Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 7 december 2015, nr. WJZ/15103002, tot wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren in verband met aanpassing van voorschriften betreffende de identificatie en registratie van paardachtigen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 262/2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op Uitvoeringsverordening (EU) nr. 262/2015 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PbEU 2015, L 59/1);

Gelet op artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling identificatie en registratie van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel ss, komt te luiden:

ss. Verordening (EU) nr. 262/2015:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 262/2015 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156 van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PbEU 2015, L 59/1);

B

In artikel 13, eerste lid, onderdeel d, wordt ‘Verordening (EG) nr. 504/2008’ vervangen door ‘Verordening (EU) nr. 262/2015’ en ‘de artikelen 38r tot en met 38aa’ vervangen door: de artikelen 38r tot en met 38bba.

C

De artikelen 38r tot en met 38bb komen te luiden:

Artikel 38r

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. duplicaat identificatiedocument:

    duplicaat identificatiedocument als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    b. geregistreerde paardachtigen:

    geregistreerde paardachtigen als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEU 2010, L 192);

    c. identificatiedocument:

    identificatiedocument als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    d. tijdelijk document:

    tijdelijk document als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    e. vervangend identificatiedocument:

    vervangend identificatiedocument als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    f. verantwoordelijke dierenarts:

    dierenarts als bedoeld in de artikelen 5.1, eerste lid, en 5.2, eerste lid, van het Besluit diergeneeskundigen.

  • 2. Deze paragraaf is op paardachtigen die leven op natuurterreinen opgenomen in bijlage IV bij deze regeling, slechts van toepassing indien zij dit terrein verlaten, met dien verstande dat artikel 38v, eerste lid, niet van toepassing is.

Artikel 38s

Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, eerste en tweede lid, 11, eerste lid, 12, eerste en derde lid, laatste volzin, 15, eerste lid, 18, tweede lid, 23, 24, tweede en derde lid, 26, eerste lid, 27, 34, eerste en tweede lid, 35, 37, en 38, en 43, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

Artikel 38t

  • 1. De minister is bevoegd besluiten te nemen:

    • a. tot afgifte en wijziging van een identificatiedocument als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    • b. omtrent de identificatie van ingevoerde paardachtigen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    • c. tot afgifte van een tijdelijk identificatiedocument als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    • d. tot afgifte en wijziging van een duplicaat identificatiedocument als bedoeld in artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 30 van Verordening (EU) nr. 262/2015;

    • e. tot afgifte en wijziging van een vervangend identificatiedocument als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 262/2015.

  • 2. De minister is de bevoegde instantie, bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

  • 3. Indien in Verordening (EU) nr. 262/2015 een taak wordt opgedragen aan de officiële dierenarts is een dierenarts, verbonden aan de NVWA, daartoe bevoegd, voor zover die taak niet bestaat uit het nemen van besluiten.

  • 4. Het contactpunt, bedoeld in artikel 36, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015, is de minister.

Artikel 38u

  • 1. Een houder van een paardachtige draagt er zorg voor dat de paardachtige geïdentificeerd wordt overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

  • 2. Voordat de transponder wordt ingebracht, neemt degene die de transponder inbrengt de maatregelen, bedoeld in artikel 16 in samenhang met artikel 17, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

  • 3. In aanvulling op artikel 18, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015 wordt de transponder aan de linkerkant van de hals van de paardachtige geïmplanteerd.

  • 4. In aanvulling op artikel 2, onderdeel n, van Verordening (EU) nr. 262/2015 hebben transponders een uniek nummer dat is verstrekt overeenkomstig artikel 38aa en voldoen de transponder en het uitleesapparaat aan de voorwaarden, genoemd in bijlage V.

  • 5. Indien blijkt dat een transponder niet werkt wordt:

    • a. indien de identiteit van de paardachtige onomstotelijk kan worden vastgesteld een transponder met hetzelfde nummer ingebracht;

    • b. indien de identiteit van de paardachtige niet onomstotelijk kan worden vastgesteld een transponder met een ander nummer ingebracht en worden het identificatiedocument, een röntgenfoto van de hals van de paardachtige en een door de minister vastgesteld klachtenformulier aangeleverd bij de organisatie, bedoeld in artikel 38v, derde of vierde lid, die het identificatiedocument van de paardachtige heeft afgegeven.

  • 6. Het formulier, bedoeld in het vijfde lid, is verkrijgbaar bij de organisaties, bedoeld in artikel 38v, derde lid.

Artikel 38v

  • 1. De termijn ter identificatie van een paardachtige, bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015 bedraagt zes maanden na de geboorte van een paardachtige.

  • 2. Een aanvraag om een identificatiedocument vindt niet later plaats dan zeven dagen na identificatie van de paardachtige overeenkomstig artikel 38u.

  • 3. Indien de aanvraag een geregistreerde paardachtige betreft wordt de aanvraag ingediend bij een organisatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

  • 4. Indien de aanvraag een niet-geregistreerde paardachtige betreft is het derde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aanvraag ook kan worden ingediend bij een organisatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 262/2015 die niet het stamboek voor het ras van dat dier bijhoudt.

  • 5. Behoudens het bepaalde in artikel 38x wordt voor een paardachtige niet meer dan één aanvraag om een identificatiedocument gedaan.

Artikel 38w

Artikel 38v, derde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op paardachtigen die zijn ingevoerd.

Artikel 38x

Een aanvraag om een duplicaat identificatiedocument of een vervangend identificatiedocument wordt ingediend bij een organisatie als bedoeld in artikel 38v, derde of vierde lid.

Artikel 38y

  • 1. Een identificatiedocument dat overeenkomstig artikel 34, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 262/2015 ongeldig is gemaakt wordt door de persoon of instantie, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015 naar de minister gestuurd.

  • 2. De minister stuurt het identificatiedocument, bedoeld in het eerste lid, naar de organisatie, bedoeld in artikel 38v, derde of vierde lid, die het identificatiedocument heeft afgegeven.

  • 3. Een identificatiedocument waarop in strijd met Verordening (EU) nr. 262/2015 wijzigingen of aantekeningen zijn aangebracht, is ongeldig.

  • 4. Indien een duplicaat identificatiedocument of een vervangend identificatiedocument is afgegeven, is het oorspronkelijk voor die paardachtige afgegeven identificatiedocument ongeldig.

Artikel 38z

  • 1. De organisaties, bedoeld in artikel 38v, derde lid, verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, e, f, h, j, k, l, m, n en o, van Verordening (EU) nr. 262/2015 uiterlijk 15 dagen na de datum van registratie van die gegevens aan de minister.

  • 2. De organisaties, bedoeld in artikel 38v, derde en vierde lid, verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015 desgevraagd aan de minister.

Artikel 38aa

  • 1. Degene die de transponder, bedoeld in artikel 2, onderdeel n, van Verordening (EU) nr. 262/2015 ten behoeve van identificatie van paardachtigen vervaardigt of laat vervaardigen, maakt gebruik van unieke nummers die zijn verstrekt door de minister.

  • 2. Indien degene, bedoeld in het eerste lid, de transponders levert aan een andere persoon of onderneming, houdt diegene een administratie bij van:

    • a. de gegevens van de persoon aan wie of onderneming waaraan de transponders worden geleverd, en

    • b. de nummers van de transponders.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien de persoon of onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, transponders levert aan een andere persoon of onderneming.

  • 4. De administratie, bedoeld in het tweede of derde lid, wordt gedurende dertig jaar bewaard.

  • 5. Indien degene, bedoeld in het eerste lid, transponders levert met het oog op gebruik als bedoeld in artikel 38u, vijfde lid, onderdeel a, doet hij melding aan de minister van:

    • a. het nummer van de transponder;

    • b. de datum van levering van de transponder;

    • c. de naam en adresgegevens van degene aan wie de transponder is geleverd;

    • d. de naam van de instantie, bedoeld in artikel 38v, derde of vierde lid, dat het identificatiedocument van de paardachtige waarbij de transponder is ingebracht, heeft afgegeven.

Artikel 38bb

  • 1. Indien paardachtigen worden aangevoerd op een slachthuis, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de paardachtigen overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel d, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

  • 2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat paardachtigen niet volledig zijn geïdentificeerd en geregistreerd of op grond van de identificatie en registratie niet geslacht mogen worden voor menselijke consumptie, doet de houder hiervan terstond melding aan de NVWA.

  • 3. De paardachtigen, bedoeld in het tweede lid, worden terstond afgezonderd van de overige paardachtigen in het slachthuis. De ambtenaar van de NVWA kan ter zake aanwijzingen geven.

D

Na artikel 38bb worden een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38bba

  • 1. De verantwoordelijke dierenarts meldt een uitgevoerde maatregel als bedoeld in artikel 37, derde lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015, uiterlijk 14 dagen na de ondertekening in deel II van sectie II van het identificatiedocument aan de minister.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de melding worden gedaan bij een organisatie als bedoeld in artikel 38v, tweede of derde lid.

  • 3. De melding, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:

    • a. het unieke nummer van de transponder, bedoeld in artikel 38aa, eerste lid, of het uniek levensnummer, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 262/2015, van de paardachtige waarbij de verantwoordelijke dierenarts de maatregel, bedoeld in artikel 37, derde lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015, heeft uitgevoerd;

    • b. de datum van de uitgevoerde maatregel, bedoeld in artikel 37, derde lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

  • 4. De melding aan de minister, bedoeld in het eerste lid, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

E

In artikel 38kk, eerste lid, wordt ‘dat artikel’ vervangen door: in artikel 32, tweede lid, en artikel 38dd, eerste in samenhang met het tweede en derde lid.

F

Artikel 43.jb komt te luiden:

Artikel 43jb

Voor het op aanvraag afgeven van een identificatiedocument als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015, een duplicaat identificatiedocument als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015, of een vervangend identificatiedocument als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015, is de aanvrager een vergoeding verschuldigd van ten hoogste de werkelijke kosten verbonden aan de uitgifte van het document.

G

Na artikel 43jb wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 43jba

Voor het verwerken van een melding als bedoeld in artikel 38bba, tweede lid, is de verantwoordelijke dierenarts door wie of namens wie de melding is verricht een vergoeding verschuldigd van ten hoogste de werkelijke kosten verbonden aan de verwerking van de melding.

H

In Bijlage V wordt ‘artikel 2, tweede lid, onderdeel b, onder ii, van Verordening (EG) nr. 504/2008’ vervangen door ‘artikel 2, onderdeel n, onder ii, van Verordening (EU) nr. 262/2015’ en wordt ‘artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 504/2008’ vervangen door: artikel 2, onderdeel n, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

ARTIKEL II

In artikel 5.7 van de Regeling diergeneeskundigen wordt ‘hoofdstuk IX van het identificatiedocument voor paardachtigen, bedoeld in verordening (EG) nr. 504/2008’ vervangen door: sectie II van het identificatiedocument voor paardachtigen, bedoeld in Verordening (EU) nr. 262/2015.

ARTIKEL III

Artikel 5.1 van de Regeling handel levende dieren en levende producten wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de definitie van richtlijn 90/427/EEG wordt een definitie toegevoegd, luidende:

Verordening (EU) nr. 262/2015:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 262/2015 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PbEU 2015 L 59/1);

2. De definitie van Verordening (EG) nr. 504/2008 vervalt.

3. In de definitie van identificatiedocument wordt ‘artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 504/2008’ vervangen door: artikel 7, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 december 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

1. Algemeen

Met deze wijzigingsregeling wordt uitvoering gegeven aan Uitvoeringsverordening (EU) nr. 262/2015 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PbEU 2015 L 59/1) (hierna: Verordening (EU) nr. 262/2015).

Uit onderzoek is gebleken dat het identificatiedocument voor paardachtigen voorwerp is van aanzienlijke fraude. Daardoor bestaat een risico dat paardachtigen die niet voor menselijke consumptie mogen worden geslacht, omdat zij bijvoorbeeld behandeld zijn met bepaalde geneesmiddelen, toch in de voedselketen terecht komen. Dit heeft geleid tot Verordening (EU) nr. 262/2015 waarmee Verordening (EG) nr. 504/2008 is komen te vervallen. Verordening (EU) nr. 262/2015 stelt aanvullende eisen aan identificatiedocumenten voor paardachtigen om de door Europese lidstaten afgegeven identificatiedocumenten te uniformeren en de fraudegevoeligheid te verminderen.

De belangrijkste wijziging van Verordening (EU) nr. 262/2015 is dat van iedere paardachtige in de centrale database wordt opgenomen of deze is uitgesloten van slacht voor menselijke consumptie. Daardoor is het mogelijk om in het slachthuis te controleren of een specifiek paard geschikt is voor menselijke consumptie.

Om de registratie van uitsluitingen van paardachtigen goed te regelen, is voorzien in een verplichting voor dierenartsen om een uitsluiting te melden bij de minister of bij de paspoortuitgevende instantie. Hoewel Verordening (EU) nr. 262/2015 deze verplichting in beginsel bij de houder van de paardachtige legt, biedt Verordening (EU) nr. 262/2015 de mogelijkheid om deze bij de dierenarts te leggen. Dit maakt het mogelijk dat de dierenarts direct vanuit zijn eigen administratie, waarin al informatie op dierniveau is opgenomen, een uitsluiting via een elektronisch bericht kan melden. Hiermee wordt het risico dat een uitsluiting niet wordt gemeld en een paardachtige daardoor onterecht in de voedselketen komt geminimaliseerd. Deze keuze is in overleg met de sector tot stand gekomen.

2. Verplichte melding van uitsluiting van de slacht door verantwoordelijke dierenarts

Op grond van artikel 37, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015, wordt een paardachtige geacht bestemd te zijn om voor menselijke consumptie te worden geslacht, tenzij in het identificatiedocument onherroepelijk is verklaard dat de paardachtige hiervoor niet bestemd is. Zo’n uitsluiting vindt in ieder geval plaats wanneer de verantwoordelijke dierenarts bepaalde diergeneesmiddelen aan een paardachtige heeft toegediend, die niet bij voedselproducerende dieren mogen worden gebruikt. De uitsluiting moet ingevolge artikel 37, vierde en vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015 uiteindelijk worden geregistreerd in de centrale databank van de lidstaat.

Op grond van artikel 37, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015 is in beginsel de houder van een paardachtige verplicht om melding te doen van een uitsluiting door een dierenarts. Artikel 37, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015 geeft lidstaten echter de mogelijkheid om de verantwoordelijke dierenarts te verplichten om de uitsluiting van een paardachtige rechtstreeks te melden aan de centrale databank of aan de paspoortuitgevende instantie. Middels deze wijzigingsregeling wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en wordt de verantwoordelijk dierenarts de verplichting opgelegd om de uitsluiting van een paardachtige te melden aan de minister of aan de paspoortuitgevende instantie.

De verantwoordelijke dierenarts meldt een uitsluiting binnen 14 dagen nadat deze de onherroepelijke verklaring daartoe in het identificatiedocument heeft ondertekend. Bij de melding verstrekt de verantwoordelijke dierenarts het unieke nummer van de transponder van de paardachtige of, indien bij de paardachtige geen transponder is geïmplanteerd, het uniek levensnummer, en de datum van de uitsluiting. De verantwoordelijke dierenarts maakt daarbij gebruik van een door de minister beschikbaar gesteld middel. Indien de melding bij de paspoortuitgevende instantie wordt gedaan, is de verantwoordelijke dierenarts daarvoor ingevolge artikel 43jba een vergoeding verschuldigd van ten hoogste de werkelijk gemaakte kosten verbonden aan de verwerking van die melding.

3. Regeldruk

Administratieve lasten

Houders van paardachtigen dienen bij aanvoer van een paard uit een andere lidstaat hiervan melding te maken bij een instantie van afgifte van de betreffende categorie paardachtigen. Dit betreft artikel 27 van Verordening (EU) nr. 262/2015. De betreffende instantie van afgifte draagt ervoor zorg dat de verstrekte informatie wordt opgenomen in de centrale database. De verwachting is dat dit zal gaan om 5000 paarden op jaarbasis. De daarbij benodigde inspanning voor de houders van paardachtigen zal 15 minuten zijn. Dit leidt tot een toename van de structurele administratieve lasten voor de houders van paardachtigen met in totaal 18.750 euro.

Op grond van artikel 38bba dient de dierenarts door te geven dat een paardachtige wordt uitgesloten van menselijke consumptie. Dit zal op jaarbasis gaan om 7000 paarden. Naast de al bestaande verplichtingen is er een toename van regeldruk van 2 minuten per uitsluiting. Bij een tarief van 54 euro per uur leidt dit tot een toename van de structurele administratieve lasten voor dierenartsen met 12.600 euro.

Inhoudelijke nalevingskosten

Tevens dient er een duidelijke aftekening van het paard in het identificatiedocument opgenomen te worden. De paardenhouder mag dit niet zelf doen. Het aftekenen van het paard in het identificatiedocument gebeurt door een zogenaamde paardenpaspoortenconsulent of door een dierenarts, tegelijk met het inbrengen van de chip. De paardenhouder betaalt hiervoor. Per jaar gaat het naar schatting om 25.000 documenten. Het aftekenen van het paard in het identificatiedocument kost de consulent of dierenarts gemiddeld 15 minuten extra. Bij een tarief van 54 euro per uur komen de structurele inhoudelijke nalevingskosten voor paardenhouders uit op 337.500 euro.

Uitvoeringslasten

Door de extra eisen waaraan het identificatiedocument moet voldoen zal er sprake zijn van een toename van uitvoeringskosten van de paspoortuitgevende instanties. Dit bedraagt 10 minuten per aanvraag en komt in totaal op 62.500 euro. Voor de afhandeling van de werkzaamheden in kader van de aanvoer van paarden uit andere lidstaten is de paspoortuitgevende instantie 15 minuten bezig, dat komt uit op een toename van de uitvoeringslasten met 18.750 euro. De totale extra structurele uitvoeringslasten van de paspoortuitgevende instanties komen hiermee op 81.500 euro.

4. Inwerkingtreding

Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt deels afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten (VVM) voor regelgeving. Dit beleid houdt in dat nieuwe ministeriële regelingen slechts in werking treden op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en dat bekendmaking in de Staatscourant minimaal twee maanden voordien plaatsvindt. Deze regeling strekt tot uitvoering van EU-regelgeving. Uitvoering van EU-regelgeving is één van de uitzonderingsgronden met betrekking tot de VVM. Derhalve treedt deze regeling in werking op 1 januari 2016 zonder dat zij minimaal twee maanden voordien is gepubliceerd.

5. Transponeringstabel

Verordening (EU) nr. 262/2015

Regeling identificatie en registratie van dieren

Artikel 1

Artikel 38r, eerste lid

Artikel 2

Behoeft geen implementatie

Artikel 3, eerste en tweede lid

Artikel 38s

Artikel 3, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 4

Behoeft geen implementatie

Artikel 5

Behoeft geen implementatie

Artikel 6

Behoeft geen implementatie

Artikel 7

Behoeft geen implementatie

Artikel 8

Behoeft geen implementatie

Artikel 9

Behoeft geen implementatie

Artikel 10

Behoeft geen implementatie

Artikel 11, eerste lid

Artikel 38s

Artikel 11, tweede en derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 12

Artikel 38s

Artikel 13, eerste lid

Artikel 38r, tweede lid

Artikel 13, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 14

Behoeft geen implementatie

Artikel 15, eerste lid

Artikel 38s

Artikel 15, tweede en derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 16

Behoeft geen implementatie

Artikel 17

Behoeft geen implementatie

Artikel 18, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 18, tweede lid

Artikel 38s en artikel 38u, derde lid

Artikel 18, vierde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 18, vijfde lid

Artikel 38u, vijfde lid

Artikel 19, eerste lid

Artikel 38u, tweede en vierde tot en met zesde lid, artikel 38x

Artikel 19, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 20

Behoeft geen implementatie

Artikel 21

Behoeft geen implementatie

Artikel 22

Behoeft geen implementatie

Artikel 23, eerste lid

Artikel 38s

Artikel 23, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 24, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 24, tweede en derde lid

Artikel 38s

Artikel 25

Behoeft geen implementatie

Artikel 26, eerste lid

Artikel 38s

Artikel 26, tweede en derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 27

Artikel 38s

Artikel 28

Behoeft geen implementatie

Artikel 29

Artikel 38x

Artikel 30

Behoeft geen implementatie

Artikel 31

Behoeft geen implementatie

Artikel 32

Behoeft geen implementatie

Artikel 33

Behoeft geen implementatie

Artikel 34, eerste en tweede lid

Artikel 38s

Artikel 34, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 35, eerste lid

Artikel 38s

Artikel 35, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 36, eerste lid

Artikel 38y

Artikel 36, tweede lid

Artikel 38t, vierde lid

Artikel 37

Artikel 38s, artikel 38bba

Artikel 38

Behoeft geen implementatie

Artikel 39

Behoeft geen implementatie

Artikel 40

Behoeft geen implementatie

Artikel 41

Artikel 38s

Artikel 42

Behoeft geen implementatie

Artikel 43

Behoeft geen implementatie

Artikel 44

Behoeft geen implementatie

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven