Wijzigingsbesluit Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken

datum 9 november 2015

kenmerk RWS-2015.47983.154033

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 6.12, 6.13 en 6.14 van het Waterbesluit en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Waterkeringen

  • 1. Plaatsing van windturbines in de kern- of beschermingszone van een waterkering in beheer van het Rijk, wordt slechts toegestaan indien door de initiatiefnemer voldoende kan worden aangetoond dat deze geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkerende functie van de waterkering conform de veiligheidsnorm bij of krachtens de Waterwet.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt onverminderd het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6.

TOELICHTING

Het overgrote deel van de waterkeringen is in beheer bij waterschappen en slechts een klein deel bij het Rijk.

Onderscheid wordt gemaakt tussen de kernzone en de beschermingszone. De kernzone is het feitelijke dijk-, duin- of damlichaam inclusief het binnen- en buitentalud; de beschermingszone is het gebied aan beide zijden van de kernzone dat enerzijds dient voor de stabiliteit van de kernzone en anderzijds een reserveringsstrook vormt voor toekomstige dijkverzwaringen waarbij RWS rekening houdt met een versnelde zeespiegelstijging, een verhoogde afvoer van rivierwater in het winterseizoen en een toename van de stormfrequentie en -intensiteit.

De kernzone omvat tevens ondersteunende constructies (zoals leidammen) welke van belang zijn voor de sterkte van de waterkering.

Voor het beoordelen van vergunningaanvragen voor bouwwerken waaronder windturbines in de kernzone is bij de inwerkingtreding van de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken in 2002 gekozen voor een beleid tot weigering van bouwwerken, zoals windturbines, die niet functioneel aan de waterkering zijn gebonden.

Dit beleid diende ter waarborging van het waterkerend vermogen van de waterkering. Op basis van dit beleid werden windturbines alleen toegestaan in de beschermingszones van de waterkeringen, waarbij elke individuele vergunningaanvraag werd beoordeeld op de invloed van de turbine op het waterkerend vermogen van de waterkering.

De toenemende ruimtebehoefte voor duurzame energie heeft geleid tot aandacht voor de mogelijkheid om waterkeringen te benutten voor opwekking van windenergie. Onderzocht is of hiervoor meer ruimte op en rond de waterkeringen beschikbaar gesteld kan worden. Door Rijkswaterstaat is, naast evaluatie van het bestaande beleid, een aantal onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijkheden van windturbines dichterbij, in of op de waterkering. Dit heeft geleid tot een ‘nee, tenzij’-benadering in plaats van het eerder in artikel 7, eerste lid, gestelde absolute verbod voor het bouwen van windturbines in de kernzone van de waterkeringen in beheer bij Rijkswaterstaat. Door de initiatiefnemer zal aangetoond moeten worden dat de waterveiligheid niet verslechtert door de plaatsing van turbines. Het bevoegd gezag moet beoordelen of voldoende aangetoond is dat de waterveiligheid niet negatief wordt beïnvloed. Hierbij speelt de norm waaraan de waterkering moet voldoen een belangrijke rol. Omdat elke waterkering zijn eigen specifieke, plaatsgebonden omstandigheden kent (bijvoorbeeld geologische ondergrond, type waterkering en belastingen), is het niet mogelijk om algemene beleidsregels voor de plaatsing van windturbines vast te stellen en zal elk individueel geval beoordeeld moeten worden (‘maatwerk’). De waterveiligheid speelt zowel bij primaire als regionale waterkeringen in beheer bij Rijkswaterstaat. In de beleidsregel is daarom de toevoeging ‘primaire’ komen te vervallen.

Het realiseren van windturbines nabij of in de waterkering blijft maatwerk. Zeker als het gaat om bestaande waterkeringen die al vele tientallen jaren hun functie vervullen dient uiterst zorgvuldig beoordeeld te worden of de waterveiligheid gehandhaafd blijft. Ook dient rekening gehouden te worden met noodzakelijke voorzieningen, zoals bereikbaarheidsvoorzieningen, kabels en leidingen en opstelplaatsen. De kansen voor het realiseren van windturbines bij waterkeringen zijn in de praktijk het grootst in de beschermingszone aan de binnenzijde van de waterkering.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, namens deze: Directeur-Generaal Rijkswaterstaat, J.H. Dronkers

Naar boven