Besluit van de Minister van Financiën van 1 december 2015, 2015-0000019207, directie Financiële Markten, houdende regels betreffende de vaststelling van de maximale afwikkelingsvergoeding voor betalingsdienstaanbieders voor binnenlandse debetkaarttransacties van consumenten (Besluit maximale afwikkelingsvergoedingen binnenlandse debetkaarttransacties)

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 3, derde lid, van Verordening (EU) nr. 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PbEU 2015, L 123);

BESLUIT:

Artikel 1

  • 1. De gewogen gemiddelde maximale afwikkelingsvergoeding voor binnenlandse debetkaarttransacties, bedoeld in artikel 3, derde lid, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PbEU 2015, L 123), bedraagt tot en met 8 december 2020 € 0,02 per transactie en geldt per betalingsdienstaanbieder.

  • 2. De gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding voor binnenlandse debetkaarttransacties wordt berekend volgens de formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    n: het aantal binnenlandse debetkaarttransacties van een betalingsdienstaanbieder binnen een betaalkaartschema;

    IVi: de afwikkelingsvergoeding die toegepast wordt op transactie i in €;

    gi: de transactiewaarde van transactie i in €.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 9 december 2015. Indien de Staatscourant waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na 9 december 2015, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 9 december 2015.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

TOELICHTING

Aanleiding

Dit besluit strekt ter vaststelling van de maximale afwikkelingsvergoeding voor debetkaarttransacties voor consumenten. Dit is een invulling van de lidstaatoptie van artikel 3, derde lid, van Verordening (EU) nr. 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PbEU 2015, L 123) (hierna: de verordening). De verordening bevat uniforme regels voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties, waarbij zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde zich binnen de EU bevinden. Een op kaarten gebaseerde betalingstransactie is een op een infrastructuur voor betaalkaartschema’s en bedrijfsregels gebaseerde dienst voor het verrichten van een betalingstransactie met behulp van een kaart, een telecommunicatie-, digitaal of IT-instrument of programmatuur indien dit in een debet- of kredietkaarttransactie resulteert (zie artikel 2, zevende lid, van de verordening). Eén van de regels in de verordening is de maximale hoogte van de afwikkelingsvergoeding die betalingsdienstaanbieders voor debetkaarttransacties van consumenten bieden of verlangen (artikel 3 van de verordening). De verordening treedt gefaseerd in werking, waarbij de artikelen 3, 4, 6 en 12, van de verordening met ingang van 9 december 2015 van toepassing zullen zijn en de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de verordening met ingang van 9 juni 2016 van toepassing zullen zijn. De overige artikelen zijn met ingang van 8 juni 2015 van toepassing.

Artikel 3 verordening en huidige situatie in Nederland

Als geen gebruik wordt gemaakt van één van de lidstaatopties uit het tweede en derde lid van artikel 3 van de verordening betekent dit dat voor binnenlandse debetkaarttransacties automatisch de algemene regel zal gelden, te weten een maximale afwikkelingsvergoeding per transactie van 0,2% van de transactiewaarde (eerste lid). De afwikkelingsvergoedingen voor binnenlandse debetkaarttransacties in Nederland kennen geen ad valorem karakter, liggen voor aankopen vanaf € 5,00 beneden het plafond van de verordening en worden veelal bilateraal vastgesteld. Uit onlangs verricht onderzoek van de ACM is gebleken dat de gemiddelde afwikkelingsvergoedingen voor binnenlandse debetkaarttransacties sinds 2013 zijn gedaald. De huidige efficiëntie van de Nederlandse betaalkaartenmarkt komt mede voort uit de samenwerking tussen banken en detailhandel, horeca en tankstations in het kader van het Convenant Betalingsverkeer uit 2005 en de nadere overeenkomsten daarbij uit 2009 en 2014. De hierin gemaakte afspraken hebben geleid tot lagere tarieven, een hogere acceptatie van debetkaarten en een stijging van het aantal debetkaarttransacties met de daarbij behorende daling van de maatschappelijke kosten. Het is van belang om die efficiëntie te behouden. Bij hantering van de algemene regel van artikel 3 bestaat het risico dat marktpartijen hun huidige lage afwikkelingsvergoedingen zullen verhogen tot dit Europeesrechtelijk geregelde maximum. Dit zou een onwenselijke ontwikkeling zijn, gelet op het streven van zowel de EU als Nederland naar een zo laag mogelijke afwikkelingsvergoeding. Verder zijn de afwikkelingsvergoedingen in Nederland in de regel geen ad valorem vergoedingen, maar een vaste vergoeding per transactie. Voor banken zou het relatief kostbaar zijn als ICT-systemen aangepast zouden moeten worden om een ad valorem vergoeding te kunnen verrekenen. Daarnaast zijn vanuit mededingingsoptiek bilaterale afspraken gunstig.

Gelet hierop is ervoor gekozen gebruik te maken van één van de lidstaatopties van artikel 3 van de verordening, te weten de in het derde lid geboden optie. Deze optie biedt de mogelijkheid voor lidstaten om voor binnenlandse debetkaarttransacties nationaal een lagere maximale afwikkelingsvergoeding vast te stellen in de vorm van een gewogen gemiddelde maximale vergoeding per transactie, welke wordt berekend op basis van de jaarlijkse transactiewaarden. Deze optie sluit daardoor het beste aan bij de huidige situatie in de Nederlandse markt. Daarnaast worden hoge kosten voor aanpassing van ICT-systemen bij banken voorkomen. Aangezien artikel 3 van de verordening met ingang van 9 december 2015 van toepassing zal zijn, dient uiterlijk op die datum de gekozen lidstaatoptie nationaal te zijn geregeld.

De gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding op grond van deze optie wordt in dit besluit vastgesteld op maximaal € 0,02 per transactie. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding is enerzijds rekening gehouden met de huidige lage tarieven op de Nederlandse markt, maar anderzijds ook met het belang van marktwerking ten aanzien van afwikkelingstarieven en met de mogelijkheid van toetreding van nieuwe marktpartijen op het gebied van betalingsdienstverlening.

De vastgestelde maximale gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding geldt per betalingsdienstaanbieder binnen elk betalingskaartschema, waarbij wordt uitgegaan van de in artikel 3, derde en vierde lid, van de verordening bedoelde jaarlijkse transactiewaarde per betaalkaartschema. Uit de keuze voor vaststelling van een gewogen gemiddelde maximale vaste afwikkelingsvergoeding per transactie (zie artikel 2, eerste lid) in plaats van een percentage van de gemiddelde jaarlijkse transactiewaarde, vloeit voort dat moet worden bepaald hoe deze gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding dient te worden berekend. In het tweede lid van artikel 2 is geregeld dat de gewogen gemiddelde afwikkelingsvergoeding wordt berekend door voor alle binnenlandse debetkaarttransacties van een betalingsdienstaanbieder binnen een betaalkaartschema in een jaar de transactiewaarde te vermenigvuldigen met de toegepaste afwikkelingsvergoeding, en de som hiervan te delen door de som van de transactiewaardes van alle binnenlandse debetkaarttransacties van een betalingsdienstaanbieder binnen een betaalkaartschema.

Van de lidstaatoptie in artikel 3, derde lid, van de verordening kan slechts tijdelijk gebruik worden gemaakt, te weten tot 9 december 2020. Na die datum zal in beginsel de standaard vergoeding van 0,2% van de transactiewaarde per transactie gelden, zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, van de verordening, dan wel kan gebruik worden gemaakt van één van de andere opties.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven