Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 november 2015, nr. MBO-821461, houdende wijziging van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo in verband met onder meer het introduceren van twee aanvraagperioden per jaar alsmede enige technische verbeteringen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling regionaal investeringsfonds mbo wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De belangstelling voor deelname wordt kenbaar gemaakt door middel van de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs.

B

Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond voor de kalenderjaren 2016 en 2017 maakt de minister de verdeling van het subsidiebedrag over de aanvraagperiodes per kalenderjaar bekend. Indien het bedrag voor subsidieverstrekking voor de eerste periode binnen het betreffende kalenderjaar door subsidietoewijzingen niet wordt uitgeput, wordt dit bedrag toegevoegd aan het subsidiebedrag van de tweede aanvraagperiode van het kalenderjaar.

C

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. kosten voor afschrijving van nieuwbouw en verbouw, die niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 14, vierde lid, kosten van leegstand van gebouwen, dan wel loonverletkosten van personeel;.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Onverminderd het eerste lid kan een publiek-private samenwerking waaraan een instelling voor hoger onderwijs deelneemt mede als doel hebben het ontwikkelen van een Associate-degreeprogramma als bedoeld in artikel 7.8a, derde en vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waarbij de instelling voor hoger onderwijs bijdraagt aan de cofinanciering, bedoeld in artikel 10.

D

In artikel 9 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien een aanvraag wordt ingediend voor een publiek-private samenwerking waar een entreeopleiding, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a, van de wet deel van uitmaakt, kan het samenwerkingsverband tevens bestaan uit een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra.

E

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: niet zijnde de onderwijsinstelling.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De cofinanciering door de partijen in het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 9, derde lid, onder a, e tot en met h, en vierde lid, alsmede de onderwijsinstelling bedraagt ten hoogste één derde deel van de meerjarenbegroting en is in geld of is een bijdrage die in geld waardeerbaar is. De cofinanciering door een onderwijsinstelling is uitsluitend in geld.

3. Het vijfde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de reguliere kosten van de arbeidsorganisatie voor de begeleiding van de deelnemer gedurende de beroepspraktijkvorming; en.

F

In artikel 11, tweede lid, wordt ‘, bedoeld’ telkens vervangen door: als bedoeld.

G

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt ‘Tevens bevat het regionaal visiedocument’ vervangen door: Het regionaal visiedocument bevat.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het regionaal visiedocument onderbouwt dat de aanvraag aansluit bij het uitgangspunt van een doelmatig aanbod van beroepsopleidingen tussen onderwijsinstellingen.

H

Artikel 13, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. een beschrijving van de mijlpalen die na twee jaar, drie jaar en vier jaar moeten worden bereikt om de doelstellingen van de publiek-private samenwerking te behalen, alsmede een omschrijving van de activiteiten die worden verricht om de mijlpalen te verwezenlijken; .

I

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel e wordt na ‘cofinanciering van’ ingevoegd: de onderwijsinstelling en.

b. Aan het einde van onderdeel f vervalt: en.

c. Aan het einde van onderdeel g wordt de punt vervangen door: ; en.

d. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. indien artikel 8, zesde lid, van toepassing is, een omschrijving van de ontwikkelkosten van het Associate-degreeprogramma.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien sprake is van kosten voor nieuwbouw of verbouw van gebouwen voor de publiek-private samenwerking worden deze kosten, voor zover deze betrekking hebben op de publiek-private samenwerking, afgeschreven conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

J

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: vierde lid.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Onverminderd het eerste lid kan een onderwijsinstelling waarvan een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 11 in een eerdere aanvraagperiode is gehonoreerd, in een latere aanvraagperiode een aanvraag indienen tot subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod. Het derde lid is van toepassing op de betreffende aanvraag.

K

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De arbeidsorganisatie, bedoeld in artikel 9, tweede lid, of één van de andere partijen, bedoeld in artikel 9, derde lid, kunnen een bijdrage leveren in de cofinanciering.

2. In het vijfde lid wordt ‘€ 200.000,–’ vervangen door: € 500.000,–.

L

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden in de kalenderjaren 2016 en 2017 de subsidieaanvragen ingediend in de periode van 1 januari tot 1 februari en 1 juni tot 1 juli van de betreffende kalenderjaren.

3. In het vijfde lid wordt ‘geld’ vervangen door: geldt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De minister kan op het aanvraagformulier een maximaal aantal pagina’s vaststellen voor de documenten, bedoeld in artikel 12 en 13.

M

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien een aanvraag naar het oordeel van de beoordelingscommissie op één van de criteria, bedoeld in het derde lid, bijna voldoende scoort, kan de beoordelingscommissie, mits het subsidieplafond voor de betreffende aanvraagperiode nog niet is bereikt, de minister adviseren de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvraag ten aanzien van dit criterium aan te vullen. De periode waarin de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag aan te vullen, bedraagt ten hoogste tien werkdagen. De beoordelingscommissie beoordeelt of de aanvraag, met inbegrip van die aanvulling, alsnog tot een voldoende oordeel leidt voor het betreffende criterium. Het vierde lid is van toepassing.

2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 6. Aanvragen dienen, zo nodig na toepassing van het vijfde lid, voor elk van de criteria, bedoeld in het derde lid, minimaal voldoende te zijn beoordeeld om in aanmerking te komen voor toekenning.

N

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien de subsidieaanvraag mede een subsidieaanvraag voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod, bedoeld in artikel 16, eerste lid, bevat, dan wel indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vijfde lid, beoordeelt de beoordelingscommissie dit onderdeel van de aanvraag, respectievelijk de aanvraag, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, aan de hand van de volgende criteria:

    • a. verbetering van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt;

    • b. samenwerking en draagvlak;

    • c. uitvoerbaarheid en haalbaarheid; en

    • d. financiering.

2. In het vierde lid wordt na ‘van het opleidingenaanbod’ ingevoegd: als bedoeld in artikel 16, eerste lid,.

O

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22. Rangschikking aanvragen

  • 1. De beoordelingscommissie rangschikt de aanvragen, bedoeld in artikel 11, voor de publiek-private samenwerking per aanvraagperiode, bedoeld in artikel 18, derde lid, die voor elk van de criteria, genoemd in artikel 20, derde lid, voldoende zijn beoordeeld, zodanig dat hij een aanvraag hoger rangschikt naarmate deze de in artikel 2, eerste lid, genoemde doelstelling beter realiseert. Daartoe worden de criteria, bedoeld in artikel 20, derde lid, gehanteerd.

  • 2. Indien een aanvraag na toepassing van artikel 20, vijfde lid, alsnog voldoende wordt beoordeeld voor elk van de criteria, bedoeld in artikel 20, derde lid, wordt deze aanvraag als laagste opgenomen in de rangschikking, bedoeld in het eerste lid. Indien ten aanzien van meerdere aanvragen toepassing wordt gegeven aan artikel 20, vijfde lid, worden deze aanvragen als laagste opgenomen in de rangschikking, waarbij de aanvraag met een hoger puntenaantal voor de criteria, bedoeld in artikel 20, derde lid, hoger wordt geplaatst.

P

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘artikel 16,’ ingevoegd: eerste lid, en wordt ‘voor het betreffende kalenderjaar’ vervangen door: voor een aanvraagperiode van het betreffende kalenderjaar.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 20, vijfde lid, wordt de beslistermijn van de eerste volzin verlengd met ten hoogste vier weken.

3. In het vijfde lid wordt na ‘afwijst’ ingevoegd: , omdat deze niet voldoet aan artikel 20, zesde lid.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vijfde lid, voor elk van de criteria van artikel 21, eerste lid, voldoende wordt beoordeeld, wordt deze aanvraag gehonoreerd. Het subsidieplafond voor de betreffende aanvraagperiode van een kalenderjaar wordt verminderd met het totaal van de subsidieaanspraken op grond van de eerste volzin, voordat toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.

Q

Aan artikel 25, tweede lid, worden twee zinnen toegevoegd, luidende:

Indien de voortgangsrapportage daartoe aanleiding geeft, verleent het samenwerkingsverband medewerking aan een analyse van de stand van zaken van de publiek-private samenwerking. De minister kan een formulier vaststellen ten behoeve van de voortgangsrapportage.

R

Bijlage 1, behorende bij artikel 20, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan criterium 1 ‘Verbetering aansluiting onderwijs op de (regionale) arbeidsmarkt’ wordt een rij toegevoegd luidende:

 

Het plan is macro-doelmatig ten opzichte van het onderwijs in de regio

Het regionaal visiedocument onderbouwt dat de aanvraag aansluit bij het uitgangspunt van een doelmatig aanbod van beroepsopleidingen tussen onderwijsinstellingen.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naar mate het voorstel van de pps beter aantoont dat het voorstel bijdraagt aan een doelmatig aanbod van beroepsopleidingen tussen onderwijsinstellingen.

2. Aan criterium 3 ‘Uitvoerbaarheid en haalbaarheid’ wordt de rij ‘De doelstellingen en activiteitenplanning zijn uitvoerbaar en haalbaar in de tijd’ vervangen door:

 

De doelstellingen en activiteitenplanning zijn uitvoerbaar en haalbaar in de tijd.

De in het plan van aanpak neergelegde doelstellingen zijn uitvoerbaar en haalbaar in de tijd: dit is inzichtelijk gemaakt in een gedetailleerde activiteitenplanning voor het eerste jaar en een meer globale activiteitenplanning voor daaropvolgende jaren. Hierin wordt tevens een taakverdeling tussen de samenwerkingspartners weergegeven.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naar mate de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de activiteitenplanning groter is, blijkend uit onder andere:

1. een planning van de activiteiten, met daarin de totale looptijd, de fasering, mijlpalen, beoogd resultaat en taakverdeling (wie de activiteiten uitvoert of uitvoeren);

2. de activiteiten-planning zodanig is dat uitvoering binnen de gestelde looptijd te realiseren is;

3. de activiteiten-planning sluit aan bij de beoogde doelstellingen.

3. Aan criterium 5 ‘Financiering’ wordt in de kolom ‘Scoring’ een criterium toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de onderwijsinstelling cofinanciert wordt aangetoond dat, in het geval er kosten in de vorm van uren van personeel worden opgevoerd door de onderwijsinstelling in de meerjarenbegroting, er sprake is van additionele, niet regulier bekostigde activiteiten van de onderwijsinstelling.

ARTIKEL II

Indien een publiek-private samenwerking waarvan de subsidieaanvraag is goedgekeurd in de jaren 2014 of 2015 alsnog gebruik wenst te maken van de mogelijkheden, bedoeld in artikel 8, zesde lid of artikel 9, vierde lid, geeft het samenwerkingsverband in de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 25, tweede lid, een beschrijving van de mijlpalen gedurende de resterende subsidieperiode om de doelstelling van de publiek-private samenwerking te behalen.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

Algemeen

Voor de periode 2014 tot en met 2017 is € 100 miljoen beschikbaar voor de Regeling inzake het regionaal investeringsfonds voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) (hierna RIF). Op deze manier wil het kabinet Rutte II de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt versterken via publiek-private samenwerking, de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en (regionale) overheden. Het RIF beoogt ook, naast het stimuleren van publiek-private samenwerking, te bevorderen dat het opleidingenaanbod doelmatiger wordt.

Aanleiding

Aan de in 2014 (18 aanvragen) en 2015 (29 aanvragen) toegewezen aanvragen is in totaal een subsidie van € 38.179.257,– toegekend. Op basis van de ervaringen die tot op heden zijn opgedaan met het RIF wordt de onderhavige regeling op enkele punten aangepast. Er is extra ruimte in de regeling om (onderwijs)innovatie nadrukkelijker een plek te geven, er wordt meer ruimte geboden voor het ontwikkelingsgerichte karakter van de samenwerking en er zal extra aandacht zijn voor de doelmatige spreiding van het opleidingenaanbod. Deze thema’s hadden al een plek in de oorspronkelijke regeling, maar op basis van de ervaringen die tot op heden zijn opgedaan, is de regeling verder versterkt. Dit alles met het oogmerk om te komen tot een verbeterde regeling die alle ruimte biedt om de innovatiekracht van het onderwijsveld en het bedrijfsleven maximale ruimte te bieden, zodat het onderwijs aan studenten verder kan worden verbeterd.

Daarnaast is het doel van de voorgenomen wijzigingen om de regeling zodanig in te richten dat deze tegemoetkomt aan enkele praktische verbeterpunten die de afgelopen twee tranches zijn opgemerkt door aanvragers, aspirant aanvragers en directe betrokkenen zoals de beoordelingscommissie en het Platform Bèta Techniek (hierna PBT). De wijzigingen dragen hiermee bij aan de versterking van het RIF en zo indirect aan het versterken van de aansluiting tussen het middelbaar beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt door middel van publiek private samenwerking (hierna pps).

Onderwerpen van de wijziging

Hieronder wordt per onderwerp een beschrijving gegeven van de voornaamste wijzigingen.

1. Meer ruimte voor onderwijsinnovatie in het activiteitenplan

Met het wijzigen van de regeling komt er meer ruimte voor innovatieve aanvragen, die nog nadrukkelijk in ontwikkeling zijn. Zo is het wenselijk om die aanvragen die zich richten op nieuwe sectoren, alternatieve vormen van samenwerking of bijvoorbeeld voorsorteren op toekomstige ontwikkelingen voldoende ruimte te bieden, zonder dat we scherpte verliezen in de eisen die we stellen aan de pps’en. Om dit mogelijk te maken dienen de aanvragers in het activiteitenplan uitsluitend nog voor het eerste jaar een gedetailleerde beschrijving te geven van de wijze waarop de beoogde mijlpalen gerealiseerd zullen worden. Door deze wijziging zal in de komende aanvraagperiodes meer de nadruk komen te liggen op wat de aanvragers willen realiseren. Het plan van aanpak bevat voor het eerste jaar een gedetailleerd activiteitenplan. Voor de daaropvolgende jaren is het activiteitenplan echter meer globaal geformuleerd. Dit biedt aanvragers de ruimte om gedurende de subsidieperiode maximaal in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en vergt van hen een constante ontwikkelingsgerichte houding.

2. Praktijkgericht lectoraat

Het mbo is gebaat bij meer profilering van het onderwijsaanbod en sterke banden met het regionaal bedrijfsleven, aangejaagd door sterke inhoudelijke leiders met contacten in de beroepspraktijk. Een van de wijzen om dit gestalte te geven is de ontwikkeling van praktijkgerichte lectoraten in het mbo. In het hbo is de ervaring dat een lector een brug kan slaan tussen onderzoek en praktijk, focus aan kan brengen in de keuzes van instellingen en direct kan bijdragen aan de onderwijskwaliteit. Een praktijkgericht lectoraat draagt bij aan betere aansluiting van het mbo op het hoger onderwijs en de koppeling met innovatieve bedrijven. In het mbo is een dergelijke functie nog geen gemeengoed. Er zijn nu enkele lectoraten in het mbo en sinds kort is de stichting ‘Iedere mbo een practoraat’ actief met de ambitie om het aantal ‘practoraten’ te stimuleren. Een publiek-privaat samenwerkingsverband is bij uitstek een plek om een lectoraat aan te verbinden. Beide dragen bij aan de profilering van de instelling op een bepaald kennisgebied. Om die reden biedt het Regionaal investeringsfonds de mogelijkheid om het ontwikkelen van een lectoraat te betrekken in een aanvraag voor een pps. Deze mogelijkheid zal nadrukkelijker onder de aandacht worden gebracht om het aantal praktijkgerichte lectoraten te vergroten.

3. Doelmatigheid van het opleidingenaanbod

Een van de doelen van de regeling is het versterken van de doelmatigheid van het opleidingenaanbod van het beroepsonderwijs. In het kader van deze regeling zijn hiervoor reeds middelen beschikbaar gesteld. Echter vooralsnog lijkt enkel het versterken van de doelmatigheid van het opleidingenaanbod, door middel van deze subsidie, een complexe opgave voor instellingen. Tot op dit moment zijn er dan ook nog geen aanvragen voor dit onderdeel van de regeling toegekend. Daarom worden er in de onderhavige regeling zowel bij de aanvraag van de subsidie voor het samenwerkingsverband als bij de aanvraag van de subsidie voor een doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod in de regio enkele wijzigingen aangebracht.

a. Doelmatigheid bij aanvraag subsidie pps

Binnen het regionaal visiedocument wordt al aandacht gevraagd voor de afstemming met andere partijen in de regio en de sector. Deze passage blijft gehandhaafd, maar aanvullend zal er bij de beoordeling extra aandacht komen voor de doelmatigheid van de samenwerkingsverbanden. Een indicatie van een ondoelmatige situatie is wanneer het samenwerkingsverband zich richt op een kleine opleiding of een klein kwalificatiedossier (op basis van de maatstaven welke zijn vastgelegd in de beleidsregel Macrodoelmatig mbo). In dergelijke gevallen kan aanvullende informatie worden ingewonnen bij derden, te denken valt hierbij aan de Commissie Macrodoelmatigheid mbo (CM-mbo). Zij kunnen de beoordelingscommissie voorzien van informatie, welke dan tijdens de beoordeling van de aanvraag, en de advisering aan de minister, meegewogen kan worden. Op deze wijze wordt zorg gedragen voor een doelmatige besteding van publieke middelen door het samenwerkingsverband.

b. Subsidie voor doelmatiger organiseren van opleidingenaanbod

Binnen het RIF bestaat de mogelijkheid om een aanvullende subsidie aan te vragen, met als doel om te komen tot een doelmatiger opleidingenaanbod binnen de regio. Dit blijkt in de praktijk een complexe opgave wanneer dit tegelijkertijd met het opstarten van een samenwerkingsverband dient te gebeuren. Daarom wordt de directe koppeling tussen de beide subsidies losgelaten en kunnen straks ook reeds toegekende aanvragen op een later tijdstip een aanvraag indienen voor de subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod in de regio. Het doel van het ‘losknippen’ van beide aanvragen is om reeds operationele samenwerkingsverbanden die op een later tijdstip mogelijkheden zien om de doelmatigheid van het opleidingenaanbod te versterken in staat te stellen om hier werk van te maken.

Daarnaast is het voorstel ook andere betrokkenen binnen het samenwerkingsverband in staat te stellen om als cofinancier op te treden bij het versterken van de doelmatigheid van het opleidingenaanbod. Immers kunnen ook andere betrokkenen, zoals het afnemend bedrijfsleven of lokale of regionale overheden, baat hebben bij een onderwijsaanbod dat doelmatig is georganiseerd. Om deze ambitie verder kracht bij de zetten zal ook het maximaal aan te vragen subsidiebedrag worden verhoogd (van € 200.000,– naar € 500.000,–).

Door bovenstaande wijzigingen draagt de subsidieregeling nadrukkelijker bij aan het versterken van de aansluiting van het onderwijs (aanbod) op de arbeidsmarkt en kan er op een doelmatigere manier met onderwijsmiddelen omgesprongen worden.

4. Kwetsbare groepen en entreeopleiding

Onderhavige subsidieregeling maakt het mogelijk opleidingen van alle niveaus in mbo te betrekken, met inbegrip van de entreeopleiding. Om het Regionaal investeringsfonds mbo ook in te zetten voor de begeleiding van kwetsbare jongeren van de entreeopleiding naar de arbeidsmarkt, wordt de regeling gewijzigd. Dit is aangekondigd in de brief ‘Extra kansen voor kwetsbare jongeren’. Het artikel waarin de partijen worden benoemd waaruit een samenwerkingsverband kan bestaan wordt uitgebreid met een school voor praktijkonderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Daarnaast zal de regeling ook actiever onder de aandacht worden gebracht bij betrokkenen bij de entreeopleiding en betrokkenen bij de kwetsbare jongeren. Ook zal er in de voorlichting en ondersteuning die wordt geboden vanuit PBT en DUO extra aandacht zijn voor aanvragen die zich richten op deze jongeren.

5. Aansluiting hoger onderwijs

De onderhavige subsidieregeling richt zich op het middelbaar beroepsonderwijs. Dat neemt niet weg dat het ook wenselijk is om aansluiting tussen het middelbaar beroepsonderwijs en andere onderwijssectoren onder de aandacht te brengen. Een Associate-degreeprogramma (hierna Ad-programma) is een tweejarig programma dat onder verantwoordelijkheid van hogescholen wordt vormgegeven. Een Ad-programma kan worden vormgegeven in samenwerking met roc’s. Ook regionale overheden kunnen betrokken zijn bij de totstandkoming van het Ad-programma, gelet op de afstemming met de regionale arbeidsmarkt.

Vanuit de arbeidsmarkt is er een vraag naar steeds hoger opgeleid personeel, de Ad-programma’s bieden een antwoord op deze vraag.

Vanuit het oogpunt van het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is het dan ook zeer wenselijk om dergelijke Ad-programma’s, welke deels door mbo-instellingen worden verzorgd, een plek te bieden in de subsidieregeling. Om de aansluiting met het hoger beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt te versterken wordt met deze wijziging de mogelijkheid gecreëerd om de kosten voor het ontwikkelen van een Ad-programma als onderdeel van de pps op te voeren in de aanvraag.

6. Aanvraagprocedure

Zoals hierboven aangegeven is het doel om de regeling regionaal investeringsfonds mbo een meer innovatief karakter te geven. Dit vraagt om een flexibeler vormgeving van de aanvraagprocedure. Daarom worden de onderstaande wijzigingen in de aanvraagprocedure ingevoerd.

a. Aanvraagperiode

Op grond van de regeling zoals die nu luidt zit tussen de aanvraagperiodes telkens een jaar. Deze periode wordt door aanvragers als lang ervaren, gelet op het feit dat het voor bijvoorbeeld bedrijven en overheden te lang duurt om bijvoorbeeld cofinanciering vast te houden. Dit leidt er in sommige gevallen toe dat pps’en waaraan nog geen subsidie op grond van deze regeling is verstrekt het risico lopen uit elkaar te vallen. Om dit risico tegen te gaan wordt het met deze wijziging mogelijk gemaakt om tweemaal per jaar aanvragen in te dienen. Hiermee wordt de tussenperiode verkort en kunnen aanvragen tevens ingediend worden op het moment dat de pps daar klaar voor is. De beschikbare subsidie voor het kalenderjaar zal worden verdeeld over de twee aanvraagperiodes, waarbij wordt geregeld dat overgebleven middelen uit de eerste periode van dat jaar worden doorgeschoven naar de tweede aanvraagperiode. Jaarlijks zal in de Staatscourant de hoogte van het subsidieplafond per aanvraagperiode bekend worden gemaakt.

b. Herstelmogelijkheid

Tevens is gebleken dat het wenselijk is om aanvragen die beperkte tekortkomingen vertonen, op maximaal een criterium, de mogelijkheid te geven om binnen enkele weken aanvullingen in te dienen. Zodat de aanvraag alsnog toegekend kan worden indien het betreffende criterium met de aanvulling dan wel voldoende wordt beoordeeld. Op die manier hoeft een aanvrager niet te wachten tot de eerstvolgende aanvraagperiode. Voorwaarde is wel dat het subsidieplafond voor die aanvraagperiode nog niet is bereikt.

7. Internetconsultatie

Van 6 oktober tot en met 3 november 2015 is deze wijzigingsregeling gedurende een periode van vier weken opengesteld voor internetconsultatie. De in totaal tien binnengekomen reacties zijn afkomstig van verschillende mbo-instellingen, een gemeente, enkele adviesbureaus, de MBO Raad en een branche-organisatie. De internetconsultatie betrof vijf vragen waarop is gereageerd. Hieronder wordt nader ingegaan op de reacties. De reacties hebben geleid tot enkele wijzigingen in de regeling zelf, het algemeen deel en het artikelsgewijze deel van de nota van toelichting.

Over het algemeen geven respondenten aan dat de voorgestelde wijzigingen bijdragen aan het (nog beter) bereiken van de doelstellingen van de regeling. Bijna alle respondenten zijn positief en vinden dat de voorgestelde wijzigingen ertoe bijdragen dat scholen en bedrijven meer ruimte krijgen om te komen tot goede samenwerking gericht op innovatie.

De wijzigingsregeling beoogt de regeling zoals gesteld een meer innovatief en ontwikkelingsgericht karakter te geven. Om deze reden wordt voorgesteld om o.a. de aanvraagprocedure anders vorm te geven, met twee aanvraagperiodes per jaar en om de vereisten voor het activiteitenplan aan te passen. De reacties van alle respondenten zijn op beide punten zeer positief. Men is positief over de mogelijkheid om op twee momenten te kunnen aanvragen omdat dit de ruimte geeft om de aanvraag aan te laten sluiten op de eigen planning. Daarnaast heeft dit tot gevolg dat er bij afwijzing minder wachttijd is tot een volgend aanvraagmoment. Een globaler activiteitenplan doet volgens respondenten recht aan de dynamiek van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Beide aspecten maken de regeling dan ook flexibeler en komen tegemoet aan de behoefte van (aspirant) aanvragers.

Ten aanzien van de wijzigingen die worden voorgesteld voor het onderdeel doelmatiger organiseren van het opleidingsaanbod wordt er wisselend gereageerd. Een aantal respondenten verwacht weinig animo voor een subsidieaanvraag voor dit deel, en ziet dan ook geen voordelen van de wijzigingen. Men ziet doelmatigheid meer als onderdeel van de regiovisie van de pps. Wel wordt door sommige respondenten positief gereageerd op de mogelijkheid om dat een reeds toegekende pps op een later moment alsnog een aanvraag in kan dienen voor een subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod.

Een andere wijzing betreft de mogelijkheid voor mbo-instellingen om te kunnen bijdragen aan de cofinanciering. Een groot aantal van de respondenten geeft aan dit een goede wijziging te vinden. Dit zal er voor zorgen dat de mbo-instelling een meer gelijkwaardige partner kan zijn in het samenwerkingsverband. Wel geven sommige respondenten aan dat ze de beperking dat het alleen in geld mag en niet in natura, te beperkend vinden omdat de meeste kosten zitten in uren van personeel. Daarnaast geeft men aan dat het lastig valt aan te tonen dat deze cofinanciering niet dient ter vervanging van de cofinanciering van regionale overheden zoals in eerste instantie werd voorgesteld. Naar aanleiding van de internetconsultatie en andere gesprekken is besloten deze laatste voorwaarde voor cofinanciering door een mbo-instelling te laten vervallen. De beoordelingscommissie kijkt immers altijd naar de cofinanciering als geheel en zal daarbij ook een oordeel geven of de verdeling ervan over de partners passend is bij de aanvraag. Wel wordt vastgehouden aan de wijziging dat een mbo-instelling enkel kan cofinancieren in geld. Overigens zal dit gelden voor aanvragen die nog moeten worden ingediend en niet voor reeds toegekende pps’en.

Vanuit het oogpunt van het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt hebben de Ad-programma’s een plek gekregen in de regeling. Op de vraag of de respondenten van mening zijn dat dit een goede zaak is, reageren de respondenten positief of zonder mening. Dit onderdeel van de regeling kan als een stimulans werken om de Ad-programma’s in samenspraak met het beroepenveld vorm te geven en de samenwerking tussen mbo en hbo te bevorderen. Wel werd opgemerkt dat de Ad-programma’s onder verantwoordelijkheid van het hbo worden verzorgd. De tekst in de toelichting wekte verwarring op dit punt en is hierop aangepast.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

Ter bevordering van de afstemming in de regio bij de totstandkoming van de aanvragen zullen de registraties van voorgenomen aanvragen op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs worden gepresenteerd. Door deze openbaarmaking op internet kunnen onder andere bedrijven, onderwijsinstellingen en sectoren voorgenomen aanvragen inzien en in contact treden met de initiatiefnemers, bijvoorbeeld om de samenwerking te zoeken, te leren van elkaars ervaringen, of andere initiatieven op elkaar af te stemmen. Daarnaast biedt registratie van voorgenomen aanvragen de mogelijkheid om ondersteuning te ontvangen van het Platform Bèta Techniek.

Onderdelen B, L en O

Op dit moment is voorzien in één aanvraagperiode per kalenderjaar. Door de wijziging in het eerste lid van onderdeel L wordt de mogelijkheid geopend om aanvragen in te dienen in twee periodes per kalenderjaar. Door de wijziging in onderdeel B is de mogelijkheid geopend het subsidieplafond per aanvraagperiode per kalenderjaar vast te stellen in de Staatscourant. Daarbij is geregeld dat indien het subsidieplafond voor de eerste aanvraagperiode van een kalenderjaar niet wordt uitgeput, het resterende bedrag wordt toegevoegd aan het subsidieplafond van de tweede aanvraagperiode van hetzelfde kalenderjaar.

Onderdeel C

Artikel 8 wordt op drie punten aangepast. Het eerste lid van onderdeel C bevat een wijziging van de kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om ook afschrijvingskosten, gedurende de projectperiode, voor nieuwbouw en verbouw voor de locatie van de pps mee te nemen in de aanvraag. Zie verder de wijziging bij onderdeel I.

Op grond van het tweede lid van dit onderdeel wordt een vijfde lid aan artikel 8 toegevoegd op grond waarvan de mogelijkheid wordt geopend dat de pps mede als uitkomst kan hebben dat er een Ad-programma wordt ontwikkeld, die voor een deel wordt uitgevoerd op de mbo-instelling. Voorwaarde is dan dat een instelling voor hoger onderwijs deel uitmaakt van het samenwerkingsverband, aangezien Ad-programma’s onder verantwoordelijkheid van instellingen voor hoger onderwijs worden aangeboden. Hierbij moet worden opgemerkt dat de reguliere kosten voor het verzorgen van het onderwijs van Ad-programma’s niet subsidiabel zijn (net zoals dat bij andere posten het geval is). Subsidie kan alleen worden aangevraagd voor activiteiten en overige zaken die niet vanuit de reguliere bekostiging gefinancierd worden, zoals ontwikkelingskosten. Aanpalende voorwaarde is dat een deel van het onderwijs dat wordt gegeven in het kader van de Ad-programma’s door de betrokken mbo-instelling(en) verzorgd dient te worden. Ook dient een instelling voor hoger onderwijs deel uit te maken van het samenwerkingsverband, waarvan ook de mbo-instelling deel uitmaakt. De instelling voor hoger onderwijs levert een bijdrage aan de ontwikkeling van het Ad-programma en draagt tevens bij aan de cofinanciering van de pps.

Onderdeel D

Op grond van onderdeel D wordt het mogelijk gemaakt dat een school voor praktijkonderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs deel uit kan maken van het samenwerkingsverband. Dit kan van belang zijn voor aanvragen waar ook een entreeopleiding onderdeel van uitmaakt.

Onderdeel E

Op grond van de wijzigingen in de eerste twee leden wordt het mogelijk gemaakt dat ook een onderwijsinstelling bijdraagt aan de cofinanciering van de pps voor het deel dat gefinancierd kan worden door andere partijen dan de arbeidsorganisaties. De onderwijsinstelling die vanuit de rijksbijdrage een bijdrage levert in de cofinanciering dient de handreikingen inzake investeren van publieke middelen in private activiteiten in acht te nemen. Het betreft hier met name de ‘Notitie Helderheid in de bekostiging van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie 2004’ (Gele Katern 2004, nr. 18/19, p26 ev.) en de ‘Handreiking voor de inrichting van onderwijskundige publiek-private arrangementen’ (brief aan de schoolbesturen van 25 maart 2011, kenmerk 285339). Ook wordt bepaald dat de cofinanciering van de onderwijsinstelling enkel mogelijk is in geld en niet in natura. Het beoordelingskader is op dit punt aangescherpt in die zin dat indien er door de onderwijsinstelling kosten in de vorm van uren van personeel worden opgevoerd in de meerjarenbegroting, deze dient aan te tonen dat hierbij sprake is van additionele, niet regulier bekostigde activiteiten. Voor de duidelijkheid is het vierde lid waarin wordt geregeld dat reguliere kosten van arbeidsorganisaties voor de begeleiding van de deelnemers gedurende de beroepspraktijkvorming niet vallen onder cofinanciering, opnieuw geformuleerd.

Het derde lid bevat een verduidelijking van het vijfde lid onderdeel a.

Onderdeel G

Op grond van deze wijziging wordt als extra voorwaarde aan het regionaal visiedocument gesteld dat de aanvrager onderbouwt dat de aanvraag aansluit bij het beleid inzake macrodoelmatigheid (conform de beleidsregel Macrodoelmatig mbo) en bijdraagt aan een doelmatig opleidingenaanbod.

Onderdeel H

Deze wijziging houdt verband met het feit dat het activiteitenplan alleen nog voor het eerste subsidiejaar een gedetailleerd activiteitenplan dient te bevatten. Voor de overige jaren wordt een beschrijving gegeven van de te bereiken mijlpalen en een omschrijving van de activiteiten die worden verricht om de mijlpalen te bereiken. In de voortgangsrapportage (artikel 25, tweede lid) beschrijft het samenwerkingsverband vervolgens in hoeverre de mijlpalen zijn bereikt en op welke wijze de nog niet behaalde mijlpalen alsnog worden bereikt.

Onderdeel I en C, eerste lid

Door de wijziging van artikel 14, vierde lid, wordt het mogelijk dat afschrijvingskosten voor nieuwbouw of verbouw onderdeel uit kunnen maken van de subsidiabele kosten van een pps. Hiervoor geldt als voorwaarde dat deze kosten worden afgeschreven conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Alleen de afschrijvingskosten gedurende de subsidieperiode kunnen worden opgevoerd als subsidiabele kosten.

Onderdeel J

Het eerste lid bevat een correctie van een foute verwijzing. Door de wijziging in het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden aan onderwijsinstellingen waarvan reeds eerder een aanvraag voor een pps is gehonoreerd in een eerdere subsidieperiode om alsnog een aanvraag in te dienen voor subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod. Bij het indienen van een dergelijke aanvraag dient naast een apart plan van aanpak, een meerjarenbegroting, een samenwerkingsovereenkomst ook het bij de pps behorende regionaal visiedocument te worden aangepast. De wijziging voor de aanvraag vloeit voort uit het nieuwe vijfde lid van artikel 16.

Onderdeel K

Door deze wijziging wordt de mogelijkheid geopend voor andere partijen in het samenwerkingsverband van de pps om bij te dragen aan de cofinanciering van het voorstel voor doelmatiger organiseren.

In het tweede lid wordt bepaald dat het maximale subsidiebedrag voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod wordt verhoogd van € 200.000,– naar maximaal € 500.000,–.

Onderdeel L

In het derde lid wordt bepaald dat door middel van het aanvraagformulier een maximum aantal pagina’s kan worden voorgeschreven voor de aanvraag. Met als doel het aantal pagina’s te beperken en het overzichtelijker te maken voor de beoordelingscommissie.

Onderdeel M

Met de wijziging in onderdeel M wordt het mogelijk gemaakt dat de aanvrager bij tekortkoming op één criterium de aanvraag op dit onderdeel aanvult. Voorwaarde is daarbij wel dat het subsidieplafond met de tot dan toe positief beoordeelde aanvragen, nog niet is bereikt. In de wijziging van het artikellid wordt gesproken over ‘bijna voldoende’. Daarmee wordt aangesloten bij de gebruikelijke terminologie, waarmee het oordeel over het examen van een kandidaat wordt uitgedrukt. ‘Bijna voldoende’ staat in dat geval voor het cijfer 5 (zie bijvoorbeeld het Examen-en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB). De aanvrager wordt hierover zo snel mogelijk na de presentatie aan de beoordelingscommissie geïnformeerd en dient de aanvullingen binnen ten hoogste tien werkdagen aan te leveren bij DUO. De commissie beoordeelt daarna of de aanvraag met deze aanvulling alsnog tot een voldoende oordeel leidt op dit onderdeel. In dat geval wordt de beslistermijn van de minister verlengd met ten hoogste vier weken (onderdeel P, derde lid).

Onderdeel N

De wijziging van onderdeel N maakt het mogelijk dat de beoordelingscommissie tevens aanvragen voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod waarvan reeds eerder een aanvraag voor een pps is gehonoreerd in een eerdere subsidieperiode, eigenstandig kan beoordelen. Deze aanvragen worden niet meegenomen in de ranking zoals bedoeld in artikel 22, maar toegekend wanneer aan alle criteria van artikel 21 is voldaan.

Onderdeel O

Op grond van onderdeel O wijzigt de wijze waarop de aanvragen worden gerangschikt. In het eerste lid wordt geregeld dat ingediende aanvragen per aanvraagperiode worden gerangschikt. Aanvragen die initieel onvoldoende scoren op maximaal een van de criteria en in de gelegenheid worden gesteld dit criterium aan te vullen op korte termijn (onderdeel M), worden vervolgens afzonderlijk gerangschikt. En deze aanvragen kunnen nooit hoger in de rangschikking eindigen dan de aanvragen die in dezelfde aanvraagperiode in eerste instantie al voldoende waren op alle criteria.

Onderdeel P

Op grond van het artikel 23, vijfde lid, zoals dat nu luidt kan een aanvrager maximaal twee keer een aanvraag indienen voor een pps. Op grond van deze wijziging in onderdeel P, vierde lid, wordt geregeld dat een aanvrager die op grond van de ranking wordt afgewezen maar wel voldoende scoort op grond van één van de beoordelingscriteria, nog steeds tweemaal een aanvraag mag indienen voor deze pps.

Ook wordt door het vijfde lid van onderdeel P aan artikel 23 een nieuw zesde lid toegevoegd. Hierin wordt geregeld dat indien een aanvraag voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod van een bestaande pps, positief wordt beoordeeld voor elk van de criteria van artikel 21, eerste lid, deze wordt toegekend en geen onderdeel uitmaakt van de ‘ranking’ van de aanvragen voor een pps.

Onderdeel Q

Op grond van deze wijziging wordt geregeld dat een pps meewerkt aan een analyse naar de voortgang van de pps, dit indien uit de voortgangsrapportage blijkt dat de ontwikkeling van de pps achterblijft bij de opgestelde mijlpalen in het plan van aanpak.

Onderdeel R

Op grond van dit onderdeel worden twee wijzigingen aangebracht in het beoordelingskader voor de publiek private samenwerking.

In de eerste plaats wordt als aanvullende voorwaarde gesteld voor criterium 1, ‘verbetering van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt’, dat het plan dat wordt ingediend macro-doelmatig is ten opzichte van het onderwijs in de regio. Op die manier wordt onnodige overlap vermeden.

Ten tweede wordt een wijziging aangebracht in criterium 3. Op grond van deze wijziging wordt geregeld dat het activiteitenplan voor het eerste subsidiejaar een gedetailleerde beschrijving bevat van de te verrichten activiteiten. Voor de volgende jaren kan worden volstaan met een meer globale beschrijving.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven