TOELICHTING
ALGEMEEN
In deze wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 wordt de gemeentelijke doelgroep
in het kader van hoofdstuk I in Investeringsprioriteit A (Actieve inclusie, mede met
het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren
van de inzetbaarheid) uitgebreid tot vergunninghouders en wordt invulling gegeven
aan geïntegreerde territoriale investeringen (GTI) in de vier grootste gemeenten van
Nederland: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht (G4-gemeenten). Voorts zijn enkele
technische wijzigingen opgenomen.
Uitbreiding gemeentelijke doelgroep in het kader van actieve inclusie
In het licht van de vluchtelingencrisis wordt de gemeentelijke ESF-doelgroep uitgebreid
met vergunninghouders. Dit sluit aan op de oproep van de Europese Commissie van 25 september
2015 om het Europees Sociaal Fonds in te zetten voor dit doel. Het betreft de gehele
groep vergunninghouders die rechtmatig verblijf houdt in Nederland en die (al dan
niet tijdelijk) toegang heeft tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Wellicht ten overvloede:
dit betreft niet de groep die nog in procedure is bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
De 35 arbeidsmarktregio’s hebben allen een ESF-project lopen tot medio of eind 2016
dat is gericht op re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (in
2016 start weer een nieuwe ronde). Vergunninghouders zijn tot dusverre geen aparte
doelgroep. Zij kunnen wel onder een andere doelgroep vallen. De gemeentelijke doelgroep
bestaat verder uit bepaalde categorieën niet-uitkeringsontvangers, arbeidsbelemmerden,
oudere uitkeringsgerechtigden, jongeren, uitkeringsgerechtigden met een uitkeringsduur
langer dan zes maanden en leerlingen vso/pro. Per arbeidsmarktregio bepalen de gemeenten
zelf wie zij in een ESF-project opnemen. Door de groep vergunninghouders apart te
benoemen kunnen zij zonder beperkingen (bijvoorbeeld een vereiste minimale uitkeringsduur
van zes maanden) worden betrokken in het kader van ESF-projecten.
Om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden wordt een brede definitie
gehanteerd, zodat geen onderscheid nodig is tussen de huidige nieuwe instroom en diegenen
die al langer in Nederland zijn: het gaat om alle vreemdelingen die onder de verantwoordelijkheid
van gemeenten vallen. Voor deze definitie is één op één aangesloten bij het huidige
artikel 11, tweede lid, van de Participatiewet.
Geïntegreerde territoriale investeringen
Een GTI is een hulpmiddel om een gemeenschappelijke doelstelling van het Europees
Sociaal Fonds (ESF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) te realiseren.
In de Operationele Programma’s van ESF en het EFRO-programma Kansen voor West II is
deze gemeenschappelijke doelstelling omschreven als: een (bijdrage leveren aan) duurzame
stedelijke ontwikkeling en tegengaan van sociaal-economische tweedeling in de stad.
De sociaal-economische knelpunten binnen elk van de G4-gemeenten hebben baat bij een
geïntegreerd programma dat verschillende domeinen bestrijkt. Met behulp van EFRO richten
de G4-gemeenten de economische focus op het creëren van duurzame ‘toegevoegde waarde’:
meer banen, hogere omzet, meer innovatiekracht en toenemend concurrentievermogen.
Marktinitiatieven en investeringen worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Prioriteit
krijgt het versterken van economische brandpunten, ruimte voor bedrijvigheid en het
stimuleren en faciliteren van kansrijk ondernemerschap. Aanjagen van de stuwende (kennis-)
economie en de verzorgende economie is van het grootste belang. De arbeidsmarktfocus
voor ESF ligt op het verbeteren van de arbeidsmarktmogelijkheden van werkzoekenden
op grond van de behoeften van werkgevers: ontwikkeling van vraaggestuurde arbeidsmarktoeleiding
en -plaatsing in brede zin van uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden
(in de zin van de Participatiewet). Het streven is de mismatch binnen de G4-gemeenten
van wijken met hoge werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid en cumulatie van problemen
en de onvervulde vraag naar het juiste arbeidsaanbod in andere delen van de stad,
met behulp van EFRO en ESF in samenhang, aan te pakken. Binnen elke G4-gemeente moet
de verbinding worden gemaakt tussen delen van de stad (wijken) waar de openstaande
vraag naar arbeid een economische ontwikkeling blokkeert en delen van de stad met
een groot aantal werkzoekenden en weinig werkgelegenheid. Concreet betekent dat een
verbinding tussen werkgevers en werkzoekenden: er moeten (potentiële) vacatures en
baanopeningen worden opgehaald en werkzoekende kandidaten geselecteerd die daarvoor
in aanmerking kunnen worden gebracht, onder vaststelling van de in te zetten instrumenten
om de match te laten slagen.
De geïntegreerde aanpak wordt bewerkstelligd door enerzijds binnen het EFRO programma
Duurzame Stedelijke Ontwikkeling: Kansen voor West II, naast de prioritaire assen
innovatie (1) en koolstofarme economie (2), aanvullend in te zetten op bevordering
van werkgelegenheid (3) en bevordering van sociale insluiting (4). Complementair daaraan
wordt met ESF ingezet op bevordering van de werkgelegenheid en ondersteuning van de
arbeidsmobiliteit, met als investeringsprioriteit: ‘Toegang tot werkgelegenheid voor
werkzoekenden en niet-actieven, waaronder plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven
en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit’. Door de samenloop van beschikbare middelen
ESF en EFRO kan het arbeidsaanbod ten behoeve van de werkgelegenheid in samenhang
worden ontwikkeld.
Uitvoeringsplan
Ten behoeve van aanvragen in het kader van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 en de
Regeling Europese EZ-subsidies hebben de colleges van burgemeester en wethouders van
de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht elk een eigen, op de specifieke
omstandigheden uitgewerkt, uitvoeringsplan voor geïntegreerde duurzame stedelijke
ontwikkeling vastgesteld. Programmatisch sluiten de economische en sociale opgaven
bij elkaar aan (geïntegreerd). In dit uitvoeringsplan zijn de bijdragen van ESF en
EFRO aan het bestrijden van de mismatch op de arbeidsmarkt in de G4-gemeenten uitgewerkt.
Het uitvoeringsplan, dat voor elk van de G4-gemeente is geformuleerd, is leidend voor
de ontwikkeling van projecten en dient als basis en beleidskader voor het doen van
een aanvraag. Ten behoeve van de aanvraag stelt elke G4-gemeente een adviesgroep in
die projecten beoordeelt op kwaliteit en samenhang met het integrale programma. De
subsidieaanvrager is vervolgens het college van burgemeester en wethouders van de
desbetreffende G4-gemeente. De vier stedelijke uitvoeringsplannen zijn gepubliceerd
op de website van Kansen voor West II: www.kansenvoorwest2.nl.
Het geïntegreerde karakter komt tot uitdrukking in de programmatische samenhang tussen
de ESF- en EFRO-projecten. Er is geen sprake van een combinatie van geldstromen op
projectniveau: dit zou met zich meebrengen dat één project verantwoording en einddeclaraties
zou moeten indienen zowel bij de managementautoriteit van ESF als van EFRO, met alle
administratieve lasten van dien.
Overeenkomstig de subsidiering van ESF-projecten onder de twee andere investeringsprioriteiten
(A en B), geldt dat alleen eenvoudig te verantwoorden en te controleren kosten subsidiabel
zijn. Co-financiering voor de ESF-projecten kan zowel uit publieke middelen als uit
private middelen (bijvoorbeeld werkgevers) komen. Het Agentschap SZW verleent als
managementautoriteit ESF vervolgens uitsluitend subsidie met betrekking tot met het
ESF te subsidiëren projecten;
De EFRO subsidietoekenning voor de GTI middelen verloopt via de voor het EFRO ingestelde
procedures via de Managementautoriteit Kansen voor West II voor Rotterdam, of de stedelijke
programma-autoriteiten van Amsterdam, Den Haag en Utrecht.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING ESF 2014–2020
Onderdeel A (artikel 1)
Aan dit artikel wordt de definitie van uitvoeringsplan toegevoegd. Dit betreft een
uitvoeringsplan dat door ieder van de colleges van burgemeester en wethouders van
de G4-gemeenten (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht) is vastgesteld op basis
van het Operationeel Programma Kansen voor West II (EFRO) en het Operationeel Programma
ESF 2014–2020, onderscheidenlijk op 17 februari 2015, 14 april 2015, 3 maart 2015
en 3 maart 2015. De uitvoeringsplannen zijn te raadplegen op: www.kansenvoorwest2.nl. Het uitvoeringsplan is van belang in het kader van hoofdstuk VI (Geïntegreerde territoriale
investeringen).
Onderdeel B (artikel 12)
De mate waarop een medewerker wordt ingezet voor projectactiviteiten in het kader
van ESF ligt niet altijd van te voren vast respectievelijk kan wijzigen gedurende
het jaar. Met deze aanpassing wordt het mogelijk het percentage ook achteraf vast
te stellen. De wijziging zal ook gelden voor subsidieontvangers aan wie reeds subsidie
is verleend in het kader van hoofdstuk I (Centrumgemeenten) in het tijdvak 1 mei 2014
tot en met 31 oktober 2014.
Onderdeel C (bijlage 1, artikel A4)
Gelet op de wenselijkheid dat de in dit onderdeel genoemde vreemdelingen die in Nederland
rechtmatig verblijf houden zo snel mogelijk integreren in de Nederlandse arbeidsmarkt
wordt de doelgroep van hoofdstuk I in het kader van Investeringsprioriteit A (Actieve
inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie,
en het verbeteren van de inzetbaarheid) met deze groep uitgebreid. Voor hen zal met
name taalonderwijs (activiteit direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden
tot arbeidsinpassing) van groot belang zijn als eerste stap op weg naar de arbeidsmarkt.
Hiermee wordt uitwerking gegeven aan het Operationeel Programma ESF 2014–2020.*
Onderdeel D (bijlage 1, artikel A8)
In de periode 2014–2015 is sprake van overlap in de uitvoering van ESF-projecten:
de arbeidsmarktregio’s voeren projecten uit in het kader van Actie Jeugd op basis
van de Subsidieregeling ESF 2007-2013 (herzien), (waarvan de uitvoering is verlengd
en doorloopt tot 1 november 2015) en daarnaast projecten op basis van de Subsidieregeling
ESF 2014–2020. Het is wenselijk dat voorrang wordt gegeven aan de Actie Jeugdprojecten,
omdat het jaar 2015 het laatste jaar is waarin financiële middelen uit de budgetperiode
2007-2013 mogen worden benut. Deze voorrang kan onder omstandigheden met zich meebrengen
dat de uitvoering van projecten uit de aanvraagperiode van 1 mei 2014 tot en met 31 oktober
2014, waarvan het merendeel is gestart eind 2014/begin 2015, vertraging oploopt met
als gevolg dat de verplichte realisatie van 20% na twaalf maanden mogelijk niet wordt
gehaald, Om te benadrukken dat de uitvoering van de projecten in het kader van Actie
Jeugd voorrang heeft, wordt de malus van het tweede lid van artikel A8 voor de aanvraagronde
mei-oktober 2014 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 uitgeschakeld.
Onderdelen E en G (bijlage 1, artikelen A15 en A23)
In deze onderdelen zijn technisch-redactionele aanpassingen opgenomen.
Onderdeel F (bijlage 1, artikelen A14 en A22)
Dit betreft een technische wijziging. Deze artikelen kunnen vervallen, omdat de inhoud
reeds is geregeld in de artikelen 7, eerste lid, en 12, vijfde lid, van deze regeling.
Onderdeel H (bijlage 1, opschrift Investeringsprioriteit C)
Dit betreft een redactionele aanpassing. Het opschrift van Investeringsprioriteit
C wordt in overeenstemming gebracht met Verordening (EU) nr. 1304/2013.
Onderdelen I en J (bijlage 1, hoofdstuk VI)
In deze onderdelen wordt invulling gegeven aan hoofdstuk VI (Geïntegreerde territoriale
investeringen). Wellicht ten overvloede wordt hierbij vermeld dat de bepalingen in
aanvulling gelden op het algemeen deel van de regeling. Voor zover wordt afgeweken
van het algemeen deel wordt dit aangegeven (zie ook artikel 2, vijfde lid).
Artikel C3. Subsidieplafond
Er is voor de duurzame stedelijke ontwikkeling in de G4-gemeenten uit het ESF € 25
miljoen beschikbaar voor de komende zeven jaar. In het Operationeel programma ESF
2014–2020 staat de verdeling als volgt toegelicht: “toedeling van ESF-middelen gebeurt
op basis van de objectieve verdeelsleutel van het werkdeel van het Participatiebudget
van de Wet werk en bijstand (nu: Participatiewet) en resulteert indicatief in de volgende bedragen per gemeente (de bedragen kunnen
wijzigen op basis van tussentijdse resultaten): Utrecht: € 1.657.812; Amsterdam: € 8.974.724;
’s-Gravenhage: € 5.160.265; Rotterdam: € 9.207.199)”.
Dit budget zal beschikbaar worden gesteld over drie verschillende aanvraagrondes,
waarvan het eerste tijdvak in deze regeling wordt geopend. Uitgaande van drie tijdvakken
en een gelijk bedrag per tijdvak is per ronde circa € 8,3 miljoen beschikbaar. Omdat
mogelijk de eerste ronde nog wat aanloopproblemen zal kennen wordt uitgegaan van een
realisatie van 70%. Teneinde de 8,3 miljoen daadwerkelijk te benutten is het wenselijk
een wat groter budget toe te kennen: € 12 miljoen. Dit bedrag is vervolgens verdeeld
over de G4-gemeenten volgens de bovengenoemde verdeelsleutel.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat uit het Operationeel Programma Kansen voor
West II, vanuit het EFRO € 46 miljoen beschikbaar is gesteld voor duurzame stedelijke
ontwikkeling voor de hele programmaperiode. De EFRO-middelen worden toegedeeld op
basis van de Regeling Europese EZ-subsidies.
Artikel C4. Doel
Voor dit hoofdstuk van de ESF-regeling is aangesloten bij het meest brede en algemene
bestedingsdoel dat de ESF-verordening bevat: toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden
en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de
arbeidsmarkt afstaan, mede door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven
en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, onder
i°, van de Verordening (EU) nr. 1304/2013.
Er is geen specifieke doelgroepbepaling opgenomen om het mogelijk te maken binnen
de subsidiabele activiteiten in het kader van dit hoofdstuk naast deelnemersgerelateerde
ook niet-deelnemersgerelateerde activiteiten te subsidiëren (bijvoorbeeld advisering
met betrekking tot jobcarving van ondernemers die mogelijkheden willen onderzoeken
om een bepaalde doelgroep in dienst te nemen). Wat de deelnemersgerelateerde activiteiten
betreft: in de ESF-verordening wordt gesproken over werkzoekenden, en niet-actieve
personen, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt
afstaan. Dit omvat vrijwel iedereen: werkende werkzoekenden (die zich bijvoorbeeld
willen verbeteren of meer uren willen werken), werkloze werkzoekenden, niet-uitkeringsgerechtigden
(zogenaamde nuggers: geen werk, geen uitkering, geen scholing) et cetera.
Om in de toekomst de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van deze
regeling en het effect van de geïntegreerde aanpak te evalueren, worden op verschillende
manieren evaluaties uitgevoerd. De G4-gemeenten worden gevraagd hieraan mee te werken
en op uitnodiging van de managementautoriteit daarin een actieve rol te nemen.
Artikel C5. De aanvraag
In het kader van dit hoofdstuk geldt dat een aanvraag in afwijking van artikel 7,
eerste lid, zonder onderverdeling naar één of meer op zichzelf staande subprojecten
kan worden ingediend. In dat geval is de aanvrager niet gebonden aan de eis van maximaal
één kostensoort per subproject, dan wel project, zoals opgenomen in artikel 12, vijfde
lid, respectievelijk zesde lid. Echter, de opslag van 40% uit artikel 12, derde lid,
is dan niet mogelijk.
Indien de aanvrager de opslag van 40% wil toepassen, dient de aanvrager bij de aanvraag
een onderverdeling te maken naar één of meer op zichzelf staande subprojecten met
subsidiabele activiteiten. In dat geval geldt ook dat per subproject ten hoogste één
kostensoort als bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan worden verantwoord. Dit betekent
dat de aanvrager voorafgaand aan het indienen van de aanvraag een keuze moet maken
over het wel of niet willen toepassen van de opslag van 40% en daarmee samenhangend
de onderverdeling van het project in één of meer subprojecten.
Artikel C6. Specifieke eisen
Voor aanvragen in het kader van dit hoofdstuk gelden in aanvulling op de eisen die
zijn opgenomen in het algemeen deel van de regeling enkele specifieke eisen met betrekking
tot het doel, de duur en de uitvoering van het project. Een van deze specifieke eisen
is dat bij de aanvraag een verklaring van het college van burgemeester en wethouders
is gevoegd waaruit blijkt dat de aanvraag verenigbaar is met het van toepassing zijnde
uitvoeringsplan (onderdeel b; zie ook het algemeen deel van de toelichting). Hiermee
wordt geborgd dat de aanvraag in overeenstemming is met de doelstellingen van de GTI
in de desbetreffende G4-gemeenten.
Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat de G4-gemeenten bij de voorbereiding
van hun aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk een voorprocedure hanteren.
Ieder college van burgemeester en wethouders heeft een uitvoeringsplan vastgesteld
waarin is uitgewerkt hoe binnen de gemeente invulling wordt gegeven aan GTI in het
kader van het ESF en het EFRO. Derden kunnen plannen voorleggen aan de gemeente die
vervolgens kunnen worden gebruikt bij de voorbereiding van de aanvraag door de gemeente
bij het Agentschap SZW. Van belang is voorts te melden dat de projecten in het kader
van ESF en EFRO gescheiden moeten worden geadministreerd. Hetzelfde geldt voor projecten
in het kader van dit hoofdstuk ten opzichte van projecten in het kader van andere
hoofdstukken, waarbij een G4-gemeente als centrumgemeente optreedt als aanvrager.
Net als bij de aanvragen door de centrumgemeenten in het kader van hoofdstuk I (Actieve
inclusie) is verder geregeld dat van de automatische startdatum van het project (datum
van ontvangst van de volledige aanvraag) kan worden afgeweken door de minister. Dit
vindt in de praktijk plaats na overleg met de desbetreffende aanvrager.
Artikel C7. Subsidiabele activiteiten
In dit artikel wordt bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn in het kader van
dit hoofdstuk. Hieronder vallen ook advieskosten van een externe adviseur. Initiatieven
en plannen van ondernemers of non-profitinstellingen om werkgelegenheid te ontwikkelen
die aansluit bij de mogelijkheden van het beschikbare arbeidsaanbod hebben vaak professionele
ondersteuning nodig om van de grond te komen. Die extra steun kan plaatsvinden in
de vorm van advisering door een externe adviseur. De kosten van deze adviseur zijn
aan te merken als externe kosten: kosten die betrekking hebben op door derden in het
kader van het uitvoeren van subsidiabele activiteiten, in casu activiteiten die tot
doel hebben het bevorderen van de toegang tot werkgelegenheid en ondersteuning van
de arbeidsmobiliteit.
Artikel C8. Voortgangsrapportage
De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden
een voortgangsrapportage in te dienen. Er is voor een voortgangsrapportage gekozen
om zodoende de realisatie van een project goed te kunnen monitoren. Uit deze voortgangsrapportage
blijkt welk gedeelte van het project reeds is gerealiseerd door de subsidieontvanger.
De voortgangsrapportage leidt niet tot een gedeeltelijke vaststelling. Per saldo kent
een voortgangsrapportage eenzelfde opzet als het aanvraagformulier (omschrijving activiteiten,
doelgroepen, te verwachten resultaten en kosten).
Artikel C9. Voorschot
Indien de subsidieaanvrager in zijn aanvraag om een voorschot heeft gevraagd, zal
het Agentschap SZW een voorschot verstrekken na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage,
mits uit deze beoordeling blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd
en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd. Het voorschot bedraagt ten
hoogste 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.
Dit percentage kan overigens lager uitvallen in het geval van staatssteun. In dat
geval mag er conform artikel 131, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr.
1303/2013 maximaal 40% aan voorschot worden verleend. Indien de subsidieontvanger
in zijn aanvraag om een voorschot heeft gevraagd, kan hij in het voortgangsrapportageformulier
de hoogte van het gewenste voorschot aangeven. Indien hij een voorschot van 20% van
het verleende subsidiebedrag vraagt, bedraagt het voorschot ook maximaal 20% van het
verleende bedrag. Zou de subsidieontvanger daarentegen een voorschot van bijvoorbeeld
80% vragen, dan wordt hem ten hoogste een voorschot van 50% verleend. Voor de goede
orde: een aanvrager kan ook los van zijn projectaanvraag, dus in een later stadium,
een voorschotverzoek indienen.
ARTIKEL II. INWERKINGTREDING
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste
verandermomenten en van de minimale invoeringstermijn van twee maanden. In verband
met het zo snel mogelijk geven van een extra impuls aan de bestrijding van de werkloosheid
in bepaalde wijken bij de G4-gemeenten dient deze regeling zo spoedig mogelijk te
worden gepubliceerd en in werking te treden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma