Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 8 december 2015, nr. IENM/BSK-2015/208759, houdende regels omtrent de overheidszorg op het gebied van meteorologie en seismologie (Regeling taken meteorologie en seismologie)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gelet op de artikelen 3, tweede en derde lid, 4, tweede lid, en 6, zesde lid, van de Wet taken meteorologie en seismologie en de artikelen 5.13a, tweede en derde lid, en 5.14b, vierde lid, onderdeel a, van de Wet luchtvaart;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    wet:

    Wet taken meteorologie en seismologie;

    KNMI:

    Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut;

    minister:

    Minister van Infrastructuur en Milieu;

    raad van toezicht:

    raad van toezicht, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet;

    ramp: ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 2. Aan de zorgplichten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt namens de minister uitvoering gegeven door het agentschap KNMI.

Artikel 2

De hoofdstukken 3 tot en met 5 zijn niet van toepassing in de openbare lichamen.

HOOFDSTUK 2. INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 3

Tot de internationale organisaties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel i, van de wet, behoren in ieder geval:

  • a. de Wereld Meteorologische Organisatie;

  • b. het Europees Centrum voor Weersverwachtingen voor de Middellange Termijn;

  • c. de Europese Organisatie voor de exploitatie van Meteorologische Satellieten; en

  • d. de Organisatie voor een Alomvattend Kernstopverdrag.

HOOFDSTUK 3. ALGEMENE WEERBERICHTEN

Artikel 4

  • 1. Het KNMI vaardigt algemene weerberichten uit die weersverwachtingen of gemeten weersverschijnselen bevatten.

  • 2. Algemene weerberichten bevatten informatie over de volgende weersverschijnselen:

    • a. temperatuur;

    • b. windsnelheid en windrichting;

    • c. neerslagsoort en neerslagintensiteit; en

    • d. bewolking.

  • 3. Algemene weerberichten kunnen informatie bevatten over de volgende weersverschijnselen:

    • a. zichtwaarde;

    • b. onweer;

    • c. luchtdruk;

    • d. gladheid;

    • e. ijsaanzetting;

    • f. zonkracht.

  • 4. Algemene weerberichten worden openbaar gemaakt via publiek toegankelijke communicatiemiddelen en kunnen bestaan uit:

    • a. een toelichting op de weerberichten, bestaande uit een beschrijving in maximaal 150 woorden van de meteorologische verschijnselen die aanleiding zijn voor die berichten; en

    • b. al dan niet geanimeerde weerkaarten, tabellen of grafieken.

  • 5. Weersverwachtingen beslaan een periode van ten hoogste 14 dagen, gerekend vanaf de openbaarmaking ervan.

HOOFDSTUK 4. WEERWAARSCHUWINGEN

Artikel 5

  • 1. Weerwaarschuwingen worden via publiek toegankelijke communicatiemiddelen verspreid.

  • 2. Weerwaarschuwingen voor verwacht gevaarlijk weer of verwacht maatschappij-ontwrichtend weer worden niet eerder dan 48 uur respectievelijk 24 uur voor het verwachte weer uitgevaardigd.

  • 3. Een weerwaarschuwing bevat een nadere grafische of woordelijke specificatie van het weer waarbij het gebied waarvoor de waarschuwing geldt, het tijdstip of tijdsperiode en een kwantitatieve waarde van het weersverschijnsel kenbaar worden gemaakt.

  • 4. Een weerwaarschuwing voor maatschappij-ontwrichtend weer wordt ingetrokken door middel van een afmeldbericht, wanneer:

    • a. een einde is gekomen aan het betreffende weersverschijnsel; of

    • b. het weersverschijnsel niet meer wordt verwacht.

Artikel 6

  • 1. Het KNMI vaardigt een weerwaarschuwing uit voor gevaarlijk weer boven het land en de ruime binnenwateren indien het KNMI één of meer van de volgende weersverschijnselen verwacht of waarneemt:

    • a. neerslag van 50 mm tot 75 mm in een etmaal;

    • b. lokale gladheid door ijzel of opvriezing, aanvriezing of bevriezing van natte weggedeelten of sneeuwresten;

    • c. accumulatie van winterse neerslag tot 3 cm per uur of tot 5 cm per 6 uur;

    • d. lokale onweersbuien met één of meer van de volgende weersverschijnselen:

      • 1°. windstoten van meer dan 60 km per uur;

      • 2°. lokale regen van meer dan 30 mm in een uur;

      • 3°. hagel met een diameter van ten hoogste 2 cm;

    • e. windstoten van 75 tot 100 km per uur, of, indien het de kuststrook betreft, windstoten van 90 tot 120 km per uur;

    • f. een maximumtemperatuur van meer dan 35 °C;

    • g. een maximumtemperatuur van meer dan 27 °C gedurende een periode van vier aaneengesloten dagen;

    • h. een gevoelstemperatuur van tussen de -15 °C en -20 °C;

    • i. een door weersverschijnselen veroorzaakte zichtwaarde van 200 meter of minder;

    • j. een windhoos of waterhoos.

  • 2. Het KNMI vaardigt een weerwaarschuwing uit voor maatschappij-ontwrichtend weer boven land indien het KNMI een of meer van de volgende weersverschijnselen verwacht of waarneemt:

    • a. neerslag van meer dan 75 mm in een etmaal;

    • b. regionale gladheid door ijzel of bevriezing;

    • c. accumulatie van winterse neerslag van ten minste 3 cm per uur of 5 cm per 6 uur;

    • d. sneeuwval of driftsneeuw met windsnelheden van meer dan 40 km per uur;

    • e. groepsgewijs optredende onweersbuien met lokaal een of meer van de volgende weersverschijnselen:

      • 1°. windstoten van meer dan 75 km per uur;

      • 2°. regen van meer dan 50 mm in een uur;

      • 3°. hagel van meer dan 2 cm in diameter;

    • f. windstoten van 100 km per uur en hoger of indien het de kuststrook betreft windstoten van 120 km per uur of hoger;

    • g. een maximumtemperatuur van meer dan 30 °C en een minimumtemperatuur van ten minste 18 °C gedurende een periode van drie aaneengesloten dagen;

    • h. een gevoelstemperatuur lager dan -20 °C;

    • i. een door weersverschijnselen veroorzaakte zichtwaarde van 10 meter of minder.

  • 3. Een weerwaarschuwing voor maatschappij-ontwrichtend weer boven land wordt uitgegeven indien het gebied waarvoor de waarschuwing geldt, minimaal 2500 km2 bedraagt of een coherente band met een lengte van tenminste 50 km omvat.

  • 4. Voordat het KNMI een weerwaarschuwing afgeeft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, of het tweede lid, onderdeel g, raadpleegt het KNMI het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu.

Artikel 7

  • 1. Het KNMI vaardigt tevens een weerwaarschuwing uit voor gevaarlijk weer boven de ruime binnenwateren en de zee indien het KNMI een of meer van de volgende weersverschijnselen verwacht of waarneemt:

    • a. windkracht 6 of 7 binnen 30 zeemijl vanaf de kustlijn;

    • b. windkracht 7 tot en met 9 voorbij 30 zeemijl vanaf de kustlijn.

  • 2. Het KNMI vaardigt een weerwaarschuwing uit voor maatschappij-ontwrichtend weer boven de ruime binnenwateren en de zee indien het KNMI de volgende weersverschijnselen verwacht of waarneemt:

    • a. windkracht 8 en hoger binnen 30 zeemijl vanaf de kustlijn;

    • b. windkracht 10 en hoger voorbij 30 zeemijl vanaf de kustlijn.

  • 3. Weerwaarschuwingen boven de ruime binnenwateren en de zee worden uitgevaardigd per district.

HOOFDSTUK 5. WAARSCHUWINGEN BIJ CALAMITEITEN

Artikel 8

  • 1. Bestuursorganen nemen de ondersteuning bij het KNMI af in geval van een ramp of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, indien daarbij het weer een belangrijke rol speelt, en indien:

    • a. de burgemeester ten behoeve van de rampenbestrijding het bevoegd gezag is in de situatie, bedoeld in artikel 5 van de Wet veiligheidsregio’s, en het regionaal operationeel team, bedoeld in artikel 2.1.4 van het Besluit veiligheidsregio’s, bijeengeroepen wordt; of

    • b. de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding het bevoegd gezag is in de situatie, bedoeld in artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 2. Het KNMI waarschuwt desgevraagd de in het eerste lid bedoelde bestuursorganen over het weer in de gevallen, bedoeld in dat lid.

  • 3. Overheidsbedrijven kunnen in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, ondersteuning afnemen bij het KNMI.

Artikel 9

  • 1. Bestuursorganen nemen tevens de ondersteuning af bij het KNMI:

    • a. zodra te verwachten is dat een alarmeringspeil wordt overschreden of deze daadwerkelijk wordt overschreden als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, van de Waterwet;

    • b. indien sprake is van een watertekort of een dreigend watertekort, waarbij de rangorde, bedoeld in artikel 2.1 van het Waterbesluit, in acht wordt genomen;

    • c. indien sprake is van gevaar als bedoeld in artikel 5.28, eerste lid, van de Waterwet, en het weer daarbij een belangrijke rol speelt.

  • 2. Het KNMI waarschuwt desgevraagd deze bestuursorganen over het weer in de gevallen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Overheidsbedrijven kunnen in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, ondersteuning afnemen bij het KNMI.

HOOFDSTUK 6. SEISMOLOGISCHE MELDINGEN

Artikel 10

  • 1. Het KNMI informeert het algemeen publiek onverwijld bij significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit, indien het KNMI waarneemt:

    • a. een natuurlijke aardbeving met een sterkte van ten minste 4,5 op de schaal van Richter, waarvan de bron in Nederland of de openbare lichamen is gelegen of waarvan de effecten in Nederland of de openbare lichamen zijn gevoeld;

    • b. een geïnduceerde ondiepe aardbeving in Nederland met een sterkte hoger dan 2,0;

    • c. dreigend gevaar voor of het daadwerkelijk optreden van een vulkaanuitbarsting op één of meer van de openbare lichamen.

  • 2. Het informatiebericht, bedoeld in het eerste lid, bevat een nadere specificatie van het gebied waarvoor de melding geldt en de sterkte van de bodembeweging of vulkanische activiteit.

  • 3. Het informatiebericht wordt via publiek toegankelijke communicatiemiddelen verspreid.

HOOFDSTUK 7. DIENSTVERLENING OP VERZOEK

Artikel 11

  • 1. Het KNMI levert op verzoek de volgende dienstverlening:

    • a. aanvullende dienstverlening op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van de wet;

    • b. wetenschappelijk onderzoek voor derden;

    • c. beoordelingen of adviezen ten aanzien van door derden geleverde weergerelateerde producten of meteorologische meetapparatuur aan bestuursorganen of overheidsbedrijven die deze producten in het kader van de uitvoering van de aan hen bij of krachtens de wet of een andere wet opgedragen taken hebben verkregen;

    • d. weerverklaringen van de weersituatie op een bepaalde tijd en locatie voor de rechterlijke macht, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie, of de Onderzoeksraad voor veiligheid, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid; en

    • e. ondersteuning aan bestuursorganen of overheidsbedrijven bij de uitvoering van de aan hen bij of krachtens de wet of een andere wet opgedragen taken, indien:

      • 1°. de ondersteuning incidentele doelgroepspecifieke waarschuwingen inhoudt voor maatschappij-ontwrichtend weer of calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt;

      • 2°. de ondersteuning incidentele doelgroepspecifieke waarschuwingen inhoudt bij significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit;

      • 3°. gerichte verzoeken aanwezig zijn van bestuursorganen en overheidsbedrijven ten behoeve van de preparatie, oefening, nazorg en evaluatie bij maatschappij-ontwrichtend weer, bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt of bij significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit;

      • 4°. kennis en middelen nodig zijn voor het leveren van een specifiek product of het verrichten van een specifieke dienst waarover het KNMI als enige beschikt.

  • 2. Ondersteuning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, onder 4°, wordt alleen verleend nadat het Overlegorgaan infrastructuur en milieu, genoemd in artikel 4 van de Wet overleg infrastructuur en milieu, is geraadpleegd.

  • 3. Voor de dienstverlening, bedoeld in het eerste lid, worden de kosten ten minste integraal doorberekend, met uitzondering van:

    • a. kosten voor diensten aan bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, onder 1°, indien er sprake is van één of meer situaties als bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8 of 9;

    • b. kosten voor diensten die worden verleend aan een openbaar lichaam.

Artikel 12

  • 1. Het KNMI kan een samenwerkingsovereenkomst aangaan met een privaatrechtelijke rechtspersoon om in een samenwerkingsverband projecten te realiseren die de publieke dienstverlening op grond van artikel 3, eerste lid, van de wet, verbeteren, ten aanzien van een:

    • a. experimentele ontwikkeling als bedoeld in paragraaf 2.2, onder g, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323); of

    • b. fundamenteel onderzoek als bedoeld in paragraaf 2.2, onder e, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323).

  • 2. Het KNMI publiceert het resultaat van het project uiterlijk één jaar na de afronding van de ontwikkeling of het onderzoek.

  • 3. Het KNMI raadpleegt de leden van het Overlegorgaan infrastructuur en milieu, bedoeld in artikel 4 van de Wet overleg infrastructuur en milieu, over onderzoek dat met privaat geld wordt gefinancierd.

  • 4. Ten aanzien van de middelen die worden gebruikt voor de totstandkoming en de uitvoering van de projecten, bedoeld in het eerste lid, wordt een afzonderlijke administratie bijgehouden.

HOOFDSTUK 8. ACTIVITEITENPROGRAMMA

Artikel 13

  • 1. In het activiteitenprogramma, bedoeld in artikel 4 van de wet, worden in ieder geval de volgende onderdelen opgenomen:

    • a. het overzicht van voorgenomen producten en diensten, onderscheiden naar activiteiten ten laste van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, activiteiten voor overheidsorganen en activiteiten voor overheidsbedrijven en marktactiviteiten; en

    • b. het overzicht van het uit te voeren toegepast onderzoek, onderscheiden naar activiteiten ten laste van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, activiteiten voor overheidsorganen en activiteiten voor overheidsbedrijven en marktactiviteiten.

  • 2. Als bijlage bij het activiteitenprogramma wordt een strategisch onderzoeksprogramma opgenomen waarin op hoofdlijnen de visie op en de doelstellingen van het onderzoek, verricht door het KNMI, zijn opgenomen en ingegaan wordt op de potentiële meerwaarde van dat onderzoek voor de publieke kennisinfrastructuur voor de meteorologie of andere geofysische terreinen.

  • 3. Het vastgestelde activiteitenprogramma en wijzigingen daarvan worden gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl.

HOOFDSTUK 9. RAAD VAN TOEZICHT

Artikel 14

  • 1. De raad van toezicht adviseert de minister over het uit te voeren fundamenteel onderzoek door het KNMI.

  • 2. De raad van toezicht wordt bijgestaan door een secretaris, niet zijnde lid van de raad van toezicht, werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

  • 3. De rapportage, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, met tevens waar nodig aanbevelingen, vindt jaarlijks voor 15 juli over het afgelopen jaar plaats.

HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN VAN REGELINGEN

ARTIKEL 15

De Regeling algemeen weerbericht BES 2010 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder a, wordt ‘bedoeld in de artikelen 2 en 3’ vervangen door: bedoeld in artikel 3.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust op artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, en derde lid, van de Wet taken meteorologie en seismologie.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Aan de zorgplichten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet taken meteorologie en seismologie, wordt namens de minister uitvoering gegeven door het agentschap KNMI.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. in de aanhef wordt na ‘De hoofddirecteur’ ingevoegd: van het KNMI.

2. in onderdeel c, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘de minister van Infrastructuur en Milieu’ en wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties’ vervangen door: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

E

Artikel 14, derde lid, vervalt.

Artikel 16

De Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van WAFC ‘KNMI’ vervangen door: de aangewezen verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

B

In artikel 1a wordt ‘artikel 8b van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut’ vervangen door: artikel 5.13a van de Wet luchtvaart.

C

Na artikel 1a wordt een artikel 1b ingevoegd, luidende:

Artikel 1b. Aanwijzing
  • 1. Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut wordt aangewezen als verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie ten behoeve van het burgerluchtverkeer, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de luchtvaartnavigatiedienstenverordening, voor het gehele luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu valt.

  • 2. De aangewezen dienstverlener, bedoeld in het eerste lid, draagt zorg voor het regelmatig raadplegen van gebruikers van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie omtrent de kostengrondslag en het vergoedingenbeleid van die dienstverlening. De raadpleging kan tevens op verzoek van de gebruikers plaatsvinden.

  • 3. De Minister van Defensie wordt aangewezen als verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie ten behoeve van het militaire luchtverkeer voor het gehele luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu valt.

D

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden: Inspectie Leefomgeving en Transport;.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘de Minister’ vervangen door: de Minister van Infrastructuur en Milieu.

E

In de artikelen 2, eerste lid, 3, eerste lid, 4, het eerste tot en met het derde lid, 6, eerste en tweede lid, en 9, eerste en tweede lid, wordt ‘het KNMI’ telkens vervangen door: de in artikel 1b, eerste of derde lid, aangewezen verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

Artikel 17

De Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen BES 2010 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van BES Luchtruim ‘Onze Minister’ vervangen door ‘de Minister van Infrastructuur en Milieu’ en wordt in de begripsomschrijving van WAFC ‘KNMI’ vervangen door: de in artikel 1b aangewezen verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

B

Na artikel 1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust op de artikelen 5.13a en 5.14b, vierde lid, onderdeel a, van de Wet luchtvaart.

Artikel 1b

Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut wordt op exclusieve basis aangewezen als verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie in het gehele luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu valt.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden: Inspectie Leefomgeving en Transport.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘Onze Minister’ vervangen door: de Minister van Infrastructuur en Milieu.

3. In het vijfde lid wordt ‘artikel 3a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het Koninklijk Meteorologisch Instituut’ vervangen door: artikel 5.14b, vierde lid, onderdeel a, van de Wet luchtvaart.

D

In de artikelen 2, eerste lid, 3, tweede lid, 4, eerste tot en met het derde lid, 7, tweede lid, en 9, wordt ‘Het KNMI’ telkens vervangen door: De in artikel 1b aangewezen verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

E

In de artikelen, 3, eerste lid, 6, 7, eerste lid, en 8, wordt ‘het KNMI’ telkens vervangen door: de in artikel 1b aangewezen verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip dat de Wet taken meteorologie en seismologie in werking treedt.

Artikel 19

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken meteorologie en seismologie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

Deze regeling heeft tot doel de overheidszorg op het gebied van meteorologie en seismologie die is neergelegd in de Wet taken meteorologie en seismologie (hierna: de wet) nader uit te werken. Het gaat met name om de producten en diensten die worden geleverd door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) als onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze regeling heeft een ordenende functie voor het helder afbakenen van de wettelijke publieke taak die aan de Minister van Infrastructuur en Milieu op het gebied van meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen is opgedragen. Uitgaande van het profijtbeginsel worden diensten aan overheidsorganisaties die voorheen op grond van het algemeen weerbericht werden aangeboden voortaan tegen integrale kostprijs verricht. Tevens worden met deze interventie vraagsturing en efficiëntie gestimuleerd. Ten slotte worden onafhankelijkheid en kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek beter geborgd onder meer middels de instelling van een raad van toezicht.

De hoofdlijnen van de verhouding tussen het meteobedrijfsleven en het ministerie zijn beschreven in de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 28 maart 2013 (Kamerstukken II 2012-2013, 32 379, nr. 8) en vinden hier hun concrete uitwerking.

Hoofdlijnen van de regeling

Deze regeling bevat verschillende onderwerpen ter nadere uitwerking van de wet. Het eerste onderwerp betreft de uitwerking van de informerings- en waarschuwingszorg van de minister. Hieronder vallen het algemeen weerbericht, weerwaarschuwingen, waarschuwingen bij calamiteiten en seismologische meldingen. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 wordt omschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden het publiek wordt ingelicht.

Het algemeen weerbericht maken en beschikbaar stellen aan de samenleving heeft tot doel de samenleving te informeren over het optredende en verwachte weer inclusief relevante marges en/of onzekerheden. Het algemeen weerbericht is niet gericht op doelgroepspecifieke toepassingen en bevat derhalve globale omschrijvingen van weersverschijnselen in plaats, tijd en intensiteit. Ten behoeve van de maritieme sector wordt middels specifieke berichten aandacht besteed aan het weer aan de kust en op de Noordzee en binnenwater. Het inlichten van het algemeen publiek gebeurt via publiek toegankelijke communicatiemiddelen, zoals radio, teletekst, internet en twitterberichten. Op deze wijze wordt geregeld dat de benodigde informatie tijdig beschikbaar is voor het algemeen publiek.

Naast algemene berichtgeving wordt de samenleving middels weerwaarschuwingen geattendeerd indien er sprake is van optredende, dan wel verwachte gevaarlijke of maatschappij-ontwrichtende weersomstandigheden. De samenleving kan de waarschuwingen gebruiken om tijdig voorzorgsmaatregelen te nemen om potentieel nadelige gevolgen van het weer te voorkomen of te beperken. Het is van belang dat in situaties van optredend dan wel verwacht maatschappij-ontwrichtend weer één instituut optreedt als weerautoriteit ten behoeve van een heldere verantwoordelijkheid en eenduidige weersinformatie om daarmee onduidelijkheid te voorkomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu dient tevens het algemeen publiek te waarschuwen bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt. De publieke taak behelst in dit geval het verstrekken van weersinformatie aan bestuursorganen omtrent optredend en verwacht weer dat relevant is bij het beperken en bestrijden van een ramp (zoals neerslag en wind bij een ontsnapte gifwolk of een grote natuurbrand).

Bestuursorganen zijn op grond van artikel 5 van de wet verplicht om in geval van maatschappij-ontwrichtend weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt de dienstverlening bij de Minister van Infrastructuur en Milieu af te nemen. Derhalve zijn criteria benoemd die de scheiding aangeven onder welke voorwaarden de weersinformatie valt onder afnameverplichting of dat er keuzevrijheid is in meteodienstverlener. Voor dienstverlening aan bestuursorganen wordt hiervoor aangesloten op de opschalingssystematiek van het GRIP stelsel. Het GRIP stelsel bevat een combinatie van opschaling op operationele en bestuurlijke niveaus (zie bijlage B van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming). Van verplichte winkelnering bij een calamiteit is volgens de toelichting op het amendement De Vries/Van Veldhoven (Kamerstukken II 2014-2015, 33 802, nr. 22) in ieder geval sprake in geval van GRIP 3 en hoger. De achtergrond van het amendement is dat de ‘single tone of voice’ wordt gegarandeerd. Voor de veiligheidsregio’s is ‘single tone of voice’ van belang voor de operationele hulpdiensten en partners. In het Besluit veiligheidsregio’s staat dat het Regionaal Operationeel Team (ROT, zie artikel 2.1.4.) belast is met afstemming met anderen. Het ROT is daarmee de draaischijf om informatie af te wegen en te komen met besluiten en adviezen. Dit betekent dat op GRIP 2 niveau bij weersgerelateerde calamiteiten sprake is van deze situatie.

Opschaling naar GRIP 3 is een bestuurlijke opschaling die kan volgen op de operationele opschaling. Weersinformatie is juist in het begin van incidentbestrijding zeer belangrijk, dus op het moment dat het ROT wordt gevormd. Weersinformatie komt binnen bij het ROT. Wanneer hier halverwege een crisis na bestuurlijke opschaling vanuit de overgang naar GRIP 3 naar een alternatieve provider moet worden overgeschakeld creëert dit niet alleen mogelijk discontinuïteit in de informatievoorziening, maar wordt er ook een extra handeling toegevoegd in een situatie die zo efficiënt en gestroomlijnd mogelijk moet zijn om kansen op fouten te verkleinen. Vandaar dat in de regeling wordt aangesloten bij het moment waarop het Regionaal Operationeel Team bijeengeroepen wordt, te weten bij GRIP 2.

De Minister van Infrastructuur en Milieu waarschuwt tevens voor weersomstandigheden die verband houden met watercrises. In de praktijk sluit het KNMI hierbij aan bij de code oranje van de opschalingssystematiek zoals vastgelegd in het landelijk draaiboek hoogwater en overstromingen en het landelijk draaiboek waterverdeling en droogte. De weersinformatie wordt verwerkt door het Water Management Centrum Nederland, ingepast in specifieke waterberichtgeving en vervolgens doorgezet naar de relevante afnemers. De afnameverplichting zorgt er voor dat overheidsdiensten tijdig de juiste weersinformatie hebben om hun publieke taak adequaat te kunnen verrichten ten behoeve van het voorkomen, beperken en bestrijden van calamiteiten.

De hoofdstukken ten aanzien van het algemeen weerbericht en de waarschuwingen zijn niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor Caribisch Nederland geldt daarvoor de Regeling algemeen weerbericht BES 2010.

Het tweede onderwerp van de regeling is het benoemen van de verschillende weergerelateerde extra diensten en producten die het Ministerie op verzoek kan leveren. Gegevens die ten behoeve van de publieke taken worden verzameld zijn tevens toegankelijk voor bedrijven. Zo kan in de geest van het opendata beleid aan bedrijven extra dienstverlening worden geboden in de vorm van leveringszekerheid bij het hergebruik van overheidsdata. Dit met als doel om maatschappelijke toegevoegde waarde te genereren met van overheidswege tot stand gekomen data.

Daarnaast kunnen bedrijven of instellingen ook het KNMI verzoeken om, al dan niet in een samenwerkingsvorm (zoals publiek-private samenwerking), wetenschappelijk onderzoek te doen op het gebied van meteorologie, seismologie of andere geofysische verschijnselen. Het KNMI biedt ook bepaalde dienstverlening aan publiekrechtelijke ingestelde rechtspersonen. Zo kunnen zij verzoeken om een extra onderzoek naar de kwaliteit van weerproducten die zij op de markt inkopen (second opinion) en kan de rechterlijke organisatie of de Onderzoeksraad voor veiligheid een verzoek indienen ten behoeve van hun beoordeling of een weersverschijnsel relevant is geweest in een door hen onderzochte zaak. Ook kunnen bestuursorganen verzoeken tot bijstand doen bij het opleiden, trainen en oefenen voor calamiteiten en rampenbestrijding, waarbij het weer een rol speelt. Onder de extra dienstverlening vallen ook verzoeken waarvoor het KNMI als enige over de benodigde kennis en middelen beschikt.

Voor alle bovengenoemde extra dienstverlening wordt een integrale kostprijs in rekening gebracht welke bepaald wordt volgens een kostencalculatiemodel dat voldoet aan het besluit Markt en Overheid. Het kostencalculatiemodel is opvraagbaar bij het KNMI en wijzigingen worden besproken in het Overleg Infrastructuur en Milieu.

In het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu worden belanghebbende bedrijven en brancheorganisaties geraadpleegd over de onderzoeksprogrammering van het KNMI, voor zover die programmering met private middelen wordt gefinancierd. De minister voert een aparte administratie over de dienstverlening die in een publiek-private samenwerking wordt uitgevoerd.

Het derde onderwerp van de regeling behelst meer de organisatie van de dienstverlening van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Op grond van artikel 4 van de wet stelt het KNMI een activiteitenprogramma vast waarin zij aangeeft welke producten, diensten en toegepast onderzoek het KNMI zal voortbrengen en de bijbehorende kostenraming. Middels het programma wordt financiële- en beleidsonderbouwing gegeven over de voorgenomen activiteiten. Hiermee wordt transparant aangegeven op welke thema’s onderzoek nodig is omwille van een adequate en duurzame kennisbasis op meteorologisch en seismologisch terrein en andere geofysische terreinen. Als bijlage bij het activiteitenprogramma wordt een strategisch onderzoeksprogramma opgesteld. Dit onderzoek heeft geen directe toepassing in de praktijk, maar kan op termijn (5 á 10 jaar) gebruikt worden voor innovatie en ontwikkeling.

Bij de wet is een raad van toezicht ingesteld die als taak heeft de kwaliteit en onafhankelijkheid van het onderzoek te bewaken. Met de instelling van de raad van toezicht wordt voorkomen dat de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek gekleurd worden door externe belangen die de onderzoeksrichting en interpretatie van resultaten een bepaalde richting op zouden kunnen sturen. De raad van toezicht rapporteert jaarlijks aan de Minister over de kwaliteit en onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek dat door het KNMI is verricht en adviseert haar over het strategisch onderzoek van het KNMI. Omwille van de onafhankelijkheid zijn leden van de raad van toezicht niet in dienst van het KNMI.

Gevolgen regeling

Met het vervallen van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut vervalt de Regeling beschikbaarheid algemeen weerbericht en KNMI-gegevens, prijs KNMI-gegevens en nadere regeling KNMI-taken en -raad onder de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch van rechtswege. Hiermee wordt de licentiesystematiek definitief uit de regelgeving geschrapt. Diensten voor overheidsorganisaties die voorheen werden aangeboden op grond van het algemeen weerbericht worden nu als maatwerk tegen integrale kostprijs aangeboden, of van dienstverlening uitgesloten. Dit is bedoeld om meer via vraagsturing te kunnen werken en daarmee bezuinigingsdoelen te behalen en ruimte te scheppen voor marktwerking in de meteorologische sector. Uitzondering hierop zijn calamiteitensituaties vanaf een bepaald opschalingsniveau waarbij eenduidige weersinformatie van belang is voor adequate rampenbestrijding, welke kosteloos is voor de afnemer. In het algemeen zal dit naar verwachting de kwaliteit van de dienstverlening door de sector als geheel gaan verbeteren. Meer vraaggestuurd werken zal de administratieve lasten enigszins verhogen, waar echter tegenover staat dat nadrukkelijker de kwaliteit van de dienstverlening in het oog komt te staan.

Advisering en consultatie

De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geïnformeerd over de regeling en de wijzigingen van de Regeling algemeen weerbericht BES 2010 en de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen BES 2010. Deze wijzigingen zijn van technische aard en bevatten geen ingrijpende beleidsvoornemens, die uitsluitend op de openbare lichamen betrekking hebben of beleidsvoornemens ten aanzien van de openbare lichamen om op ingrijpende wijze af te wijken van regelgeving die van toepassing is in het Europese deel van Nederland.1

De regeling is opgesteld in overleg met de leden van Overleg Meteorologie en Seismologie van het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu. De uitwerking van de criteria onder welke de verplichte dienstverlening bij calamiteiten plaatsvindt heeft plaatsgevonden in nauw overleg met vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s, de Unie van Waterschappen, Rijkswaterstaat, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het KNMI en private meteodienstverleners. De conceptversie van de regeling is naar de leden van het overleg gestuurd ter consultatie. Daarop zijn er enkele aanpassingen in de regeling gedaan waarna de regeling is besproken in het Overleg Meteorologie en Seismologie van 10 november 2015. Daarbij heeft het Overleg een positief advies gegeven voor de regeling. De belangrijkste punten uit het overleg worden hierbeneden opgesomd.

Er is gesproken over de kostenloze ondersteuning bij maatschappij-ontwrichtend weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt in verhouding tot verschillende GRIP-niveaus waaraan deze ondersteuning gekoppeld is. Vanuit het Overleg Meteorologie is een werkgroep ingesteld die zich bezig heeft gehouden met het opstellen van de kaders in de regeling. Vanwege de implicaties voor de veiligheidsregio’s, en de beperkte verwachte negatieve effecten voor de meteosector is gekozen voor een knip bij GRIP 2. Hierbij is afgesproken om de werking in de praktijk expliciet te laten terugkomen in de evaluatie van de regeling, waarbij de verschillende betrokken partijen (e.g. KNMI, Veiligheidsregio’s) overzicht zullen geven van de situaties waarin voornoemde ondersteuning is verleend en hoe dit is verlopen.

In de consultatie is ook stilgestaan bij de invulling van de algemene weerberichten van het KNMI (artikel 4, lid 3). Hierbij is door alle partijen gezamenlijk besloten dat het hier gaat om een algemeen weerbericht waar de kennis die beschikbaar is die van belang zou kunnen zijn voor de publieke sector op beknopte wijze gedeeld wordt.

Aangaande de evaluatie van de regeling is afgesproken dat er een jaar tot anderhalf jaar na de inwerkingtreding van de regeling aangevangen zal worden met een evaluatie. Voor deze evaluatie zal het OIM het voortouw nemen en zullen o.a. het onder andere het KNMI en het ministerie van Infrastructuur en Milieu participeren. Daarnaast zal het Overleg Meteorologie in haar regulier overleg met enige regelmaat stilstaan bij de werking van de regeling.

Ook is in het overleg aandacht besteed aan hoe om te gaan met unieke kennis. Hierover zal een protocol worden opgesteld met afspraken door leden van het Overleg Meteorologie. Dit protocol zal eveneens worden meegenomen in de evaluatie van de werking van de regeling.

Inwerkingtreding

Aangezien de Regeling taken meteorologie en seismologie een uitwerking is van de Wet taken meteorologie en seismologie en voor de invoering van de wet noodzakelijk is, treedt deze regeling gelijktijdig met de wet in werking.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1 (definitiebepalingen)

Dit artikel bevat de definitiebepalingen van de regeling.

Artikel 2 (toepassingsbereik)

De hoofdstukken ten aanzien van het algemeen weerbericht en de waarschuwingen zijn niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor Caribisch Nederland geldt daarvoor de Regeling algemeen weerbericht BES 2010.

Artikel 3 (internationale organisaties)

Het KNMI participeert in verschillende internationale organisaties op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen, waaronder: World Meteorological Organization (WMO), European Centre for Medium-Range Weather Forecasts (ECMWF), European Organization for the Exploitation of Meteorological Satellites (EUMETSAT), respectievelijk Comprehensive Test Ban Treaty Organisation (CTBTO). WMO is een VN-organisatie opgericht door een 40-tal landen na de op 11 oktober 1947 geopende Convention of the World Meteorological Organization. Daarbij heeft Nederland zich verplicht een bijdrage te leveren, zoals bijvoorbeeld het verrichten van meteorologische waarnemingen in Nederland en die ter beschikking stellen aan andere WMO-leden. De hoofddirecteur van het KNMI vertegenwoordigt als zodanig de Nederlandse Staat. Binnen de WMO is verder het Intergovernmental Panel on Climate Change in het leven geroepen, waar wetenschappers uit de hele wereld aan deelnemen. Ook het KNMI heeft hierin zitting. Het ECMWF is een Europese organisatie, vooral van belang voor de operationele (middel)lange termijn verwachting en de onderzoeksmogelijkheden, kansen en faciliteiten die het biedt. EUMETSAT is eveneens een Europees instituut. Het beheert de Europese meteorologische satellieten, waarvan de beelden intensief gebruikt worden en waarvan de satellietmetingen in diverse meteorologische modellen worden geassimileerd ten behoeve van de (middel)lange termijn verwachtingen. Tevens worden de verkregen gegevens gebruikt voor wetenschappelijke studies naar de oorzaken van de optredende veranderingen in het mondiale klimaat. Ook ontwikkelt EUMETSAT satellietprogramma’s. In beide instituten neemt het KNMI, namens de Staat der Nederlanden, deel.

Nederland verder is partij bij het Alomvattend Kernstopverdrag (Comprehensive Test Ban Treaty, CTBT). Het verdrag voorziet onder andere in een internationaal netwerk van meetstations, het International Monitoring System (IMS), waarmee (clandestiene) kernproeven waar ook ter wereld kunnen worden gedetecteerd. Een partij bij het verdrag dient een Nationaal Data Centrum (NDC) aan te wijzen, dat dient als contactpunt voor informatie van en naar het IMS. In Nederland fungeert het KNMI als NDC. In dat kader vertegenwoordigt het KNMI Nederland ook bij (technische) bijeenkomsten in CTBT-verband.

Artikel 4 (algemeen weerbericht)

Het algemeen weerbericht bevat informatie over weersverschijnselen die dagelijks kunnen voorkomen. Het is bedoeld om het algemeen publiek een beeld te schetsen van het (te verwachten) weer. Het algemeen weerbericht wordt zowel voor land als voor zee uitgevaardigd. De in het tweede lid genoemde weersverschijnselen zijn altijd onderdeel van het weerbeeld en daarmee van het algemeen weerbericht. De weersverschijnselen in het derde lid zijn meer bijzonderheden die kunnen voorkomen. Luchtdruk en ijszetting zijn van belang voor het weerbericht op zee.

Het vierde lid regelt hoe het weerbericht openbaar wordt gemaakt. Het KNMI stelt het algemeen weerbericht ter beschikking via moderne communicatiemiddelen zoals het internet, via de website van het KNMI. Aangezien de website door iedereen kan worden geraadpleegd, behoeft het KNMI ook niet alle afnemers. waaronder particuliere weerbureaus en omroepen en uitgevers, te kennen om ze de betreffende onderdelen van het algemeen weerbericht ter beschikking te kunnen stellen.

Het algemeen weerbericht wordt verder ter beschikking gesteld aan natuurlijke personen en rechtspersonen, die het algemene publiek van weersinformatie voorzien. Dat gebeurt door particuliere weerbureaus die deze berichtgeving verwerken in de weersinformatie die zij al dan niet via omroepen en uitgevers ter beschikking stellen aan derden. Tevens wordt het algemene publiek van weersinformatie voorzien door omroepen en uitgevers die via openbare media en communicatiekanalen, zoals kranten, televisie- en radioprogramma's, internet, teletekst en ANP, het algemene publiek van weersinformatie voorzien. Voor de verspreiding van het weerbericht op zee en de ruime binnenwateren worden ook de navtex en de marifoon gebruikt.

De berichten kunnen bestaan uit een korte beschrijving van maximaal 150 woorden. Daarnaast kunnen ter verduidelijking weerkaarten worden gebruikt. Het KNMI kan geanimeerde weerkaarten publiceren van de weersverschijnselen van de afgelopen twee uur. Het KNMI gebruikt het weerbericht niet om commerciële activiteiten te ontplooien. Deze mogelijkheid wordt overgelaten aan de markt.

Het algemeen publiek kan rekening houden met vooruitzichten tot 14 dagen. In het belang van de Nederlandse maatschappij participeert het KNMI in het ECMWF. Op basis daarvan zijn lange en middellange termijn weersverwachtingen beschikbaar. Deze weersinformatie dient een aanmerkelijk publiek belang. Zij wordt enkel in algemene zin middels teksten, tabellen en grafieken aan het algemeen publiek bekendgemaakt. De nadere invulling van het algemeen weerbericht ligt bij de marktpartijen, die de gegevens kunnen gebruiken voor commerciële doeleinden.

Artikelen 5 t/m 7 (Weerwaarschuwingen)

Deze artikelen beschrijven de voorwaarden waaronder waarschuwingen voor gevaarlijke of maatschappij-ontwrichtende weersomstandigheden worden afgegeven boven land respectievelijk de ruime binnenwateren en de zee. De mate waarin het weer een risico is, bepaalt of het KNMI een waarschuwing voor gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer afgeeft. De term ‘gevaarlijk weer’ komt overeen met wat men in de praktijk code geel noemt. Vanaf code oranje is er sprake van ‘maatschappij-ontwrichtend weer’. Artikel 5 geeft de algemene bepalingen voor weerwaarschuwingen, zoals de wijze van openbaarmaking, de termijn en het afmelden.

Artikel 6 betreft de waarschuwingen voor weersomstandigheden boven het land en de ruime binnenwateren. Het KNMI vaardigt weerwaarschuwingen uit voor regen, gladheid en sneeuw, onweersbuien, windstoten, temperatuur (hitte/koude), zicht en hozen. Voor elk weertype heeft het KNMI een drempelwaarde vastgesteld.

De schaal van het weersverschijnsel maakt een onderscheid tussen gevaarlijk weer en maatschappij-ontwrichtend weer. Zo is gladheid door sneeuw, ijzel of bevriezing op ‘uitgebreide schaal’ gekoppeld aan de ‘Standaard GebiedsGrootte (SGG)’ van minimaal 50x50 km en/of de coherente band van 50 km lengte. Gladheid op lokale schaal doet zich voor in een kleiner gebied of de gladheid doet zich voor in een groter gebied maar is slechts lokaal van karakter (bijvoorbeeld alleen op bruggen).

Tevens kan de intensiteit van het weersverschijnsel een rol spelen, zoals bij onweersbuien. De zwaarte, levensduur en groepering van onweersbuien is gekoppeld aan eigenschappen van de atmosfeer zoals onstabiliteit en windverandering met de hoogte. Hoe onstabieler en des te meer windverandering, hoe zwaarder de buien zijn en des te langer deze kunnen bestaan. Zwaarte van buien in combinatie met groepering wordt ook wel ‘de organisatiegraad’ van buien genoemd.

Indien lang aanhoudende hitte wordt verwacht of gemeten, treedt het hitteplan van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) in werking. Het hitteplan van het RIVM is gericht op een aantal specifieke (gevoelige) doelgroepen, daar waar de waarschuwing van het KNMI is gericht op het algemeen publiek. Vanwege het opschalingsprincipe wordt bij grote impact een waarschuwing voor maatschappij-ontwrichtend weer afgegeven voor extreme, aanhoudende hitte. De kans op een code oranje zonder hitteplan is vrijwel nihil. In de praktijk zal er altijd overleg zijn met RIVM en pas een code oranje worden gegeven nadat code geel (+hitteplan) uitstaat.

Artikel 7 geeft de voorwaarden voor weerwaarschuwingen boven de ruime binnenwateren en de zee. Deze weerwaarschuwingen zijn onderscheiden naar de scheepvaart bij de kust en de scheepvaart verder op de Noordzee. Omdat deze laatste schepen veelal zeewaardiger zijn dan het scheepvaartverkeer nabij de kust geldt hiervoor een hogere grenswaarde ten aanzien van de windkracht.

Artikelen 8 en 9 (waarschuwingen bij calamiteiten)

Naast de voorwaarden in de vorige artikelen kan ook gewaarschuwd worden bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt. Op grond van artikel 5 van de wet zijn bestuursorganen, zoals gemeentes, waterschappen en veiligheidsregio’s verplicht om in geval van maatschappij-ontwrichtend weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt dienstverlening af te nemen bij het KNMI. Deze artikelen beschrijven de omstandigheden waaronder het KNMI een waarschuwing uitvaardigt voor calamiteiten. Dit is tevens het moment waarop de bestuursorganen verplicht zijn om dienstverlening te verzoeken bij het KNMI.

Het gaat dan om de verschillende soorten calamiteiten, die kunnen worden onderscheiden in:

  • 1. (dreigende) calamiteiten waarbij het weer de calamiteit veroorzaakt, zoals in het geval van een zware onweersbui bij een evenement;

  • 2. (dreigende) calamiteiten die kunnen leiden tot een verstoring van de openbare orde of de veiligheid, waarbij het weer invloed heeft op de calamiteit, zoals in geval van de verspreiding van een gifwolk of andere schadelijke stoffen door de lucht, en

  • 3. (dreigende) calamiteiten die verband houden met het waterbeheer, zoals hoogwater, watertekort en milieu-incidenten.

In de eerste soort wordt aangesloten bij de waarschuwingssystematiek van de weerwaarschuwingen. In geval van maatschappij-ontwrichtend weer als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van deze regeling, moeten bestuursorganen diensten afnemen van het KNMI die van belang zijn voor de uitvoering van hun publieke taak. De waarschuwingen aan het algemeen publiek worden door het KNMI verzorgd.

Op de tweede soort calamiteiten is artikel 8 van toepassing. Hierbij wordt aangesloten bij de systematiek van de veiligheidsregio’s. Van verplichte winkelnering bij een calamiteit is volgens de toelichting op het amendement De Vries/Van Veldhoven (Kamerstukken II 2014-2015, 33 802, nr. 22) in ieder geval sprake in geval van GRIP 3 en hoger. De Gripsystematiek is onderdeel van het Nationaal handboek crisisbesluitvorming en geeft de opschaling in geval van rampen en crises aan. Bij GRIP 1 t/m 3 is de burgemeester het bevoegd gezag (dreigende lokale calamiteit). Om aan te sluiten bij GRIP 2 is in onderdeel a aangegeven dat het regionaal operationeel team is begonnen aan de uitvoering van zijn taak, en is voorts in onderdeel b aangegeven dat de burgemeester wordt bijgestaan door een gemeentelijk beleidsteam, om aan te sluiten bij GRIP 3. Vanaf GRIP 4 is de voorzitter van de veiligheidsregio het bevoegd gezag. Naar deze situaties verwijst onderdeel c. Het betreft hier (dreigende) bovenlokale calamiteiten.

Bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt wordt het publiek geïnformeerd door de bestuursorganen die belast zijn met de bestrijding van de betreffende calamiteit. De waarschuwingen bij calamiteiten die kunnen leiden tot een verstoring van de openbare orde of de veiligheid worden in de regel uitgebracht door de betreffende veiligheidsregio, die door het KNMI wordt voorzien van weersinformatie.

De derde soort calamiteiten zijn crises in verband met waterbeheer. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld (dreigende) overstromingen, watertekorten die leiden tot ernstige economische of fysieke schade of (chemische) waterverontreiniging door een lozing/lekkage. Op deze situaties kunnen verschillende artikelen van toepassing zijn.

Bij hoogwatercrises wordt gewerkt volgens de afspraken in het landelijk draaiboek hoogwater en overstromingen. Het Watermanagementcentrum Nederland (WMCN) is belast met de landelijke coördinatie. Het WMCN is een samenwerking van Rijkswaterstaat, de waterschappen en het KNMI. Het WMCN wordt gefaciliteerd door Rijkswaterstaat. De verplichte winkelnering op grond van artikel 5 van de wet gaat gelden vanaf het moment dat het KNMI een waarschuwing afgeeft voor maatschappij-ontwrichtend weer met betrekking tot neerslag en/of wanneer (gerede kans bestaat dat) de alarmeringpeilen bedoeld in artikel 3.3 van de Waterwet worden overschreden. Artikel 6, tweede lid, onder a, respectievelijk artikel 9, onderdeel a, van deze regeling zijn dan van toepassing. In de praktijk geeft het WMCN in dergelijke gevallen een code oranje af. Een actueel overzicht van de alarmeringspeilen staat in het landelijk draaiboek hoogwater en overstromingen, dat onder andere is te vinden op www.helpdeskwater.nl.

Bij crises rond watertekorten wordt gewerkt volgens de afspraken in het landelijk draaiboek waterverdeling en droogte. Het WMCN is belast met de landelijke coördinatie. De verplichte winkelnering op grond van artikel 5 van de wet gaat in dit geval gelden op het moment dat het watertekort of de droogte dusdanig is dat bij het waterbeheer prioriteiten moeten worden gesteld, zoals bepaald in artikel 2.1 van het Waterbesluit. Dit is de zogenoemde verdringingsreeks. Op deze situaties is artikel 9, onderdeel b, van deze regeling van toepassing. In de praktijk geeft het WMCN als de verdringingsreeks moet worden toegepast een code oranje af.

Als er sprake is van gevaar voor waterstaatswerken, bedoeld in artikel 5.28 van de Waterwet, en het weer speelt hierbij een belangrijke rol, dan leidt het tevens tot de verplichte winkelnering van de betrokken bestuursorganen op grond van artikel 5 van de wet. In verschillende gevallen kan al op basis van de voorgaande artikelen de verplichte winkelnering in werking zijn getreden. Er kan echter ook sprake zijn van gevaar aan een waterstaatswerk in het geval van bijvoorbeeld milieugerelateerde watercrises. Dergelijke situaties vallen niet onder de eerder genoemde artikelen, maar worden ondervangen door artikel 9, onderdeel c, van de regeling.

Zoals eerder aangegeven wordt bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt het algemeen publiek geïnformeerd door de bestuursorganen die belast zijn met de bestrijding van de betreffende calamiteit. De waarschuwingen ten aanzien van deze watercalamiteiten worden verzorgd door de betreffende waterbeheerder. Bij regio-overstijgende en landelijke waterdreigingen worden de waarschuwingen namens de waterbeheerders uitgebracht door het WMCN.

Tot slot kan uit een watercrisis een GRIP-situatie ontstaan. In geval van GRIP 2 of hoger is artikel 8 (mede) van toepassing.

Artikel 10 (seismologische meldingen)

Dit artikel beschrijft de voorwaarden waaronder het KNMI het algemeen publiek informeert bij significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit. Geïnduceerde bevingen worden veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in tegenstelling tot natuurlijke bevingen die het gevolg zijn van natuurlijke geologische processen in de aardkorst. Onder Sint-Eustatius en Saba vindt vulkanische activiteit plaats. Het KNMI registreert deze activiteit en informeert de samenleving en de lokale autoriteiten in geval van gevaardreiging.

Artikel 11 (Dienstverlening op verzoek)

In dit artikel wordt de weergerelateerde dienstverlening opgesomd die het KNMI op verzoek kan bieden aan organisaties buiten de rijksoverheid. Het gaat hier in de eerste plaats om de overeenkomsten voor aanvullende dienstverlening, de zogenoemde ‘service level agreements’. In aanvulling op het aanbod van open data biedt dit artikel de mogelijkheid om weerkundige data op basis van aanvullende dienstverlening af te nemen. In deze niet-exclusieve, afzonderlijke overeenkomsten kunnen afspraken gemaakt worden. Het zal dan met name gaan om leveringsgaranties en technische ondersteuning bij datalevering. Tevens kan het KNMI (toegepast) onderzoek verrichten in opdracht van derden waarbij die derden een commercieel belang hebben bij dat onderzoek (derde-geldstroomonderzoek).

Ook kan het KNMI een beoordeling geven van weerproducten van bedrijven die zijn ingekocht door overheidsinstellingen in het kader van hun publieke taak. Zo kunnen bestuursorganen het KNMI verzoeken om extra onderzoek te doen naar de kwaliteit van weerproducten die zij op de markt inkopen (second opinion) en kan de rechterlijke organisatie of de Onderzoeksraad voor veiligheid bij hun vaststelling of een weertype relevant is geweest in een door hen onderzochte zaak. Hierbij is de functie van referentie-instituut belangrijk waarbij er één nationale autoriteit is voor onafhankelijke weerinformatie. Voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de rechterlijke macht bestaat er veelal een noodzaak tot het afnemen bij een onafhankelijk referentie-instituut. Zij maken voor weerverklaringen daarom gebruik van een ambtelijke leverancier, in dit geval. het KNMI.

Het is eveneens mogelijk voor overheidsorganisaties om in het kader van hun publieke taak het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te verzoeken om incidentele doelgroepspecifieke waarschuwingen af te geven als een voor hen relevant dreigend weerbeeld optreedt. Hierbij kan extra duiding gegeven ten aanzien van wat het weerverschijnsel voor risico’s kan betekenen voor de behartiging van de taak van die organisatie in tegenstelling tot de algemene weerwaarschuwingen (de warme/operationele kant van de crisisbeheersing). Verder kan het KNMI, met name voor de veiligheidsregio’s, ondersteunen in de preparatie, oefening, nazorg en evaluatie, omtrent weergerelateerde rampen, zoals de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk (de koude kant van de crisisbeheersing). Dit geldt ook in geval van significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit.

In geval het KNMI verzocht wordt kennis te leveren aan overheidsorganisaties of in het kader van een samenwerkingsverband, zal bij met name de weergerelateerde bedrijven gecheckt worden of zij benodigde kennis en middelen eveneens zouden kunnen leveren. In het kader hiervan organiseert het Overleg Infrastructuur en Milieu een consultatie waaraan alle belanghebbenden in en rond de meteorologische dienstverlening kunnen deelnemen. Verzoeken voor het oppakken van nieuwe activiteiten die mogelijk een aantrekkelijke ‘businesscase’ voor marktpartijen zijn, zullen onderdeel zijn van de consultatie. Het OIM ontwikkelt een protocol op basis waarvan het adviseert of het KNMI de gevraagde kennis mag en kan leveren. Bij twijfel of zorgen is het verstandig als het KNMI ruimte laat aan anderen. In essentie wordt dus het bedrijfsleven geconsulteerd om te verifiëren of er sprake is van unieke kennis. Het hebben van ‘unieke kennis’ wordt dus niet gedefinieerd, maar het bezit daarvan wordt aangenomen na het doorlopen van een procedure. Wanneer geen van de belanghebbenden aangeeft de gevraagde dienst te kunnen leveren, zal het KNMI dat kunnen doen tegen vergoeding van de integrale kosten. Een vergelijkbare werkwijze wordt ook door Deltares gevolgd.

Ten slotte wordt voor al deze dienstverlening de integrale kostprijs doorberekend op grond van het kostprijsmodel dat is gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. Dit model volgt de regels van het Besluit markt en overheid en is bedoeld om ongeoorloofd concurrentievoordeel te voorkomen. Het kostencalculatiemodel dat wordt gebruikt voor de berekening van de integrale kostprijs, is goedgekeurd door de ACM en is op te vragen bij het KNMI.

Op deze regel zijn in de wet twee uitzonderingen gemaakt: de dienstverlening aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dienstverlening aan bestuursorganen die op grond van artikel 5 van de wet verplicht zijn om dienstverlening af te nemen bij het KNMI. Er zijn momenteel afzonderlijke afspraken gemaakt over de meteorologische dienstverlening voor Caribisch Nederland. Daarnaast maakt de wet een uitzondering op het profijtbeginsel voor de ondersteuning van bestuursorganen in geval van maatschappij-ontwrichtend weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt. Deze ondersteuning is op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, kosteloos voor de afnemers.

Artikel 12 (samenwerking)

Dit artikel stelt de voorwaarden waaronder het KNMI een samenwerkingsovereenkomst kan aangegaan. Dat zijn de volgende voorwaarden:

  • het moet gaan om een experimentele ontwikkeling of fundamenteel onderzoek,

  • dat in het belang van de verbetering van de publieke dienstverlening is, en

  • het KNMI moet binnen een jaar na de totstandkoming de resultaten publiceren.

In het kader van de transparantie en om na te gaan of sprake is van onderscheidende kennis van het KNMI in het belang van de verbetering van de publieke dienstverlening, informeert het KNMI de belanghebbende bedrijven en brancheorganisaties via het OIM over onderzoek dat met privaat geld wordt gefinancierd. Ten slotte moet er een goede administratie zijn van de middelen die door het KNMI worden gebruikt om het project tot het doel te brengen. Het is niet de bedoeling dat er kruissubsidie of het weglekken van publieke middelen kan plaatsvinden.

Artikel 13 (activiteitenprogramma)

In dit artikel wordt geregeld dat de Minister van Infrastructuur en Milieu ten minste eenmaal in de vier jaren een activiteitenprogramma voor een periode van vier jaar vaststelt. Mochten er tussentijdse bijstellingen noodzakelijk zijn, dan kan het programma worden geactualiseerd. In het programma wordt het producten- en dienstenoverzicht en de programmering voor toegepast onderzoek van het KNMI opgenomen. Dit is een overzicht van alle producten en diensten die het KNMI kan aanbieden. Bij significante wijzigingen van (weergerelateerde) maatwerkdienstverlening wordt het bedrijfsleven geraadpleegd.

In het programma wordt financiële- en beleidsonderbouwing gegeven over de voorgenomen activiteiten. Het onderzoek dat door het KNMI verricht wordt, wordt onderscheiden in een drietal categorieën. De eerste categorie is het zogeheten eerste-geldstroomonderzoek. Het betreft hier onderzoek geheel ten laste van de IenM-begroting voor onderzoek waarvoor geen derden opdrachtgevers zijn. Het eerste-geldstroom onderzoek wordt opgenomen in een apart vast te stellen losstaande bijlage door de hoofddirecteur van het KNMI. In het kader van de wetenschappelijke onafhankelijkheid zal de Minister dit programma niet vaststellen, maar alleen het algemene budget accorderen.

Een tweede categorie is het tweede-geldstroomonderzoek. Het gaat daarbij om onderzoek voor dan wel samen met andere instellingen die een publiek belang hebben bij het onderzoek. Dit ziet bijvoorbeeld op onderzoek dat onder het EU-Kaderprogramma valt en onderzoek dat voor dan wel samen met de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) wordt verricht. De financiering van dergelijk onderzoek vindt deels ten laste van de IenM-begroting plaats en deels ten laste van de instellingen waarvoor dan wel waarmee het onderzoek gedaan wordt. Bij de laatste categorie, het derde-geldstroomonderzoek, gaat het om onderzoek in opdracht van derden, die een duidelijk commercieel belang hebben bij het onderzoek. Dergelijk onderzoek wordt door derden-opdrachtgevers gefinancierd. Om oneigenlijke bevoordeling te voorkomen zal dergelijk onderzoek onder zoveel mogelijke gelijke concurrentiecondities moeten plaats vinden als in de markt. Aan de prijs die in rekening wordt gebracht, wordt de voorwaarde gesteld dat de kosten van het onderzoek integraal worden doorberekend. Ook stelt het KNMI een Meerjaren Strategisch Onderzoeksprogramma op waarin wordt aangegeven welk onderzoek noodzakelijk is voor het verwerven van inzichten die nodig zijn om de kennisbasis in stand te houden. Het activiteitenprogramma wordt gepubliceerd op rijksoverheid.nl

Artikel 14 (Raad van toezicht)

In dit artikel worden de taken en de rechtspositie van de raad van toezicht verder uitgewerkt. De raad van toezicht adviseert over de programmering van strategisch onderzoek van het KNMI. Deze extra taak wordt ingevoegd om die onderzoeksprogrammering inhoudelijk van commentaar te voorzien. Veelal zal worden geworven onder wetenschappers met een internationaal netwerk. Verder kunnen uiteraard ook personen worden aangetrokken buiten de weerkunde, klimatologie en seismologie, zoals oceanografische, ruimtevaart- of ICT-experts. Vanuit het ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt een secretaris ter beschikking gesteld ter ondersteuning van de raad van toezicht. Deze secretaris is werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, maar functioneert volgens gemaakte afspraken zelfstandig, zonder last of ruggespraak met het ministerie.

Artikel 15 (Aanpassing Regeling algemeen weerbericht BES 2010)

In dit artikel wordt de Regeling algemeen weerbericht BES 2010 aangepast aan de wet. Door het intrekken van de Wet op het KNMI vervalt de grondslag voor de regeling. In de wet is een nieuwe grondslag gecreëerd. De wijzigingen zijn allen van technische aard.

Artikel 16 (Aanpassing Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006)

In artikel 5.13a van de Wet luchtvaart wordt uitvoering gegeven aan de mondiale (Verdrag van Chicago2) en Europese regelgeving (de luchtvaartnavigatiedienstenverordening3 en het FABEC-verdrag4) door een wettelijke basis te leggen voor het aanwijzen van een verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie op exclusieve basis. Door de komst van de Wet taken meteorologie en seismologie en de wijziging van de Wet luchtvaart wordt de verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie in het Nederlandse luchtruim bij ministeriële regeling aangewezen in plaats van in de inmiddels ingetrokken Wet op het KNMI. Het KNMI verzorgde op grond van die wettelijke aanwijzing de luchtvaartmeteorologische dienstverlening in het Nederlandse luchtruim en het luchtruim van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES). Dit wordt gecontinueerd door middel van de aanwijzing in de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006. Hoewel in strikte zin er geen onoverkomelijke technische of juridische beletselen zijn om de luchtvaartmeteorologische dienstverlening elders te positioneren, geven analyse en uitwerking van relevante aspecten onvoldoende legitimatie voor de conclusie dat de luchtvaartmeteorologische dienstverlening beter door een andere partij kan worden uitgevoerd. Bovendien is het vooralsnog niet wenselijk om over te stappen op een andere dienstverlener, onder meer met het oog op de operationele risico’s, luchtvaartveiligheid, continuïteit en capaciteit. Tevens wijzen ontwikkelingen binnen de Europese Single European Sky regelgeving en FABEC waarbij veiligheid en efficiency voorop staat meer in de richting van consolidatie van dienstverleners dan van versnippering.

Onderdeel B

In artikel 1a wordt de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006 van de nieuwe grondslag in artikel 5.13a, tweede lid, van de Wet luchtvaart voorzien.

Onderdeel C

In het eerste lid van artikel 1b is het KNMI aangewezen als de verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie voor het gehele luchtruim waarvoor Nederland verantwoordelijk is, namelijk het FIR Amsterdam. Het FIR Amsterdam maakt volledig deel uit van het luchtruim van het FABEC. Deze aanwijzing is alleen ten aanzien van de verlening van meteorologische diensten ten behoeve van het burgerluchtverkeer. De Minister van Defensie is aangewezen als de verlener van meteorologische diensten ten behoeve van het militaire luchtverkeer overeenkomstig de bestendige praktijk.

In het tweede lid van artikel 1b wordt de reeds geldende informatieverplichting voorzien van de nieuwe verwijzing naar de Wet luchtvaart.

Onderdelen A en E

In de overige artikelen wordt in de hele regeling het KNMI vervangen door de aangewezen verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie in de Wet luchtvaart en krijgt de regeling een meer generiek karakter. Bij een eventuele wijziging in de aanwijzing van de luchtvaartmeteorologische dienstverlener zal de regeling verder onveranderd kunnen blijven.

Onderdeel D

Ten slotte vinden er enkele wijzigingen plaats ten behoeve van technische aanpassingen.

Artikel 17 (Aanpassing Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen BES 2010)

Voor het luchtruim boven de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) is zoals in het vorige artikel het KNMI aangewezen op exclusieve basis als verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie. De aanwijzing is een voortzetting van de eerdere aanwijzing onder de Wet op het KNMI. Er is ook hier voor het KNMI gekozen om versnippering binnen het luchtruim waarvoor de minister verantwoordelijk is te voorkomen.

In artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet luchtvaart is bepaald, dat de artikelen 5.13a en 5.14b mede van toepassing zijn op het territoir en binnen het luchtruim van de BES. Hiermee is de nieuwe grondslag ontstaan voor het aanwijzen van de verlener van luchtvaartmeteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie in het luchtruim boven de BES en het stellen van regels omtrent het beschikbaar maken, stellen en houden van luchtvaartmeteorologische inlichtingen. De informatieverplichting ten aanzien van het heffingenbeleid voor de meteorologische diensten ten behoeve van luchtvaartnavigatie vervalt. Op dit moment is het heffingenbeleid ter zake de dienstverlening voor luchtvaartnavigatie op de BES eilanden in ontwikkeling.

Onderdeel B

In artikel 1a wordt de huidige Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen BES 2010 voorzien van de nieuwe grondslag van artikel 5.13a van de Wet luchtvaart. Daarnaast wordt de regeling ook van de grondslag van artikel 5.14b, vierde lid, onderdeel a, van de Wet luchtvaart voorzien.

In artikel 1b wordt het KNMI exclusief aangewezen als de verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie voor het luchtruim boven de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Onderdeel C

Het derde lid van artikel 2 bevat de uitwerking van artikel 5.14b, vierde lid, onderdeel a, van de Wet luchtvaart. Artikel 5.14b biedt de aangewezen dienstverlener de mogelijkheid om de luchtvaartmeteorologische diensten te laten verrichten door een andere dienstverlener. De verantwoordelijkheid voor de uitbestede diensten blijft bij de aangewezen dienstverlener en een overeenkomst tussen de dienstverleners mag alleen met instemming van de minister worden gesloten. De eisen waaraan de dienstverlener van wiens diensten gebruik zal worden gemaakt dient te voldoen worden gelijkgesteld aan de eisen die worden gesteld in de bijlagen 3 en 14 van het Chicago verdrag middels een verwijzing naar artikel 2, derde en vierde lid.

Tevens vindt er een tweetal wijzigingen plaats ten behoeve van technische aanpassingen.

Onderdelen A en D

De regeling is verder overeenkomstig de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen 2006 aangepast.

Artikel 18 (Inwerkingtreding)

Deze regeling treedt gelijktijdig met de Wet taken meteorologie en seismologie waarvoor deze uitvoeringsregels noodzakelijk zijn in werking.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Artikel 209 Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

X Noot
2

Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109).

X Noot
3

verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PbEU L 96).

X Noot
4

Verdrag betreffende de oprichting van het functioneel luchtruimblok ‘Europe Central’ (Functional Airspace Block Europe Central) tussen de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk België, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat (Trb. 2011, 27).

Naar boven