Regeling van de Minister van Financiën van 16 november 2015, 2015-0000018447, directie Financiële Markten, houdende regels inzake het gebruik van de risicoindicatoren bij het berekenen van risicoscores van banken ten behoeve van het depositogarantiestelsel (Regeling risicoindicatoren bijdragen depositogarantiestelsel Wft)

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 29.12, vierde lid, van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft;

BESLUIT:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bank:

bank als bedoeld in artikel 29.01, eerste lid, van het besluit;

besluit:

Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.

Artikel 2

  • 1. De risicoscore van een bank, bedoeld in bijlage C van het besluit, wordt berekend aan de hand van de volgende indicatoren, bedoeld in die bijlage, alsmede de indicator in het tweede lid:

    • a. voor de dimensie kapitalisatie: hefboomratio;

    • b. voor de dimensie kwaliteit van de activa: risicogewogen activa gedeeld door totale activa;

    • c. voor de dimensie bedrijfsmodel en management: rendement op activa;

    • d. voor de dimensie potentiële verliezen voor het depositogarantiestelsel: gegarandeerde deposito’s gedeeld door totale activa.

  • 2. Voor de dimensie liquiditeits- en financieringsprofiel wordt als indicator gebruikt: liquiditeit gedeeld door totale activa.

  • 3. Voor de toepassing van de indicatoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan onder:

    a. hefboomratio:

    hefboomratio als bedoeld in bijlage X, templatenummer 45, templatecode C 45.00, van de uitvoeringsverordening rapportage kapitaalvereisten;

    b. risicogewogen activa:

    risicogewogen activa als bedoeld in bijlage II, templatenummer 2, templatecode C 02.00, van de uitvoeringsverordening rapportage kapitaalvereisten;

    c. totale activa:

    totale activa als bedoeld in bijlage III, templatenummer 1.1, templatecode F 01.01, van de uitvoeringsverordening kapitaalvereisten;

    d. netto-inkomsten:

    netto-inkomsten als bedoeld in bijlage III, templatenummer 2, templatecode F 02.00, van de uitvoeringsverordening rapportage kapitaalvereisten;

    e. liquiditeit:

    het op grond van artikel 108 van het Besluit prudentiële regels Wft maandelijks aangehouden bedrag aan liquiditeit.

Artikel 3

De score op de risicoindicatoren, bedoeld in artikel 2, wordt als volgt genormaliseerd en gewogen, met dien verstande dat de genormaliseerde risicoscore niet lager is dan 0 en niet hoger is dan 1:

Risicoindicator

Bereik

Normalisatie

Weging

Hefboomratio

3%

tot

6%

1 – (6% – hefboomratio) / (6% – 3%)

0,125

Liquiditeit / totale activa

0%

tot

10%

1 – liquiditeit / totale activa

0,125

Risicogewogen activa / totale activa

0%

tot

100%

Niet van toepassing

0,50

Rendement op activa

0%

tot

0,2%

1 – (0,2% – rendement op activa) / (0,2%)

0,125

Gegarandeerde deposito’s / totale activa

0%

tot

100%

Niet van toepassing

0,125

Artikel 4

Een bank wordt ingedeeld in een risicocategorie als bedoeld in bijlage C van het besluit overeenkomstig de volgende tabel:

Gemiddelde risicoscore

Risicocategorie

< 0,25

I

0,25 – < 0,4

II

0,4 – <0,55

III

> 0,55

IV

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Implementatiebesluit depositogarantiestelsel in werking treedt. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de dag waarop het Implementatiebesluit depositogarantiestelsel in werking treedt, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling risicoindicatoren bijdragen depositogarantiestelsel Wft.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

TOELICHTING

Deze regeling strekt ertoe op enkele onderdelen nadere invulling te geven aan de methodiek voor het bepalen van de door banken te betalen bijdragen aan het depositogarantiestelsel die is neergelegd in het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (hierna: het besluit) door middel van het Implementatiebesluit depositogarantiestelsel. Op grond van het besluit betalen banken bijdragen aan het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 3:259, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, totdat het depositogarantiefonds, dat de financiële middelen ten behoeve van het depositogarantiestelsel beheert, een bepaalde omvang bereikt. Die bijdragen bestaan uit een viertal onderdelen: een basisbijdrage en een suppletie, alsmede een risicobijdrage en een risicosuppletie. De risicobijdrage en -suppletie zijn onder meer afhankelijk van het risicoprofiel van een bank en worden gebaseerd op de risicogewogen depositobasis van een bank. De risicogewogen depositobasis van een bank wordt bepaald door de depositobasis te vermenigvuldigen met een risicowegingspercentage, dat afhankelijk is van de risicocategorie waarin een bank wordt ingedeeld. De Nederlandsche Bank (DNB) deelt ieder kwartaal een bank in een risicocategorie in op basis van de behaalde risicoscore in een van de vier risicocategorieën. Dit gebeurt met behulp van de volgende formule, die is neergelegd in bijlage C van het besluit:

rs(i,t) = Σm ri(m) x w(m)

waarin:

rs(i,t) = risicoscore voor bank i in kwartaal t;

ri(m) = de genormaliseerde score op risicoindicator m, waarbij m = 1,2,3,4…M. M is het totaal aantal risicoindicatoren;

w(m) = wegingsfactor van indicator m.

Deze regeling bepaalt welke risicoindicatoren worden gebruikt bij het bepalen van de risicoscore overeenkomstig bovenstaande formule.

De risicoscore geeft een beeld van de soliditeit van een bank op vijf dimensies: kapitalisatie, liquiditeits- en financieringsprofiel, kwaliteit van de activa, bedrijfsmodel en management en potentiële verliezen voor het depositogarantiestelsel. Het in bijlage C neergelegde uitgangspunt is dat per dimensie ten minste één indicator wordt gebruikt om de prestatie op die dimensie te meten. In bijlage C wordt een aantal kernindicatoren benoemd. Hieraan is in deze ministeriële regeling nog een indicator toegevoegd. In totaal worden vijf indicatoren gebruikt. De geselecteerde indicatoren geven een goed en voldoende onderscheidend beeld van de prestaties van banken op de vijf dimensies.

De volgende indicatoren worden gebruikt:

hefboomratio: de hoeveelheid tier 1-kernkapitaal gedeeld door de totale activa is een indicator van de kapitaalpositie en daarmee van de soliditeit van een bank;

risicogewogen activa gedeeld door totale activa: de risicogewogen activa gedeeld door totale activa geeft een indicatie van de mate waarin een bank al dan niet risicovolle investeringen heeft gedaan;

netto inkomsten gedeeld door totale activa: de netto-inkomsten gedeeld door totale activa geeft een indicatie van het rendement dat een instelling genereert, waarbij geldt dat negatieve of zeer lage rendementen leiden tot een minder solide bank. Gebruik wordt gemaakt van de geannualiseerde netto-inkomsten zoals die worden gerapporteerd, zodat de data op kwartaalbasis vergelijkbaar zijn;

gegarandeerde deposito's gedeeld door totale activa: gegarandeerde deposito’s zijn superpreferent in faillissement, waardoor zij als laatste verliezen op zullen vangen. Mocht een instelling in hoge mate gefinancierd zijn met gegarandeerde deposito’s is de kans op verliezen voor het depositogarantiestelsel groter dan bij weinig depositofinanciering;

liquiditeit gedeeld door totale activa: de aangehouden maandliquiditeit ten opzichte van de totale activa geeft de omvang van de buffer aan die een bank heeft om een potentiële financieringsuitstroom op te vangen.

De eerste vier indicatoren betreffen kernindicatoren zoals vermeld in bijlage C van het besluit. De vijfde en laatste indicator, liquiditeit gedeeld door totale activa, is hieraan toegevoegd. Deze indicator geeft de score op de dimensie liquiditeits- en financieringsprofiel. Reden dat niet gekozen is voor de in bijlage C genoemde kernindicatoren op deze dimensie, de liquiditeitsdekkingsgraad (LCR) en netto stabiele financieringsverhouding (NSFR) is dat er voor deze eisen nog geen geharmoniseerde rapportageverplichting geldt, waardoor er niet door banken op voldoende consistente wijze wordt gerapporteerd. Daarom is gekozen voor de thans wel gerapporteerde maandliquiditeit op basis van het Besluit prudentiële regels Wft. Voorstelbaar is dat enig moment van de LCR en NSFR gebruik zal worden gemaakt zodra deze kunnen worden toegepast.

Als indicator op de dimensie ‘kapitalisatie’ wordt de hefboomratio gebruikt. Anders dan de geselecteerde indicatoren op de andere dimensies, hangt de hefboomratio niet samen met de risicoweging van de activa en daarmee met het risico aan de activazijde van de balans. Op de dimensie ‘kwaliteit van de activa’ wordt de risicogewogen activa gedeeld door totale activa gebruikt. Dit geeft goed weer wat de mate van risico is die de bank loopt. Daarin is ook marktrisico en operationeel risico begrepen, in tegenstelling tot de alternatieve kernindicator, niet presterende leningen gedeeld door totale leningen, die beperkter is omdat deze alleen uitsluitend ziet op de kwaliteit van de leningenportefeuille. Op de dimensie ‘bedrijfsmodel en management’ wordt gebruikt rendement op de activa. Reden daarvoor is dat de prestaties van de verschillende banken op deze indicator goed vergelijkbaar zijn, ook van jaar op jaar. Bovendien kent deze indicator een vrij brede variatie. Op de dimensie ‘potentiële verliezen voor het DGS’ wordt gebruikt als indicator gegarandeerde deposito’s gedeeld door totale activa, aangezien er voor de alternatieve kernindicator, beklemde activa over passiva, in onvoldoende mate gegevens beschikbaar zijn.

De indicatoren zijn niet vergelijkbaar qua bereik: gegarandeerde deposito’s gedeeld door totale activa van een bank heeft een ander bereik dan de hefboomratio. Daarom voorziet artikel 3 in normalisatie van de scores op de indicatoren, zodat deze allemaal een bereik hebben tussen 0 en 100%. Bij bepaalde indicatoren is dit bereik vanzelf 0-100%, maar bij anderen is een specifieke onder- en bovengrens bepaald. Zo is bij hefboomratio en rendement op activa gekozen voor een andere schaal dan 0 tot 100. Bij de hefboomratio is de ondergrens gelijk getrokken met de minimumhefboomratio die is ingevoerd naar aanleiding van Bazel III. Door middel van de ondergrens en bovengrens worden de indicatoren vervolgens genormaliseerd. Dit gebeurt door de ondergrens van de indicatorwaarde af te trekken en te delen door de bovengrens minus de ondergrens. Dat resulteert altijd in een score van 0 tot 100%. Indien indicatorwaarden boven de bovengrens of onder de ondergrens uitkomen, dan worden deze gelijkgesteld respectievelijk aan de boven- of ondergrens.

Vervolgens worden de scores op de genormaliseerde risicoindicatoren vermenigvuldigd met een wegingsfactor (artikel 3). Die wegingsfactor bepaalt hoe zwaar de uitkomst van de score van een bank op een bepaalde risicoindicator meeweegt voor het bepalen van de uiteindelijke risicoscore. De zwaarste weging is toegekend aan de ratio van risicogewogen activa gedeeld door totale activa, te weten 0,5. De reden hiervoor is dat deze indicator gebaseerd is op een brede definitie van het krediet-, markt- en operationeel risico per bank. Daarmee ziet het op het risicoprofiel van de gehele activazijde, in tegenstelling tot de overige indicatoren die primair een beeld geven van deelaspecten van het bedrijfsmodel of de passivazijde. Aan de overige vier risicoindicatoren is een gelijke weging toegekend, omdat deze indicatoren van gelijksoortig belang zijn. De richtsnoeren schrijven een minimale weging voor van de kernindicatoren waarbij ruimte is voor invulling. Zoals aangegeven is het bovendien niet noodzakelijk alle kernindicatoren van de richtsnoeren te gebruiken om een adequaat risicoprofiel van de deelnemende banken te kunnen bepalen. De in deze regeling gekozen wegingen verschillen daarom van de richtsnoeren. De in deze regeling gekozen wegingen hangen sterk samen met de specifieke kenmerken van de geconcentreerde Nederlandse bankensector en doen recht aan het uitgangspunt voldoende risicodifferentiatie tussen de banken te bewerkstelligen. Voldoende risicodifferentiatie is immers een voorwaarde om banken te prikkelen hun risicoprofiel aan te passen en hun soliditeit te versterken.

Uit bijlage C van het besluit volgt dat op basis van het gemiddelde van de risicoscore op het daadwerkelijke toetsmoment en de risicoscores van drie voorafgaande toetsmomenten een bank wordt ingedeeld in een risicocategorie. Artikel 4 bepaalt welke risicocategorieën corresponderen met welke risicoscores, en dus welk risicowegingspercentage geldt voor een bank bij het bepalen van de risicogewogen depositobasis.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven