keuze voorkomende toestellen worden aangemerkt als ‘Geen aparte warmtapwater
voorziening’.
3.6. Ventilatiesysteem
De invoermogelijkheden voor ventilatie (voor woningen tot en met bouwjaar 1999) zijn:
-
– Wel mechanische afzuiging;
-
– Geen mechanische afzuiging;
-
– Gebalanceerde ventilatie (alleen indien woning ‘uitzonderlijk’ goed (na) geisoleerd
is).
De invoermogelijkheden voor ventilatie voor woningen vanaf bouwjaar 2000 zijn:
Bij woningen vanaf bouwjaar 2000 duidt de aanwezigheid van gevelroosters in of boven
de kozijnen op mechanische afzuiging zonder balansventilatie en wordt dus gekenmerkt
als ‘geen gebalanceerde ventilatie’. Het maakt dan niet uit of deze roosters CO2, tijd en/of drukgestuurd zijn.
Foto’s
Op de foto moet duidelijk de ventilatieunit staan met, bij balansventilatie, herkenbaar
de vier kanaalaansluitingen voor toevoerlucht, retourlucht, aanzuig- en afblaaslucht.
Een ventilatieunit voor mechanische afzuiging (Afb.13) heeft vaak 2, maar soms ook
3 of 4 kanaalaansluitingen.
Afb. 12 Ventilatieunit voor enkel mechanische afzuiging
Afb. 13 Ventilatieunit voor mechanische toe- en afvoer van lucht (gebalanceerd ventilatiesysteem)
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan welk type
ventilatiesysteem geplaatst is. Indien nodig (bij twijfel), dient de typeaanduiding
van de ventilatieunit vermeld te zijn.
3.7. Zonne-energiesysteem
De invoermogelijkheden voor zonne-energiesysteem zijn:
3.7.1. Zonneboiler
Voor een zonneboiler wordt enkel aangegeven of deze wel of niet aanwezig is. Een foto
van de collector op dak van de betreffende woning is voldoende. Is dat niet mogelijk
dan dient op andere wijze aangetoond te worden dat er een zonneboiler aanwezig is,
bijvoorbeeld door middel van facturen.
Foto’s
Uit de foto moet blijken dat het een zonneboiler betreft. Bij vacuümbuizen is dat
duidelijk. Bij plaatcollectoren dient de foto van voldoende kwaliteit te zijn om onderscheid
te kunnen maken tussen (zwarte) zonnepanelen en zonnecollectoren.
Afb. 14 Zonneboiler met vacuümbuizen (links) en vlakke plaat collectoren (rechts)
Facturen, documenten en rapporten
Op facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan dat het
een zonneboiler betreft. Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is bij het betreffende
adres.
3.7.2. PV-panelen
Bij PV-panelen wordt, indien aanwezig, ook aangegeven hoeveel m2 het betreft. Omdat zonnepanelen verschillende afmetingen hebben, kan dit niet makkelijk
bepaald worden aan de hand van foto’s en zal in de meeste gevallen aanvullende bewijsstukken
nodig zijn.
Foto’s
Uit de foto moet blijken hoeveel panelen er geplaatst zijn en hoe groot de panelen
zijn. Dat kan bij benadering, bijvoorbeeld door dakpannen te tellen. Deze zijn standaard
ongeveer 20-25 cm breed en 30-35 cm hoog. Let wel op dat de schuine plaatsing van
de panelen een vertekend beeld kan geven.
Voor panelen op platte daken of daken zonder (zichtbare) dakpannen kan enkel worden
volstaan met foto’s waarbij door middel van een meetlint de afmetingen duidelijk gemaakt
zijn.
Facturen, documenten en rapporten
Bij facturen, in documenten en in rapporten moet duidelijk aangegeven staan dat het
zonnepanelen (PV) betreft en daarbij aangegeven het aantal panelen en de afmetingen
per paneel (bijvoorbeeld door bijgeleverde documentatie, met herleidbare typeaanduiding).
Ook moet duidelijk blijken dat het geplaatst is bij het betreffende adres.
Afb. 15 PV-panelen met afmeting van ongeveer 1,55 x 0,80 meter (4,5 pan hoog, 4 pannen
breed)
Facturen, documenten en rapporten
Indien het aantal vierkante meter niet duidelijk van de foto opgemaakt kan worden
– of omdat bijvoorbeeld geen foto’s gemaakt kunnen worden – dient de energielabelplichtige
facturen of andere documenten aan te leveren om de oppervlakte van de PV-panelen te
onderbouwen. Dit moet duidelijk uit de stukken op te maken zijn, bijvoorbeeld door
vermelding van het aantal panelen en de afmeting per paneel.
4. Rapportage
De erkende energielabeldeskundige legt zijn bevindingen vast in de rapportage van
de internetapplicatie. Deze bevat de volgende gegevens:
-
• Gegevens van de erkende energielabeldeskundige:
-
• Naam en adres van het bedrijf, alsmede de naam van de erkende energielabeldeskundige.
-
• Datum van de registratie.
-
• (Digitale) handtekening van de erkende energielabeldeskundige.
-
• Gegevens van de gecontroleerde woning:
-
• Resultaat van de certificatie:
-
• Het akkoord van de erkende energielabeldeskundige voor elk gecertificeerd woningkenmerk
dat met bewijs onderbouwd is.
-
• De motivatie van de erkende energielabeldeskundige voor goed- of afkeuring van de
gecontroleerde bewijsstukken.
-
• Alle correspondentie over de bewijsstukken (via de internetapplicatie) tussen de erkende
energielabeldeskundige en de energielabelplichtige.
-
• Overige informatie:
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.
TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
Met deze wijzigingsregeling is in de Regeling Bouwbesluit 2012 een voorschrift opgenomen
om onderzoek te doen naar de staat van galerijflats met vrij uitkragende galerij-
of balkonvloeren die monoliet zijn verbonden aan de achterliggende betonnen verdiepingsvloeren.
Op grond van dit voorschrift moet worden geïnventariseerd of er bij dergelijke flats,
die vooral zijn gebouwd in de periode 1950-1970, risico op instorting van de galerij-
of balkonvloeren bestaat.
Ook zijn met deze wijziging de verwijzingen naar een aantal normen in de bijlagen
I en II bij de Regeling Bouwbesluit 2012 geactualiseerd. Verder is een onvolkomenheid
in een verwijzing in bijlage III bij de Regeling Bouwbesluit 2012 hersteld.
Verder bevat deze regeling enkele wijzigingen van de Regeling energieprestatie gebouwen.
Het gaat daarbij met name om een nieuwe definitie voor het begrip Nationale Beoordelingsrichtlijnen
(BRL), de actualisatie van enkele BRL-en, en een nieuwe vaststelling van bijlage 1a
bij artikel 3.
2. Procedure en inspraak
De inhoud van artikel I van deze regeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische
Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Dit leidde niet tot
wijzigingen.
3. Code interbestuurlijke verhoudingen
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven in te stemmen met het ontwerp
van artikel I.
4. Notificatie
Artikel I van deze ontwerpregeling is op 7 augustus 2015 gemeld aan de Commissie van
de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2015/0471/NL) ter voldoening aan artikel
8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van
normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
(PbEG L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Artikel I van deze regeling bevat mogelijk technische voorschriften in de zin van
deze richtlijn (notificatierichtlijn). Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije
verkeer van goederen; zij zijn evenredig en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling
met het oog op de wederzijdse erkenning (zie artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012).
Van de Commissie zijn geen opmerkingen ontvangen.
Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2,
negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake
technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor
de handel.
5. Lasten
De regeldrukeffecten van de onderzoeksverplichting (artikel I, onderdeel B) zijn in
kaart gebracht in het onderzoek ‘Regeldrukeffecten wijziging Regeling Bouwbesluit
2012, Veiligheid van betonnen galerijvloeren’ (Sira 27 november 2015). De nieuwe verplichting
heeft geen structureel effect op de administratieve lasten voor burgers en bedrijven,
noch op de nalevingskosten voor bedrijven.
Omdat deze wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 niet voorziet in wijzigingen
van informatieverplichtingen richting de overheid, heeft het nieuwe voorschrift ook
geen eenmalig effect op de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Wel is
er sprake van eenmalige inhoudelijke nalevingskosten voor burgers van minimaal € 892.500
en maximaal € 1.260.000. De eenmalige inhoudelijke nalevingskosten voor bedrijven
zijn minimaal € 5.057.500 en maximaal € 7.140.000.
Artikel II heeft geen effecten op de administratieve lasten voor burgers en bedrijven.
Voor de inwerkingtreding van deze wijzigingregeling moest ook voldaan worden aan BRL
9500, delen 00, 01, 03 en 06. De geringe wijzigingen leiden niet tot extra handelingen
of kosten voor de adviseurs die de energielabels afgeven. Daarbij is het de verwachting
dat de wijzigingen niet tot een prijsverhoging van het energielabel zullen leiden
en daarmee niet tot extra lasten voor burgers en bedrijven.
II Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 1.12 is geactualiseerd met de aanwijzing van een nieuwe versie 10.0 van het
CCV-inspectieschema Brandbeveiliging. De wijziging ten opzichte van versie 9.0 is
dat certificaten voor levering en onderhoud van de zogenoemde Vast opgestelde Brandbeheersing-
en Blussystemen (VBB-systemen) die nog niet onder accreditatie zijn afgegeven, tot
1 januari 2016 gelijk gesteld zijn met de oorspronkelijke LPS 1233 certificaten (van
de Certificatie Instelling voor Beveiliging en Veiligheid).
Onderdeel B
Sedert 1 januari 2015 kent de Woningwet in artikel 1a, derde lid, de mogelijkheid
om bij ministeriële regeling categorieën bouwwerken aan te wijzen waarvan vast is
komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren.
De eigenaar of degene die uit andere hoofde bevoegd is voorzieningen te treffen, moet
in een dergelijk geval onderzoek (laten) uitvoeren naar de staat van dat bouwwerk.
De VNG heeft verzocht om het derde lid van artikel 1a van de Woningwet in te zetten
voor een onderzoeksplicht naar de constructieve veiligheid van galerijvloeren en balkons
van oude galerijflats. Nadat in 2011 een galerijvloer is bezweken in Leeuwarden, zijn
gebouweigenaren opgeroepen onderzoek te doen bij soortgelijke galerijen en balkons
en is gemeenten verzocht hierop toe te zien. Dit is gebeurd aan de hand van het Infoblad
Onderzoek galerijvloeren bij flatgebouwen1.
Hoewel sedert dien al bij veel galerijflats onderzoek naar de constructieve veiligheid
uitgevoerd is, is het toch zinvol gebleken om een onderzoekverplichting in het leven
te roepen teneinde op korte termijn in alle gevallen te komen tot een veilige situatie
bij galerijflats.
Deze onderzoeksverplichting is opgenomen in het nieuwe hoofdstuk 5a, onderzoeksverplichting
zorgplicht (artikel 5.11). Het eerste lid bepaalt voor welke categorie bouwwerk de
onderzoeksverplichting geldt. Het gaat om galerijflats met uitkragende betonnen galerij-
of balkonvloeren die monoliet zijn verbonden aan de betonnen verdiepingsvloeren of
gevelbalken. Het tweede lid bepaalt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd volgens
de SBRpublicatie 248 ‘Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten – Tweede,
herziene uitgave’ 2. Het beschreven onderzoek in de SBR-publicatie heeft ook betrekking op balkonvloeren.
Uit de SBR-publicatie volgt verder dat de bedoelde galerijflats met name zijn gebouwd
in de periode 1950-1970. Het tweede lid bepaalt verder dat de uitkomsten van dit onderzoek
voor 1 juli 2017 in een rapport moeten worden vastgelegd. Op grond van het derde lid
is geen onderzoek nodig wanneer er voor 1 januari 2016 al een vergelijkbaar onderzoeksrapport
door de desbetreffende gemeente is geaccepteerd.
Afhankelijk van de conclusies uit het onderzoek zal de eigenaar zo nodig maatregelen
moeten nemen om te voldoen aan de constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit
2012.
Er wordt op gewezen dat het achterwege laten van het bedoelde onderzoek of het vervolgens
treffen van de benodigde maatregelen een overtreding van het zorgplichtartikel is,
waartegen het bevoegd gezag handhavend kan optreden door het opleggen van een last
onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Op grond van titel 5.2 van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) is een toezichthouder op ieder moment bevoegd het onderzoeksrapport
op te vragen en geldt een medewerkingsplicht om aan deze vraag gehoor te geven.
Onderdeel C
Met dit nieuwe voorschrift is vastgelegd dat bij toepassing van NEN-EN 1997, voetnoot
a bij tabel 7c buiten beschouwing mag worden gelaten. Genoemde voetnoot bepaalt dat
er met ingang van 1 januari 2016 moet worden gerekend met reductie van 33% van de
draagkracht. Op dit moment is NEN nog bezig met nader onderzoek van de consequenties
van genoemde voetnoot. Afhankelijk van de bevindingen zal genoemde voetnoot, althans
de inhoud ervan, in de toekomst van toepassing kunnen worden verklaard.
Onderdelen D en E
Onderdeel D bevat een zestal wijzigingen van bijlage I bij de Regeling Bouwbesluit
2012. Met deze wijzigingen zijn de laatste versies van de desbetreffende normen aangewezen.
Met onderdeel E zijn van een viertal normen in bijlage II de laatste versies aangewezen.
Onderdeel F
In onderdeel 14.6.4.3 van bijlage III is een tekstuele onvolkomenheid hersteld.
Artikel II
Onderdeel A
In onderdeel A is de definitie van BRL geactualiseerd. Tot nu toe werd in de Regeling
energieprestatie gebouwen verwezen naar door het Centraal College van Deskundigen
definitief vastgestelde beoordelingsrichtlijnen. De procedure bij de ontwikkeling
van nationale beoordelingsrichtlijnen is echter als volgt. Het Centraal College van
Deskundigen stelt in eerste instantie de beoordelingsrichtlijn vast, waarna deze moet
worden aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit.
Daarna wordt de beoordelingsrichtlijn bindend verklaard door (het bestuur van) de
Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland.
Onderdelen B en C
In deze onderdelen zijn wijzigingen opgenomen van BRL 9500, delen 00, 01, 03 en 06.
De wijzigingen zien niet op de wijze van opstellen van een energie-index of energielabel.
De wijzigingen zijn voornamelijk van redactionele aard, zodat in alle delen dezelfde
terminologie wordt gehanteerd. Daarnaast is in deel 00 de door de certificatie-instelling
uit te voeren controleprocedure aangescherpt. Zo is nu expliciet opgenomen dat indien
gecertificeerde bedrijven zich niet aan de beoordelingsrichtlijn houden, de certificatie-instelling
het certificaat voor het afgeven van energielabels voor utiliteitsgebouwen van die
bedrijven kan schorsen en indien nodig intrekken.
Onderdelen D en E
De wijzigingen van de ISSO publicaties betreffen verbeteringen. Er werd eerder abusievelijk
verwezen naar ‘publicaties’ in plaats van ‘publicatie’ en wat betreft de ISSO 75.3
naar de versie van 2013 terwijl dat de versie van 2011 moet zijn. De wijzigingen van
BRL 9501 vloeien voort uit de actualisatie van de definitie van BRL. Met de opgenomen
wijziging wordt consequent verwezen naar de datum van bindend verklaring.
Onderdeel F
Bijlage 1a ten aanzien van de werkwijze voor de erkende deskundige bij het certificeren
van energielabels voor woningen is opnieuw vastgesteld. Hoewel de wijzigingen relatief
ondergeschikt zijn is er om praktische redenen voor gekozen de bijlage niet te wijzigen
maar opnieuw vast te stellen. De term ‘extreem goed (na)geïsoleerde woning’ is vervangen
door de term ‘uitzonderlijk goed (na) geïsoleerde woning’. Daarnaast zijn enige verduidelijkingen
in de teksten aangebracht. Ten slotte is in paragraaf 3.4.1 een aangepaste tabel opgenomen
met betrekking tot cv-toestellen. In de internetapplicatie die aanvragers van een
energielabel voor een woning gebruiken, zijn niet alle cv-toestellen opgenomen. In
de geactualiseerde tabel wordt een overzicht gegeven van toestellen die niet worden
weergegeven in de internetapplicatie en wordt aangegeven op welke wijze de deskundige
het desbetreffende toestel moet aanmerken.
Artikel III
Inwerkingtreding vindt plaats met ingang van 1 januari 2016.
Hierbij is rekening gehouden met het systeem van vaste verandermomenten, maar niet
met de formele voorbereidingstijd voor het bouwbedrijfsleven van tenminste twee maanden
vanaf vaststelling van de regeling. Hiervoor is gekozen omdat het in het belang van
het bouwbedrijfsleven is dat zo spoedig mogelijk met de laatste versies van normen
en BRL-en kan worden gewerkt. Er wordt daarbij overigens op gewezen dat de notificatietermijn
van drie maanden voorafgaande aan de vaststelling van deze regeling in zekere zin
ook is te beschouwen als voorbereidingstijd, omdat artikel I van deze regeling in
het kader van de notificatie openbaar is gemaakt. Zie voor de notificatie ook onderdeel
4 van het algemeen deel van de toelichting.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok