TOELICHTING
Algemeen deel
Inleiding
Deze regeling heeft tot doel de overheidszorg op het gebied van meteorologie en seismologie
die is neergelegd in de Wet taken meteorologie en seismologie (hierna: de wet) nader
uit te werken. Het gaat met name om de producten en diensten die worden geleverd door
het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) als onderdeel van het Ministerie
van Infrastructuur en Milieu. Deze regeling heeft een ordenende functie voor het helder
afbakenen van de wettelijke publieke taak die aan de Minister van Infrastructuur en
Milieu op het gebied van meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen
is opgedragen. Uitgaande van het profijtbeginsel worden diensten aan overheidsorganisaties
die voorheen op grond van het algemeen weerbericht werden aangeboden voortaan tegen
integrale kostprijs verricht. Tevens worden met deze interventie vraagsturing en efficiëntie
gestimuleerd. Ten slotte worden onafhankelijkheid en kwaliteit van het wetenschappelijk
onderzoek beter geborgd onder meer middels de instelling van een raad van toezicht.
De hoofdlijnen van de verhouding tussen het meteobedrijfsleven en het ministerie zijn
beschreven in de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 28 maart 2013 (Kamerstukken
II 2012-2013, 32 379, nr. 8) en vinden hier hun concrete uitwerking.
Hoofdlijnen van de regeling
Deze regeling bevat verschillende onderwerpen ter nadere uitwerking van de wet. Het
eerste onderwerp betreft de uitwerking van de informerings- en waarschuwingszorg van
de minister. Hieronder vallen het algemeen weerbericht, weerwaarschuwingen, waarschuwingen
bij calamiteiten en seismologische meldingen. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 wordt
omschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden het publiek wordt ingelicht.
Het algemeen weerbericht maken en beschikbaar stellen aan de samenleving heeft tot
doel de samenleving te informeren over het optredende en verwachte weer inclusief
relevante marges en/of onzekerheden. Het algemeen weerbericht is niet gericht op doelgroepspecifieke
toepassingen en bevat derhalve globale omschrijvingen van weersverschijnselen in plaats,
tijd en intensiteit. Ten behoeve van de maritieme sector wordt middels specifieke
berichten aandacht besteed aan het weer aan de kust en op de Noordzee en binnenwater.
Het inlichten van het algemeen publiek gebeurt via publiek toegankelijke communicatiemiddelen,
zoals radio, teletekst, internet en twitterberichten. Op deze wijze wordt geregeld
dat de benodigde informatie tijdig beschikbaar is voor het algemeen publiek.
Naast algemene berichtgeving wordt de samenleving middels weerwaarschuwingen geattendeerd
indien er sprake is van optredende, dan wel verwachte gevaarlijke of maatschappij-ontwrichtende
weersomstandigheden. De samenleving kan de waarschuwingen gebruiken om tijdig voorzorgsmaatregelen
te nemen om potentieel nadelige gevolgen van het weer te voorkomen of te beperken.
Het is van belang dat in situaties van optredend dan wel verwacht maatschappij-ontwrichtend
weer één instituut optreedt als weerautoriteit ten behoeve van een heldere verantwoordelijkheid
en eenduidige weersinformatie om daarmee onduidelijkheid te voorkomen. De Minister
van Infrastructuur en Milieu dient tevens het algemeen publiek te waarschuwen bij
calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt. De publieke taak behelst
in dit geval het verstrekken van weersinformatie aan bestuursorganen omtrent optredend
en verwacht weer dat relevant is bij het beperken en bestrijden van een ramp (zoals
neerslag en wind bij een ontsnapte gifwolk of een grote natuurbrand).
Bestuursorganen zijn op grond van artikel 5 van de wet verplicht om in geval van maatschappij-ontwrichtend
weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt de dienstverlening
bij de Minister van Infrastructuur en Milieu af te nemen. Derhalve zijn criteria benoemd
die de scheiding aangeven onder welke voorwaarden de weersinformatie valt onder afnameverplichting
of dat er keuzevrijheid is in meteodienstverlener. Voor dienstverlening aan bestuursorganen
wordt hiervoor aangesloten op de opschalingssystematiek van het GRIP stelsel. Het
GRIP stelsel bevat een combinatie van opschaling op operationele en bestuurlijke niveaus
(zie bijlage B van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming). Van verplichte winkelnering
bij een calamiteit is volgens de toelichting op het amendement De Vries/Van Veldhoven
(Kamerstukken II 2014-2015, 33 802, nr. 22) in ieder geval sprake in geval van GRIP 3 en hoger. De achtergrond van het amendement
is dat de ‘single tone of voice’ wordt gegarandeerd. Voor de veiligheidsregio’s is
‘single tone of voice’ van belang voor de operationele hulpdiensten en partners. In
het Besluit veiligheidsregio’s staat dat het Regionaal Operationeel Team (ROT, zie
artikel 2.1.4.) belast is met afstemming met anderen. Het ROT is daarmee de draaischijf
om informatie af te wegen en te komen met besluiten en adviezen. Dit betekent dat
op GRIP 2 niveau bij weersgerelateerde calamiteiten sprake is van deze situatie.
Opschaling naar GRIP 3 is een bestuurlijke opschaling die kan volgen op de operationele
opschaling. Weersinformatie is juist in het begin van incidentbestrijding zeer belangrijk,
dus op het moment dat het ROT wordt gevormd. Weersinformatie komt binnen bij het ROT.
Wanneer hier halverwege een crisis na bestuurlijke opschaling vanuit de overgang naar
GRIP 3 naar een alternatieve provider moet worden overgeschakeld creëert dit niet
alleen mogelijk discontinuïteit in de informatievoorziening, maar wordt er ook een
extra handeling toegevoegd in een situatie die zo efficiënt en gestroomlijnd mogelijk
moet zijn om kansen op fouten te verkleinen. Vandaar dat in de regeling wordt aangesloten
bij het moment waarop het Regionaal Operationeel Team bijeengeroepen wordt, te weten
bij GRIP 2.
De Minister van Infrastructuur en Milieu waarschuwt tevens voor weersomstandigheden
die verband houden met watercrises. In de praktijk sluit het KNMI hierbij aan bij
de code oranje van de opschalingssystematiek zoals vastgelegd in het landelijk draaiboek
hoogwater en overstromingen en het landelijk draaiboek waterverdeling en droogte.
De weersinformatie wordt verwerkt door het Water Management Centrum Nederland, ingepast
in specifieke waterberichtgeving en vervolgens doorgezet naar de relevante afnemers.
De afnameverplichting zorgt er voor dat overheidsdiensten tijdig de juiste weersinformatie
hebben om hun publieke taak adequaat te kunnen verrichten ten behoeve van het voorkomen,
beperken en bestrijden van calamiteiten.
De hoofdstukken ten aanzien van het algemeen weerbericht en de waarschuwingen zijn
niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor
Caribisch Nederland geldt daarvoor de Regeling algemeen weerbericht BES 2010.
Het tweede onderwerp van de regeling is het benoemen van de verschillende weergerelateerde
extra diensten en producten die het Ministerie op verzoek kan leveren. Gegevens die
ten behoeve van de publieke taken worden verzameld zijn tevens toegankelijk voor bedrijven.
Zo kan in de geest van het opendata beleid aan bedrijven extra dienstverlening worden
geboden in de vorm van leveringszekerheid bij het hergebruik van overheidsdata. Dit
met als doel om maatschappelijke toegevoegde waarde te genereren met van overheidswege
tot stand gekomen data.
Daarnaast kunnen bedrijven of instellingen ook het KNMI verzoeken om, al dan niet
in een samenwerkingsvorm (zoals publiek-private samenwerking), wetenschappelijk onderzoek
te doen op het gebied van meteorologie, seismologie of andere geofysische verschijnselen.
Het KNMI biedt ook bepaalde dienstverlening aan publiekrechtelijke ingestelde rechtspersonen.
Zo kunnen zij verzoeken om een extra onderzoek naar de kwaliteit van weerproducten
die zij op de markt inkopen (second opinion) en kan de rechterlijke organisatie of
de Onderzoeksraad voor veiligheid een verzoek indienen ten behoeve van hun beoordeling
of een weersverschijnsel relevant is geweest in een door hen onderzochte zaak. Ook
kunnen bestuursorganen verzoeken tot bijstand doen bij het opleiden, trainen en oefenen
voor calamiteiten en rampenbestrijding, waarbij het weer een rol speelt. Onder de
extra dienstverlening vallen ook verzoeken waarvoor het KNMI als enige over de benodigde
kennis en middelen beschikt.
Voor alle bovengenoemde extra dienstverlening wordt een integrale kostprijs in rekening
gebracht welke bepaald wordt volgens een kostencalculatiemodel dat voldoet aan het
besluit Markt en Overheid. Het kostencalculatiemodel is opvraagbaar bij het KNMI en
wijzigingen worden besproken in het Overleg Infrastructuur en Milieu.
In het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu worden belanghebbende bedrijven en brancheorganisaties
geraadpleegd over de onderzoeksprogrammering van het KNMI, voor zover die programmering
met private middelen wordt gefinancierd. De minister voert een aparte administratie
over de dienstverlening die in een publiek-private samenwerking wordt uitgevoerd.
Het derde onderwerp van de regeling behelst meer de organisatie van de dienstverlening
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Op grond van artikel 4 van de wet
stelt het KNMI een activiteitenprogramma vast waarin zij aangeeft welke producten,
diensten en toegepast onderzoek het KNMI zal voortbrengen en de bijbehorende kostenraming.
Middels het programma wordt financiële- en beleidsonderbouwing gegeven over de voorgenomen
activiteiten. Hiermee wordt transparant aangegeven op welke thema’s onderzoek nodig
is omwille van een adequate en duurzame kennisbasis op meteorologisch en seismologisch
terrein en andere geofysische terreinen. Als bijlage bij het activiteitenprogramma
wordt een strategisch onderzoeksprogramma opgesteld. Dit onderzoek heeft geen directe
toepassing in de praktijk, maar kan op termijn (5 á 10 jaar) gebruikt worden voor
innovatie en ontwikkeling.
Bij de wet is een raad van toezicht ingesteld die als taak heeft de kwaliteit en onafhankelijkheid
van het onderzoek te bewaken. Met de instelling van de raad van toezicht wordt voorkomen
dat de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek gekleurd worden door externe belangen
die de onderzoeksrichting en interpretatie van resultaten een bepaalde richting op
zouden kunnen sturen. De raad van toezicht rapporteert jaarlijks aan de Minister over
de kwaliteit en onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek dat door het
KNMI is verricht en adviseert haar over het strategisch onderzoek van het KNMI. Omwille
van de onafhankelijkheid zijn leden van de raad van toezicht niet in dienst van het
KNMI.
Gevolgen regeling
Met het vervallen van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
vervalt de Regeling beschikbaarheid algemeen weerbericht en KNMI-gegevens, prijs KNMI-gegevens
en nadere regeling KNMI-taken en -raad onder de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch
van rechtswege. Hiermee wordt de licentiesystematiek definitief uit de regelgeving
geschrapt. Diensten voor overheidsorganisaties die voorheen werden aangeboden op grond
van het algemeen weerbericht worden nu als maatwerk tegen integrale kostprijs aangeboden,
of van dienstverlening uitgesloten. Dit is bedoeld om meer via vraagsturing te kunnen
werken en daarmee bezuinigingsdoelen te behalen en ruimte te scheppen voor marktwerking
in de meteorologische sector. Uitzondering hierop zijn calamiteitensituaties vanaf
een bepaald opschalingsniveau waarbij eenduidige weersinformatie van belang is voor
adequate rampenbestrijding, welke kosteloos is voor de afnemer. In het algemeen zal
dit naar verwachting de kwaliteit van de dienstverlening door de sector als geheel
gaan verbeteren. Meer vraaggestuurd werken zal de administratieve lasten enigszins
verhogen, waar echter tegenover staat dat nadrukkelijker de kwaliteit van de dienstverlening
in het oog komt te staan.
Advisering en consultatie
De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geïnformeerd over de regeling
en de wijzigingen van de Regeling algemeen weerbericht BES 2010 en de Regeling luchtvaartmeteorologische
inlichtingen BES 2010. Deze wijzigingen zijn van technische aard en bevatten geen
ingrijpende beleidsvoornemens, die uitsluitend op de openbare lichamen betrekking
hebben of beleidsvoornemens ten aanzien van de openbare lichamen om op ingrijpende
wijze af te wijken van regelgeving die van toepassing is in het Europese deel van
Nederland.1
De regeling is opgesteld in overleg met de leden van Overleg Meteorologie en Seismologie
van het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu. De uitwerking van de criteria onder
welke de verplichte dienstverlening bij calamiteiten plaatsvindt heeft plaatsgevonden
in nauw overleg met vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s, de Unie van Waterschappen,
Rijkswaterstaat, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het KNMI en private meteodienstverleners.
De conceptversie van de regeling is naar de leden van het overleg gestuurd ter consultatie.
Daarop zijn er enkele aanpassingen in de regeling gedaan waarna de regeling is besproken
in het Overleg Meteorologie en Seismologie van 10 november 2015. Daarbij heeft het
Overleg een positief advies gegeven voor de regeling. De belangrijkste punten uit
het overleg worden hierbeneden opgesomd.
Er is gesproken over de kostenloze ondersteuning bij maatschappij-ontwrichtend weer
en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt in verhouding tot verschillende
GRIP-niveaus waaraan deze ondersteuning gekoppeld is. Vanuit het Overleg Meteorologie
is een werkgroep ingesteld die zich bezig heeft gehouden met het opstellen van de
kaders in de regeling. Vanwege de implicaties voor de veiligheidsregio’s, en de beperkte
verwachte negatieve effecten voor de meteosector is gekozen voor een knip bij GRIP
2. Hierbij is afgesproken om de werking in de praktijk expliciet te laten terugkomen
in de evaluatie van de regeling, waarbij de verschillende betrokken partijen (e.g.
KNMI, Veiligheidsregio’s) overzicht zullen geven van de situaties waarin voornoemde
ondersteuning is verleend en hoe dit is verlopen.
In de consultatie is ook stilgestaan bij de invulling van de algemene weerberichten
van het KNMI (artikel 4, lid 3). Hierbij is door alle partijen gezamenlijk besloten
dat het hier gaat om een algemeen weerbericht waar de kennis die beschikbaar is die
van belang zou kunnen zijn voor de publieke sector op beknopte wijze gedeeld wordt.
Aangaande de evaluatie van de regeling is afgesproken dat er een jaar tot anderhalf
jaar na de inwerkingtreding van de regeling aangevangen zal worden met een evaluatie.
Voor deze evaluatie zal het OIM het voortouw nemen en zullen o.a. het onder andere
het KNMI en het ministerie van Infrastructuur en Milieu participeren. Daarnaast zal
het Overleg Meteorologie in haar regulier overleg met enige regelmaat stilstaan bij
de werking van de regeling.
Ook is in het overleg aandacht besteed aan hoe om te gaan met unieke kennis. Hierover
zal een protocol worden opgesteld met afspraken door leden van het Overleg Meteorologie.
Dit protocol zal eveneens worden meegenomen in de evaluatie van de werking van de
regeling.
Inwerkingtreding
Aangezien de Regeling taken meteorologie en seismologie een uitwerking is van de Wet
taken meteorologie en seismologie en voor de invoering van de wet noodzakelijk is,
treedt deze regeling gelijktijdig met de wet in werking.
Artikelsgewijs deel
Artikel 1 (definitiebepalingen)
Dit artikel bevat de definitiebepalingen van de regeling.
Artikel 2 (toepassingsbereik)
De hoofdstukken ten aanzien van het algemeen weerbericht en de waarschuwingen zijn
niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor
Caribisch Nederland geldt daarvoor de Regeling algemeen weerbericht BES 2010.
Artikel 3 (internationale organisaties)
Het KNMI participeert in verschillende internationale organisaties op het terrein
van de meteorologie en andere geofysische terreinen, waaronder: World Meteorological
Organization (WMO), European Centre for Medium-Range Weather Forecasts (ECMWF), European
Organization for the Exploitation of Meteorological Satellites (EUMETSAT), respectievelijk
Comprehensive Test Ban Treaty Organisation (CTBTO). WMO is een VN-organisatie opgericht
door een 40-tal landen na de op 11 oktober 1947 geopende Convention of the World Meteorological
Organization. Daarbij heeft Nederland zich verplicht een bijdrage te leveren, zoals
bijvoorbeeld het verrichten van meteorologische waarnemingen in Nederland en die ter
beschikking stellen aan andere WMO-leden. De hoofddirecteur van het KNMI vertegenwoordigt
als zodanig de Nederlandse Staat. Binnen de WMO is verder het Intergovernmental Panel
on Climate Change in het leven geroepen, waar wetenschappers uit de hele wereld aan
deelnemen. Ook het KNMI heeft hierin zitting. Het ECMWF is een Europese organisatie,
vooral van belang voor de operationele (middel)lange termijn verwachting en de onderzoeksmogelijkheden,
kansen en faciliteiten die het biedt. EUMETSAT is eveneens een Europees instituut.
Het beheert de Europese meteorologische satellieten, waarvan de beelden intensief
gebruikt worden en waarvan de satellietmetingen in diverse meteorologische modellen
worden geassimileerd ten behoeve van de (middel)lange termijn verwachtingen. Tevens
worden de verkregen gegevens gebruikt voor wetenschappelijke studies naar de oorzaken
van de optredende veranderingen in het mondiale klimaat. Ook ontwikkelt EUMETSAT satellietprogramma’s.
In beide instituten neemt het KNMI, namens de Staat der Nederlanden, deel.
Nederland verder is partij bij het Alomvattend Kernstopverdrag (Comprehensive Test Ban Treaty, CTBT). Het verdrag voorziet onder andere in een internationaal netwerk van meetstations,
het International Monitoring System (IMS), waarmee (clandestiene) kernproeven waar
ook ter wereld kunnen worden gedetecteerd. Een partij bij het verdrag dient een Nationaal
Data Centrum (NDC) aan te wijzen, dat dient als contactpunt voor informatie van en
naar het IMS. In Nederland fungeert het KNMI als NDC. In dat kader vertegenwoordigt
het KNMI Nederland ook bij (technische) bijeenkomsten in CTBT-verband.
Artikel 4 (algemeen weerbericht)
Het algemeen weerbericht bevat informatie over weersverschijnselen die dagelijks kunnen
voorkomen. Het is bedoeld om het algemeen publiek een beeld te schetsen van het (te
verwachten) weer. Het algemeen weerbericht wordt zowel voor land als voor zee uitgevaardigd.
De in het tweede lid genoemde weersverschijnselen zijn altijd onderdeel van het weerbeeld
en daarmee van het algemeen weerbericht. De weersverschijnselen in het derde lid zijn
meer bijzonderheden die kunnen voorkomen. Luchtdruk en ijszetting zijn van belang
voor het weerbericht op zee.
Het vierde lid regelt hoe het weerbericht openbaar wordt gemaakt. Het KNMI stelt het
algemeen weerbericht ter beschikking via moderne communicatiemiddelen zoals het internet,
via de website van het KNMI. Aangezien de website door iedereen kan worden geraadpleegd,
behoeft het KNMI ook niet alle afnemers. waaronder particuliere weerbureaus en omroepen
en uitgevers, te kennen om ze de betreffende onderdelen van het algemeen weerbericht
ter beschikking te kunnen stellen.
Het algemeen weerbericht wordt verder ter beschikking gesteld aan natuurlijke personen
en rechtspersonen, die het algemene publiek van weersinformatie voorzien. Dat gebeurt
door particuliere weerbureaus die deze berichtgeving verwerken in de weersinformatie
die zij al dan niet via omroepen en uitgevers ter beschikking stellen aan derden.
Tevens wordt het algemene publiek van weersinformatie voorzien door omroepen en uitgevers
die via openbare media en communicatiekanalen, zoals kranten, televisie- en radioprogramma's,
internet, teletekst en ANP, het algemene publiek van weersinformatie voorzien. Voor
de verspreiding van het weerbericht op zee en de ruime binnenwateren worden ook de
navtex en de marifoon gebruikt.
De berichten kunnen bestaan uit een korte beschrijving van maximaal 150 woorden. Daarnaast
kunnen ter verduidelijking weerkaarten worden gebruikt. Het KNMI kan geanimeerde weerkaarten
publiceren van de weersverschijnselen van de afgelopen twee uur. Het KNMI gebruikt
het weerbericht niet om commerciële activiteiten te ontplooien. Deze mogelijkheid
wordt overgelaten aan de markt.
Het algemeen publiek kan rekening houden met vooruitzichten tot 14 dagen. In het belang
van de Nederlandse maatschappij participeert het KNMI in het ECMWF. Op basis daarvan
zijn lange en middellange termijn weersverwachtingen beschikbaar. Deze weersinformatie
dient een aanmerkelijk publiek belang. Zij wordt enkel in algemene zin middels teksten,
tabellen en grafieken aan het algemeen publiek bekendgemaakt. De nadere invulling
van het algemeen weerbericht ligt bij de marktpartijen, die de gegevens kunnen gebruiken
voor commerciële doeleinden.
Artikelen 5 t/m 7 (Weerwaarschuwingen)
Deze artikelen beschrijven de voorwaarden waaronder waarschuwingen voor gevaarlijke
of maatschappij-ontwrichtende weersomstandigheden worden afgegeven boven land respectievelijk
de ruime binnenwateren en de zee. De mate waarin het weer een risico is, bepaalt of
het KNMI een waarschuwing voor gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer afgeeft.
De term ‘gevaarlijk weer’ komt overeen met wat men in de praktijk code geel noemt.
Vanaf code oranje is er sprake van ‘maatschappij-ontwrichtend weer’. Artikel 5 geeft
de algemene bepalingen voor weerwaarschuwingen, zoals de wijze van openbaarmaking,
de termijn en het afmelden.
Artikel 6 betreft de waarschuwingen voor weersomstandigheden boven het land en de
ruime binnenwateren. Het KNMI vaardigt weerwaarschuwingen uit voor regen, gladheid
en sneeuw, onweersbuien, windstoten, temperatuur (hitte/koude), zicht en hozen. Voor
elk weertype heeft het KNMI een drempelwaarde vastgesteld.
De schaal van het weersverschijnsel maakt een onderscheid tussen gevaarlijk weer en
maatschappij-ontwrichtend weer. Zo is gladheid door sneeuw, ijzel of bevriezing op
‘uitgebreide schaal’ gekoppeld aan de ‘Standaard GebiedsGrootte (SGG)’ van minimaal
50x50 km en/of de coherente band van 50 km lengte. Gladheid op lokale schaal doet
zich voor in een kleiner gebied of de gladheid doet zich voor in een groter gebied
maar is slechts lokaal van karakter (bijvoorbeeld alleen op bruggen).
Tevens kan de intensiteit van het weersverschijnsel een rol spelen, zoals bij onweersbuien.
De zwaarte, levensduur en groepering van onweersbuien is gekoppeld aan eigenschappen
van de atmosfeer zoals onstabiliteit en windverandering met de hoogte. Hoe onstabieler
en des te meer windverandering, hoe zwaarder de buien zijn en des te langer deze kunnen
bestaan. Zwaarte van buien in combinatie met groepering wordt ook wel ‘de organisatiegraad’
van buien genoemd.
Indien lang aanhoudende hitte wordt verwacht of gemeten, treedt het hitteplan van
het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) in werking. Het hitteplan
van het RIVM is gericht op een aantal specifieke (gevoelige) doelgroepen, daar waar
de waarschuwing van het KNMI is gericht op het algemeen publiek. Vanwege het opschalingsprincipe
wordt bij grote impact een waarschuwing voor maatschappij-ontwrichtend weer afgegeven
voor extreme, aanhoudende hitte. De kans op een code oranje zonder hitteplan is vrijwel
nihil. In de praktijk zal er altijd overleg zijn met RIVM en pas een code oranje worden
gegeven nadat code geel (+hitteplan) uitstaat.
Artikel 7 geeft de voorwaarden voor weerwaarschuwingen boven de ruime binnenwateren
en de zee. Deze weerwaarschuwingen zijn onderscheiden naar de scheepvaart bij de kust
en de scheepvaart verder op de Noordzee. Omdat deze laatste schepen veelal zeewaardiger
zijn dan het scheepvaartverkeer nabij de kust geldt hiervoor een hogere grenswaarde
ten aanzien van de windkracht.
Artikelen 8 en 9 (waarschuwingen bij calamiteiten)
Naast de voorwaarden in de vorige artikelen kan ook gewaarschuwd worden bij calamiteiten
waarbij het weer een belangrijke rol speelt. Op grond van artikel 5 van de wet zijn
bestuursorganen, zoals gemeentes, waterschappen en veiligheidsregio’s verplicht om
in geval van maatschappij-ontwrichtend weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke
rol speelt dienstverlening af te nemen bij het KNMI. Deze artikelen beschrijven de
omstandigheden waaronder het KNMI een waarschuwing uitvaardigt voor calamiteiten.
Dit is tevens het moment waarop de bestuursorganen verplicht zijn om dienstverlening
te verzoeken bij het KNMI.
Het gaat dan om de verschillende soorten calamiteiten, die kunnen worden onderscheiden
in:
-
1. (dreigende) calamiteiten waarbij het weer de calamiteit veroorzaakt, zoals in het
geval van een zware onweersbui bij een evenement;
-
2. (dreigende) calamiteiten die kunnen leiden tot een verstoring van de openbare orde
of de veiligheid, waarbij het weer invloed heeft op de calamiteit, zoals in geval
van de verspreiding van een gifwolk of andere schadelijke stoffen door de lucht, en
-
3. (dreigende) calamiteiten die verband houden met het waterbeheer, zoals hoogwater,
watertekort en milieu-incidenten.
In de eerste soort wordt aangesloten bij de waarschuwingssystematiek van de weerwaarschuwingen.
In geval van maatschappij-ontwrichtend weer als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van
deze regeling, moeten bestuursorganen diensten afnemen van het KNMI die van belang
zijn voor de uitvoering van hun publieke taak. De waarschuwingen aan het algemeen
publiek worden door het KNMI verzorgd.
Op de tweede soort calamiteiten is artikel 8 van toepassing. Hierbij wordt aangesloten
bij de systematiek van de veiligheidsregio’s. Van verplichte winkelnering bij een
calamiteit is volgens de toelichting op het amendement De Vries/Van Veldhoven (Kamerstukken
II 2014-2015, 33 802, nr. 22) in ieder geval sprake in geval van GRIP 3 en hoger. De Gripsystematiek is onderdeel
van het Nationaal handboek crisisbesluitvorming en geeft de opschaling in geval van
rampen en crises aan. Bij GRIP 1 t/m 3 is de burgemeester het bevoegd gezag (dreigende
lokale calamiteit). Om aan te sluiten bij GRIP 2 is in onderdeel a aangegeven dat
het regionaal operationeel team is begonnen aan de uitvoering van zijn taak, en is
voorts in onderdeel b aangegeven dat de burgemeester wordt bijgestaan door een gemeentelijk
beleidsteam, om aan te sluiten bij GRIP 3. Vanaf GRIP 4 is de voorzitter van de veiligheidsregio
het bevoegd gezag. Naar deze situaties verwijst onderdeel c. Het betreft hier (dreigende)
bovenlokale calamiteiten.
Bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt wordt het publiek geïnformeerd
door de bestuursorganen die belast zijn met de bestrijding van de betreffende calamiteit.
De waarschuwingen bij calamiteiten die kunnen leiden tot een verstoring van de openbare
orde of de veiligheid worden in de regel uitgebracht door de betreffende veiligheidsregio,
die door het KNMI wordt voorzien van weersinformatie.
De derde soort calamiteiten zijn crises in verband met waterbeheer. Hierbij valt te
denken aan bijvoorbeeld (dreigende) overstromingen, watertekorten die leiden tot ernstige
economische of fysieke schade of (chemische) waterverontreiniging door een lozing/lekkage.
Op deze situaties kunnen verschillende artikelen van toepassing zijn.
Bij hoogwatercrises wordt gewerkt volgens de afspraken in het landelijk draaiboek
hoogwater en overstromingen. Het Watermanagementcentrum Nederland (WMCN) is belast
met de landelijke coördinatie. Het WMCN is een samenwerking van Rijkswaterstaat, de
waterschappen en het KNMI. Het WMCN wordt gefaciliteerd door Rijkswaterstaat. De verplichte
winkelnering op grond van artikel 5 van de wet gaat gelden vanaf het moment dat het
KNMI een waarschuwing afgeeft voor maatschappij-ontwrichtend weer met betrekking tot
neerslag en/of wanneer (gerede kans bestaat dat) de alarmeringpeilen bedoeld in artikel
3.3 van de Waterwet worden overschreden. Artikel 6, tweede lid, onder a, respectievelijk
artikel 9, onderdeel a, van deze regeling zijn dan van toepassing. In de praktijk
geeft het WMCN in dergelijke gevallen een code oranje af. Een actueel overzicht van
de alarmeringspeilen staat in het landelijk draaiboek hoogwater en overstromingen,
dat onder andere is te vinden op www.helpdeskwater.nl.
Bij crises rond watertekorten wordt gewerkt volgens de afspraken in het landelijk
draaiboek waterverdeling en droogte. Het WMCN is belast met de landelijke coördinatie.
De verplichte winkelnering op grond van artikel 5 van de wet gaat in dit geval gelden
op het moment dat het watertekort of de droogte dusdanig is dat bij het waterbeheer
prioriteiten moeten worden gesteld, zoals bepaald in artikel 2.1 van het Waterbesluit.
Dit is de zogenoemde verdringingsreeks. Op deze situaties is artikel 9, onderdeel
b, van deze regeling van toepassing. In de praktijk geeft het WMCN als de verdringingsreeks
moet worden toegepast een code oranje af.
Als er sprake is van gevaar voor waterstaatswerken, bedoeld in artikel 5.28 van de
Waterwet, en het weer speelt hierbij een belangrijke rol, dan leidt het tevens tot
de verplichte winkelnering van de betrokken bestuursorganen op grond van artikel 5
van de wet. In verschillende gevallen kan al op basis van de voorgaande artikelen
de verplichte winkelnering in werking zijn getreden. Er kan echter ook sprake zijn
van gevaar aan een waterstaatswerk in het geval van bijvoorbeeld milieugerelateerde
watercrises. Dergelijke situaties vallen niet onder de eerder genoemde artikelen,
maar worden ondervangen door artikel 9, onderdeel c, van de regeling.
Zoals eerder aangegeven wordt bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol
speelt het algemeen publiek geïnformeerd door de bestuursorganen die belast zijn met
de bestrijding van de betreffende calamiteit. De waarschuwingen ten aanzien van deze
watercalamiteiten worden verzorgd door de betreffende waterbeheerder. Bij regio-overstijgende
en landelijke waterdreigingen worden de waarschuwingen namens de waterbeheerders uitgebracht
door het WMCN.
Tot slot kan uit een watercrisis een GRIP-situatie ontstaan. In geval van GRIP 2 of
hoger is artikel 8 (mede) van toepassing.
Artikel 10 (seismologische meldingen)
Dit artikel beschrijft de voorwaarden waaronder het KNMI het algemeen publiek informeert
bij significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit.
Geïnduceerde bevingen worden veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in tegenstelling
tot natuurlijke bevingen die het gevolg zijn van natuurlijke geologische processen
in de aardkorst. Onder Sint-Eustatius en Saba vindt vulkanische activiteit plaats.
Het KNMI registreert deze activiteit en informeert de samenleving en de lokale autoriteiten
in geval van gevaardreiging.
Artikel 11 (Dienstverlening op verzoek)
In dit artikel wordt de weergerelateerde dienstverlening opgesomd die het KNMI op
verzoek kan bieden aan organisaties buiten de rijksoverheid. Het gaat hier in de eerste
plaats om de overeenkomsten voor aanvullende dienstverlening, de zogenoemde ‘service
level agreements’. In aanvulling op het aanbod van open data biedt dit artikel de
mogelijkheid om weerkundige data op basis van aanvullende dienstverlening af te nemen.
In deze niet-exclusieve, afzonderlijke overeenkomsten kunnen afspraken gemaakt worden.
Het zal dan met name gaan om leveringsgaranties en technische ondersteuning bij datalevering.
Tevens kan het KNMI (toegepast) onderzoek verrichten in opdracht van derden waarbij
die derden een commercieel belang hebben bij dat onderzoek (derde-geldstroomonderzoek).
Ook kan het KNMI een beoordeling geven van weerproducten van bedrijven die zijn ingekocht
door overheidsinstellingen in het kader van hun publieke taak. Zo kunnen bestuursorganen
het KNMI verzoeken om extra onderzoek te doen naar de kwaliteit van weerproducten
die zij op de markt inkopen (second opinion) en kan de rechterlijke organisatie of
de Onderzoeksraad voor veiligheid bij hun vaststelling of een weertype relevant is
geweest in een door hen onderzochte zaak. Hierbij is de functie van referentie-instituut
belangrijk waarbij er één nationale autoriteit is voor onafhankelijke weerinformatie.
Voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de rechterlijke macht bestaat er veelal
een noodzaak tot het afnemen bij een onafhankelijk referentie-instituut. Zij maken
voor weerverklaringen daarom gebruik van een ambtelijke leverancier, in dit geval.
het KNMI.
Het is eveneens mogelijk voor overheidsorganisaties om in het kader van hun publieke
taak het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te verzoeken om incidentele doelgroepspecifieke
waarschuwingen af te geven als een voor hen relevant dreigend weerbeeld optreedt.
Hierbij kan extra duiding gegeven ten aanzien van wat het weerverschijnsel voor risico’s
kan betekenen voor de behartiging van de taak van die organisatie in tegenstelling
tot de algemene weerwaarschuwingen (de warme/operationele kant van de crisisbeheersing).
Verder kan het KNMI, met name voor de veiligheidsregio’s, ondersteunen in de preparatie,
oefening, nazorg en evaluatie, omtrent weergerelateerde rampen, zoals de brand bij
Chemie-Pack te Moerdijk (de koude kant van de crisisbeheersing). Dit geldt ook in
geval van significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit.
In geval het KNMI verzocht wordt kennis te leveren aan overheidsorganisaties of in
het kader van een samenwerkingsverband, zal bij met name de weergerelateerde bedrijven
gecheckt worden of zij benodigde kennis en middelen eveneens zouden kunnen leveren.
In het kader hiervan organiseert het Overleg Infrastructuur en Milieu een consultatie
waaraan alle belanghebbenden in en rond de meteorologische dienstverlening kunnen
deelnemen. Verzoeken voor het oppakken van nieuwe activiteiten die mogelijk een aantrekkelijke
‘businesscase’ voor marktpartijen zijn, zullen onderdeel zijn van de consultatie.
Het OIM ontwikkelt een protocol op basis waarvan het adviseert of het KNMI de gevraagde
kennis mag en kan leveren. Bij twijfel of zorgen is het verstandig als het KNMI ruimte
laat aan anderen. In essentie wordt dus het bedrijfsleven geconsulteerd om te verifiëren
of er sprake is van unieke kennis. Het hebben van ‘unieke kennis’ wordt dus niet gedefinieerd,
maar het bezit daarvan wordt aangenomen na het doorlopen van een procedure. Wanneer
geen van de belanghebbenden aangeeft de gevraagde dienst te kunnen leveren, zal het
KNMI dat kunnen doen tegen vergoeding van de integrale kosten. Een vergelijkbare werkwijze
wordt ook door Deltares gevolgd.
Ten slotte wordt voor al deze dienstverlening de integrale kostprijs doorberekend
op grond van het kostprijsmodel dat is gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. Dit model volgt de regels van het Besluit markt en overheid en is bedoeld om ongeoorloofd
concurrentievoordeel te voorkomen. Het kostencalculatiemodel dat wordt gebruikt voor
de berekening van de integrale kostprijs, is goedgekeurd door de ACM en is op te vragen
bij het KNMI.
Op deze regel zijn in de wet twee uitzonderingen gemaakt: de dienstverlening aan de
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dienstverlening aan bestuursorganen
die op grond van artikel 5 van de wet verplicht zijn om dienstverlening af te nemen
bij het KNMI. Er zijn momenteel afzonderlijke afspraken gemaakt over de meteorologische
dienstverlening voor Caribisch Nederland. Daarnaast maakt de wet een uitzondering
op het profijtbeginsel voor de ondersteuning van bestuursorganen in geval van maatschappij-ontwrichtend
weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt. Deze ondersteuning
is op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, kosteloos voor de afnemers.
Artikel 12 (samenwerking)
Dit artikel stelt de voorwaarden waaronder het KNMI een samenwerkingsovereenkomst
kan aangegaan. Dat zijn de volgende voorwaarden:
-
– het moet gaan om een experimentele ontwikkeling of fundamenteel onderzoek,
-
– dat in het belang van de verbetering van de publieke dienstverlening is, en
-
– het KNMI moet binnen een jaar na de totstandkoming de resultaten publiceren.
In het kader van de transparantie en om na te gaan of sprake is van onderscheidende
kennis van het KNMI in het belang van de verbetering van de publieke dienstverlening,
informeert het KNMI de belanghebbende bedrijven en brancheorganisaties via het OIM
over onderzoek dat met privaat geld wordt gefinancierd. Ten slotte moet er een goede
administratie zijn van de middelen die door het KNMI worden gebruikt om het project
tot het doel te brengen. Het is niet de bedoeling dat er kruissubsidie of het weglekken
van publieke middelen kan plaatsvinden.
Artikel 13 (activiteitenprogramma)
In dit artikel wordt geregeld dat de Minister van Infrastructuur en Milieu ten minste
eenmaal in de vier jaren een activiteitenprogramma voor een periode van vier jaar
vaststelt. Mochten er tussentijdse bijstellingen noodzakelijk zijn, dan kan het programma
worden geactualiseerd. In het programma wordt het producten- en dienstenoverzicht
en de programmering voor toegepast onderzoek van het KNMI opgenomen. Dit is een overzicht
van alle producten en diensten die het KNMI kan aanbieden. Bij significante wijzigingen
van (weergerelateerde) maatwerkdienstverlening wordt het bedrijfsleven geraadpleegd.
In het programma wordt financiële- en beleidsonderbouwing gegeven over de voorgenomen
activiteiten. Het onderzoek dat door het KNMI verricht wordt, wordt onderscheiden
in een drietal categorieën. De eerste categorie is het zogeheten eerste-geldstroomonderzoek.
Het betreft hier onderzoek geheel ten laste van de IenM-begroting voor onderzoek waarvoor
geen derden opdrachtgevers zijn. Het eerste-geldstroom onderzoek wordt opgenomen in
een apart vast te stellen losstaande bijlage door de hoofddirecteur van het KNMI.
In het kader van de wetenschappelijke onafhankelijkheid zal de Minister dit programma
niet vaststellen, maar alleen het algemene budget accorderen.
Een tweede categorie is het tweede-geldstroomonderzoek. Het gaat daarbij om onderzoek
voor dan wel samen met andere instellingen die een publiek belang hebben bij het onderzoek.
Dit ziet bijvoorbeeld op onderzoek dat onder het EU-Kaderprogramma valt en onderzoek
dat voor dan wel samen met de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO) wordt verricht. De financiering van dergelijk onderzoek vindt deels ten laste
van de IenM-begroting plaats en deels ten laste van de instellingen waarvoor dan wel
waarmee het onderzoek gedaan wordt. Bij de laatste categorie, het derde-geldstroomonderzoek,
gaat het om onderzoek in opdracht van derden, die een duidelijk commercieel belang
hebben bij het onderzoek. Dergelijk onderzoek wordt door derden-opdrachtgevers gefinancierd.
Om oneigenlijke bevoordeling te voorkomen zal dergelijk onderzoek onder zoveel mogelijke
gelijke concurrentiecondities moeten plaats vinden als in de markt. Aan de prijs die
in rekening wordt gebracht, wordt de voorwaarde gesteld dat de kosten van het onderzoek
integraal worden doorberekend. Ook stelt het KNMI een Meerjaren Strategisch Onderzoeksprogramma
op waarin wordt aangegeven welk onderzoek noodzakelijk is voor het verwerven van inzichten
die nodig zijn om de kennisbasis in stand te houden. Het activiteitenprogramma wordt
gepubliceerd op rijksoverheid.nl
Artikel 14 (Raad van toezicht)
In dit artikel worden de taken en de rechtspositie van de raad van toezicht verder
uitgewerkt. De raad van toezicht adviseert over de programmering van strategisch onderzoek
van het KNMI. Deze extra taak wordt ingevoegd om die onderzoeksprogrammering inhoudelijk
van commentaar te voorzien. Veelal zal worden geworven onder wetenschappers met een
internationaal netwerk. Verder kunnen uiteraard ook personen worden aangetrokken buiten
de weerkunde, klimatologie en seismologie, zoals oceanografische, ruimtevaart- of
ICT-experts. Vanuit het ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt een secretaris
ter beschikking gesteld ter ondersteuning van de raad van toezicht. Deze secretaris
is werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, maar functioneert volgens
gemaakte afspraken zelfstandig, zonder last of ruggespraak met het ministerie.
Artikel 15 (Aanpassing Regeling algemeen weerbericht BES 2010)
In dit artikel wordt de Regeling algemeen weerbericht BES 2010 aangepast aan de wet.
Door het intrekken van de Wet op het KNMI vervalt de grondslag voor de regeling. In
de wet is een nieuwe grondslag gecreëerd. De wijzigingen zijn allen van technische
aard.
Artikel 16 (Aanpassing Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006)
In artikel 5.13a van de Wet luchtvaart wordt uitvoering gegeven aan de mondiale (Verdrag
van Chicago2) en Europese regelgeving (de luchtvaartnavigatiedienstenverordening3 en het FABEC-verdrag4) door een wettelijke basis te leggen voor het aanwijzen van een verlener van meteorologische
diensten voor de luchtvaartnavigatie op exclusieve basis. Door de komst van de Wet
taken meteorologie en seismologie en de wijziging van de Wet luchtvaart wordt de verlener
van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie in het Nederlandse luchtruim
bij ministeriële regeling aangewezen in plaats van in de inmiddels ingetrokken Wet
op het KNMI. Het KNMI verzorgde op grond van die wettelijke aanwijzing de luchtvaartmeteorologische
dienstverlening in het Nederlandse luchtruim en het luchtruim van de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES). Dit wordt gecontinueerd door middel van de
aanwijzing in de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006. Hoewel in strikte
zin er geen onoverkomelijke technische of juridische beletselen zijn om de luchtvaartmeteorologische
dienstverlening elders te positioneren, geven analyse en uitwerking van relevante
aspecten onvoldoende legitimatie voor de conclusie dat de luchtvaartmeteorologische
dienstverlening beter door een andere partij kan worden uitgevoerd. Bovendien is het
vooralsnog niet wenselijk om over te stappen op een andere dienstverlener, onder meer
met het oog op de operationele risico’s, luchtvaartveiligheid, continuïteit en capaciteit.
Tevens wijzen ontwikkelingen binnen de Europese Single European Sky regelgeving en
FABEC waarbij veiligheid en efficiency voorop staat meer in de richting van consolidatie
van dienstverleners dan van versnippering.
Onderdeel B
In artikel 1a wordt de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006 van de
nieuwe grondslag in artikel 5.13a, tweede lid, van de Wet luchtvaart voorzien.
Onderdeel C
In het eerste lid van artikel 1b is het KNMI aangewezen als de verlener van meteorologische
diensten voor de luchtvaartnavigatie voor het gehele luchtruim waarvoor Nederland
verantwoordelijk is, namelijk het FIR Amsterdam. Het FIR Amsterdam maakt volledig
deel uit van het luchtruim van het FABEC. Deze aanwijzing is alleen ten aanzien van
de verlening van meteorologische diensten ten behoeve van het burgerluchtverkeer.
De Minister van Defensie is aangewezen als de verlener van meteorologische diensten
ten behoeve van het militaire luchtverkeer overeenkomstig de bestendige praktijk.
In het tweede lid van artikel 1b wordt de reeds geldende informatieverplichting voorzien
van de nieuwe verwijzing naar de Wet luchtvaart.
Onderdelen A en E
In de overige artikelen wordt in de hele regeling het KNMI vervangen door de aangewezen
verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie. Hiermee wordt aangesloten
bij de terminologie in de Wet luchtvaart en krijgt de regeling een meer generiek karakter.
Bij een eventuele wijziging in de aanwijzing van de luchtvaartmeteorologische dienstverlener
zal de regeling verder onveranderd kunnen blijven.
Onderdeel D
Ten slotte vinden er enkele wijzigingen plaats ten behoeve van technische aanpassingen.
Artikel 17 (Aanpassing Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen BES 2010)
Voor het luchtruim boven de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
(BES) is zoals in het vorige artikel het KNMI aangewezen op exclusieve basis als verlener
van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie. De aanwijzing is een voortzetting
van de eerdere aanwijzing onder de Wet op het KNMI. Er is ook hier voor het KNMI gekozen
om versnippering binnen het luchtruim waarvoor de minister verantwoordelijk is te
voorkomen.
In artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet luchtvaart is bepaald, dat de
artikelen 5.13a en 5.14b mede van toepassing zijn op het territoir en binnen het luchtruim
van de BES. Hiermee is de nieuwe grondslag ontstaan voor het aanwijzen van de verlener
van luchtvaartmeteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie in het luchtruim
boven de BES en het stellen van regels omtrent het beschikbaar maken, stellen en houden
van luchtvaartmeteorologische inlichtingen. De informatieverplichting ten aanzien
van het heffingenbeleid voor de meteorologische diensten ten behoeve van luchtvaartnavigatie
vervalt. Op dit moment is het heffingenbeleid ter zake de dienstverlening voor luchtvaartnavigatie
op de BES eilanden in ontwikkeling.
Onderdeel B
In artikel 1a wordt de huidige Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen BES
2010 voorzien van de nieuwe grondslag van artikel 5.13a van de Wet luchtvaart. Daarnaast
wordt de regeling ook van de grondslag van artikel 5.14b, vierde lid, onderdeel a,
van de Wet luchtvaart voorzien.
In artikel 1b wordt het KNMI exclusief aangewezen als de verlener van meteorologische
diensten voor de luchtvaartnavigatie voor het luchtruim boven de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Onderdeel C
Het derde lid van artikel 2 bevat de uitwerking van artikel 5.14b, vierde lid, onderdeel
a, van de Wet luchtvaart. Artikel 5.14b biedt de aangewezen dienstverlener de mogelijkheid
om de luchtvaartmeteorologische diensten te laten verrichten door een andere dienstverlener.
De verantwoordelijkheid voor de uitbestede diensten blijft bij de aangewezen dienstverlener
en een overeenkomst tussen de dienstverleners mag alleen met instemming van de minister
worden gesloten. De eisen waaraan de dienstverlener van wiens diensten gebruik zal
worden gemaakt dient te voldoen worden gelijkgesteld aan de eisen die worden gesteld
in de bijlagen 3 en 14 van het Chicago verdrag middels een verwijzing naar artikel
2, derde en vierde lid.
Tevens vindt er een tweetal wijzigingen plaats ten behoeve van technische aanpassingen.
Onderdelen A en D
De regeling is verder overeenkomstig de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen
2006 aangepast.
Artikel 18 (Inwerkingtreding)
Deze regeling treedt gelijktijdig met de Wet taken meteorologie en seismologie waarvoor
deze uitvoeringsregels noodzakelijk zijn in werking.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma