Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2015, 40034 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2015, 40034 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 3, eerste en vierde lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluit:
De Subsidieregeling ESF 2014–2020 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
beleidsplan van de gemeente Amsterdam, Den Haag, Rotterdam of Utrecht op basis van het Operationeel Programma Kansen voor West II (EFRO) en het Operationeel Programma met betrekking tot geïntegreerde territoriale investeringen in het kader van het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;.
B
In artikel 12, vierde lid, vervalt ‘vooraf vastgesteld’.
C
In bijlage 1 wordt aan artikel A4, eerste lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. hier te lande woonachtige vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
D
In bijlage 1 wordt aan artikel A8 een lid toegevoegd, luidende:
3. Het tweede lid is niet van toepassing op subsidieaanvragen die door de minister zijn ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur.
E
In bijlage 1 wordt in artikel A15, eerste lid, onderdeel a, ‘het in artikel A13 omschreven doel’ vervangen door: de in artikel A13 omschreven doelen.
F
In bijlage 1 vervallen de artikelen A14 en A22.
G
In bijlage 1 wordt in artikel A23, eerste lid, onderdeel a, ‘het in artikel A21 omschreven doel’ vervangen door: de in artikel A21 omschreven doelen.
H
In bijlage 1 komt het opschrift van Investeringprioriteit C te luiden:
I
In bijlage 1 komt het opschrift van hoofdstuk VI te luiden:
J
In bijlage 1 worden in hoofdstuk VI negen artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
a. het project past binnen het in artikel C4 omschreven doel;
b. bij de aanvraag een verklaring van de subsidieaanvrager is gevoegd waaruit blijkt dat de aanvraag verenigbaar is met het toepasselijke uitvoeringsplan;
c. het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.
De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.
De minister verleent, indien de subsidieontvanger dit in zijn subsidieaanvraag heeft aangegeven, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel C8, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 6 november 2015
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
In deze wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 wordt de gemeentelijke doelgroep in het kader van hoofdstuk I in Investeringsprioriteit A (Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid) uitgebreid tot vergunninghouders en wordt invulling gegeven aan geïntegreerde territoriale investeringen (GTI) in de vier grootste gemeenten van Nederland: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht (G4-gemeenten). Voorts zijn enkele technische wijzigingen opgenomen.
In het licht van de vluchtelingencrisis wordt de gemeentelijke ESF-doelgroep uitgebreid met vergunninghouders. Dit sluit aan op de oproep van de Europese Commissie van 25 september 2015 om het Europees Sociaal Fonds in te zetten voor dit doel. Het betreft de gehele groep vergunninghouders die rechtmatig verblijf houdt in Nederland en die (al dan niet tijdelijk) toegang heeft tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Wellicht ten overvloede: dit betreft niet de groep die nog in procedure is bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
De 35 arbeidsmarktregio’s hebben allen een ESF-project lopen tot medio of eind 2016 dat is gericht op re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (in 2016 start weer een nieuwe ronde). Vergunninghouders zijn tot dusverre geen aparte doelgroep. Zij kunnen wel onder een andere doelgroep vallen. De gemeentelijke doelgroep bestaat verder uit bepaalde categorieën niet-uitkeringsontvangers, arbeidsbelemmerden, oudere uitkeringsgerechtigden, jongeren, uitkeringsgerechtigden met een uitkeringsduur langer dan zes maanden en leerlingen vso/pro. Per arbeidsmarktregio bepalen de gemeenten zelf wie zij in een ESF-project opnemen. Door de groep vergunninghouders apart te benoemen kunnen zij zonder beperkingen (bijvoorbeeld een vereiste minimale uitkeringsduur van zes maanden) worden betrokken in het kader van ESF-projecten.
Om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden wordt een brede definitie gehanteerd, zodat geen onderscheid nodig is tussen de huidige nieuwe instroom en diegenen die al langer in Nederland zijn: het gaat om alle vreemdelingen die onder de verantwoordelijkheid van gemeenten vallen. Voor deze definitie is één op één aangesloten bij het huidige artikel 11, tweede lid, van de Participatiewet.
Een GTI is een hulpmiddel om een gemeenschappelijke doelstelling van het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) te realiseren. In de Operationele Programma’s van ESF en het EFRO-programma Kansen voor West II is deze gemeenschappelijke doelstelling omschreven als: een (bijdrage leveren aan) duurzame stedelijke ontwikkeling en tegengaan van sociaal-economische tweedeling in de stad.
De sociaal-economische knelpunten binnen elk van de G4-gemeenten hebben baat bij een geïntegreerd programma dat verschillende domeinen bestrijkt. Met behulp van EFRO richten de G4-gemeenten de economische focus op het creëren van duurzame ‘toegevoegde waarde’: meer banen, hogere omzet, meer innovatiekracht en toenemend concurrentievermogen. Marktinitiatieven en investeringen worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Prioriteit krijgt het versterken van economische brandpunten, ruimte voor bedrijvigheid en het stimuleren en faciliteren van kansrijk ondernemerschap. Aanjagen van de stuwende (kennis-) economie en de verzorgende economie is van het grootste belang. De arbeidsmarktfocus voor ESF ligt op het verbeteren van de arbeidsmarktmogelijkheden van werkzoekenden op grond van de behoeften van werkgevers: ontwikkeling van vraaggestuurde arbeidsmarktoeleiding en -plaatsing in brede zin van uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden (in de zin van de Participatiewet). Het streven is de mismatch binnen de G4-gemeenten van wijken met hoge werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid en cumulatie van problemen en de onvervulde vraag naar het juiste arbeidsaanbod in andere delen van de stad, met behulp van EFRO en ESF in samenhang, aan te pakken. Binnen elke G4-gemeente moet de verbinding worden gemaakt tussen delen van de stad (wijken) waar de openstaande vraag naar arbeid een economische ontwikkeling blokkeert en delen van de stad met een groot aantal werkzoekenden en weinig werkgelegenheid. Concreet betekent dat een verbinding tussen werkgevers en werkzoekenden: er moeten (potentiële) vacatures en baanopeningen worden opgehaald en werkzoekende kandidaten geselecteerd die daarvoor in aanmerking kunnen worden gebracht, onder vaststelling van de in te zetten instrumenten om de match te laten slagen.
De geïntegreerde aanpak wordt bewerkstelligd door enerzijds binnen het EFRO programma Duurzame Stedelijke Ontwikkeling: Kansen voor West II, naast de prioritaire assen innovatie (1) en koolstofarme economie (2), aanvullend in te zetten op bevordering van werkgelegenheid (3) en bevordering van sociale insluiting (4). Complementair daaraan wordt met ESF ingezet op bevordering van de werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit, met als investeringsprioriteit: ‘Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, waaronder plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit’. Door de samenloop van beschikbare middelen ESF en EFRO kan het arbeidsaanbod ten behoeve van de werkgelegenheid in samenhang worden ontwikkeld.
Ten behoeve van aanvragen in het kader van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 en de Regeling Europese EZ-subsidies hebben de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht elk een eigen, op de specifieke omstandigheden uitgewerkt, uitvoeringsplan voor geïntegreerde duurzame stedelijke ontwikkeling vastgesteld. Programmatisch sluiten de economische en sociale opgaven bij elkaar aan (geïntegreerd). In dit uitvoeringsplan zijn de bijdragen van ESF en EFRO aan het bestrijden van de mismatch op de arbeidsmarkt in de G4-gemeenten uitgewerkt. Het uitvoeringsplan, dat voor elk van de G4-gemeente is geformuleerd, is leidend voor de ontwikkeling van projecten en dient als basis en beleidskader voor het doen van een aanvraag. Ten behoeve van de aanvraag stelt elke G4-gemeente een adviesgroep in die projecten beoordeelt op kwaliteit en samenhang met het integrale programma. De subsidieaanvrager is vervolgens het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende G4-gemeente. De vier stedelijke uitvoeringsplannen zijn gepubliceerd op de website van Kansen voor West II: www.kansenvoorwest2.nl.
Het geïntegreerde karakter komt tot uitdrukking in de programmatische samenhang tussen de ESF- en EFRO-projecten. Er is geen sprake van een combinatie van geldstromen op projectniveau: dit zou met zich meebrengen dat één project verantwoording en einddeclaraties zou moeten indienen zowel bij de managementautoriteit van ESF als van EFRO, met alle administratieve lasten van dien.
Overeenkomstig de subsidiering van ESF-projecten onder de twee andere investeringsprioriteiten (A en B), geldt dat alleen eenvoudig te verantwoorden en te controleren kosten subsidiabel zijn. Co-financiering voor de ESF-projecten kan zowel uit publieke middelen als uit private middelen (bijvoorbeeld werkgevers) komen. Het Agentschap SZW verleent als managementautoriteit ESF vervolgens uitsluitend subsidie met betrekking tot met het ESF te subsidiëren projecten;
De EFRO subsidietoekenning voor de GTI middelen verloopt via de voor het EFRO ingestelde procedures via de Managementautoriteit Kansen voor West II voor Rotterdam, of de stedelijke programma-autoriteiten van Amsterdam, Den Haag en Utrecht.
Aan dit artikel wordt de definitie van uitvoeringsplan toegevoegd. Dit betreft een uitvoeringsplan dat door ieder van de colleges van burgemeester en wethouders van de G4-gemeenten (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht) is vastgesteld op basis van het Operationeel Programma Kansen voor West II (EFRO) en het Operationeel Programma ESF 2014–2020, onderscheidenlijk op 17 februari 2015, 14 april 2015, 3 maart 2015 en 3 maart 2015. De uitvoeringsplannen zijn te raadplegen op: www.kansenvoorwest2.nl. Het uitvoeringsplan is van belang in het kader van hoofdstuk VI (Geïntegreerde territoriale investeringen).
De mate waarop een medewerker wordt ingezet voor projectactiviteiten in het kader van ESF ligt niet altijd van te voren vast respectievelijk kan wijzigen gedurende het jaar. Met deze aanpassing wordt het mogelijk het percentage ook achteraf vast te stellen. De wijziging zal ook gelden voor subsidieontvangers aan wie reeds subsidie is verleend in het kader van hoofdstuk I (Centrumgemeenten) in het tijdvak 1 mei 2014 tot en met 31 oktober 2014.
Gelet op de wenselijkheid dat de in dit onderdeel genoemde vreemdelingen die in Nederland rechtmatig verblijf houden zo snel mogelijk integreren in de Nederlandse arbeidsmarkt wordt de doelgroep van hoofdstuk I in het kader van Investeringsprioriteit A (Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid) met deze groep uitgebreid. Voor hen zal met name taalonderwijs (activiteit direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing) van groot belang zijn als eerste stap op weg naar de arbeidsmarkt. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan het Operationeel Programma ESF 2014–2020.*
In de periode 2014–2015 is sprake van overlap in de uitvoering van ESF-projecten: de arbeidsmarktregio’s voeren projecten uit in het kader van Actie Jeugd op basis van de Subsidieregeling ESF 2007-2013 (herzien), (waarvan de uitvoering is verlengd en doorloopt tot 1 november 2015) en daarnaast projecten op basis van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Het is wenselijk dat voorrang wordt gegeven aan de Actie Jeugdprojecten, omdat het jaar 2015 het laatste jaar is waarin financiële middelen uit de budgetperiode 2007-2013 mogen worden benut. Deze voorrang kan onder omstandigheden met zich meebrengen dat de uitvoering van projecten uit de aanvraagperiode van 1 mei 2014 tot en met 31 oktober 2014, waarvan het merendeel is gestart eind 2014/begin 2015, vertraging oploopt met als gevolg dat de verplichte realisatie van 20% na twaalf maanden mogelijk niet wordt gehaald, Om te benadrukken dat de uitvoering van de projecten in het kader van Actie Jeugd voorrang heeft, wordt de malus van het tweede lid van artikel A8 voor de aanvraagronde mei-oktober 2014 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 uitgeschakeld.
In deze onderdelen zijn technisch-redactionele aanpassingen opgenomen.
Dit betreft een technische wijziging. Deze artikelen kunnen vervallen, omdat de inhoud reeds is geregeld in de artikelen 7, eerste lid, en 12, vijfde lid, van deze regeling.
Dit betreft een redactionele aanpassing. Het opschrift van Investeringsprioriteit C wordt in overeenstemming gebracht met Verordening (EU) nr. 1304/2013.
In deze onderdelen wordt invulling gegeven aan hoofdstuk VI (Geïntegreerde territoriale investeringen). Wellicht ten overvloede wordt hierbij vermeld dat de bepalingen in aanvulling gelden op het algemeen deel van de regeling. Voor zover wordt afgeweken van het algemeen deel wordt dit aangegeven (zie ook artikel 2, vijfde lid).
Er is voor de duurzame stedelijke ontwikkeling in de G4-gemeenten uit het ESF € 25 miljoen beschikbaar voor de komende zeven jaar. In het Operationeel programma ESF 2014–2020 staat de verdeling als volgt toegelicht: “toedeling van ESF-middelen gebeurt op basis van de objectieve verdeelsleutel van het werkdeel van het Participatiebudget van de Wet werk en bijstand (nu: Participatiewet) en resulteert indicatief in de volgende bedragen per gemeente (de bedragen kunnen wijzigen op basis van tussentijdse resultaten): Utrecht: € 1.657.812; Amsterdam: € 8.974.724; ’s-Gravenhage: € 5.160.265; Rotterdam: € 9.207.199)”.
Dit budget zal beschikbaar worden gesteld over drie verschillende aanvraagrondes, waarvan het eerste tijdvak in deze regeling wordt geopend. Uitgaande van drie tijdvakken en een gelijk bedrag per tijdvak is per ronde circa € 8,3 miljoen beschikbaar. Omdat mogelijk de eerste ronde nog wat aanloopproblemen zal kennen wordt uitgegaan van een realisatie van 70%. Teneinde de 8,3 miljoen daadwerkelijk te benutten is het wenselijk een wat groter budget toe te kennen: € 12 miljoen. Dit bedrag is vervolgens verdeeld over de G4-gemeenten volgens de bovengenoemde verdeelsleutel.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat uit het Operationeel Programma Kansen voor West II, vanuit het EFRO € 46 miljoen beschikbaar is gesteld voor duurzame stedelijke ontwikkeling voor de hele programmaperiode. De EFRO-middelen worden toegedeeld op basis van de Regeling Europese EZ-subsidies.
Voor dit hoofdstuk van de ESF-regeling is aangesloten bij het meest brede en algemene bestedingsdoel dat de ESF-verordening bevat: toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt afstaan, mede door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, onder i°, van de Verordening (EU) nr. 1304/2013.
Er is geen specifieke doelgroepbepaling opgenomen om het mogelijk te maken binnen de subsidiabele activiteiten in het kader van dit hoofdstuk naast deelnemersgerelateerde ook niet-deelnemersgerelateerde activiteiten te subsidiëren (bijvoorbeeld advisering met betrekking tot jobcarving van ondernemers die mogelijkheden willen onderzoeken om een bepaalde doelgroep in dienst te nemen). Wat de deelnemersgerelateerde activiteiten betreft: in de ESF-verordening wordt gesproken over werkzoekenden, en niet-actieve personen, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt afstaan. Dit omvat vrijwel iedereen: werkende werkzoekenden (die zich bijvoorbeeld willen verbeteren of meer uren willen werken), werkloze werkzoekenden, niet-uitkeringsgerechtigden (zogenaamde nuggers: geen werk, geen uitkering, geen scholing) et cetera.
Om in de toekomst de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van deze regeling en het effect van de geïntegreerde aanpak te evalueren, worden op verschillende manieren evaluaties uitgevoerd. De G4-gemeenten worden gevraagd hieraan mee te werken en op uitnodiging van de managementautoriteit daarin een actieve rol te nemen.
In het kader van dit hoofdstuk geldt dat een aanvraag in afwijking van artikel 7, eerste lid, zonder onderverdeling naar één of meer op zichzelf staande subprojecten kan worden ingediend. In dat geval is de aanvrager niet gebonden aan de eis van maximaal één kostensoort per subproject, dan wel project, zoals opgenomen in artikel 12, vijfde lid, respectievelijk zesde lid. Echter, de opslag van 40% uit artikel 12, derde lid, is dan niet mogelijk.
Indien de aanvrager de opslag van 40% wil toepassen, dient de aanvrager bij de aanvraag een onderverdeling te maken naar één of meer op zichzelf staande subprojecten met subsidiabele activiteiten. In dat geval geldt ook dat per subproject ten hoogste één kostensoort als bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan worden verantwoord. Dit betekent dat de aanvrager voorafgaand aan het indienen van de aanvraag een keuze moet maken over het wel of niet willen toepassen van de opslag van 40% en daarmee samenhangend de onderverdeling van het project in één of meer subprojecten.
Voor aanvragen in het kader van dit hoofdstuk gelden in aanvulling op de eisen die zijn opgenomen in het algemeen deel van de regeling enkele specifieke eisen met betrekking tot het doel, de duur en de uitvoering van het project. Een van deze specifieke eisen is dat bij de aanvraag een verklaring van het college van burgemeester en wethouders is gevoegd waaruit blijkt dat de aanvraag verenigbaar is met het van toepassing zijnde uitvoeringsplan (onderdeel b; zie ook het algemeen deel van de toelichting). Hiermee wordt geborgd dat de aanvraag in overeenstemming is met de doelstellingen van de GTI in de desbetreffende G4-gemeenten.
Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat de G4-gemeenten bij de voorbereiding van hun aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk een voorprocedure hanteren. Ieder college van burgemeester en wethouders heeft een uitvoeringsplan vastgesteld waarin is uitgewerkt hoe binnen de gemeente invulling wordt gegeven aan GTI in het kader van het ESF en het EFRO. Derden kunnen plannen voorleggen aan de gemeente die vervolgens kunnen worden gebruikt bij de voorbereiding van de aanvraag door de gemeente bij het Agentschap SZW. Van belang is voorts te melden dat de projecten in het kader van ESF en EFRO gescheiden moeten worden geadministreerd. Hetzelfde geldt voor projecten in het kader van dit hoofdstuk ten opzichte van projecten in het kader van andere hoofdstukken, waarbij een G4-gemeente als centrumgemeente optreedt als aanvrager. Net als bij de aanvragen door de centrumgemeenten in het kader van hoofdstuk I (Actieve inclusie) is verder geregeld dat van de automatische startdatum van het project (datum van ontvangst van de volledige aanvraag) kan worden afgeweken door de minister. Dit vindt in de praktijk plaats na overleg met de desbetreffende aanvrager.
In dit artikel wordt bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn in het kader van dit hoofdstuk. Hieronder vallen ook advieskosten van een externe adviseur. Initiatieven en plannen van ondernemers of non-profitinstellingen om werkgelegenheid te ontwikkelen die aansluit bij de mogelijkheden van het beschikbare arbeidsaanbod hebben vaak professionele ondersteuning nodig om van de grond te komen. Die extra steun kan plaatsvinden in de vorm van advisering door een externe adviseur. De kosten van deze adviseur zijn aan te merken als externe kosten: kosten die betrekking hebben op door derden in het kader van het uitvoeren van subsidiabele activiteiten, in casu activiteiten die tot doel hebben het bevorderen van de toegang tot werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit.
De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden een voortgangsrapportage in te dienen. Er is voor een voortgangsrapportage gekozen om zodoende de realisatie van een project goed te kunnen monitoren. Uit deze voortgangsrapportage blijkt welk gedeelte van het project reeds is gerealiseerd door de subsidieontvanger. De voortgangsrapportage leidt niet tot een gedeeltelijke vaststelling. Per saldo kent een voortgangsrapportage eenzelfde opzet als het aanvraagformulier (omschrijving activiteiten, doelgroepen, te verwachten resultaten en kosten).
Indien de subsidieaanvrager in zijn aanvraag om een voorschot heeft gevraagd, zal het Agentschap SZW een voorschot verstrekken na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, mits uit deze beoordeling blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd. Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag. Dit percentage kan overigens lager uitvallen in het geval van staatssteun. In dat geval mag er conform artikel 131, vierde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 maximaal 40% aan voorschot worden verleend. Indien de subsidieontvanger in zijn aanvraag om een voorschot heeft gevraagd, kan hij in het voortgangsrapportageformulier de hoogte van het gewenste voorschot aangeven. Indien hij een voorschot van 20% van het verleende subsidiebedrag vraagt, bedraagt het voorschot ook maximaal 20% van het verleende bedrag. Zou de subsidieontvanger daarentegen een voorschot van bijvoorbeeld 80% vragen, dan wordt hem ten hoogste een voorschot van 50% verleend. Voor de goede orde: een aanvrager kan ook los van zijn projectaanvraag, dus in een later stadium, een voorschotverzoek indienen.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten en van de minimale invoeringstermijn van twee maanden. In verband met het zo snel mogelijk geven van een extra impuls aan de bestrijding van de werkloosheid in bepaalde wijken bij de G4-gemeenten dient deze regeling zo spoedig mogelijk te worden gepubliceerd en in werking te treden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-40034.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.