Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2015, 41273 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2015, 41273 | Besluiten van algemene strekking |
De Referendumcommissie,
Gelet op het artikel 90, tweede en derde lid van de Wet raadgevend referendum;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de referendumcommissie, bedoeld in artikel 87 van de Wet raadgevend referendum;
de dag van de stemming, bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum;
degenen die kiesgerechtigd zijn op grond van hoofdstuk 4 van de Wet raadgevend referendum;
Nederland, met inbegrip van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
een raadgevend referendum, bedoeld in artikel 2 van de Wet raadgevend referendum;
een subplafond als bedoeld in artikel 5, tweede lid;
een wet die aan een referendum wordt onderworpen.
De commissie kan subsidie verstrekken voor activiteiten in Nederland die worden uitgevoerd voordat op de dag van stemming de stemming eindigt en die tot doel hebben het publieke debat over de wet te bevorderen.
1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend door:
a. een natuurlijke, meerderjarige, persoon die in Nederland woont; en
b. een rechtspersoon, die in Nederland is gevestigd, met uitzondering van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid.
2. In afwijking van het eerste lid kan geen aanvraag worden ingediend door:
a. een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een rechtspersoon die uitsluitend publieke taken en daaruit onmiddellijk voortvloeiende werkzaamheden uitvoert.
1. Als de aanvrager een natuurlijke persoon is, bedraagt de subsidie ten hoogste € 5.000.
2. Als de aanvrager een rechtspersoon is, bedraagt de subsidie ten minste € 5.000 en ten hoogste € 50.000.
1. Voor de subsidieverstrekking op grond van artikel 2 geldt per referendum een subsidieplafond van € 2.000.000,– dat wordt onderverdeeld in de volgende deelplafonds:
a. € 700.000,– voor activiteiten die tot doel hebben kiesgerechtigden te laten stemmen voor de wet;
b. € 700.000,– voor activiteiten die tot doel hebben kiesgerechtigden te laten stemmen tegen de wet; en
c. € 600.000,– voor activiteiten die tot doel hebben het debat over de wet die aan het referendum wordt onderworpen op neutrale wijze te bevorderen.
2. Een deelplafond wordt onderverdeeld in:
a. een subplafond ter grootte van 20% van het deelplafond voor subsidies aan natuurlijke personen; en
b. een subplafond ter grootte van 80% van het deelplafond voor subsidies aan rechtspersonen.
1. De commissie verdeelt het beschikbare budget per subplafond op volgorde van de datum van ontvangst van de aanvragen om subsidie.
2. Indien er meer aanvragen zijn ontvangen op één dag, waarbij honorering van al deze aanvragen zou leiden tot overschrijding van een subplafond, wordt de onderlinge rangorde van die aanvragen vastgesteld door middel van loting door een notaris.
3. Wanneer door de verstrekking van een subsidie een subplafond zou worden overschreden, worden zowel de aanvraag voor die subsidie als de daarop in de rangorde volgende aanvragen die betrekking hebben op dat subplafond, afgewezen.
4. Indien een aanvrager met toepassing van artikel 9 de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst de dag waarop de aanvraag volledig is.
5. Onverminderd het vierde lid, geldt voor een vooringediende aanvraag als bedoeld in artikel 7, tweede lid, die is ontvangen voor of op de datum van artikel 7, eerste lid, de datum bedoeld in artikel 7, eerste lid, als datum van ontvangst.
1. De commissie maakt voor ieder referendum de datum bekend van de eerste dag waarop een aanvraag om subsidie kan worden ingediend; de bekendmaking vindt plaats door mededeling in de Staatscourant.
2. Een aanvraag kan voorafgaand aan de datum, bedoeld in het eerste lid, worden ingediend, met dien verstande dat een aanvraag niet eerder kan worden ingediend dan wanneer het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 8, derde lid, beschikbaar is gesteld. In dat geval is sprake van een vooringediende aanvraag.
3. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend tot uiterlijk 35 dagen voor de dag van de stemming.
1. Een aanvrager mag per referendum niet meer dan één aanvraag indienen voor een activiteit die tot doel heeft of activiteiten die tot doel hebben het publieke debat over de wet te bevorderen.
2. Een aanvraag kan één of meerdere activiteiten betreffen, met dien verstande dat alle activiteiten betrekking moeten hebben op hetzelfde subplafond, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij de commissie met gebruikmaking van een door de commissie beschikbaar gesteld formulier.
4. De aanvraag bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden, waaronder in ieder geval:
a. een omschrijving van de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;
b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage levert of leveren aan de doelstelling van de subsidie;
c. een gespecificeerde begroting, die inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;
d. een tijdsplanning, waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de activiteit of activiteiten wordt of worden uitgevoerd voordat de stemming op de dag van stemming eindigt;
e. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;
f. indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES;
g. indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, een uittreksel uit de basisregistratie personen, als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen of als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES, dat niet ouder is dan een maand en waaruit het woonadres van de aanvrager blijkt;
h. indien de aanvrager een rechtspersoon is, een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat niet ouder is dan een maand en waaruit blijkt dat de aanvrager statutair in Nederland is gevestigd en wie bevoegd is voor de rechtspersoon op te treden.
Indien een aanvraag om subsidie onvolledig is, verleent de commissie de aanvrager een termijn van vijf werkdagen om de aanvraag aan te vullen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na verzending van het verzoek om aanvulling door de commissie.
1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten die redelijkerwijs direct verbonden zijn aan de uitvoering van de activiteit of activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
2. De subsidiabele kosten worden door de aanvrager berekend op basis van een voor de commissie inzichtelijke en controleerbare wijze.
3. Indien de aanvrager een rechtspersoon is, wordt bij de berekening van de hoogte van de subsidiabele kosten een uurtarief gehanteerd van ten hoogste € 35,– voor de inzet van personeel waarmee de aanvrager een arbeidsovereenkomst heeft. Kosten voor de inzet van vrijwilligers zijn, behoudens onkostenvergoedingen, niet subsidiabel.
4. Niet subsidiabel zijn kosten voor zover die reeds uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd.
5. Verschuldigde btw komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking ingeval de aanvrager de btw niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting.
1. De commissie beslist binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag om subsidie of, indien van toepassing, binnen drie weken na de loting, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
2. De commissie kan in ieder geval afwijzend op een aanvraag beslissen indien:
a. niet voldaan is aan de eisen die in deze regeling zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;
b. gegronde reden bestaat aan te nemen dat de te subsidiëren activiteit of activiteiten in strijd komt of komen met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;
c. op basis van de aanvraag, als die is ingediend door een rechtspersoon, wordt geoordeeld dat de totale subsidiabele kosten minder dan € 5.000 bedragen; of
d. de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd reeds zijn verricht voorafgaand aan de datum van de indiening van de aanvraag om subsidie.
3. De commissie kan een lager bedrag toekennen dan is aangevraagd.
1. Indien de subsidieontvanger een natuurlijke persoon is, wordt direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven en vindt de betaling van het vastgestelde subsidiebedrag in een keer plaats.
2. Indien de subsidieontvanger een rechtspersoon is, wordt een voorschot verleend.
1. De subsidieontvanger is in ieder geval verplicht:
a. de activiteit of activiteiten uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van de activiteit of activiteiten die in de beschikking tot subsidieverstrekking is gegeven;
b. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de commissie van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem;
c. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de commissie zodra aannemelijk is dat de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;
d. de in het kader van de subsidieverstrekking gevoerde administratie te bewaren tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling;
e. indien de subsidieontvanger een rechtspersoon is, voor de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen en voor de overige activiteiten van de rechtspersoon een gescheiden administratie te voeren;
f. op verzoek van de commissie medewerking te verlenen aan een door de commissie ingesteld evaluatieonderzoek, bedoeld om te beoordelen in welke mate de gesubsidieerde activiteiten hebben bijgedragen aan het doel van de subsidie.
2. De commissie kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie of die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit of activiteiten wordt of worden verricht.
1. Als de subsidieontvanger een rechtspersoon is, wordt een aanvraag om subsidievaststelling uiterlijk zes weken na de dag van de stemming ingediend bij de commissie met gebruikmaking van een daartoe door de commissie beschikbaar gesteld formulier.
2. De aanvraag bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden, waaronder in ieder geval een verslag over de uitvoering van de activiteit of activiteiten en een verantwoording met betrekking tot de gerealiseerde kosten.
1. Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag daartoe.
2. De subsidie kan op € 0 worden vastgesteld indien de subsidie niet op ten minste € 5.000 kan worden vastgesteld.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Referendumcommissie, namens deze, M.C. van der Laan Voorzitter
In artikel 90, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum (Wrr) is bepaald dat de referendumcommissie (hierna ook: de commissie) subsidies verstrekt ten behoeve van maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over een aan een referendum onderworpen wet te bevorderen. In artikel 90, derde lid, van de Wrr is de commissie opgedragen om ter uitvoering van deze taak een subsidieregeling vast te stellen, waarin in ieder geval een subsidieplafond van maximaal € 2 miljoen per referendum wordt vastgesteld. Hiertoe strekt de onderhavige regeling. Deze regeling is van toepassing op alle referenda over wetten die op grond van de Wrr worden gehouden.
De referendumcommissie heeft bij het opstellen van deze regeling de volgende uitgangspunten gehanteerd:
• het beschikbare budget van € 2 miljoen moet evenwichtig worden verdeeld over activiteiten die tot doel hebben om kiezers voor of tegen de aan een referendum onderworpen wet te laten stemmen en activiteiten die tot doel hebben het debat over de wet die aan het referendum wordt onderworpen op neutrale wijze te bevorderen;
• de subsidieregeling moet een veelheid van activiteiten van verschillende initiatiefnemers stimuleren; voorkomen moet worden dat het beschikbare budget wordt opgesoupeerd door een klein aantal grootschalige activiteiten;
• een substantieel deel van het totale budget moet worden gereserveerd voor kleinschalige initiatieven van individuele personen of informele samenwerkingsverbanden;
• de activiteiten moeten worden uitgevoerd vóórdat op de dag waarop het referendum wordt gehouden de stemming sluit (om 21.00 uur volgens Europees Nederlandse tijd).
Ten behoeve van een evenwichtige verdeling van het voor een referendum beschikbare subsidiebedrag van € 2 miljoen (het ‘subsidieplafond’) zijn in de onderhavige regeling ‘deelplafonds’ vastgesteld. Bij het vaststellen van de hoogte van de deelplafonds heeft de commissie rekening gehouden met de ervaringen bij het referendum over de Europese Grondwet in 2005. Het voor dat referendum beschikbare subsidiebedrag, zijnde € 1 miljoen, was op grond van de Subsidieregeling raadplegend referendum Europese Grondwet verdeeld in 80% voor de voor- en tegenstanders en 20% voor neutrale activiteiten. Uit de evaluatie van die regeling is gebleken dat het aantal aanvragen voor neutrale activiteiten groter was dan verwacht. Daarom is het deelplafond voor neutrale activiteiten in de onderhavige regeling op 30% van het totale budget van € 2 miljoen (dus € 600.000) gesteld. Uit dit budget kunnen subsidies worden verstrekt aan personen en organisaties die activiteiten willen ontplooien om het debat op neutrale wijze te bevorderen. Bij neutrale activiteiten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het organiseren van een openbaar debat, waaraan zowel voor- als tegenstanders van de wet deelnemen. Van het subsidieplafond van € 2 miljoen wordt 70% (€ 1.400.000) gereserveerd voor activiteiten die tot doel hebben om kiezers voor of tegen te laten stemmen.
Om te waarborgen dat voldoende kleinschalige activiteiten subsidie kunnen verkrijgen, is in de onderhavige regeling bepaald dat binnen elk deelplafond een subplafond geldt van 20% voor subsidies aan individuele personen (in de regeling aangeduid als ‘natuurlijke personen’) en een subplafond van 80% voor subsidies aan organisaties (rechtspersonen). In geval van activiteiten van informele rechtspersonen of samenwerkingsverbanden zal de subsidie worden verstrekt aan een of meer individuele personen.
In verband met de doelstelling van de regeling om zo veel mogelijk verschillende activiteiten van verschillende initiatiefnemers te stimuleren, is in de onderhavige regeling verder bepaald dat een aanvrager per referendum slechts éénmaal subsidie mag aanvragen en is er een maximum gesteld aan het bedrag dat kan worden aangevraagd: natuurlijke personen kunnen maximaal € 5.000 aan subsidie aanvragen; rechtspersonen maximaal € 50.000. Voor rechtspersonen geldt bovendien een ondergrens van € 5.000. In één aanvraag kan wel voor meerdere activiteiten subsidie worden aangevraagd, mits deze binnen hetzelfde subplafond vallen en het totale bedrag dat wordt aangevraagd, voornoemde grenzen niet overschrijdt.
Samengevat wordt de € 2 miljoen voor subsidies als volgt verdeeld:
Totaal |
|||||
---|---|---|---|---|---|
Categorie aanvrager |
Activiteiten met doel voor de wet te stemmen |
Activiteiten met doel tegen de wet te stemmen |
Neutraal |
||
Natuurlijke personen |
€ 140.000 |
€ 140.000 |
€ 120.000 |
€ 400.000 |
|
Rechtspersonen |
€ 560.000 |
€ 560.000 |
€ 480.000 |
€ 1.600.000 |
|
Totaal |
€ 700.000 |
€ 700.000 |
€ 600.000 |
€ 2.000.000 |
Voor de verdeling van de verschillende subplafonds is in de onderhavige regeling niet, zoals in de Subsidieregeling raadplegend referendum Europese Grondwet, gekozen voor een vergelijkende toets, ook wel een ‘tendersysteem’ genoemd. Een dergelijk systeem heeft tot gevolg dat de beoordeling van de subsidie-aanvragen pas kan beginnen als de deadline voor het indienen van subsidies is verstreken. Vanaf dat moment worden de ontvangen aanvragen met elkaar vergeleken en beoordeeld. De referendumcommissie wil de subsidies zo snel mogelijk beschikbaar stellen, zodat er voldoende tijd is om de activiteiten voor te bereiden en uit te voeren. Bij die doelstelling past een tendersysteem minder goed. Daarnaast wil de referendumcommissie terughoudend zijn in de inhoudelijke beoordeling van de initiatieven. Het doel van de subsidie is dat het debat wordt gestimuleerd. Dat kan op veel wijzen gebeuren, waarbij de ene wijze niet beter hoeft te zijn dan een andere en bovendien valt te verwachten dat de effectiviteit van de verschillende voorgestelde initiatieven ook moeilijk vooraf te beoordelen zal zijn. Gelet hierop heeft de commissie ervoor gekozen om de subsidies te verdelen op volgorde van ontvangst van de aanvragen (‘first come, first serve’). Hierbij is de dag van ontvangst van de aanvraag bepalend, het precieze tijdstip waarop de aanvraag op die dag is ontvangen is niet relevant. Wanneer toewijzing van alle aanvragen (binnen een bepaald subplafond) die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het plafond zou worden overschreden, geldt (op grond van artikel 6, tweede lid, van de regeling) dat de onderlinge rangorde van die aanvragen wordt vastgesteld door middel van loting door een notaris.
Per referendum stelt de commissie vast vanaf welke datum subsidieaanvragen officieel kunnen worden ingediend. Doordat die datum voor ieder referendum afzonderlijk door de commissie wordt vastgesteld, kan de duur van de indieningstermijn per referendum verschillen. De reden hiervoor is dat het referendum ten minste 85 dagen en maximaal zes maanden na de datum waarop het besluit over het referendum wordt genomen moet plaatsvinden (art. 55, derde lid, van de Wrr). Door voor de indiening van subsidieaanvragen niet te kiezen voor een vaste termijn kan zoveel mogelijk rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals de periode die resteert tot aan de dag van de stemming, vakantieperiodes, enzovoort.
Via de website van de commissie wordt een standaard aanvraagformulier beschikbaar gesteld, dat bij de aanvraag gebruikt moet worden. Daarop moet de aanvrager onder andere aangeven of de activiteiten erop gericht zijn om kiezers voor of juist tegen de wet te laten stemmen die onderwerp is van het referendum dan wel tot doel hebben het debat over die wet op een neutrale wijze te stimuleren.
Aanvragen kunnen ook al eerder naar de commissie worden gestuurd dan de eerste dag waarop officiële indiening mogelijk is: er is dan sprake van ‘voorindiening’. Voor de bepaling van de datum van ontvangst (die van belang is voor het systeem van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’) geldt voor die vooringediende aanvragen de eerste dag waarop officiële indiening mogelijk is, mits zij vóór of op die dag ook al door de commissie zijn ontvangen.
Als er op de eerste dag van de officiële indieningtermijn al zo veel aanvragen bij de commissie liggen dat er moet worden geloot, doen dus zowel de aanvragen die op die dag zijn ontvangen als de aanvragen die al eerder zijn ontvangen mee aan die loting.
De commissie zal de onderhavige regeling zo spoedig mogelijk na de eerste toepassing ervan evalueren.
De bepalingen van de onderhavige regeling moeten worden gelezen in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarin is een algemene regeling opgenomen voor de verstrekking van subsidies in titel 4.2 van de Awb, die ook geldt voor subsidieverstrekking door de referendumcommissie. In deze titel staan algemene regels over de aanvraag, vaststelling en uitkering van subsidies. Volgens de Awb begint het proces van subsidieverlening met de aanvraag. Als de aanvraag wordt goedgekeurd, volgt in beginsel een verleningsbeschikking. Hierbij krijgt de aanvrager nog geen subsidie uitgekeerd; wel wordt vaak een voorschot uitbetaald. Eerst moet de aanvrager de activiteiten uitvoeren en daarbij aan de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn voldoen. De subsidie wordt pas definitief toegekend op basis van een vaststellingbeschikking, waartoe eerst weer een aanvraag moet worden ingediend. Bij die aanvraag moet de aanvrager verantwoording afleggen over de besteding van de subsidie. Als hij aan alle verplichtingen heeft voldaan, wordt de subsidie overeenkomstig de verleningsbeschikking vastgesteld. Als het geld niet of verkeerd gebruikt is, of als de aanvrager niet aan alle verplichtingen heeft voldaan, kan de subsidie op een lager bedrag worden vastgesteld (en kunnen eventueel al uitgekeerde voorschotten worden teruggevorderd).
Deze algemene subsidiesystematiek, waarbij sprake is van twee beschikkingen (de subsidieverlening en de subsidievaststelling) wordt voor kleine subsidies te omslachtig gevonden. Om de administratieve lasten te beperken wordt voor kleine subsidies de fase van subsidieverlening daarom vaak overgeslagen. Daarvoor is in deze regeling ook gekozen: subsidies aan individuele personen tot € 5.000 worden direct vastgesteld en uitbetaald. De subsidieontvanger hoeft in die gevallen dus geen aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen. Wel kan hij worden geconfronteerd met een steekproefsgewijze controle. In dat geval zal hij achteraf verantwoording moeten afleggen over de besteding van de subsidiegelden. Dat een subsidie meteen wordt vastgesteld en uitbetaald, betekent dus niet dat de aanvrager niet aan de verplichtingen en voorwaarden hoeft te voldoen of dat er in gevallen waarin er onregelmatigheden worden geconstateerd geen geld kan worden teruggevorderd.
Met de dag van de stemming wordt bedoeld de dag waarop het referendum wordt gehouden.
Het subsidieplafond van € 2 miljoen wordt ingevolge artikel 6, eerste lid, verdeeld in drie deelplafonds, namelijk een voor activiteiten die tot doel hebben kiesgerechtigden te laten stemmen voor de wet, een voor activiteiten die tot doel hebben kiesgerechtigden te laten stemmen tegen de wet en een voor activiteiten met een neutraal’ karakter. Met de term subplafonds wordt bedoeld de onderscheiden budgetten die binnen die deelplafonds zijn bestemd voor subsidies aan natuurlijke (individuele) personen (tot € 5.000) en voor subsidies aan rechtspersonen (van € 5.000 tot en met € 50.000).
Onder Nederland wordt in deze regeling ook het Caribische deel van Nederland verstaan. Dit volgt uit de systematiek van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in samenhang met artikel 113 van de Wet raadgevend referendum, en is voor alle duidelijkheid in artikel 1 tot uitdrukking gebracht.
Voor de leesbaarheid van de regeling wordt een wet die aan een referendum wordt onderworpen kort aangeduid als wet.
In dit artikel is bepaald voor welke activiteiten de referendumcommissie subsidie kan verstrekken. Hierbij is aangesloten bij de formulering van artikel 90, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum, zij het dat in plaats van ‘initiatieven’ de term ‘activiteiten’ is gebruikt, omdat dit beter aansluit op de terminologie van de subsidietitel (titel 4.2) van de Awb.
De activiteiten moeten er op gericht zijn het publieke debat over de wet die aan een referendum wordt onderworpen te bevorderen. Dit kan een veelheid aan activiteiten betreffen: van debatavonden, tot folders verspreiden en websites bouwen. Voorlichtingsactiviteiten horen hier vanzelfsprekend ook bij.
Gesubsidieerde activiteiten moeten plaatsvinden in (het Europese of het Caribische deel van) Nederland. Activiteiten in het buitenland die worden georganiseerd voor bijvoorbeeld geëmigreerde kiesgerechtigden komen derhalve niet in aanmerking voor subsidie.
Ten slotte is uitdrukkelijk bepaald dat het om activiteiten moet gaan die plaatsvinden vóórdat op de dag waarop het referendum wordt gehouden de stemming sluit (dit is om 21.00 uur, Europees Nederlandse tijd). Het is dus niet mogelijk subsidie aan te vragen voor activiteiten die daarna plaatsvinden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld activiteiten, gericht op de evaluatie van de gevoerde campagnes, niet voor subsidie in aanmerking komen.
Dit artikel betreft de kring van aanvraaggerechtigden. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen.
Natuurlijke personen kunnen subsidie aanvragen, mits zij meerderjarig zijn en blijkens een uittreksel uit de basisregistratie personen in Nederland wonen (onder Nederland is ook begrepen het Caribische deel van Nederland – zie artikel 1, onder d). De eis van meerderjarigheid correspondeert met de leeftijd waarop personen kiesgerechtigd zijn.
De eis dat de aanvrager in Nederland woont, sluit aan bij de voorwaarde dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in Nederland moeten plaatsvinden (zie artikel 2) en maakt een effectieve steekproefsgewijze controle achteraf mogelijk. Ook meerderjarige niet-Nederlanders kunnen subsidie aanvragen, mits zij blijkens een uittreksel uit de basisregistratie personen wel in Nederland wonen.
De subsidie kan ook worden aangevraagd door een rechtspersoon, mits deze volledige rechtsbevoegdheid heeft. Dit kunnen onder meer verenigingen, stichtingen, NV’s, BV’s en kerkgenootschappen zijn. Voor activiteiten van informele verenigingen of samenwerkingsverbanden (die geen rechtspersoon zijn) kunnen individuele leden op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, subsidie aanvragen. Verder is ten aanzien van rechtspersonen als voorwaarde gesteld dat zij hun statutaire zetel in Nederland hebben. Dit moet worden aangetoond aan de hand van een uittreksel van de Kamer van Koophandel (artikel 8).
Publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen op grond van artikel 3, tweede lid, geen subsidie aanvragen; dit betreft onder meer de Staat, de provincies, de gemeenten, de waterschappen en de meeste zelfstandige bestuursorganen (zbo’s). Een privaatrechtelijke rechtspersoon die deels overheidstaken en deels niet-publieke taken uitvoert (ook wel aangeduid als ‘deeltijd-zbo’) kan wel subsidie aanvragen.1 Een privaatrechtelijke rechtspersoon die uitsluitend overheidstaken uitvoert, komt daarentegen niet voor subsidie in aanmerking.2
Ingevolge dit artikel kan aan particuliere personen maximaal € 5.000 subsidie per referendum worden verstrekt. Als aan iemand een lager subsidiebedrag is verstrekt dan € 5.000, kan hij voor het resterende bedrag geen nieuwe subsidieaanvraag indienen. Wel is het mogelijk binnen één aanvraag voor meerdere activiteiten subsidie aan te vragen, met dien verstande dat alle activiteiten betrekking moeten hebben op hetzelfde subplafond (artikel 8, tweede lid).
Aan organisaties (rechtspersonen) kunnen hogere subsidiebedragen worden verstrekt, maar nooit meer dan (in totaal) € 50.000 per referendum. Voor organisaties geldt bovendien een ondergrens van € 5.000 per aanvraag. Ook voor rechtspersonen geldt dat er slechts één aanvraag per referendum kan worden ingediend. Wel kan daarin voor meerdere activiteiten subsidie worden aangevraagd tot een bedrag van € 50.000, met dien verstande dat alle activiteiten betrekking moeten hebben op hetzelfde subplafond (artikel 8, tweede lid). Bij de bepaling van het maximum van € 50.000 per organisatie heeft de commissie in overweging genomen dat het niet wenselijk is dat het beschikbare budget opgesoupeerd zou worden door een of een klein aantal organisaties. Bovendien hebben, zoals ook bij de totstandkoming van de Wet raadgevend referendum is gesteld, maatschappelijke organisaties een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het voeren van een referendumdebat en hoeven de voorgenomen activiteiten dus niet per se volledig te worden gesubsidieerd.3
Volledigheidshalve wordt hierbij aangetekend dat de activiteiten waarvoor een aanvrager subsidie aanvraagt, mogelijk meer kosten dan het maximale subsidiebedrag dat kan worden aangevraagd. De aanvrager zal dan in de aanvraag moeten aangeven op welke wijze die meerkosten gefinancierd zullen worden (zie ook artikel 8, vierde lid, onder c). De commissie kan de subsidieaanvraag op grond van artikel 4:35 van de Awb weigeren, als er een gegronde reden is om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden. Zo’n gegronde reden kan zijn dat de aanvrager over onvoldoende aanvullende financiële middelen beschikt om de voorgenomen activiteiten daadwerkelijk uit te voeren.
In het eerste lid van dit artikel is het subsidieplafond overeenkomstig de Wrr vastgesteld op € 2 miljoen per referendum. Zoals uiteengezet in het algemeen deel van deze toelichting, wordt dit bedrag € 1.400.000 (dus 70%) naar aanleiding van de ervaringen met het referendum over de Europese Grondwet, gelijkelijk verdeeld tussen activiteiten die zich richten op het voor- of juist tegen de wet stemmen en is € 600.000 (dus 30%) bestemd voor activiteiten die tot doel hebben het debat op neutrale wijze te bevorderen. Deze laatste categorie betreft bijvoorbeeld het geven van objectieve voorlichting of het organiseren van een debat, waaraan grosso modo evenveel voor- als tegenstanders deelnemen.
In het tweede lid zijn de deelplafonds voor de drie verschillende categorieën subsidies verder verdeeld in subplafonds. Reden voor deze nadere verdeling is, zoals al vermeld in het algemeen deel van deze toelichting, dat voorkomen moet worden dat de beschikbare gelden volledig opgesoupeerd worden door enkele grote subsidieaanvragen. Een substantieel deel (20%) van elk van de deelbudgetten is bestemd voor kleinschalige activiteiten van individuele personen tot € 5.000; de overige 80% is bestemd voor subsidies voor rechtspersonen van € 5.000 tot € 50.000. In totaal zijn er dus zes verschillende subplafonds.
Deze verdeling in deel- en subplafonds kan tot gevolg hebben dat onder het ene subplafond onvoldoende geld is en aanvragen worden afgewezen, terwijl onder een of meer andere subplafonds nog wel voldoende financiële ruimte voor subsidieverstrekking bestaat. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb moet een subsidie bij overschrijding van het subsidieplafond (in dit geval een subplafond) namelijk worden geweigerd. Afwijzing van een subsidieaanvraag op deze grond hoeft niet nader te worden gemotiveerd. Eventueel resterend budget in het ene subplafond kan niet worden overgeheveld naar een ander subplafond.
Op grond van artikel 6, eerste lid, worden de budgetten voor de zes verschillende categorieën subsidies verdeeld op volgorde van ontvangst van de aanvragen, dus volgens het principe wie het eerst komt, het eerst maalt. Bepalend in deze verdelingsmethode is de datum waarop de commissie de volledige subsidieaanvraag heeft ontvangen en dus niet de datum waarop de aanvrager de aanvraag heeft verstuurd.
Na ontvangst van een aanvraag, controleert de commissie of de aanvraag compleet is. Als dit in eerste instantie niet het geval is, maar de aanvrager de ontbrekende gegevens of bescheiden op verzoek van de commissie binnen vijf werkdagen aanlevert, geldt de datum waarop de volledige aanvraag is ontvangen als datum van ontvangst.
Wanneer toewijzing van alle aanvragen (binnen een bepaald subplafond) die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het plafond zou worden overschreden, geldt (op grond van het tweede lid van artikel 6) dat de onderlinge rangorde van die aanvragen wordt vastgesteld door middel van loting door een notaris.
Voor vooringediende aanvragen in de zin van artikel 7, tweede lid, geldt als datum van ontvangst de eerste dag waarop officiële indiening mogelijk is, mits zij uiterlijk op die dag ook daadwerkelijk door de commissie zijn ontvangen (artikel 6, vijfde lid).
Als er op de eerste dag van de officiële indieningstermijn al zo veel aanvragen bij de commissie liggen dat er geloot moet worden, doen zowel de aanvragen die op de eerste dag zijn ontvangen als de aanvragen die al eerder zijn ontvangen mee aan de loting, uiteraard slechts voor zover aan de indieningsvoorwaarden is voldaan (zie ook de toelichting op artikel 7). Dat betekent dat zij moeten zijn ingediend via het standaardaard aanvraagformulier, dat dit formulier helemaal is ingevuld en dat de overige verplichte documenten (zoals het uittreksel uit de basisregistratie personen of het uittreksel van de Kamer van Koophandel) niet mogen ontbreken. Een aanvraag die nog niet compleet is, kan nog niet in behandeling worden genomen en doet daarom niet mee aan de loting.
Als op basis van de vooringediende aanvragen het subsidieplafond al wordt bereikt, wordt de volgorde bepaald door middel van loting tussen die aanvragen en de aanvragen die op de eerste dag bij de commissie zijn binnengekomen.
Uit het derde lid van artikel 6 volgt dat een aanvraag in zijn geheel wordt geweigerd als daarmee het voor de aanvraag geldende plafond zou worden overschreden. Ook de daarop in de rangorde volgende aanvragen die betrekking hebben op dat subplafond, worden vervolgens afgewezen, ook als door de enkele toekenning daarvan het subplafond nog niet zou worden overschreden. Met andere woorden: vanaf het moment dat een aanvraag op grond van artikel 6, derde lid, wordt geweigerd, is de subsidieregeling voor het desbetreffende subplafond gesloten. Ook als op een later moment subsidiegelden alsnog onbenut blijven, bijvoorbeeld omdat een subsidieontvanger afziet van reeds aan hem verstrekte subsidie, blijft de subsidieregeling voor het desbetreffende subplafond gesloten.
Voor ieder referendum stelt de commissie vast vanaf welke datum subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. Deze datum wordt tijdig gepubliceerd in de Staatscourant. Uiteraard zal deze datum ook worden vermeld op de website van de commissie.
Aanvragen kunnen ook al eerder naar de commissie worden gestuurd. In dat geval is er sprake van zogenaamde voorindiening (artikel 7, tweede lid). Aangezien een aanvraag uitsluitend via het beschikbaar gestelde aanvraagformulier kan worden ingediend (artikel 8 derde lid), kan een aanvraag niet eerder worden ingediend, dan nadat dit formulier beschikbaar is gesteld. Via een persbericht en op de website van de referendumcommissie wordt bekend gemaakt wanneer het aanvraagformulier beschikbaar is.
Vooringediende aanvragen worden geacht te zijn ontvangen op de eerste dag waarop de aanvragen officieel kunnen worden ingediend, mits zij daadwerkelijk voor of op die datum zijn ontvangen. Dit is van belang voor de gekozen verdeelmethoden van op volgorde van binnenkomst met daaraan eventueel gekoppeld een loting tussen aanvragen die op dezelfde datum ontvangen zijn (zie ook de toelichting op artikel 6, tweede en vierde lid).
Op grond van het derde lid geldt dat de termijn waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend 35 (kalender)dagen voor de dag waarop het referendum wordt gehouden, sluit. Ervan uitgaande dat de commissie ten minste twee weken nodig heeft om op een aanvraag te beslissen, is latere indiening niet reëel. De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten immers vóór het referendum plaatsvinden. Overigens geldt voor elke aanvraag dat het aan de aanvrager zelf is na te gaan en aan te tonen dat het, gelet op het moment de indiening van de aanvraag, haalbaar is om de activiteit of activiteiten tijdig uit te voeren.
Een aanvrager mag per referendum maar één aanvraag indienen (artikel 8, eerste lid). Als die aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager dus niet opnieuw proberen om subsidie te krijgen. Het is daarom belangrijk de aanvraag zorgvuldig voor te bereiden.
Wel kan een aanvraag meerdere activiteiten betreffen (tweede lid). Het is dus zaak dat een aanvrager alle activiteiten waarvoor hij subsidie wil ontvangen in één aanvraag bundelt en daarbij het maximum aanvraagbedrag respecteert. Overschrijding van dit maximale bedrag kan immers leiden tot afwijzing van de (volledige) aanvraag (op grond van artikel 11, tweede lid, onder a). De verschillende activiteiten moeten wel passen binnen één subplafond. Er kan dus bijvoorbeeld geen subsidie worden gevraagd voor zowel activiteiten die tot doel hebben om kiezers voor de wet te laten stemmen als activiteiten die bij het neutrale subplafond passen.
Ingevolge artikel 8, derde lid, moet voor een subsidieaanvraag gebruik worden gemaakt van een speciaal aanvraagformulier. Dit formulier wordt kosteloos beschikbaar gesteld via de website van de commissie. Op verzoek wordt een aanvraagformulier per post opgestuurd. Per referendum worden twee verschillende aanvraagformulieren opgemaakt en beschikbaar gesteld, te weten een voor natuurlijke personen en een voor rechtspersonen.
Het aanvraagformulier dient volledig te worden ingevuld en alle in het formulier gevraagde stukken moeten worden meegestuurd. Het ingevulde en ondertekende formulier kan (met bijlagen) zowel langs elektronische weg als in geprinte vorm per post naar de commissie worden verstuurd. Als de aanvraag per post wordt verstuurd, moet de aanvrager de enveloppe wel voldoende frankeren. Voor zowel de digitaal ingediende aanvragen, als de per post verzonden aanvragen is de datum (maar niet het tijdstip) van ontvangst bepalend bij de toepassing van artikel 6.
Afdeling 4.1.1. van de Awb bevat algemene voorschriften omtrent het aanvragen van beschikkingen (naam, adres, dagtekening, ondertekening en aanduiding van de gevraagde beschikking). Verder regelt artikel 8, derde lid, van de onderhavige regeling welke gegevens en bescheiden in ieder geval op grond van de verschillende aanvraagformulieren gevraagd worden. Daarnaast dient de aanvrager de gegevens te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken (artikel 4:2 van de Awb). Met het oog daarop is in artikel 8, derde lid, van de onderhavige regeling bepaald dat in het aanvraagformulier in ieder geval wordt gevraagd naar een omschrijving en een tijdsplanning van de activiteiten, een toelichting waarom de activiteiten bijdragen aan de doelstelling van de subsidieregeling en een begroting.
Ingevolge het derde lid, onderdeel f, moet een aanvraag van een natuurlijk persoon een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES, bevatten. Daarnaast dient bij de aanvraag een recent uittreksel uit de basisregistratie personen te worden overgelegd (dat wil zeggen een uittreksel dat niet ouder is dan een maand) (onderdeel g). Uit dit uittreksel moet het woonadres van de aanvrager blijken. Op de website van de referendumcommissie wordt informatie verschaft over hoe een uittreksel digitaal kan worden opgevraagd. Personen die in het Caribische deel van Nederland wonen, moeten een uittreksel uit het lokale bevolkingsregister meesturen. Voor rechtspersonen die een subsidieaanvraag doen is met het oog op controle van de vestigingsplaats bepaald dat een recent uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel moet worden meegestuurd; aan de hand van dit uittreksel kan tevens worden gecontroleerd of degene die de aanvraag voor de rechtspersoon heeft ingediend daartoe bevoegd is (onderdeel h).
Ingevolge artikel 4:5 van de Awb dient een bestuursorgaan na ontvangst van een onvolledige aanvraag de aanvrager een termijn te stellen, waarbinnen de aanvraag aangevuld moet worden. Nadat die termijn is verstreken, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten. Een aanvraag op grond van deze regeling is volledig, wanneer de aanvrager het juiste formulier volledig heeft ingevuld en de volgens het aanvraagformulier vereiste bescheiden heeft meegezonden. In artikel 9 van de onderhavige regeling is bepaald dat de aanvrager in het kader van deze subsidieregeling een hersteltermijn van vijf werkdagen geboden wordt. Indien de aanvraag niet, niet geheel of niet tijdig wordt aangevuld en daarom definitief niet in behandeling wordt genomen, ontvangt de aanvrager hiervan uiteraard schriftelijk bericht. Voor het bepalen van de datum van ontvangst wordt uitgegaan van de datum waarop een volledige aanvraag is ingediend (artikel 6, vierde lid). Aanvulling van de aanvraag leidt dus tot een latere datum van ontvangst, hetgeen zou kunnen leiden tot afwijzing van de aanvraag omdat het subplafond inmiddels is bereikt.
Uitgangspunt is dat alleen de te maken kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, voor subsidie in aanmerking komen en dat die kosten redelijkerwijs moeten worden gemaakt voor die activiteiten. De subsidieaanvraag moet daarom worden onderbouwd met een specificatie van de kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de gesubsidieerde activiteit of activiteiten. De aanvrager dient de subsidiabele kosten te berekenen op een voor de commissie begrijpelijke manier. De commissie toetst vervolgens of deze kosten voldoen aan de eisen die in het eerste lid worden gesteld, dat wil zeggen of het aannemelijk is dat de kosten zullen worden gemaakt, of zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt en of het om redelijke kosten gaat. Voor zover de commissie oordeelt dat kosten niet direct of niet redelijk zijn, worden deze niet gesubsidieerd. Dat kan er zelfs toe leiden dat de commissie de hele aanvraag afwijst op grond van artikel 4:35 van de Awb, omdat er een gegronde reden bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden.
In artikel 10, derde lid, is een maximum uurtarief vastgesteld van € 35,– voor de inzet van bestuurders of eigen personeel van een rechtspersoon bij de uitvoering van de activiteiten. De reden hiervoor is dat het niet de bedoeling is dat met de subsidie vaste personeelslasten worden gefinancierd. Voor zover een hoger uurtarief is gehanteerd c.q. personeel meer verdient, komen die (meerdere) kosten niet voor subsidie in aanmerking en betreft de subsidie slechts een bijdrage in de totale personeelskosten. Het maximale uurtarief geldt niet voor het inhuren van overig personeel; wel geldt daarvoor ingevolge het eerste lid dat het gehanteerde uurtarief redelijk moet zijn.
Kosten voor de inzet van vrijwilligers zijn niet subsidiabel, met uitzondering van een redelijke onkostenvergoeding, bijvoorbeeld voor gemaakte reiskosten. Ook overige daadwerkelijk gemaakte kosten die direct verband houden met de uitvoering van de werkzaamheden van de vrijwilligers (bijvoorbeeld kosten voor t-shirts met opdruk) kunnen voor subsidie in aanmerking komen.
In artikel 10, vierde lid, is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt voor zover de activiteiten al uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd. Deze bepaling beoogt stapeling van subsidies te voorkomen, althans om te voorkomen dat in totaal meer subsidie wordt ontvangen dan er kosten zijn.
Ten slotte is in het vijfde lid uitdrukkelijk bepaald dat verschuldigde BTW alleen voor subsidie in aanmerking komt ingeval de aanvrager de BTW niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting.
Op grond van het eerste lid van dit artikel moet de commissie in beginsel binnen drie weken na ontvangst op de aanvraag beslissen. Ingeval er een loting plaatsvindt, gaat deze termijn echter pas lopen na de loting. Artikel 4:14, eerste lid, van de Awb legt de commissie de verplichting op om in het geval zij ziet aankomen dat deze termijn niet zal worden gehaald, aan de aanvrager daarvan bericht te zenden en daarbij een zo kort mogelijke termijn te noemen waarop de beschikking wel kan worden verwacht.
Artikel 4:35 van de Awb bevat een niet-limitatieve opsomming van een aantal algemeen geldende, gronden waarop een subsidieaanvraag kan worden geweigerd. Het gaat daarbij zowel om gronden met een preventief karakter (bijvoorbeeld dat er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden) als om gronden die verband houden met gebeurtenissen die zich reeds hebben voorgedaan (zoals de verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens in het kader van de aanvraag).
Artikel 11, derde lid, is aanvullend op de weigeringsgronden in de Awb en vermeldt de gronden waarop een aanvraag in ieder geval nog meer kan worden afgewezen. Dit kan ten eerste als niet is voldaan aan de eisen die zijn gesteld om voor de subsidie in aanmerking te komen. Dit is onder meer het geval als niet voldaan is aan de voorschriften met betrekking tot de aanvraag, als de activiteit of activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstelling van de subsidie of bijvoorbeeld als er meerdere aanvragen worden ingediend (artikel 8, eerste lid) of meer subsidie wordt aangevraagd dan op grond van artikel 4 is toegestaan. Ten tweede wordt de subsidie geweigerd als de activiteit of activiteiten in strijd komen met de wet, het algemeen belang of de openbare orde. Om misverstanden te voorkomen, is ook uitdrukkelijk bepaald dat subsidie aan een rechtspersoon kan worden geweigerd als de commissie oordeelt dat de totale subsidiabele kosten minder dan € 5.000 bedragen. Ten slotte kan de aanvraag worden afgewezen voor activiteiten die reeds zijn uitgevoerd op het moment van indiening van de aanvraag. Wel kan de aanvrager daarna, maar nog voordat de hij zekerheid heeft over de subsidiëring, de activiteiten starten; volgens vaste jurisprudentie komt het risico van afwijzing van de aanvraag en het zelf moeten dragen van de aan de activiteiten verbonden kosten in dat geval voor rekening van de aanvrager.
Subsidies aan individuele personen zijn op grond van artikel 4, eerste lid, nooit hoger dan € 5.000. Bij deze subsidies geldt in hoge mate de zogenaamde ‘high-trust’ gedachte. Daarom is in het eerste lid van artikel 12 bepaald dat deze subsidies direct worden vastgesteld. De subsidie wordt ook meteen uitbetaald en de aanvrager hoeft in beginsel geen verantwoording achteraf in te dienen. Wel zal er steekproefsgewijs controle plaatsvinden en wordt in dat geval om een verantwoording verzocht over de prestatie.
Voor subsidies aan rechtspersonen, die altijd minimaal € 5.000 bedragen, geldt dat er altijd in eerste instantie een verleningbeschikking wordt gegeven. Wel wordt een deel van het subsidiebedrag als voorschot uitbetaald. Dit is geregeld in artikel 12, tweede lid. Dit zal in beginsel een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag zijn, tenzij er een goede reden is om voor een ander voorschotbedrag te kiezen.
In artikel 4:37 van de Awb is bepaald welke verplichtingen standaard aan de subsidieontvangers kunnen worden opgelegd. Daarnaast is voor de onderhavige subsidie in artikel 13, eerste lid, geregeld welke verplichtingen aan elke subsidieverstrekking zijn verbonden. Ten eerste moet(en) de activiteit(en) worden uitgevoerd overeenkomstig de omschrijving in de subsidiebeschikking; veelal zal in die beschikking worden verwezen naar de omschrijving in de aanvraag. Als hij op een gegeven ogenblik ziet aankomen dat hij de activiteiten niet, niet geheel of niet tijdig zal uitvoeren, dient hij dit ogenblikkelijk, schriftelijk aan de commissie mee te delen. Ten tweede moet de subsidieontvanger er onverwijld schriftelijk aan de commissie mededeling van doen als hij in de schuldsanering is gekomen, als hem surseance van betaling is verleend of als hij failliet is verklaard. Verder is elke subsidieontvanger verplicht de administratie (waaronder facturen, bonnetjes enzovoort) met betrekking tot de subsidieverstrekking gedurende een periode van vijf jaar te bewaren, dit in verband met steekproefcontroles achteraf. Voor rechtspersonen geldt bovendien dat er een gescheiden administratie moet worden bijgehouden voor de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de overige activiteiten die deze rechtspersoon verricht.
Op grond van het tweede lid kan de commissie nog aanvullende verplichtingen aan een subsidieontvanger opleggen. Het moet daarbij in beginsel gaan om ‘doelgebonden’ verplichtingen (dat wil zeggen verplichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten of daaraan ondersteunend zijn). Daarnaast maakt het tweede lid het mogelijk om verplichtingen op te leggen die weliswaar niet doelgebonden zijn, maar die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht en dus wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit.
In dit artikel zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot de aanvraag om vaststelling van de subsidie. Deze voorschriften zijn alleen relevant voor rechtspersonen. Subsidies aan natuurlijke personen worden immers op grond van artikel 12, eerste lid, altijd direct vastgesteld. Natuurlijke personen hoeven dus geen aparte aanvraag om een vaststelling in te dienen.
Een aanvraag om subsidievaststelling moet uiterlijk zes weken na de dag waarop het referendum is gehouden, worden ingediend. Ook voor deze aanvraag moet een standaardformulier worden gebruikt. Welke stukken daarnaast nog moeten worden meegezonden, wordt in het aanvraagformulier vermeld. In ieder geval is dat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt dat de activiteit of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, alsmede een verantwoording over de gerealiseerde kosten (tweede lid).
De commissie beslist over de subsidievaststelling in beginsel binnen acht weken na indiening van de aanvraag. Als de commissie voorziet dat deze termijn niet gehaald wordt, dient zij op grond van artikel 4:14, eerste lid, van de Awb aan de aanvrager daarvan bericht te zenden en daarbij een zo kort mogelijke termijn te noemen waarop de vaststellingsbeschikking wel kan worden verwacht.
De Referendumcommissie, namens deze, M.C. van der Laan Voorzitter
Bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-41273.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.